Urker goed

Page 1

Urker Goed

Urker klederdracht anno 1997

Wat was en wat overbleef.

Qepresenteerd door Puck van der Zwan

Geraadpleegde literatuur

Nederlandsche Kleederdragten, Valentyn Bing en Braet van Ueberfeldt, Amsterdam 1865. Klederdrachten, uit de serie “De schoonheid van ons land”, F.W.S. van Thienen en J. Duyvetter, 1962.

De Nederlandsche Nationale Kleederdrachten, Th. Molkenboer, 1917.

Nederlandse Klederdrachten, Elsa M. Valeton. Het eiland Urk, P.J. Meertens en L. Kaiser, 1942.

Erfenis van eeuwen, Cruys Voorbergh, 1941.

Colofon:

© Stichting Urker Uitgaven

Samenstelling: Puck van der Zwan Fotografie: Luuk Schudde Lay-out en druk: GBU grafici

ISBN nr.: 90-71521-17-6

Dank aan alle Urkers die belangeloos meegewerkt hebben aan de samenstelling van dit boek.

L.S.

Wanneer in mei 1997 een voorwoord geschreven wordt voor een uniek boek, dan moeten wij eerst terug gaan naar het jaar 1967.

Er kwam een vacature bij het christelijk onderwijs op lIrk.

De hiervoor noodzakelijke advertentie werd geplaatst en voor het schoolbestuur was het toen wachten op de readies. Na het binnenkomen van de sollicitatiebrieven vertrokken verschillende commissies om met de soliicitanten een gesprek te hovden en een proefles bij te wonen. Hierbij was ook de jonge, pas afgestudeerde. onderwijzer Puck van der Zivan uit Noordwijk aan Zee.

Proefles en gesprek waren tot voile tevredenheid van de Urker commissie. Het voorstel tot benoemen werd overgenomen door het algemeen bestuur en Puck kwam naar llrk. Door de commissie was ook ontdekt, dat in de klas een traporgel(tje) stond, dat gebruikt werd voor de zang van de kinderen.

Het is later wel gebleken, dat er niet alleen een goede schoolmeester naar llrk was gekomen. maar ook een met muzikaal talent.

Het kinderkoor ‘Klein maar Dapper’ en het christelijk Urker vrouwenkoor 'De Lofstem' zijn hier het bewijs van. En dan is nog lang niet alles genoemd.

Het boek waarin dit voorwoord wordt opgenomen laat ook iets zien van de verborgen talenten die met Puck van der Zwan waren meegekomen naar het oudste dorp van de jongste provincie van ons land.

Belangstelling voor de klederdracht, in Noordwijk begonnen. werd op Urk verder uitgewerkt. Naast de mannenkoren die in Urker klederdracht hun concerten geven kwamen hier. geactiveerd door hun dirigent, ‘Klein maar Dapper’ en ‘De Lofstem’ bij. En dit niet alleen: hij probeerde de belangstelling voor de Urker dracht weer nieuw leven in te blazen. Met beide benen in het ‘heden’ staand. moeten wij het ‘verleden’ niet vergeten, en... daar hoort de klederdracht ook bij. Ervaring in Noordwijk opgedaan. toen een boek van hem werd uitgegeven over de klederdracht aldaar, was het zijn wens om dit ook nog eens in Urk te doen. En door de medewerking van de ‘Stichting Urker Uitgaven’ is deze wens vervuld.

Vol bewondering zult u datgene wat in dit unieke boek is opgenomen bekijken. want het is een boek vol verrassingen. Er is door de auteur veel werk verricht, daarbij gesteund door anderen die hun medewerking verleenden. De Urker dracht is niet zo saai als wel eens gedacht wordt. In het verleden is dit wel ontdekt, in het heden mag dit niet vergeten worden en voor de toekomst moet het vastgelegd worden. Onze gelukwensen aan de samensteller met het verschijnen van dit lees- en kljkboek. En nu wij het resultaat zien van het vele werk dat Puck van der Zwan hiervoor heeft gedaan, willen wij zeggen, dat het een goede beslissing in 1967 is geweest om de jonge Noordwijker sollicitant op Urk te benoemen als onderwijzer. En dit was het niet alleen voor de Urker jeugd. die van hem onderwijs ontving. maar ook voor de geschiedenis en folklore van ons dorp.

Woord vooraf

Sinds 1939 is L/r/c eiland af.

De invloeden van buiten nemen vanaf dat moment toe. Op het dialect, de klederdracht en de karakteristieke bebouwing wordt een aanslag gepleegd.

Het Urker volkslied verwoordt het zo:

Oude zeden zijn verdwenen Klederdracht raakt in verval Maar het geldt nog als voorhenen Urk dat is een soetendal.

Het is verrassend hoeveel inwoners zich nog inzetten voor het behoud van de rijke Urker cultuur.

Een daarvan is Puck van der Zwan. Waar hij de gelegenheid krijgt. presenteert hij met een groep enthousiaste Urkers de Urker dracht. Ook Koningin Beatrix genoot van zijn klederdracht-presentatie.

Rls Stichting Urker Uitgaven hebben we Puck van der Zwan gevraagd om een fotoboek van de Urker klederdracht samen te stellen. Hij is daarin. naar ons gevoelen, bijzonder geslaagd. Rile aspecten van de dracht treft u tot in detail in dit boek aan.

Uit zijn beschrijving blijkt dat vele Urkers de fraaie Urker kleding nog dagelijks dragen. Qeheel in de geest van de schrijver wekken wij de inwoners op om de Urker dracht mede in stand te houden door deze te dragen. Dat de verschijning van dit boek daartoe een stimulans zou mogen zijn.

Ran het verschijnen van een boek zijn vele kosten verbonden. Vooral wanneer het een kleurenuitgave betreft.

We hebben de prijs zo laag mogelijk willen houden. En dat is gelukt. De EDON en IJsselmij hebben ons daarbij geholpen door een gift voor dit boek over te maken. We zijn ons energiebedrijf daarvoor bijzonder erkentelijk.

Verder widen we Luuk Schudde bedanken. die veel foto’s aanleverde voor dit boek. Daarnaast widen we onze erkenning uitspreken aan het adres van al die inwoners die ons eveneens foto’s aanleverden en/of daarvoor model wilden staan. Qezamenlijk is gezorgd voor een mooi product: een uniek klederdrachtboek van Urk.

We wensen u veel lees- en kijkplezier toe.

Het bestuur van de Stichting Urker Uitgaven

De Urker klederdracht

Anno 1997 lopen op het voormalige eiland Urk nog steeds ongeveer honderd mensen dagelijks in klederdracht. Hun gemiddelde leeftijd ligt boven de zeventig jaar. Vrouwen zijn duidelijk in de meerderheid (75%). Als gelegenheidskleding zien we de dracht gelukkig ook nog bij enkele mannenkoren, bij het vrouwenkoor en het kinderkoor. Het ligt niet in de bedoeling van dit “kijkboek” om een historische verhandeling te geven, of te herhalen wat in andere uitgaven reeds aan de orde is gekomen. Geenszins!

Wei is het van belang dat de Urker sieraden en kostuumonderdelen eens van dichtbij bekeken kunnen worden. Zo zal dit pretentieloze boekwerkje z’n waarde in de komende tijd behouden en bewijzen. Waar zullen de knopen, broekstukken, sigarenpijpjes en schoengespen over twintig jaar zijn gebleven? Vererfd, versnipperd? Nu het nog kan, hebben we geprobeerd een zo volledig mogelijk beeld te geven van wat nu nog in de Urker families aanwezig is.

De vrouwendracht

De hoofdbedekking wordt gevormd door de (h)ulle. Deze muts heeft een geelgekleurde kanten voorstrook, een blauwgekleurde tussenstrook van marlegaas en een wit linnen “kop” (de bol van de muts).

De voorrand wordt heel fijn geplisseerd op een plooimachine met gegroefde koperen rollen, die door hete bouten verhit worden. De muts wordt door een zilveren oorijzer op z’n plaats gehouden en met gouden spelden met gefacetteerde knoppen aan het oorijzer vastgespeld. Doordat knoppen en spelden op de wangen drukken, krijgt iedere Urker vrouw kuiltjes in de wangen. Over de bol van de muts wordt een zwart zijden ''dessien’’ (dasje) gespeld, dat een wit rondje achter op het hoofd openlaat. Dit dessien is het teken van de huwbare leeftijd van de draagster. In de rouw is het evenals de rand van de ondermuts van doffe thibet (tebee), een zuiverwollen stof met honderd schering en inslag draden per cm2 Het haar wordt de laatste zeventig jaar in twee

rollen gedragen. Vroeger was dat een pony, de “toppe”. De ondermuts beschermt de bovenmuts tegen al te snel vuil worden.

Van het zwarte, met witgestikte randje is alleen in de nek een klein stukje te zien.

Over de onderkleding gaat de zwarte onderborstrok, waarvan de zwart zijden (gebloemde) mouwen zichtbaar blijven. Hierover komt het meest spectaculaire kledingstuk: het middelde (“milde"), een corset van blauw damast, afgezet met geeloranje koord dat het bovenlichaam geheel omsluit. Aan de voorkant is het voorzien van koperen ringen, waardoor een blauw koord wordt gehaald. (Een erg dunne trouwring wordt wel eens geringschattend een “mildering” genoemd). Het milde heeft aan de voorkant twee naar onderen uitlopende punten, die “tippen” heten. Het geheel is opgevuld (in apart genaaide zakjes in de voering) met spaans riet of bamboe. Vroeger was dit walvisbalein. Nu begrijpt u meteen hoe het komt dat een Urker vrouw zo rechtop loopt.

Een belangrijk en in het oog lopend kostuumonderdeel is de kraplap (oorspronkelijk kroplap), die over het middelde heen gaat. Deze is gemaakt van gekleurde effen zijde met een geborduurd hartje (“artjen”) of van allerlei soorten goud- of zilverbrocaat-achtige stoffen, waarvoor zelfs reizen naar Londen en Parijs werden ondernomen. Vroeger liet de kraplap ter hoogte van de schorteband een klein stukje van het middelde zien, maar dit wordt nu als ouderwets beschouwd.

De kraplap sluit nu aan op de schorteband. De zijkanten van de kraplap worden met gekleurd koord afgezet en ingerimpeld. Door het (dikke) middelde eronder krijgen we een verhoogd schouder effect.

Het vroeger algemeen gedragen jak, de borstrok, wordt nu slechts bij bijzondere gelegenheden zoals huwelijk, avondmaal en begrafenis uit de kast gehaald. Het heeft voor en achter een vierkante halsuitsnijding, afgezet met gebrocheerde zwarte zijde van ongeveer tien centimeter breed. De altijd tot de elleboog omgeslagen mouwen (de munsters) zijn ook van gebloemde zijde. Er vallen vijf pandjes van ongeveer twaalf centimeter lengte over de bovenrok.

Bij kerkgang gaat over de kraplap (of over de borstrok) de zwartzijden kerkdoek. De doek is afgezet met zwarte geknoopte franje en gedrapeerd met ongeveer acht plooien op de rug, die bij elkaar gehouden worden door een gouden doekbroche. De punten van de doek hoorden heel vroeger in de borstrok, later over het schort, en nu onder de bovenrand van de zondagse “boezel”.

Men draagt meestal twee rokken: een witte onderrok met broderierand en een zwarte bovenrok van tebee.

‘s Winters zien we nog wel eens een rok van laken, maar vanwege de zwaarte wordt deze stof steeds minder geprefereerd.

Vroeger droeg men van enkele weken voor Pasen tot aan Pinksteren een blauw-wollen rok; van Pinksteren tot September tebee; van September tot november laken en van november tot februari duffel of donkerblauw baaien rokken.

Bij de gelegenheidsdracht behoorde de skort, een zware zwarte plisse rok. De rood-zwart gebloemde rokken zag men nog wel eens op een mooie zomerdag, maar bij het ouder worden van de draagsters verdween ook deze gewoonte.

‘s Winters wordt de “zuvenkleurige” rok nog wel eens uit de kast gehaald. De zwart-witte onderrokken droeg men alleen om ze eens te luchten, omdat dit de rok was waarin men begraven moest worden.

Gebreide kousen zijn geheel vervangen door zwar¬ te nylons en panties. De vroeger algemeen gedra¬ gen muilen zijn bijna geheel verdwenen. De voetzolen van deze muilen hadden de initialen van de draagster, die met koperen ringetjes ingeslagen waren. Wanneer een meisje verkering kreeg, liet ze de naam van haar “kalletjen” in de ene muil aanbrengen. U begrijpt dat de schoenmaker ‘s maandags als de vloot uitvoer, de ringetjes er ook wel eens uit moest halen...

Het daagse schort, de boezel, is van gestreepte katoen, net zoals de Volendamse exemplaren. De gesmokte bovenstukken zijn van Volendamse makelij en hebben de laatste jaren pas hun intree gedaan. Voorheen werd het bovenstuk slechts versierd met een gekleurd bandje. Onderscheid dient er echter te zijn: de Volendammer vrouw draagt het bovenstuk dwarsgestreept, een Urker vrouw draagt het streepje verticaal. Je wilt toch niet helemaal op een Volendamse lijken! ‘s Zondags is de boezel van tebee (vroeger 's winters van “serrie”), het bovenstuk en de zijkanten zijn van gebloemde zijde. De banden van zogenoemd spiegeltjeslint worden gesloten met gouden filigrain haakjes, de boezelhaakjes zijn voor het gemak op de banden vastgenaaid; ze hebben onderaan meestal een funktieloos kettinkje.

Het gouden halsslot wordt steeds in de nek gedragen. De oudste exemplaren zijn ovaal; ze worden “boot” genoemd. Het rechthoekige knipslot komt nu het meest voor, vaak versierd met negen noppen in een ruitvorm. Na 1900 verdwenen de bloedkoralen en kwam er glasgranaat in donkerrode kleur voor in de plaats.

De mannendracht

Het mannenkostuum is sterk verwant aan dat van Volendam en Marken. Het is een der zwierigste drachten die Nededand rijk is. De broek die, als het een pilo exemplaar is, uit 26 stukken bestaat, is een klepbroek.

Telkens met Pasen droeg de man een nieuwe pilobroek met een serrie rokkien. De broek werd dan later werkbroek. Door het wassen kreeg de broek van lieverlee een wit-grijze kleur.

Van Pinksteren tot aan de herfst werd tebee gedragen. Daarna werd het lakense bovenpak uit de kast gehaald.

Rond Kerstfeest was duffel de donkerblauwe stof, waarbij het baadje altijd een overslag had. De zwarte knopen hadden hierbij koperen ogen vanwege de dikte van de stof. Bij tebee waren platte knopen gebruikelijk. Vanaf het voorjaar tot Pasen werd weer laken gedragen.

De broeksband sluit met diverse bijbelse voorstellingen die op zilveren knopen staan, of met twee door een schalm verbonden rijksdaalders.

Zeldzaam waren de filigrain broekstukken. Ze waren in het werk aan boord ook onpraktisch. Tijdens concerten van de mannenkoren komen nog wel eens aardige familiestukken tevoorschijn, zoals een paar “rijders” uit 1827.

Er is in de loop der jaren echter heel wat in de smeltkroes terecht gekomen. Onder de bovenbroek komt de blauwe “tussenbroek” van “duvelstark” met klepsluiting, een broekzak en bandjes onderaan de pijpen om de kousen op te binden.

De zogenoemde “warrekieskoesen” zijn opengebreid, de dichte heten “wienaars koesen”. De gouden keelknopen werden in de roodbaaien bef gedragen. Oorspronkelijk zat dit kraagje op het roodbaaien hemd. Het hemd werd ook wel van het goedkopere molton gemaakt. Het beleg van het hemd droeg in zwarte kruissteek de naam van de drager (voor geval van schipbreuk!) en “Urk”.

Tegenwoordig wordt de bef eenvoudig op het gestreepte baadje genaaid. Dit baadje sluit met een dubbele rij benenknopen en vormt samen met de tussenbroek de huisdracht.

De gouden knopen komen in allerlei vormen voor:

• glad met een rosetje erop en meanderrand aan de onderkant

• zeeuwse knoop model

• glad met stervorm

• braamknoop met rijen kleine spinnetjes Het bovenlijf wordt omsloten door een jasje. Als dit met een rij knopen sluit, wordt het “rokkien” genoemd (een I7e eeuws rokje); als het een overslag heeft met revers, wordt het “baadje” genoemd. Ouderen verkozen vaak dit laatste kledingstuk. Om de hals wordt altijd een halsdoek gedragen. Tijdens het werk was dit een rode opgerolde zakdoek, voor netjes de zwarte “zijen” doek met een gouden ring eraan.

De karpoets bedekt's winters het hoofd. Deze was oorspronkelijk gemaakt van bont van een ongeboren lam, maar toen dit materiaal in de laatste oorlog niet meer voorhanden was, maakte men karpoesen van een ruw soort laken. Voorheen waren dit de “arme-luis karpoesen”. Aan de binnenkant zit nog steeds leer. De zwarte strikjes staan de laatste jaren voorop het hoofd; vroeger hoorden ze aan de achterkant. Het zomerse viltjen werd in de jaren dertig vervangen door een lage deukhoed met geribd lint.

Gelukkig is een firma in Zwolle weer met de productie van hoeden begonnen.

De schoenmaker maakt nog steeds de echte Urker schoenen met de hand. Ze zijn rood gevoerd en hebben een strikje op de neus. De zilveren gespen zijn reeds lang uit de mode.

De gouden oorringen zijn helemaal verdwenen, maar worden -vermaakt als sierspeld- wel op de “zijen doek” gedragen. Dit gebeurt vaak door leden van de mannenkoren, die op hun doek allerlei soorten sierspelden zoals scheepjes, ankertjes en dergelijke zijn gaan dragen.

De Urker vrouw werd begraven met ondermuts, ulle (geen oorijzer of spelden), gestreepte borstrok met zwarte mouwen, witte kraplap, wit-zwart gestreepte rok, bont schort en zwarte kousen. De Urker man was blootshoofds, had een rood hemd, rood-wit gestreept baadje, een baaien onderbroek of duvelstark broek met zwarte kousen aan. Dit alles moest nieuw zijn en lag jaren gereed op een vaste plek in de kast.

De kinderdracht

Met Pinksteren, Paaszaterdag, Oranjefeest en dergelijke, worden Urker kinderen vaak in “het Urker” gestoken. Ook de ieden van het kinderkoor treden op in dracht.

Het meisjeskostuum onderscheidt zich van de volwassen dracht door o.a. de kanten boi van de muts, geen dessien en een rode of blauwe damastachtige bovenrok. De jongens hebben zilveren gul¬ dens of rijksdaalders als broekstukken, zilveren klepknopen, terwijl ook het rokkien met kwartjes of zilveren zeeuwse knoopjes sluit. De polssplit in het baadje sluit daar ook mee.

Vaak lopen de jongens op het gestreepte baadje, terwijl de echte Urker schoenen ontbreken.

Als we voor de kinderdracht terug gaan in de tijd, is bekend dat een zuigeling circa 1850 1900 het volgende "om het lijf” had:

• navelbandje wit katoen of flanel (navelbintjen)

• popje vierkant wit lapje onder de navelband (poppetjen)

• hemdje geel katoen met geertjes, kleine driehoekjes tegen de hals en onder de armen

• borstrokje geel flanel

• halsdoekje schuin gevouwen zakdoekje, werd rond de hals geknoopt, op de borst vast

• lijfdoek gewone luier in vieren gevouwen, om de lenden vastgespeld

• ponnetje lange mouwtjes

• luier schuin gevouwen, werd tussen de kousjes vastgemaakt

• paar licht wollen kousjes

• paar sokjes lichtblauw of rose

• bene pislap molton 40 bij 15 cm.

• grote pislap flanel of molton, luierlengte

Voor de aankleding “in het pak”: geen kousjes, alleen wat hierboven staat en vervolgens twee pislapjes. Een grote pislap, een luier, een wollen deken met fraai gekleurd band, een servet, een hoofddoek of gewone luier in de deken, servet buiten om de deken, wit slabbetjen en slaapmutsje van fijn gebreide katoen. Het meisjesmutsje was van andere vorm dan de jongensslaapkappe.

De dopeling onderscheidde zich van de dopelinge door de kleur van het tebee jurkje. Blauw voor jon¬ gens, bruin voor meisjes. Het jurkje had pofmouw-

tjes die afgezet waren met parelmoeren knoopjes. Zwarte schoentjes voor de jongen en wit/blauwe voor het meisje of sokjes. Kralen polsmofjes, gebreid slabje en gekleurde kousjes waren voor beiden hetzelfde. Het slabje kon ook van wit linnen zijn met daarop in zwarte kruissteek het geboortejaar en een “artjen”.

Jongens liepen vroeger tot vier jaar in de rokken. Op het hoofd een rond mutsje of slaapkapje met kwastje. Baadje met zilveren knoopjes. Rokje van bruin tebee of luster vormden de bovenlaag. Een blauw flanellen schortje, gekleurde polsmoffen, gedarmde kousen en schoenen met gespen maakten het geheel af.

Meisjes tot vijf jaar in dit kostuum droegen een “keppien", afgezet met kraaltjes en gekleurd lint en polsmoffen met gekleurde rand. Voor het overige waren het net miniatuur volwassenen. Het rokje was van blauwe wol of bruin luster. Een blauw katoenen boezel met bont bovenstuk ging over de bovenrok heen.

Meisjes en vrouwen droegen een worst aan het middelde. De jongens hadden vaak een romp met galgen over de schouders (van galgenband).

Hieraan twee worstjes om de broek op te houden. Het halsdoekje was bij de jongens tot ca. 1900 van een blauwe stof en er werd een zwart rond mutsje bij gedragen. ‘s Winters een “koejaksmusse” van bont. Om de hals kwam dan nog eens extra een wollen halsdoek, het “fesuutjen” (een verbastering van het Franse fichu).

Tegenwoordig heet dit doekje sefuutjen!

Tegen het eind van de negentiende eeuw slopen er mode-elementen in de kinderdracht. We zien bij de meisjes een soort Ot-en-Sien jurkje met pofmouwtjes van rood luster met witte punt garnering op de mouwen en onderaan de rok. Het meisjes boezeltje sloot met een bovenstuk over de schou¬ ders op de rug. Zolang de jongens in deze tijd in de rokken liepen, was het boezeltje (tot het middel) van geruite stof. Op foto’s van rond 1900 zien we al wel een strohoedje het meisjeshoofd sieren, in plaats van een kapertjen of keppien.

1844 1845

Aankomst van dokter Heynsius op Urk tijdens een pokkenepidemie. De twee linker figuren bij de slee zijn Schokkers.

9

Toen tussen 1850 en 1857 Valentijn

Bing en Braet van Ueberfeidt de Urker dracht vastlegden als aquarellen (die later als litho's uitgegeven zoi/den warden), was de dracht veel kleuriger. De meeste onderdelen zijn wel te herkennen. hoewel zwart vaak de huidige kleur is.

De zilveren knopen op het mannenbaadje zijn verdwenen, evenals pet en hoed. De hoed heeft het als rouwhoed nog tot ± 1940 uitgehouden. De zilve¬ ren haken van de hoedenlinten gingen verder als boezelhaakjes op de schortebanden. De borstrok was in deze tijd bovenkleding voor elke dag.

Op deze tekening (rechts) uit 1885 zien we de linker man met "de buis". een overjas van laken of duffel. Na ±1910 verdwijnt dit kledingstuk. Ook Volendam. Huizen en Schokland kenden dit kostuumonderdeel. Op zeventiende-eeuwse schilderijen zien we het regelmatig als vissers- en boerendracht.

De foto’s rechts uit ±1875 zouden model hebben kunrien staan voor bovenstaande afbeelding. (Foto’s: Ned. Openluchimuseum Arnhem)

Jong stel omstreeks 1895.

Toen was de borstrok nog vaak te zien en was de kraplap echt onderkleding. In plaats van schoenen zien we op oude foto’s ook vaak trijpen pantoffels.

Het rokkien van deze man is evenals dat op de afbeelding van Bing zeer laag gesloten (± 1875).

Kobus Post met “viltjen" en zilveren schoengespen.

± 1895

Het haar als een pony op het voorhoofd. de zgn. “toppe".

De zondagse doek is nog gekleurd, maar laat op de schouders een stukje kraplap zien. De borstrok is als zondagsdracht nu weggelaten.

Zomerdraeht met "viltjen”. Mode tot midden jaren dertig, toen de hoed met ingedeukte bol en lint eromheen in zwang kwam.

Man met lakens winterpak baadje met sen dubbele ouerslag en revers. Op het hoofd de karpoets waarvan de strikjes reeds naar uoren komen.
13

± 1910.

Het lange haar is bij deze generatie uolledig ingeburgerd. De "dotten” hangen nog wel laag naar beneden, dit wordt later anders. Na 1930 zit het haar hoger op het voorhoofd. al of niet opgevuld met opgespaard eigen haar. De horlogeketting deed zijn intree. Het horloge stopte men tussen de bouenrand van de “boezel”. Hartjes op de kraplap met kruissteek geborduurd. Links Dirkje Hennink.

De middelste vrouw is in de rouw, slechts opgefleurd door de witte rouwmuts, de “strook”. Sommigen poetsten in de rouwperiode het oorijzer niet, omdat dat dan teueel glom. In de zware rouw hadden enkele urouwen in plaats van zilveren spelden, stolen spelden met zwarte knoppen en werd er een zwart lapje om het zilveren slot genaaid.

V.l.n.r. Jauwkien Wakker met moeder Klaasje Wakker-Buter en Tijmen Wakker (de latere dominee), kleinzoon van Klaasje.

Mannenschoenen met zilveren gespen. Op de foto Albert Hakuoort en zijn zuster.

Afkomstig uit de achttiende-eeuwse burgermode: zilveren schoengespen. Na 1900 verdwenen ze geleidelijk, om plaats te maken voor zijden strikjes.

Men liet de initialen met ringetjes in de voetzool aanbrengen. Een weduwe droeg echter geen ringetjes-muilen. (W.S. staat op deze foto uoor Willempje Snoek.)
15

De jongensgespen op ware grootte. Deze kwamen in het hele noorden van de Veluwe voor en zijn waarschijnlijk door marskramers op lIrk gebracht.

± 1906

Het jongetje is volledig in dracht, compleet met zilveren schoengespjes. Bij de jongensdracht zien we in deze tijd nog wel een gekleurde (blauwe) halsdoek. Bij de mannen verdween de kleur na ± / 860 en werd zwarte zijde de stof voor de halsdoek.

V.l.n.r. doehter van meester Verstelle, Willem de Vries. Jannetje van Urk, de moeder van Meindert Kramer (dirigent van Crescendo).

Kindermilde. Tegenwoordig gevuld met Spaans riet.

± 1900. Door de week geen borstrok meer. De kraplap is nog erg kort en laat een handbreed van het middelde (of "milde") zien.

Dit rijglijf stamt uit een Parijse mode van 1760, werd gevuld met walvisbalein ("walversbien") en was bekleed met paarsblauw damast. Tegen het doorslijten was onder de armen en langs de onderkant zeemleer aangebracht.

Van achteren zit een "worst" om de rokken op te houden.

De uoorstrook van de “ulle" wordt geplooid met een plooimachine. die in het eind van de negentiende eeuw werd ingevoerd vanuit West-Friesland. De gegroefde rollers worden verhit met gloeiende ijzeren bouten. Vroeger plooide men de voorrand met een mesje, om hem mooi rond te laten vallen.

"Wien" in opgerolde toestand. Zo kwamen ze bij de "ulleplooister" vandaan. Ze uuerden in een blikken trommel bewaard. De witte muts is de rouwmuts, de "strook". De rechtse "kinder-ulle" heeft een kanten bol, de "kop".

Echter ook voor een middelde draait Riemde haar hand niet om. Duidelijk zien we aan de binnenzijde hoe het zeemleer op de meest kwetsbare plaatsen is aangebracht. Precies als bij de antieke Parijse rijglijven uit 1760.

De ulleplooisters aan het werk: Zlal de Boer-Post en Marrie de VriesMeun.

Riemde Weerstand-Korf heeft een mannenpak onder handen.

Zij leverde een zeer belangrijk aandeel aan het in stand houden van de Urker dracht.

Urker kanten

•V
sg-vtimkrpSMLs
'h^?*i‘'',**4ter>i
i. • ^A. ^ j* M %l i ;?;:si!:!?«j;;|Si • * v v&r *• * fm v >*»«• '' *> *'.'* * *' ;.#v XJV&Y* ft*£V * Vav ..« » ^*3?-* ** " ^*5%^, #* \ ^ h VwSS@w5SSSS3$f» A w '•#' w *\‘^*y^* % vvv'/-^ v*v^^avvv *iv,>|' *** -4-j r->v *\ ;;:m ***r rr<" ., ?«V,r> •' V J**(V4*‘-*f/'»£''•*--.#<t&'i* < > %*•» \^.- r-r ' -;v> -•*>., 3pm • «H iiriiiMiiirn-f **?*£* ’ ,f J* S*' • ’" ;' \K ^%4-Sfw* !«KS§^S&sf'c tS&'is-'WJwJi -. '.'.•si AVmjs :. »»»''” •• L* jS&fc?* > *£S*M§N 'M r**. *.* •##* :j&&gmafitf* r >:'•'.\•••' .' '£ i.%iA5C*%2VJrAV liAiiilMlWWltr’<Ta

llrker dienstmeisje in jag het burgerweeshuis te Hoorn. De rokkenvracht vermindert in de jaren dertig. Een witte onderrok en soms s winters een "zuvengekleurde". Het zwarte "dessien” 1 op de ulle ontbreekt. Het werd in het werk -1 vaak weggelateri.

22

Begin van deze eeuw: kinderdracht met pofmouwtjes en kapertje. De moeder (“mimme") is in rouwdracht, de grootmoeder ("bessien") in zware rouw met de borstrok als door-de-weekse dracht. Haar "dessien" is ook een stuk groter dan dat van de andere vrouwen. Derde van rechts is Marijtje Wezelman met moeder en overgrootmoeder.

(Foto: collectie Q. Wakker)

Het venten met brood (op Urk "bol" genoemd) was zo'n belangrijke gelegenheid omstreeks de eeuwwisseling, dat je er de zijden doek bij omdeed.

*

Bloedkoralen halssnoer met ovaal gouden slot, "boot" genaamd.

Een borstrok over de kraplap met gekleurde "munsters” (omgeslagen mouwen).

Anno 1917. Hessel Snoek en echtgenote Tiemetje Post in rouwdracht.

Voor de gelegenheid wordt een gekleurde kraplap gedragen.

24
Mannenattributen: het"viltjen", de "zijen doek" en een paar nieuwe handgemaakte schoenen. Een echte llrker "kesse". Hoogtijdracht met borstrok en wantjes. Inkien en Jauwek Brands-Bakker.

De wantjes waren eigenlijk mitaines, die de hand gedeeltelijk bedekten.

Een Urker vrouw slaat ze echter terug en schuift ze omhoog tot boven de polsen.

Het onderste stuk is daarom binnenstebuiten gebreid.

Dezelfde patronen kwamen ook bij de “warkieskoesen" voor.

Hoewel de laatste borstrokken altijd zwart zijn, is de binnenkant heel fleurig geruit. Links:uit de rouw met een lint van gebrocheerde zijde.

Rechts: in de rouw met effen zijden "munsters".

In zware rouw vaak van doffe tebee.

26

Het Bijbelse onderwerp van de verspieders met de druiuentros was erg geliefd.

Toen de kinderdracht herleefde als gelegenheidskleding, werden ook weer doekjes geborduurd met kruissteekwerk.

Echte granaatkralen waren te duur.

In plaats daarvan gebruikte men gekleurd glas. het zgn. boeren-

Gouden halssloten

wwM)\} i' .y/.aviuLv. mi*1*
29

Het llrker slot is een zgn. knipslot.

(t.viimwKllit

Dit slot wordt aangeduid als een slot met “een ekkien".

Het ovale slot is inmiddets verouderd.

31

Kerkbijbels met z'dveren "krappen" en hoeken.

De bijbel links boven heeft de vier euangelisten op de hoeken.

Het oogje is bedoeld om er een draagkoord aan te bevestigen, een gewoonte uit de achttiende eeuw. In de negentiende eeuw deed men dit niet meer.

De snede van het psalmboek vertoont vaak ingedrukte uersieringen en goud-op-snee.

Op de Bijbel prijken zilveren jongenskeelknopen anno 1806. Het tasje van kralen werd in de “diezek" meegenomen.

De ketting is er later aangemaakt.

32
Kerkboek van Roelofje Hakvoort-van Veen. Kerkboek van Willempje Snoek.

Ook op het eiland Urk drong het lorgnet door.

Details van de zilueren beursjesbeugels.

De tasjes werden gebreid. De kraaltjes werden op patroon op een draad geregen.

Zilveren muntdoosje uit 1880, gevuld met ronde stuivertjes met de beeltenis uan

koning

WAT ER VERDER MEE QINQ NAAR DE KERK, IN DE “DIEZEK" (OPBERQZAK) ONDER DE ROK. Loddereindoosjes met een sponsje, die tijdens de kerkdienst regelmatig werden doorgegeven. Pepermuntdoosje, open. Willem III. Pepermuntdoosje, gesloten.
36
Eau-de-Cologneflesje met zilveren dop en plaatje. Mesje met zilveren heft. Femmetje Snijder-Bode gebruikte dit om haar "ulletjen” in de juiste vorm te plooien. Zilveren breischede. waarin de breipriem rustte. Deze werd tussen de rokband gestoken. Zilveren breihaak van Marretje Baarssen-Hoefnagel. 7\an deze haak werd een kluwen breiwol gehaakt. waarna het geheel aan de schort gehangen werd om lopend te kunnen breien.

Bij zware rouw behoorde de rouwhoed. Sommige waren van gele stro, maar ook wit geverfde hoeden kwamen uoor.

Omstreeks 1910 kon je nog geen stuk wasgoed aan de lijn hangen of eerst moest de hoed op; wat zouden de buren anders wel zeggen... (wassen pop uit de eollectie die in 1898 aan Koningin Wilhelmina aangeboden werd)

De geplooide skort in opgerolde bewaartoestand en uitgelegd.

De plooien werden er bij de bakker ingeperst onder het hete roggebrood.

Ze gingen er nooit meer uit. De hoed was afgezet met een doffe tebee rand.

Het was gebruikelijk om tijdens begrafenissen een rok -binnenstebuitenover het hoofd te dragen; deze waaierde vanuit het middel naar bouen toe uit. Vroeger gebruikte men hiervoor ook wel een skort, een zestiende-eeuws gebruik.

Na de Tweede Wereldoorlog is deze gewoonte uerdwenen.

Dat de dracht niet alleen visserskleding betrof, laat ons deze koopman zien. De urouw is in zware rouw. (Foto: collectie Q. Wakker)

Tijdens de rouw werden zwarte glaskralen gedragen. in plaats van de donkerrode kralen Een zilveren rouwboot (voor 1900).

Ronde rouwspelden.

Qefacette rouwspelden.

71Is daagse dracht droeg men wel een zilueren slot met rode kralen.

Kinderslot, van zilver met graveerwerk.

Nieuw oorijzer. Qemaakt door J.H. ten Napel.

Diverse gouden spelden.

De knop van het oorijzer.

Links een kinderoorijzer. rechts een exemplaar voor volwassenen.

Kraplappen

De verjaardag van Koningin Wilhelmina was de aanleiding tot het borduurwerk op deze kraplap (begin twintigste eeuw).

Toen Koningin Beatrix in 1994 Urk bezocht, kon zij deze kraplap bewonderen.

Enkele kraplappen waren voorzien van een geschilderd "artjen Betje Brouwer-Oost was heel kundig in dit schilderwerk.

De oudste bewaard gebleven kraplap is van de paarsblauwe kleur die Urker vrouwen (evenals de priesters in de rooms-katholieke kerk) tijdens de lijdensweken droegen. De initialen zijn van Marijtje Jan Brands.

De leuensboom. Op stramien geborduurd door Sijtje Woord-Westerneng.

De boezelhaakjes

Aagje Post-Schenk. Bij een trouwpartij van een van je kinderen wordt natuurlijk de borstrok gedragen, met de daarbij behorende wantjes. De gouden haakjes completeren het geheel.

Het schorteband wordt spiegeltjeslint genoemd.

47
v: H 49

Een compleet gezin uit het begin van de twintigste eeuw. De jonge meisjes dragen een gekleurd doekje; de oudere docbter heeft een zwart zijden doek om. Later werden deze doeken algemeen s zondags gedragen. De grote jongen (tweede van links) heeft een zilveren horlogeketting aan de broeksband hangen. Dit gebruik heeft nooit algemeen ingang gevonden. Het valt op dat "baadjes” -met revers- en rokkies door elkaar gedragen worden.

Kinderdracht. We zien een ulletjen en een keppien. 7)an de uiltjes van de jongens merken we dat het zomer is.

De meisjes dragen een gestreept of rood-baaien rokje, en als bovenrok een blauw-wollen of bruin luster rokje.

De zondagse zwarte boezel was ’s zomers van tebee en s winters van “serrie”.

De “diezek". een opbergzak, werd onder de rok gedragen, met bandjes opgehangen aan het middel.

In vroeger dagen waren de kerken slecht verwarmd. Een stoof met een kooltje vuur in een test was het middel om de voeten warm te houden. Dit houtsnijwerk in de stoof noemt men wel een Turkse knoop.

54
mm

Deze waarschijnlijk achttiende-eeuwse mangelplaat komt uit bet familiebezit van de familie Hendrik Kramer en Willempje Kramer-Kramer. Dit waren de grootouders van Willempje Molenaar, die aan de Staverse Hoogte woonde.

Het nog vochtige wasgoed werd om een ronde stok gewonden, waarna de plank er flink overheen werd bewogen. Voor de komst van de strijkbout werden grote kledingstukken wel "gestreken” door er gewoon een poos op te gaan zitten. Het kerfsnijwerk was vaak tijdverdrijf in de lange wintermaanden. Veelal sneed een jongen zo'n plank voor zijn aanstaande vrouw.

Drie zusjes met als achternaam "Van llrk’ hebben de initialen op de kraplap en op het witte boezeltje. De let¬ ter "K" op het schortje duidt op de naam van de vader. V.l.n.r. Marrie van Auke, kleine Janne en grote Janne.

Rond 1900 slopen al burgerzaken in de dracht. Let maar eens op het hoedje en de schoentjes. In het mid¬ den een “bollenloopstertje".

56

Omstreeks 1908.

Een jongen volledig in dracht. Als het enigszins kon, kreeg een jongen knoopjes van het Zeeuwse knoopmodel. Indien er minder geld voorhanden was, moest hij het doen met kwartjes of halve guldens. De halsdoek is gekleurd. In z'n handen ziet u het viltjen.

Willem de Vries, later gehuwd met Truitje van Laar.

1919.

Qrote gouden spelden, een gekleurde doek en laaghangende "dotten Zo gekleed voer deze jongedame mee met een hotter via de tjssel naar Arnhem, om mee te doen aan folklorefeesten in wat later het Openluchtmuseum zou worden.

Vader en zoon; Sijmen en Klaas Schenk.

De trui heeft op L/r/c eigen breipatronen, zoals kabels en vlaggetjes. Een drenkeling kon aan zijn trui herkend worden.

Ook op L/r/c kwam het voor dat vrouwen, die door hun huwelijk hier kwamen wonen. de llrker dracht gingen dragen. Arendje Post-Plugge, met haar dochter Leuntje Plugge-Post. Arendje -op L/r/c aangeduid als “Anna de Scheveninger’’- verruilde haar Scheveningse dracht voor de llrker dracht; haar oudste dochter deed het precies andersom: zij trouwde in Scheveninger dracht.

Teunis Snijder en Femmetje Snijder-Bode. De zeilmakers hadden de -oudere?- gewoonte hun baadje tot boven toe dicht te knopen. We vinden deze gewoonte ook op Marken en bij de reeds verdwenen Schokker dracht.

Omstreeks 1925.

Van deze generatie kinderen zijn enkelen de dracht trouw gebleven; anderen daarentegen gingen "in burger". De crisistijd. de aarileg van de Afsluitdijk en de Noordoostpolder, gevolgd door de Tweede Wereldoorlog, speelden een grote rol bij het verdwijnen de dracht.

59
I f WkQBT ’ : W Een doordeweeks plaatje aan de hauenkant. omstreeks 1890. Pilo en taken, viltjes en een burgermans strohoed. De blankhouten klompen werden opgevolgd door een zwartgeel model met gekerfde bovenkap. Beide uitvoeringen zijn op de foto zichtbaar. V.l.n.r. Pieter Woord, Jelle Visser, Kees de Boer. Age Ras en Lubbert Ras.

llrker jeugd. Deze opname dateert van voor 1885; dit is te zien aan de spits van de kerk. /1/s we goed kijken, valt op dat de meeste kinderen in rouwdracht zijn. 1883 was een rampjaar.

1890. Hoge karpoetsen. Trijpen pantoffels. De zijden doek werd nog strak onder de knopen van de bef aangehaald met een gouden ring.

Bij werkkleding behoorden oliemouwen, een uelletje (schort) en een zuidwester. De vrouwen hebben nog een respectabele rokkenvracht. (Foto: collectie Q. Wakker)

De hoge karpoets en de broek met split in de pijp duiden op ± 1890. Broeken met een split bestonden uit 26 stukken. Deze broeken waren gemaakt van pilo of bombazijn. Landlieden hadden drie knoopjes op dit splitje. visserlui niet. Ook hingen er bij de landlui kwastjes aan.

62
Peter Woort met pilo’s pak aan het werk. Zijn familie kwam van Schokland, daarom werd hij gewoonlijk Peter de Schokker genoemd. De laatste met schoengespen: Albert van Inte.

Jan en Aaltje de Boer-Post.

De werkjeskousen voor de man zijn er in verschillende soorten. namelijk “darmkoesen" voor door de week en "kabeltjeskoesen” voor de zondag. De bruidegom zal wel"warrekieskoesen’’ aan hebben. Deze warden gebreid in een ajourpatroon. Weduwnaren hadden "wienoarskoesen", gebreid in een dichter patroon.

Pieter en 7\nnetje de Vries-Koffeman in trouwkostuum. Het gewerkte witte doekje bij dit stel was de laatste mode. Zij draagt geen muilen meer. maar laaggehakte zwarte schoenen. In plaats van de gebreide effen zwarte kousen zien we hier zijden kousen. Hij draagt heel chique een zwarte geulochten horlogeketting met gouden stukjes. In zijn hand draagt hij de "oed".

Nog steeds zijn er trouwstelletjes die in't llrker naar het raadbuis gaan. Nellie en Riekelt de Vries-Bakker.

Tweemaal in baar leven droeg een Urker vrouw een wit doekje over de borstrok. De eerste maal bij bet belijdenis doen (zoals bier) en de tweede maal wanneer zij trouwde. De kraplap was voor deze gebeurtenis wit ofgroen.

Op de foto: Marijtje Hakvoort-Wezelman.

64

De broekstukken

Draadwerkse broekstukken werden nooit algemeen. Men droeg ze ook nooit in het werk. waarschijnlijk uanwege de kwetsbaarheid. Deze negentiende-eeuwse exemplaren werden gedragen door Albert Meun.

Waarschijnlijk afkomstig uit de achttiende eeuw. Eenzelfde soort droeg men ook op Schokland. Deze exemplaren werden gedragen door Jan Korf, die ook Schokker voorvaderen had.

Diverse soorten broekstukken (kortweg "stdkken"genaamd) met Jozef en de vrouw van Potifar.

Jezus en de Samaritaanse vrouw bij de put. Adam en Eva in bet paradijs.

De barmhartige Samaritaan.

Thuiskomst van de uerloren zoon.

Bij het jarenlang dragen in het werk bleef er vaak niet veel van de voorstelling over.

Koningin Esther nadert de troon van koning Zthasveros.

/Us men geen broekstukken betalen kon, deed men het met twee rijksdaalders. Dat was ook wel eens gemakkelijk, als je s winters verwaaid in een haven lag, tikte je met een hamer de schalm eraf en je had vijfgulden om de week door te komen.

Koningin Esther nadert de troon van koning Zlhasueros. Sijmen Schenk. Qouden oorringen. gouden keelknopen van glad model met rosetje erop.

Qouden keelknopen, ook wel befknopen genoemd. De filigrainknopen kostten omstreeks 1900 f 34en de gladde met een rosetje f 27,-. De oudere knopen hebben minder rijen spinnetjes.

Ook was er uerschil in de achterkant: massief of opengewerkt ("doorluchtig", zoals men dit laatste noemde). Een vaste voorkeur was er niet. Vond men de gouden knopen mooi, dan droeg men ze. Naar model werd eigenlijk niet gekeken.

De modelleri met stermotief zien we ook op de Veluwe en in Staphorst, terwijl de gladde knopen met roset voorkwamen in Volendam. Marken, Amemuiden en op Walcheren. In Friesland werden kleinere gladde knopen-met-roset gedragen.

76

Qouden oorringen. vermaakt als broche achterop de zijden halsdoek.

Zilveren oorringen van effen glad model. De puntjes klemmen in het bolletje. Er zit geen scharnier aan.

Qouden oorringen. uermaakt tot doekbroche. Het granaatsteentje is toegeuoegd.

78

Sigarenpijpje met visje of scheepje.

Mannenpronk

Vaak was dit het verlovingscadeautje.

Barnstenen pijpjes met gouden randen.

Zilveren pijpje in de vorm van een pistooltje.

Barnstenen pijpje in foudraal.

Er zijn in het verleden heel wat motieven op de zwarte knopen geweest.

De horlogeketting met gouden stukjes droeg men langs de knopen van het rokkien of baadje en het horloge borg men in een daarvoor genaaid zakje aan de binnenzijde van het kledingstuk.

Doekiesring.

De visser kon z'n trouwring niet aan de vinger hebben in zijn werk, dus deed hij hem om zijn zijden halsdoek.

Koren in

ambassadeurs van Urk en verspreiders van het geestelijke lied. Mannenkoor "Hallelujah". Visserskoor "Crescendo".

Kinderkoor

Verkleed voor de show in de Flevohof, juni 1980. Louw van der Zwan en Wilma Kramer. Louw zong die dag ‘De Zuiderzeeballade’.

82
"Klein maar Dapper" zong in 1973 voor H.M. Koningin Juliana toen zij in Arnhem de klederdrachttentoonstelling in het Openluchtmuseum opende.

De Urker dracht leeft voort

Porseleinen koppen, trouwstel en kinderdracht voor het kabinet. /)/ het Urker goed lag in het kabinet opgeborgen, hangkasten kende men toen niet.

Karakterpoppen in dracht. De man draagt een zgn. werkbaadje van een donker streepje.

Met bessien naar het oranjefeest. Urker boezel met gekleurd bandje.

Verkleed door bessien op koninginnedag 1975. Natasja Spits en 7Me van der Zwan.

84
jannetje van Trui met Volendamse boezel.

Meisjesdracht 1985. Het witte doekje is als kinderdracht bij de gelegenheidskostuums volledig ingeburgerd. Vroeger werd het slechts gedragen met “aannemen" en trouwen. Het karbiesje werd ook op llrk wel als reismandje gebruikt. Op de foto Bertha van der Zwan.

86
Alie kinderen van de familie in het llrker als er een nieuwe kotter te water wordt gelaten. Maart 1968. Voor de meester, die voor het eerst op lIrk voor de klas staat. is het een grote verrassing. als Clarie (Koffeman-) Kramer op haar verjaardag in’t Urker naar school komt.
87
De "showgroep llrk" presenteert al heel wat jaren de Urker dracht op allerlei folkloredagen in het hele land. Ook de oudere generatie deed graag mee met de shows in de Flevohof. We zien o.a. Bet van Aagien, Marrie Metz, Aal de Boer, Klaas en Marretje Romkes. Een bijzondere foto uit deze tijd: alle bessies in't LJrker op de bruiloft. V.l.n.r. Harmpje Ekkelenkamp, Cornelia Woord, bruidspaar De Ridder-Ekkelenkamp, Hendrikje de Ridder-Nentjes, Wilhelmina Bakker-Wezelman.
89
Anno 1997. De drie gezusters Jarrne, Jenne en Derkien van Jan van jenne. nog steeds enthousiaste leden van het urouwenkoor "De Lofstem". hier vlak na een concert.

1997 nog acht Urker paren in dracht

Nog maar 82 vrouwen en 23 mannen, aldus plaatsgenoot Pieter Qerssen, die het verloop vanaf 1984 keurig heeft bijgehouden. Wat een werk!

Bij de herdruk van dit boek in 2010 zijn nog 13 vrouwen en 2 mannen in dracht.

90
|11 11
TTT»»»«*»
Jan en Naatje Bakker poseerden voor onze fotograaf met alle details van hun dracht. (Foto's: Luuk Schudde)
De gouden befknopen en de doekiesring. De witte bene knopen noemde men visschotels.

Op het gestreepte baadje.

Een gewerkte kraplap en Urker daagse boezel van porseleinkatoen.

De broekstukken met Salomo’s oordeel bevestigen de broeksband. Het ankertje op de hand vormde vaak ook een identificatieteken voor de visser.

Het smalle kantje, typlsch voor llrk, werd bij gebrek aan beter ook wel eens breder.

92
Kerkdracht anno 1997.

Frederik en Hendrikje Koffeman-Korf.

Hendrik en Antje Bakker-Kaptein.

mmm Hendrik en Jannetje Visser-Post. lede en Aaltje Romkes-Visser. Jan en Jacobje Korf-Brands. 95 Albert en Jannetje van Veen-van llrk. Publicatie: Stichting Urker Uitgaven 1997 De Stichting Urker Uitgaven heeft tot doel de uitgave van min of meer belangrijke bijdragen in enigerlei vorm over of in verband met het volksleven, de taal, eultuur en geschiedenis van Urk mogelijk te maken

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.