Urk in Wintersferen Krant - Bataafse en Franse tijd

Page 1


Autobedrijf Van der Linde

Autobedrijf Van der Linde

INEENSPLINTERNIEUWE

Emmeloord, Tinweg 10, 0527-614204, toyota-emmeloord.nl

Emmeloord, Tinweg 10, 0527-614204, toyota-emmeloord.nl

Steenwijk, Broekslagen 12, 0521-515660, toyota-steenwijk.nl

Steenwijk, Broekslagen 12, 0521-515660, toyota-steenwijk.nl

OUDE DORP URK

Vrijdag 28 november: 16.00 - 21.00 uur

Autobedrijf Van der Linde

Emmeloord, Tinweg 10, 0527-614204, toyota-emmeloord.nl

DE BATAAFSE EN FRANSE PERIODE 1795-1813

Urk gaat twee dagen lang terug in de tijd toen het eiland Urk onderdeel was van de Bataafse Republiek, het koninkrijk Holland en vervolgens van het grote Franse keizerrijk. Met een revolutie, die in Frankrijk begon, werd de macht uit handen genomen van een klein groepje mensen, meestal van adel of een hoge sociale klasse, die vaak erfelijk was. De macht was aan het volk en op Urk greep men ook de kans om de macht te grijpen. Urk deed zich voor als een patriottisch bolwerk. Het was een roerige tijd met veel vernieuwingen, maar ook schaarste en onverwachte meevallers.

Steenwijk, Broekslagen 12, 0521-515660, toyota-steenwijk.nl

SCOOR DEALLERBESTEDEAL TOYOTA!

Zaterdag 29 november: 11.00 - 15.00 uur

Entree: € 5,00

Tickets alleen online verkrijgbaar via www.urkinwintersferen.nl

Geef je nieuwe ACHTERNAAM OP

Train je paardrijskills ALS HUZAAR

Laat je niet opdraaien DOOR PATRIOTTEN

Zweef mee in de antieke HANDDRAAIMOLEN

...en nog veel meer!

De ingevroren Hollandse vloot

Waan je even in de tijd van vernieuwing

De route van Urk in Wintersferen is gewijd aan de Bataafse en Franse periode (1795-1813). Urk was nog maar net door Amsterdam teruggegeven aan de Staten van Holland en ging nu mee in de omwenteling die gekenmerkt wordt door nieuwe bestuursvormen. Ook op Urk werd dit aangegrepen om de zi ende macht weg te krijgen.

Ervaar tijdens Urk in Wintersferen wat zich allemaal in die periode op het eiland afspeelde. De komst van de Fransen betekende meteen in het begin al dat Urk te maken kreeg met koningsgezinde Franse vluchtelingen die over de bevroren Zuiderzee op weg waren naar Pruisen. Velen overleefden die tocht niet.

Op het eiland werd deze periode gekenmerkt door een strijd tussen de meest invloedrijke families op Urk om het lokale bestuur in handen te krijgen. Het ging

echter vooral om macht en greep te krijgen op de inkomsten die verkregen werden uit de strand- en zeevond. Voor Urk was het voor de meesten een tijd van armoede, omdat de visserij op de Noordzee haast onmogelijk was. Het vergaan van een goudschip was dan ook een welkome aanvulling. Urkers moesten ook dienstplicht vervullen in het Franse leger. Positief was wel dat de verbetering van de zeewering doorging. In die periode werden veel betere steenglooiingen aangelegd.

URK IN WINTERSFEREN

is onderdeel van Stichting Levend Verleden

Contact: info@urkinwintersferen.nl www.urkinwintersferen.nl urkinwintersferen urkinwintersferen

Beeld: GBU, Rijksmuseum, Nationaal Archief, Noord-Hollands archief, Meindert Koffeman. Teksten: Lub Post, GBU printmedia. Opmaak en druk: GBU printmedia.

BURGEMEESTER

SAVE THE DATE! Urk in Wintersferen 2026 is op vrijdag 27 & zaterdag 28 november.

PARKEREN IS GRATIS...

...maar kom zoveel mogelijk te voet De fietsen en bromfietsen kunnen op de Dormakade gestald worden. Voor auto’s is plek op de haven. Vandaar kunt u lopend naar de entree. Koop vooraf uw kaartjes online want deze zijn NIET BIJ DE ENTREE VERKRIJGBAAR.

CONSUMPTIES

Kaartjes moeten vooraf online gekocht zijn, maar ter plaatse is het wel mogelijk consumptiemunten te kopen. Deze hebben per stuk een waarde van 1,00 euro en zijn besteedbaar op de route. Er kan alleen met munten betaald worden.

Er zijn drie verkooppunten op de route aangegeven. De consumptiemunten kunnen ook met de pin betaald worden.

Vrijdag 28 november: 16:00 – 21:00 uur

Zaterdag 29 november: 11.00 – 15:00 uur

SCHEEPS-

Aan de informatie in deze editie van Urk in Wintersferen kunnen geen rechten worden ontleend. De redactie heeft zich tot het uiterste ingespannen om de meest recent beschikbare historische informatie weer te geven. Mocht u toch onjuistheden opmerken, neem dan alstublieft contact op via info@urkinwintersferen.nl

De bestorming van de Bastille was vooral om het munitiedepot te plunderen.

HEID, GELIJ KHEID EN BROEDERSCHAP

Revolutie

De Franse Revolutie (1789) is een van de belangrijkste gebeurtenissen in de historie van de sociale en politieke wereldgeschiedenis. Het leidde tot een breuk met alleenheersers en afschaffing van de standenmaatschappij. De leus ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap’ zette ook allerlei emancipatiebewegingen in gang.

Eeuwenlang hadden de gewone burgers niks in te brengen. Er was sprake van een standenmaatschappij. De vorsten stonden aan de top en regeerden op basis van goddelijk recht, daarnaast was er de adel (2% van de bevolking) en de geestelijken (0,5 tot 1%) die nog wat in de melk te brokkelen hadden. Deze standen betaalden geen belasting en hadden veel macht. Ruim 97% van de bevolking behoorde tot de boerenstand (85%) en burgerij/handelaren (12%). Deze derde stand was alleen goed om de belastingen op te brengen.

Rechten ingeperkt

Toch begon het gerommel bij de eerste twee standen. Naarmate de rechten van de adel werden ingeperkt en ze ook meer moesten bijdragen, groeide de onrust. In Nederland waren er ook nog de regenten die vonden dat er te weinig naar hen geluisterd werd en ze vonden de stadhouder erg eigengereid. Deze standen durfden te protesteren en het gewone volk voelde zich gesterkt en nam de strijd over. De verlichtingsideeën, die steeds meer verspreid werden, zorgden voor een vruchtbare voedingsbodem. Vrijheid, gelijkheid en broederschap werd de leus van de revolutie. Ook de economisch slechte tijden, met mislukte oogsten en hoge voedselprijzen droe-

gen bij aan het gevoel van ontevredenheid. Het Franse koningspaar, Lodewijk XVI en zijn vrouw Marie-Antoinette, voelden zich nog onaantastbaar en leidden een luxe leventje. Het volk moest maar wat minderen, maar met name Marie-Antoinette leefde in weelde. Ze kreeg als bijnaam ‘Madame Deficit’, mevrouw Staatsschuld. Frankrijk dreigde zelfs bankroet te gaan en alle vertegenwoordigers van de standen werden als parlement bijeengeroepen op 5 mei 1789. De derde stand, die altijd ondergeschikt was geweest, besloot een aantal weken later om het bestuur in eigen hand te nemen en verklaarde zich als enige nationale vertegenwoordiging. De machtsstrijd leidde uiteindelijk op 14 juli tot de bestorming van de Bastille, de gevangenis die het symbool was van het ancient regime (oude regiem). Het was vooral om het munitiedepot te plunderen. Een aantal weken later werden de feodale wetten afgeschaft, waarin de privileges van de adel en geestelijkheid waren vastgelegd. Om het bestuur toch te kunnen bekostigen, bleven de belastingen bestaan en werden herdoopt als pacht. Ook volgde de aanname van de Verklaring van de rechten van de mens en de burger. Deze verklaring stelde onder meer dat het volk soeverein was en dat sociale voorrechten niet bestonden bij de gratie van toevallige geboorte binnen een stand,

Ook politieke onrust in Nederland. Opstand in Rotterdam in 1789. De slogan van de revolutie.

maar door persoonlijke kwaliteiten. Verder stond in de Verklaring dat andere godsdiensten dan het rooms-katholicisme moesten worden getolereerd en dat accijnzen eerlijker over de verschillende standen dienen verdeeld te worden.

In september 1791 werd een nieuwe grondwet aangenomen waarin de koning de uitvoerende macht kreeg, maar het parlement bepaalde wat er moest gebeuren. De situatie voor de boeren en stadsarbeiders veranderde eigenlijk niet. Ze leden honger en ze waren niet politiek vertegenwoordigd. Je had alleen kiesrecht als je een bepaald bedrag aan belasting betaalde. Gemiddeld mocht daardoor maar elf procent van de be-

volking stemmen. Op Urk lag dat percentage nog lager, omdat de meeste vissers geen grond of vermogen hadden. Arme inwoners konden het zich ook niet veroorloven om zich verkiesbaar te stellen, want ook daar moest geld voor neergelegd worden.

In Frankrijk speelde de koning niet lang een rol. In 1792 werd het koningschap afgeschaft en werd Frankrijk een republiek. In januari 1793 werd Lodewijk XVI onthoofd door de guillotine vanwege hulp aan de vijanden van Frankrijk. Zijn vrouw volgde in oktober dat jaar en zoon Lodewijk overleed in de gevangenis. Dochter Marie werd geruild tegen Oostenrijkse gevangenen.

Patriotten

Aan de Bataafse periode ging de Patriottentijd (17811787) vooraf. Een periode van politieke spanningen tussen aanhangers van stadhouder Willem V (17481806) en patriotten. Dit waren kritische burgers, vooral regenten, die de stadhouder beschuldigden van het verval van de Republiek der Verenigde Nederlanden en ze eisten meer politieke inspraak. Tot die tijd waren het de regenten en aristocraten die de dienst uitmaakten.

De eens zo machtige Republiek der Verenigde Provinciën werd in de 18e eeuw een speelbal in de machtspolitiek van omringen-

de landen. De Gouden Eeuw was voorbij en de machtspositie was verloren aan Engeland, nadat de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) kansloos werd verloren.

Het volk begon zich steeds meer te roeren, geïnspireerd door de Ame-

rikaanse Onafhankelijkheidssoorlog (1775-1783) waarin kolonisten zich wisten te bevrijden van het juk van de Engelse koning. Ook de patriotten in Nederland waren op zoek naar een vorm van democratie waarin ze meer inspraak kregen. Wat nu social media doet, bestond toen uit het massaal verspreiden van pamfletten, brochures, tijdschriften en spotprenten van vooren tegenstanders. Het volk werd opgeroepen om hun stem te laten horen en dit leidde uiteindelijk tot een in twee kampen verdeeld land: patriotten en oranjegezinden. Op het eiland Urk was de zittende macht, schout en schepenen, oranjegezind al zal men zich hier op het eiland niet zo met landelijke politiek bemoeid hebben. Hendrik Daniels Hooft, de ambachtsheer van Urk en Emmeloord, sloot zich al vroeg aan bij de patriottenbeweging. Als lid van een Amsterdams regenten-

De strijd om de macht op Urk

De schout was de machtigste man op het eiland. Hij handhaafde de orde, was officier van justitie en voorzitter van de rechtbank. Ook deed hij de uitbetalingen aan dominee, onderwijzer en vroedvrouw en zorgde voor het onderhoud van hun woningen. Ook het onderhoud van de kerk en de zeewering waren een taak van de schout. Hij nam personeel aan en betaalde voor geleverd werk.

Het belangrijkste was echter het toezicht op de strand- en zeevond. Voor de Urker vissers waren dit de meevallers in het overigens karige bestaan. Het verlenen van assistentie aan in moeilijkheden verkerende schepen en het bergen van goederen leverde vaak meer op dan in een jaar met de visserij verdiend kon worden. Alle geborgen of gevonden goederen moesten echter ingeleverd worden bij de schout. Die zorgde dat deze weer bij de eigenaar terugkwamen, tegen vergoeding van bergloon. De bergers, de schout en de ambachtsheer van Urk kregen elk hiervan hun deel. Het was voor de vissers nog lucratiever als de goederen buiten het zicht van de schout bleven, want deze konden dan onderhands verkocht worden. Het was dan ook een voortdurend kat-en-muis-spel tussen vissers en schout, want ook de schout wilde zijn deel niet mislopen.

Valse beschuldigingen

Daarnaast speelde nog een familieconflict tussen de families Brands en Romkes. De oorzaak van die strijd lag in het feit dat Klaas Brands in 1779, na het overlijden van schout Cornelis Jacobs Romkes, was aangesteld als zijn opvolger. De familie Romkes was boos, want zoon Jacob was toen al enkele jaren adjunct schout en werd gezien als de opvolger van zijn vader. Waarschijnlijk betaalde de familie Brands net even wat meer voor het schoutsambt aan de ambachtsheer van Urk.

De onderlinge familiestrijd liep hoog op en Klaas Dubbels en Jacob Cornelis Romkes bazuinden rond dat ze in Amsterdam hadden gehoord dat schout Brands overspel had gepleegd. Ze werden voor het gerecht gedaagd en tot een boete van 50 gulden veroordeeld. In 1783 kwam het tot een schikking met de schout en werd de boete verlaagd naar 5 gulden en 5 stuivers. Vonnissen konden dus bij de schout worden afgekocht.

De Urkers roken nieuwe kansen toen de patriottische strijd

van schout Brands werd geëist. Maar liefst 83

uitbrak. In het hele land brakken relletjes uit en was sprake van plunderingen. De Urker predikant en de schoolmeester schaarden zich met een grote groep vissers ook nadrukkelijk in het patriottische kamp. Het huis van schout Klaas Brands en zijn vrouw Anna Snijder werd ook belaagd en men poogde zelfs de gevel omver te trekken. Het liep met een sisser af, want men was toch wel bang voor de goede contacten die de schout in Amsterdam had. Wat volgde was een schrijven naar de patriottisch gezinde ambachtsheer in Amsterdam waarin het ontslag van schout Brands werd geëist. Maar liefst 83 Urkers ondertekenden het verzoek.

geslacht was hij toch voorstander van meer democratie.

Een groot deel van de Urker bevolking, onder aanvoering van de predikant en de schoolmeester, schaarden zich ook nadrukkelijk in het patriottische kamp. Ze probeerden om schout Klaas Brands in een kwaad daglicht te stellen, maar die poging mislukte. De gemoederen liepen wel hoog op, maar het bleef op Urk nog bij woorden en een relletje voor het huis van de schout.

Gewapende korpsen

De discussie kreeg een nationalistische toon, nadat burgers zich niet meer alleen beschouwden als ingezetene van hun dorp, stad of streek, maar burger van de republiek. De strijd werd steeds heftiger en de patriotten richtten zogenoemde vrijkorpsen op. Clubs van burgers die zich wapenden met als doel om

de macht over te nemen. Stadhouder Willem V voelde zich dermate bedreigd dat hij vluchtte uit Den Haag naar het veiliger Nijmegen. In diverse steden werden patriottische bestuurders aangesteld en in Utrecht kwam in 1786 een volledig democratisch gekozen bestuur aan de macht.

Onrust bleef

De omwenteling was van korte duur, want in 1787 stuurde de koning van Pruisen een leger naar de Republiek om de orde te herstellen. De aanleiding was dat zijn zus Wilhelmina van Pruisen (1751-1820) – de vrouw van stadhouder Willem V – in de buurt van Gouda door een groep patriotten was tegengehouden. Het Pruisische leger versloeg de patriotten en velen weken daarna uit naar Frankrijk. De stadhouder vestigde zich weer in Den Haag, maar de onrust bleef.

ophangen en wilde daarbij wel helpen. Luijt

Schout Klaas Brands liet de aantijgingen niet op zich zitten en begon zijn verweer met ‘Mijn beschuldigers zijn meest oneerlijke lui.’ (zie afbeelding) Wat volgde was de lijst met de 83 namen en achter elke naam wat de schout over hen te zeggen had. De meesten hadden nog openstaande schulden bij de schout of openstaande boetes. Jacob Nentjes had Hendrik Hooft voor een schelm uitgemaakt, Cornelis Geerts vond dat ze Hooft moesten ophangen en wilde daarbij wel helpen. Luijt Jacobs had linnen achtergehouden of gestolen, Louwe Jans Weerstand stal ijzer en Dirk Harmensz had gevochten. Ook werden de slechte betalers opgesomd, waaronder schoolmeester De With. Sommige ondertekenaars waren volgens Brands veel te jong om te tekenen en een aantal zou ook gedwongen zijn om te ondertekenen. De hele actie had geen succes voor de patriotten. Na bemiddeling van jurist Jacob Hooft moesten op 23 juli 1787 zeven voorwaarden worden ondertekend om de rust op het eiland weer te herstellen. Belangrijk was dat het inkomen van de schout aan banden werd gelegd. De schout zou niet meer dan 1 stuiver van elke gulden krijgen van de berg- en assistentielonen na aftrek van alle kosten. Ook voor de vorming van het dorpsbestuur werden regels gesteld. De hele burgerij zou tien burgers kiezen, lidmaat van de gereformeerde kerk en van onbesproken levenswandel, die

jaarlijks met de schout en de vier burgemeesters van Urk een nominatie deden van zes personen, elkaar niet te na staande (geen directe familie), waaruit de ambachtsheer drie burgemeesters koos. Voor de continuïteit bleef er dus een burgemeester zitten. Ook werd de macht van de schout ingeperkt bij de rechtspraak. De schout was nog wel eiser, maar de vier burgemeesters deden het vonnis. De boete moest uiteindelijk aan de schout betaald worden en hiermee probeerde men tot meer onafhankelijke rechtspraak te komen. Bij niet betalen van boetes mocht de schout beslag leggen op onroerend goed.

De ommekeer

1795 was een jaar van ommekeer, niet alleen voor de Republiek der Verenigde Nederlanden, maar ook voor de Heerlijkheid Urk en Emmeloord. Waar elders in ons land de regenten werden afgezet en het volk de macht greep, werd op Urk de revolutie aangegrepen om de schout weg te werken. Het ging op Urk om macht en geld in een strijd tussen twistende families.

EEen nieuwe tijd brak aan met in het verschiet een grote schoonmaak onder ’s lands besturen. Het was een opstand tegen de regenteske heren en aristocratische families die het bestuur vormden en elkaar de baantjes toeschoven. Overal in het land klonk ook de leus van Franse revolutie door van ‘Vrijheid, gelijkheid en broederschap’. De geknechte Bataven moesten hun vrijheid hernemen. Er werden vanuit Amsterdam instructies verspreid hoe ‘de tirannen’ afgezet dienen te worden. Een aantal burgers moesten een comité vormen dat het vertrouwen van de burgers bezat. Zij benoemden nieuwe bestuurders die een eed aan het volk aflegden. Op het eiland Urk waren het niet de arme vissers die in opstand kwamen en de macht grepen, maar juist de belangrijke families die elkaar in de haren vlogen.

Revolutie

Toen de revolutie door het land trok, grepen de vijanden van Brands de kans om ook op het afgelegen eiland een omwenteling door te voeren. Uit de burgemeesters vormden zich een groep, onder leiding van Klaas Dubbelsz. de Baas en Jacob Jacobsz. Nentjes, die zich opwierp als de Provisionele Representanten van het Volk van Urk. Zij werden nu de nieuwe machthebbers en mochten een nieuwe schout kiezen. Schout Klaas Brands werd ontslagen en Klaas Dubbelsz. de Baas werd door de Representanten van Urk tot schout benoemd, terwijl een andere representant Jacob Jacobsz. Nentjes zich deftig regent van het eiland Urk liet noemen. Hij was kleinzoon van de de overleden schout Cornelis Romkes, en namens de familie stuurde hij 1.500 gulden naar de machthebbers in Den Haag. Waarschijnlijk nog in de veronderstelling dat ook na de Omwenteling de macht nog gekocht moest worden.

Klaas en Grubbelt Brands lieten het er niet bij zitten. Ze riepen de hulp in van hun contacten in Amsterdam en Den Haag, en met name Henricus Duyvensz., de opzichter en inner van de vuurgelden en opzichter over de vuurbakens, was op de hand van de familie Brands. Door de afschaffing van de Heerlijke Rechten werd door het nieuwe landsbestuur de ambten van schout en strandvonder losgekoppeld. Grubbelt Brands werd benoemd tot strandvonder en opzichter van ’s-Landswerken, zowel op Urk als op Emmeloord. Ook ging hij als administrateur over de betaling van dominee, dokter, schoolmeester en vroedvrouw en het onderhoud van hun woningen. De familie Brands beheerde hierdoor nog steeds de financiën. De opstandige families Romkes en Nentjes moesten de macht dus delen, maar ze gaven de strijd niet

op. In maart 1795 sturden de Urkers een brief naar de Provisionele Representanten van het Volk van Holland in Den Haag, de nieuwe machthebbers in het land, ‘ Van de Regenten van het Eiland Urk; houdend klachten, over het gedrag en de Directie van de Opzigter van ’s Landswerken, Grubbelt Alberts Brands; en verzoekende dat dezelve van zijn post mocht worden gedimiteerd [ontslagen] en een ander aangesteld’. Grubbelt Brands werd slechte directievoering en verspilling van overheidsgeld verweten. Het schrijven werd ondertekend door maar liefst 83 Urkers. Urk telde toen 575 inwoners, en als we de vrouwen en kinderen eraf trekken, is dat een ruime meerderheid van de mannen. Urk was dus tot op het bot verdeeld. Grubbelt Brands werd in brieven aan de machthebbers zoveel mogelijk zwart gemaakt en er kwamen ook schriftelijke klachten over de betaling van de salarissen. Ook werd begin 1796 een poging gedaan om ook het strandvonderschap aan Klaas Dubbelsz. te geven als ‘zynde deze posten altyd door één persoon waargenomen’. De invloed van de familie Brands was echter groot genoeg om ervoor te zorgen dat het plan niet lukte.

Het Zweedse schip

BATAAFSE REPUPLIEK

De Franse revolutie veranderde het beeld in Europa radicaal. In april 1792 verklaarde Frankrijk de oorlog aan de Republiek der Verenigde Nederlanden, Pruisen en Oostenrijk. De eerste aanval op Nederland liep dood op een goede defensie. In de zomer van 1794 kwamen de Fransen tot in Brabant en werden gestuit door de grote rivieren. Aan de zijde van de Fransen streed een Hollands Bataafs legioen mee. De natuur kwam de Fransen en de patriotten te hulp met strenge vorst. In december 1794 trokken de Fransen over de bevroren rivieren en op 16 januari werd Utrecht al bezet. Op 18 januari week prins Willem V met zijn gezin en klein gevolg met gehuurde visserspinken uit naar Engeland.

Een dag later riepen de Fransen en patriotten in het stadhuis van Amsterdam de Bataafse Republiek uit. Hervormingsgezinde patriotten – die zichzelf Bataven gingen noemen naar de Bataafse Opstand (70 na Chr.) ten tijde van Julius Civilis – roken hun kans en namen in de Republiek de macht over. Het was een fluwelen revolutie met nauwelijks geweld: de orangisten bewaarden de rust en droegen de machtsfuncties over aan de patriotten. De Bataafse Republiek was geboren.

Prins Willem V wijkt met een gehuurd vissersschip uit naar Engeland.

Ondanks de ernstige aantijgingen aan zijn adres en de sterke weerstand tegen zijn persoon wist Grubbelt Brands zich in zijn functie zowel op Urk als op Emmeloord te handhaven. De schout van Urk, Klaas Dubbelsz. de Baas, ontving een brief uit Den Haag, waarin hij en zijn medestanders worden gemaand om Grubbelt Brands als strandvonder te erkennen en uit te betalen. Dat de Urkers zich daar niets van aantrokken, bleek toen begin september 1796 het Zweedse schip Speculation in een zware storm verging. De Urkers wisten, samen met enkele Emmeloorder vissers, een groot gedeelte van de lading wol bestemd voor de Amsterdamse lakenhandel van boord te krijgen. De in veiligheid gebrachte lading werd niet gemeld aan de officiële strandvonder Grubbelt Brands, en dus ook niet op de voorgeschreven wijze onder zijn toezicht opgeslagen. De vissers sloegen de wol op in particuliere huizen met de bedoeling dit onderhands te verkopen. Grubbelt Brands klom wederom in de pen en beklaagde zich over de houding van de Urkers waardoor hij en ook de overheid inkomsten misliepen. Er ontstond een juridisch steekspel rond de vraag: wat is strandvond en wat is zeevond? Brands zou over de strandvond gaan en Klaas de Baas over zeevond. In Den Haag hebben ze goed door dat de Urkers er vooral zelf beter van willen worden. Urk dreigde een vrijstaatje te worden, waar ze het met de Haagse regels zo nauw niet namen. Tip!

Laat je knippen bij de barbier en proef eens een overheerlijke suikerappel. En voel je je geroepen om als huzaar ook deel te nemen aan de strijd tegen de Russen, test dan eerst eens je paardrijskills of probeer deze wat op te krikken.

De overgave van de Nederlandse vloot aan de Franse cavalerie in januari 1795 op het bevroren Nieuwediep bij Den Helder.

Vluchtroute

Het is eind 1794, de vooravond van de Bataafse Republiek. Bij vijftien graden onder nul marcheren de Fransen over de bevroren rivieren naar het noorden. Een grote groep van Franse 'emigres' raakt in paniek. De aristocraten waren al gevlucht voor het geweld in eigen land en nu dreigt opnieuw gevaar. Opgejaagd door revolutionaire landgenoten maken ze een barre tocht om naar het veilige koninkrijk Pruisen te komen. Sneeuw en ijs trotserend, dwars door de chaos, komen velen aan op Urk dat midden op hun vluchtroute lag.

In Frankrijk ging op het eind van de 18e eeuw de gevestigde orde totaal onderuit. De revolutionairen die de macht in handen weten te krijgen richtten hun haat met name tegen de Koning en de koningsgezinde aristocratie maar ook tegen de kerkelijke geestelijkheid. Veel vertegenwoordigers van de oude orde laten het leven onder de guillotine of wisten, als ze geluk hadden, nog net op tijd te vluchten naar de nog wel veilige landen, waaronder ons land. Vooral steden als Breda en Amsterdam kenden een grote groep van Franse 'emigres'. Enkelen wisten van hun vaak grote fortuin nog wat te redden door geld en juwelen verborgen op hun vlucht mee te nemen. Iets waar in Frankrijk de doodstraf op stond!

Toen de Franse revolutionaire ook ons land binnenvielen vluchtte hen een schare 'Franse emigres' vooruit. Velen probeerden om het veilige Engeland te bereiken of over land naar Pruisen te ontkomen. Een gedeelte van deze vluchtende Fransen kwam echter min of meer vast te zitten in Noord-Holland. Sommigen doken onder of werden gearresteerd.

In Den Helder probeerde de vluchtelingen tegen een flinke betaling aan boord van schepen te komen die hun mee wilden nemen naar Engeland. In Enkhuizen kwam ook een groep terecht, maar ze liepen vast bij het havenhoofd tegen de ijzige vlakte van een bevroren Zuiderzee met nog wat open geulen. Een gevaarlijke barrière die men moest nemen. Het was inmiddels januari 1795. Een maand met zeer streng winterweer. Men moest dus lopend of met een ijsvlet proberen om de nog veilige Oostwal te bereiken. De vissers verleenden hulp, maar ze deden het niet voor niks.

Onze latere koning Willem I schreef als Prins van Oranje vanuit Engeland in zijn brieven aan zijn vriend de Graaf van Keller over de wederwaardigheden van deze vluchtende Fransen: ,,De vissers van Enkhuizen vroegen om aan boord van hun ijsvletten te komen wel 1000 florijnen. De overtocht over het ijs om de kust van Urk te bereiken heeft het leven gekost van wel 21 mensen, allen overwegend Franse emigres die niet over geld beschikten de overtocht met een ijsvlet te betalen en die vervolgens op de ijsvlakte verdwaalden en doodvroren op het ijs van de Zuiderzee. Le Charge d'Affaires de Sardaigne (De Zaakgelastigde van het Koninkrijk Sardinië) is via Urk gevlucht en heeft hierover verslag gedaan bij de secretaris van de Ambassadeur in Londen.”

Genadeloze landgenoten

Een Franse officier die later in Engelse dienst is getreden gaf in zijn verslag zijn verhaal weer van zijn vlucht over de Zuiderzee in de januarimaand van 1795. Zijn belevenissen werden gepubliceerd in het tijdschrift ‘The New Gazette';

"Tijdens de inval in Holland van het Franse Republikeinse leger in de winter van 1794/95 bevond zich een grote groep van Franse royalisten in Enkhuizen in de provincie van West-Friesland aan de westkust van de Zuiderzee.

Men was in direct gevaar om te worden omsingeld door de Republikeinse troepen. De officieren, vijftien in getal, wisten dat bij het daar blijven van nog een dag men in handen zou vallen van deze genadeloze landgenoten. Er bleef dus maar een mogelijkheid open namelijk om te proberen over het ijs van de Zuiderzee naar de andere kant te vluchten.

Een afstand van ongeveer van vijfentwintig Engelse mijlen. De zee

was niet in zijn geheel bevroren en de overtocht was uiterst gevaarlijk zo werd gezegd. Men nam dan ook twee vissers aan om tegen betaling als gids te dienen.

Men kon weinig voorbereidingen treffen omdat het noodzakelijk was om bij het aanbreken van de dag de volgende dag te vertrekken. Om zes uur in de morgen vertrok men aldus vanuit Enkhuizen met al de bagage op een slee.

De officieren werden gevolgd door een vijftigtal soldaten die tot hun eenheid behoorden. Na enige afstand gelopen te hebben over het ijs werd het steeds moeilijker om verder te komen. Door de vele ijsschotsen moesten ze de slede afladen en de bagage zelf meetorsen. Ook bleek het onmogelijk om over een geul met open water te komen waardoor ze van koers moesten veranderen.

Ze bevonden zich nu het midden van de Zuiderzee en konden geen wal meer zien. Overal omringd door ijsduinen waar ze over moesten klimmen. Velen van hen raakten daardoor bij het uitglijden gewond. Na zo'n elf uur op het ijs te zijn geweest raakten de mannen koud en uitgeput. Enkelen die tot hun groep behoorden en die gewond waren gaven het op en verkozen om op het ijs van ontbering te sterven. Men liet hun met vertwijfeling achter. Ondertussen begon het weer donker te worden en men moest dus wel door. In de verte zagen ze plotseling een donker object. Dichterbij gekomen bleek het land te zijn. Het was het kleine eiland Urk in het midden van de Zuiderzee. Voornamelijk bewoond door eenvoudige vissers. Sommige van de bewoonders die hun op het ijs hadden zien aankomen kwamen hun assisteren om veilig de wal te bereiken. Zonder deze hulp was hun dit zeker niet gelukt. Want men moest nog met

behulp van een door de Urkers toegeworpen touw nog over een open stuk water zwemmen.

Ze werden door de vissers ontwapend en naar de kerk gebracht. Ze moesten daar wachten op de Urker predikant die zou zorgen voor voeding en voor onderdak. De vluchtelingen werden door de predikant nu verdeeld onder zijn parochianen op het eiland om de nacht door te brengen. De eilanders waren verrast maar ook wantrouwig door het bezoek van al deze vreemdelingen. Ook omdat het nog niemand was gelukt om over het gevaarlijke ijs te komen.

De predikant bedaarde zijn kudde. Anders zouden wij ongelukkigen in de kerk met natte kleren en een intense koude zijn omgekomen. Nadat we weer wat waren hersteld door voeding en een goede nachtrust kregen we de volgende dag onze wapens weer terug. De Urkers hielpen ons nu ook om naar de Kuynder in de provincie Overijssel te komen, wat ongeveer op 15 mijlen afstand van het eiland Urk lag. Deze afstand werd in ongeveer vijf uren genomen. Het was geheel een zware tocht geweest waarbij sommigen het leven lieten. De gidsen waren vertrokken zonder een kompas vertrouwende op de wind terwijl met een kompas waarschijnlijk tijd was bespaard en levens waren gered".

Aldus het verslag van deze Franse officier in de 'New Gazette' die dit ijzige avontuur op de Zuiderzee overleefde!

Er waren meerdere groepen vluchtelingen wiens route via het eiland Urk ging. De groep van vluchtelingen bestond grotendeels uit Franse edelen en enige hoge militairen van het Franse koninklijk leger. Allen dus die nog trouw hadden gezwo-

ren aan Koning Louis XVI. Een dodelijke keuze in die tijd. Ook een Franse markiezin wist met haar entourage en tegen betaling met de Urker ijsvlet veilig de Oostwal te bereiken.

Beloning

Niet iedereen was even lovend over de hulp op Urk. De Franse Julie schreef in haar boek over de hebzucht van de protestanten. Bij het oversteken van de Zuiderzee verbleven de emigranten één nacht op het eiland Urck. In een dorp had “de Lutherse predikant op een zeer liefdadige toon aan alle reizigers aangeboden om hun bezittingen in de kerk te deponeren […]. De pastoor verklaarde dat hij de deuren van zijn kerk niet zou openen om de spullen te halen voordat hij ten minste één florijn had ontvangen van elke persoon aan wie hij hulp had geboden. Merk op hoe ver de hebzucht zich uitstrekte in deze alles-mercantile (volledig handelsgerichte) natie.”

De vluchtelingen die de barre reis over de ijzige Zuiderzee hadden overleefd kwamen meestal na een lange reis aan in het voor hun nog wel veilige koninkrijk Pruisen. Het verhaal gaat dat in de buurt van Het Wakend Oog en de oude Hervormde pastorie bij een verbouwing in de vorige eeuw menselijke botten waren aangetroffen, waaronder schedels. Het zou gaan om omgekomen Franse refugees die hier waren begraven.

Nadat Napoleon in 1804 in Frankrijk aan de macht kwam, braken betere tijden aan voor de oude aristocratie en keerden velen weer terug naar hun land en naar hun bezittingen. Ook voor de geestelijkheid van de Katholieke kerk werd het na de strenge vervolgingen allemaal weer wat makkelijker.

Franse troepen trekken over een bevroren rivier (Charles Rochussen, Rijksmuseum).

Maak herinneringen en leg ze vast

Democratie

Tot 1792 had de Amsterdamse ambachtsheer de bevoegdheid om het lokale bestuur te benoemen. In dat jaar gaven ze het Urker bezit weer aan de Staten van Holland terug. In de Bataafse periode kwam het landelijk bestuur in handen van de Gecommitteerde Raden en werden de eerste stappen gezet in de het democratisch bestuur. Er werden volksvertegenwoordigers gekozen die de besturen mochten kiezen. Op Urk betekende het dat ze nu zelf hun eigen representanten mochten kiezen die de schout mochten benoemen.

Het stemrecht van de burgers werd geregeld in de grondvergadering die per 500 inwoners werd vastgesteld. Met 575 inwoners had Urk dus één grondvergadering. Aan de grondvergaderingen mochten alle mannen van twintig jaar en ouder deelnemen, mits zij het oude regeringssysteem hadden afgezworen. De grondvergadering koos dan hun eigen kiezers die vervolgens de landelijke volksvertegenwoordigers moesten kiezen. Bedeelden en orangisten deden niet mee aan de verkiezing en het aantal kiesgerechtigden op Urk werd bepaald op rond de honderd mannen. Deze gelijkgestemden kozen de representanten, die vervolgens de schout mochten benoemen.

In 1797 mochten de Urkers ook meestemmen in een referendum over de nieuwe grondwet. Slechts vijftien Urkers bezochten de grondvergadering, waarvan 5 voor de grondwet stemden en 10 tegen. De opkomst op Urk lag ver onder het landelijk gemiddelde en dat geeft wel aan dat de betrokkenheid van de Urkers met landelijke politiek niet groot was. Ze waren vooral bezig met hun eigen lokale politiek. De grondwet werd overigens bij dit referendum ook weggestemd.

De Nationale Vergadering van 1795 had beslist dat alle lenen zouden worden opgeheven. Amsterdam had drie jaar eerder het Urker leen al teruggeven aan de leenheer, de Staten van Holland.

De Bataafse Republiek bestond uit 15 departementen. Het Departement van de Noord- en Zuiderzee bevatte de eilanden Terschelling, Vlieland en Texel, de eilanden Wieringen, Urk en Marken en verder geheel West-Friesland en Noord-Holland en een deel van Zuid-Holland tot aan Sparendam. In het departement woonden ruim 240.000 inwoners.

In 1798 werd in de nieuwe Staatsregeling beslist dat alle heerlijke rechten en tienden werden afgeschaft.

De Republiek werd verdeeld in acht departementen en ieder departement werd weer verdeeld in zeven ringen, die nagenoeg gelijk bevolkt moesten zijn. De ringen waren weer verdeeld in gemeenten die elk hun eigen gemeentebestuur moesten hebben. Urk werd onderdeel van het Vijfde Departement van Texel met hoofdplaats Alkmaar. Dit departement is opgedeeld in zeven ringen (regio’s) en Urk valt met haar 575 inwoners onder de tweede ring met hoofdplaats Hoorn.

In 1798 kreeg Nederland wel zijn eerste geschreven grondwet, waardoor het land uiteindelijk zou ver-

anderen in een eenheidsstaat en alle belangrijke besluiten genomen werden door de overheid in Den Haag. Een nationaal belastingstelsel, een nationaal onderwijsstelsel, uniforme wetboeken, de afschaffing van gilden (en daarmee lokale privileges) en de scheiding tussen Kerk en Staat waren nu in de grondwet verankerd.

Het was zoeken naar de juiste bestuursvorm en de indeling van de departementen en ringen veranderde voortdurend. De taak van de gemeentebesturen was vooral het invoeren en handhaven van allerlei wetten, bevelen en besluiten. Het was een hele papierwinkel en voor het afgelegen Urk ging die hele communicatie via de postverbindingen aardig geld kosten. Ze vroegen dan ook om een tegemoetkoming in de portokosten.

In de Franse tijd werd de kaart van Nederland een aantal keren opnieuw ingetekend. Napoleon voerde de Franse indeling in departementen en arrondissementen in. Urk kwam bij het nieuwe departement Zuiderzee te horen, wat ongeveer het huidige Utrecht en Noord-Holland omvatte. Binnen het departement Zuiderzee viel Urk onder het arrondissement Hoorn, en vervolgens onder het kanton Enkhuizen. Urk had toen 685 inwoners op 1 januari 1812.

Herindelingen

Bataafse vlag

De prinsenvlag had in het Frans de kleuren orange-blanche-bleu, in de Nederlandse verbastering als oranje-blanje-bleu. Deze kleuren werden al gebruikt door de watergeuzen die Den Briel veroverden. In 1587 ging de Admiraliteit van Zeeland deze vlaggen voeren voor de Zeeuwse oorlogsschepen. Het werd ook het symbool van de opstand van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden tegen de Spaanse overheersing. In 1664 werd de Staatse vlag geintroduceerd tijdens het eerste stadhouderloze tijdperk met de kleuren rood, wit en lichtblauw. Het was de tegenhanger van de onofficiele prinsenvlag die gehanteerd werd door de orangisten. De statenvlag werd gevoerd door de koopvaardijvloot, de schepen van de V.O.C. en W.I.C. en later de marine, die sterk oranjegezind was. Ten tijde van de Bataafse republiek werden de voormalige gewesten samengevoegd met één nationale vlag. Per resolutie van 14 februari 1796 werd de aloude statenvlag de enige toegestane nationale vlag, al werd het blauw wel wat donkerder. Er werd aan de bovenkant echter een toevoeging gedaan door op enkele duimen van de vlaggenstok een Jack te plaatsen: een wit vierkant met daarin de vrijheidsmaagd met een speer en pijlenbundel in haar handen en naast haar een leeuw.

Na de Franse tijd ging Nederland als soeverein land de vlag voeren zoals wij die nog steeds kennen.

Na de Tweede Wereldoorlog zijn preciezere tinten voor de kleuren rood, wit en blauw vastgesteld. De kleuren van de Nederlandse vlag kunnen sindsdien meer precies worden benoemd als helder vermiljoen, helderwit en kobaltblauw. Dat blauw verschilt van het lichtere Nassaus blauw.

Met de nieuwe staatsregeling van 1795 gingen Urk en Emmeloord bij het gewest Holland horen. In 1798 vond weer een bestuurlijke herindeling plaats en verdwenen de oude gewesten. Urk behoorde toen tot het departement Tessel. Na de Staatsregeling van 1801 keerden de traditionele gewestelijke benamingen weer terug en verhuisden Urk en Emmeloord naar Holland. Toen de Bataafse Republiek in 1806 het Koninkrijk Holland werd, ging Urk tot het departement Amstelland behoren. In 1804 riep Napoleon zichzelf uit tot keizer en zag zich als de nieuwe opvolger van Karel de Grote, de grote Frankische keizer. Als gevolg hiervan werd ook het oude middeleeuwse Heilige Roomse Rijk met zijn vele staten en staatjes ontbonden. Twee keizers in Europa dat ging niet.

Het koninkrijk Pruisen had zich als nieuwe macht in Duitsland in 1803 het grondgebied van het Stift Elten toegeëigend. Elten was toen geen zelfstandig vorstendom meer. De overgebleven eeuwigdurende rechten van Elten op ‘Urck’ hielden dan ook op te bestaan. Bij de de domeinen van Holland wisten ze in 1804 eigenlijk ook niet meer waar de tijnsgelden voor ‘Urk en Emmeloord’ naar toe moesten. Besloten werd om de betalingen dus maar te staken.

In de periode dat Nederland deel uitmaakte van het Franse keizerrijk (1810-1813) was Urk ook een zelfstandige gemeente; zo is er in 1811 sprake van “Mairie Ile-de-Urk” (gemeentehuis van het eiland Urk) en “commune de Urk” (gemeente Urk), zo viel op te maken uit het Feuille politique du département du Zuiderzee (Staatkundig dagblad van het Departement der Zuiderzee) van 31 december 1811. Van 1811 tot 1814 maakte Urk deel uit van het Département du Zuyderzee (Departement van de Zuiderzee).

Onderwijs

Ten tijde van de Bataafse Republiek kreeg het onderwijs serieuze aandacht van de overheid. Er kwam wetgeving, invoering van nieuwe lesmethoden, meer vakken en ook toezicht. Op Urk werden daarom de nodige veranderingen doorgevoerd. Met succes, want in het landelijk verslag werd Urk een goed voorbeeld genoemd.

Tijdens de bouw van het Kerkje aan de Zee werd een houten noodkerk gebouwd, die na de ingebruikname van de nieuwe kerk in 1786 als school werd gebruikt. Het was zeker geen comfortabel gebouw want de zijwanden waren grotendeels opgetrokken uit ruwe planken die elkaar overlapten. De Amsterdamse stadsbouwmeester Creutz adviseerde al na een paar jaar ‘het school of lootz van buiten te teren en de reeten en groote openingen met leem en gehakt stroo aan te strijken en digt te stoppen, aangezien anders de planken schielijk vergaan en in ’t winterseizoen deze lootz door de inslaande regen en sneeuw tot het gebruik ondienstig zal zijn’. De school bleef koud in de winter en in de zomer was het niet uit te houden van de hitte. Voor het lesgeven van kinderen was deze eerste school dus ook maar behelpen. Er werd lesgegeven door meester Teunis de With en ondermeester Jacob Camper. In 1792 was ook een reglement voor de kerk en schooldienst opnieuw vastgesteld. Hieruit bleek de sterke verweving van overheid en gereformeerde godsdienst. De schoolmeester had drie functies, want hij was ook koster en voorzanger in de kerk. Hij diende daarom een goed lidmaat van de gereformeerde kerk te zijn. Hij moest de Formulieren van Enigheid ondertekenen en stipt onderhouden en op school de hervormde religie onderwijzen. Bij het lees- en schrijfonderwijs diende hij onder meer gebruik te maken van het Evangelie, de Historie van David en de Spreuken van Salomo. De schoolmeester genoot een vast traktement, maar was voor de inkomsten ook afhankelijk van het schoolgeld dat door de ouder betaald moest worden voor genoten onderwijs. Als kinderen thuisbleven, dan betekende dat inkomstenderving voor de schoolmeester.

Toen er meer toezicht op het onderwijs kwam, werd in 1805 ook op Urk een schoolcommissie aangesteld die bestond uit: ds. J.H. Schmidt, Grubbelt Brands (schout), Hendrik

Klaas de Haan (burgemeester), Jacob Cornelis Romkes (kerkmeester) en Jan Snoek (ouderling). De Onderwijswet van 1806 stelde nationale normen vast waaraan het onderwijs moest voldoen. Het onderwijs moest klassikaal gegeven worden door bevoegde leerkrachten. In dat jaar werd op Urk de 26-jarige Jan van Rulder benoemd als adjunct-onderwijzer, met de toezegging dat hij de oude meester De With bij overlijden zou opvolgen. Prachtig nieuws was er toen bij decreet van 16 juli 1807 koning Lodelijk Napoleon besloot om de kosten van een nieuwe school voor ’s lands rekening te nemen. Hij deed dit naar aanleiding van een bericht van de minister van Binnenlandse Zaken dat bij hem een verzoek was binnengekomen van het gemeentebestuur van Urk om iets te doen aan de problemen rond de school. Ze schreven dat de school in zeer slechte staat was en dat het volstrekt onmogelijk was om hier gelden voor te vinden uit een of ander plaatselijk fonds of ‘uit den boezem der ingezetenen’.

Urk had een warm plekje in het hart van de koning. Onlangs had hij nog tien Urkers uitgenodigd die zich in dienst van de marine heel moedig hadden gedragen bij een reddingsactie. Hij gaf de minister de bevoegdheid om op de goedkoopste wijze een nieuwe school te realiseren. De kosten werden geraamd op zestien- à achttienhonderd gulden. De gemeente Urk had beloofd om het transport van materialen van het vaste land naar het eiland voor eigen rekening te nemen. Ook werden de voorwaarden gesteld dat de gemeente afstand moest doen van het huidige schoolgebouw en dat het onderhoud van de school voor rekening van het gemeentebestuur kwam. De school zou dan wel eigendom blijven van het land.

Vooruitgang

In de oude school werd in september 1808 een ‘plegtig schoolexamen en eene kleine prijsuitdeeling gehouden.‘ Schoolopziener Jacques Dozy en de plaatselijke commissie waren bij dit schoolonderzoek aanwezig om te zien of de ijver van

Urk in de Bataafse periode met de noodkerk/school vlakbij het nieuwgebouwde Kerkje aan de Zee.

Tekeningen uit 1808 voor de nieuwe school, die uiteindelijk niet werd gebouwd.

onderwijzer Jan de Rulder nog tot vorderingen had geleid. Prijzen waren er voor de meest gevorderden Gerrit Koenraad Schenk, Joannes Hendrik Snijders, Gerrit Okkes de Boer, Willem Meindert de Vries, Harmen Dirkz., Jan Meinderts en Ide Klares Hofman. De overige kinderen kregen ter aanmoediging een schoolprent. Bij de vermelding in het verslag over het landelijk onderwijs stond nog wel een oproep aan de edele en weldadige mensenvrienden om zich de belangen van ‘dezer talrijke, maar door het lot der tijden, armoedige jeugd, aan te trekken; en dezelve, met eenige bijdragen tot aankoop van benoodigde schoolbehoeftens te hulp te komen.”

Om onbekende redenen kwam de nieuwe school er niet, maar in 1810 besloot de minister van Binnenlandse Zaken om het gemeentebestuur van het eiland zelf extra geld te geven om de nodige schoolboeken en -behoeften aan te schaffen, omdat de jeugd meer en meer van onderwijs verstoken bleef. Meester De Rulder vertrok in 1810 en werd opgevolgd door Pieter Schuurman als adjunct-meester. Hij was opgeleid om les te geven volgens de nieuwe lesmethoden. Om de komst naar Urk aantrekkelijker te maken, werd het salaris door de koning verhoogd en kreeg hij een jaarlijkse toelage van 200 gulden. De verwachting was dat hij daarnaast nog

40 tot 50 gulden als schoolgeld kon binnenhalen. Na de Franse tijd kreeg ons land weer een koning uit het Oranjehuis. Koning Willem 1 droeg het onderwijs ook een warm hart toe. In 1816 werd de oude school op kosten van de overheid nog weer wat opgelapt. Toen kwam ook eindelijk de nieuwe stenen school. In het landelijk schoolnieuws werd in augustus 1820 vermeld dat op Urk ‘van ’s Koningswege een geheel nieuw schoolhuis en vertrek is gebouwd’. De school werd iets verderop in de straat gebouwd, op de plek van de huidige Oude Bakkerij. De Oranjekoning had dus de belofte van zijn voorganger toch waargemaakt.

Visserij

Nederland had het in de Bataafse en Franse tijd economisch heel zwaar. De handel was door de oorlog met Engeland aanzienlijk afgenomen en ook voor de Urkers was de visserij op de Noordzee haast onmogelijk geworden. De zeegaten tussen de Waddeneilenden waren vaak geblokkeerd waardoor de visserij op de belangrijke schelvis niet meer kon plaatsvinden.

Vissers die het toch waagden werden door Engelse patrouilles gevangengenomen. Het verhaal gaat, dat in de Franse tijd Jaap Teunis (zijn achterkleinzoon was Teunis Woord) en zijn maat Arie Jan bij Texel visten. Zij werden door de Engelsen gevangengenomen, waarbij hun vissersschip werd buitgemaakt. Maar het schip sloeg los en ging verloren. De beide Urkers werden ondervraagd over stromingen en banken in die zeegebied, maar zij zwegen. Enkele maanden in gevangenschap aan boord gingen voorbij, tot Arie Jans kans zag overboord te springen en naar de kust te zwemmen. Jaap Theunis werd later in vrijheid gesteld en naar de wal geroeid. Hij liep naar Nieuwediep, waar toen ook Urkers lagen. In 1811 werd hem de familienaam Woord gegeven ‘omdat hij zijn woord gehouden had en tegenover de Engelsen zijn land niet verraden had’.

De visserij op de Noordzee was dus niet van gevaar ontbloot en wat overbleef voor de Urker bevolking, waarvan 90% visser was, was de visserij op de Zuiderzee. Ook niet zonder gevaar, want ook daar heersten de Engelsen.

In 1799 werd door de stad Kampen een schip uitgezonden om de vaart naar Schokland te beoordelen. Er werd geconstateerd dat de toestand zeer gevaarlijk is. Een Engels schip maakte jacht op verschillende schepen en daarom ‘werd alle vaart uit de havens van dit Departement, behalve voor de gewone veerschepen, provisioneel verboden weegens de onveiligheid van de zee.’

De Engelsen namen de eilanden Urk en Schokland niet in, maar op twee buurten op Schokland wapperde wel de prinsenvlag. Niet op het katholieke Emmeloord, dat meer Fransgezind was. Ook Urk had duidelijk de kant van de Fransen (patriotten) gekozen.

SCHADEVERGOEDING

Vanwege het wegvallen van de Noordzeevisserij kreeg Urk vrijstelling van belasting en een subsidie als soort van schadeloosstelling.

De visserij op de Noordzee werd aanvankelijk helemaal verboden, maar na overleg mochten vissers

op eigen risico wel de Noordzee op, maar bij gevaar van Engelsen en 's nachts niet verder dan een mijl uit de kust vissen.

De laatste jaren van de Franse overheersing was er sprake van een slechte visstand op de Zuiderzee.

In 1808 werd per brief geklaagd over de slechte botstand. Als reden werd genoemd dat te veel vissers zich nu met de botvisserij bezighielden. In 1811 verergerde de situatie. Gedwongen door de slechte visstand op de Zuiderzee moesten de vissers wel uitwijken naar de Noordzee. Dit hield ook op toen ze door de Fransen werden tegengehouden.

Burgemeester Gillot van Schokland schreef toen: "Door de Municipale Raaden en de visschers van Schokland wordt mij geklaagd dat zij niet langer in staat zijn hun brood te verdienen, dewijl zij heden thans niet anders dan op de Noordzee kunnen vaaren om te visschen, maar daar de Admiraal van 's Rijks oorlogsschepen, leggende op de Rhee van Texel, het uit- en invaaren der visschers van deze Gemeente geheel belet en daar er thans bijna geheel geen visscherij buiten de andere zeegaten is, verscheiden visschers het gewaagd hebben een ander zeegat uit te vaaren, doen mij voor de vreselijkste gevolgen vreezen." En even verderop: ”...alle dagen niet meer dan 15 visschuiten te laten passeren, waardoor zijlieden zeer grootelijks benadeeld worden in hun broodwinning, terwijl er een zoo groot aantal visschers zijn van deez en andere Gemeentes, zoodat zij nauwelijks om de 13 à 14 dagen een beurt krijgen om te passeren.’’ Op de brief van de burgemeester kwam een verlossend antwoord, dat inhield dat de maatregel werd ingetrokken en dat voortaan iedere visser mocht passeren. Zij het wel met een Franse soldaat aan boord!

SMOKKEL

In 1806 had Napoleon het Continentale Stelsel ingevoerd. Alle handel met zijn aartsvijand Groot-Brittannië werd verboden om zo de economie van dat land te ruïneren. Dit bracht ook de zeehandel van Nederland tot stilstand en leidde tot een zeer ernstige economische depressie, die begon in 1807 en duurde tot de vrede van 1814.

In 1805 hadden nog 2400 koopvaar-

gevaar.

De permissie uit 1811 voor schipper K.J. Akvoort om met zijn bolschuit te mogen vissen.

dijschepen de haven van Amsterdam aangedaan; in 1810 waren dat er slechts 210 en bijna geen enkel schip meer het jaar daarop. Ongeveer 80 procent van de Joodse bevolking van Amsterdam werd werkloos, omdat handeldrijven hun voornaamste bron van inkomsten was. Op zee kon ook met smokkel geld verdiend worden, want er was in het hele land grote schaarste. Volgens Napoleon was Lodewijk veel te toe-

geeflijk tegenover smokkelaars en andere schendingen van de handelsblokkade. Veel Nederlanders probeerden dit verbod te omzeilen. Toen Napoleon zelf in 1810 de touwtjes in handen nam, was het alleen nog mogelijk om te vissen met een Franse soldaat aan boord om smokkel te voorkomen.

Schipper Klaas Jelles Hakvoort bewaarde nog lang zijn vaarvergunningen uit deze tijd (zie afbeelding).

Deze waren geldig voor een jaar en moesten in elke haven bij aankomst en vertrek door de havendouane afgetekend worden. Deze procedure bemoeilijkte de smokkel van Engelse goederen. Toch deden verschillende vissers pogingen om te smokkelen en zo nog wat geld te verdienen. Het lukte niet altijd want in februari 1813 werden in Monnickendam enkele Urkers opgepakt en voor smokkel veroordeeld.

De vissers waren vooral aangewezen op de Zuiderzee en ook dat was niet zonder

Ontdek de warmste werkkleding voor de koudste dagen.

Alles voor de technische dienst

Professionele schoonmaakmiddelen

Werkkleding en veiligheidsschoenen

Kantine en voedingswaren

Goudschip

Een ‘sjouw’, dat was waar de Urkers het van moesten hebben. Een gestrand of vergaan schip of als schepen in nood verkeerden, de Urkers waren er vaak als eerst bij. Zeker om hulp te verlenen, maar ook omdat het veel meer opleverde dan met vissen verdiend kon worden. In die tijd zou het vergaan van het goudschip Lutine veel goud en zilver opgeleverd hebben, maar over de omvang tast men nog altijd in het duister.

De Urkers hielden er hun eigen regels op na, zeker als het ging om de zee- en strandvond. De zee was vrij en wat de zee gaf, dat was voor hen. Geborgen goederen of op het strand gevonden goederen moesten aangegeven worden. De vinders of bergers kregen dan een deel van de waarde of bij hulpverlening een vergoeding. Dat was de officiële regel, maar het níet melden leverde veel meer op. Vissers probeerden de zeevond zoveel mogelijk buiten het zicht van de strandvonder te houden. Soms werktte die ook gewoon mee. Dit bleek uit een proces van 25 augustus 1802, waar schout Grubbelt Brands werd gedaagd. Het proces verbaal betreft ‘aanzienlijke schade toegebracht aan de eigenaren van de lading in twee schepen, vervallen in de Eierlandse gronden. Gestolen lading met talk en hennep uit de eerste schip, eigenaren Jan Hasselgreen en Carl Hasselgreen, te Amsterdam. En uit de tweede schip lading met 210 lasten gedroogde rogge, eigenaar Jan Nolet. De lading was gestolen door het volk en de schout van Urk, Grubbelt Brants.’

Het misdrijf werd aangemerkt als ‘zeer ongeoorloofd en misdadigen handel op een oplichtmatige wijze en met versmading van ‘s lands wetten’. In het proces verbaal werd niet genoemd dat de reders voor dit transport ook toestemming hadden om 100.000 guldens in zilveren baren te vervoeren naar Rusland voor de Hollandse handel daar. Waar was dit zilver gebleven? Niemand die het weet.

Het sjouwen van schepen moet voor Urk in die tijd enorme kapitalen hebben opgebracht. Beroemde sjouwen waren die van het goudschip de Lutine, waarbij de Urkers steeds werden genoemd.

LUTINE

In de nacht van 9 op 10 oktober 1799 waaide een noord-noordwester-storm over het Waddengebied.

In die nacht vocht het schip Lutine om zijn bestaan. Gezagvoerder Lancelot Skynner worstelde in het IJzergat tussen Vlieland en Terschelling om zijn vastgelopen schip, een driemaster van ruim veertig meter, met de kop op de wind te houden. Tevergeefs, in de vroege ochtenduren verging het schip. Van de 270 opvarenden redde slechts een persoon het vege lijf.

De omvang van de schat is altijd onduidelijk gebleven, maar er werd gesproken over 337 goudstaven en 176 zilverstaven en vele tienduizenden gouden en zilveren munten. Het geld was bedoeld voor Engelse kooplui in Hamburg en Hannover.

De schat verdween in de golven en vanwege de oorlog met Frankrijk kon men vanuit Engeland ook geen pogingen doen om de schat te bergen. Toevallig stuitten Urker vissers al snel op het wrak omdat hun netten daarop vastliepen. Het schip was in tweeën gebroken en het achterschip over de banken geslagen. Hierin bevond zich de goudschat die in houten tonnen vervoerd werd. De vissers grepen hun kans en met behulp van tan-

gen wisten de Urkers een deel van de lading boven water te halen en verdwenen met de buit. De Urkers werden wel beschuldigd van roof, maar de omvang bleef onduidelijk.

URKER VISSERS

Direct na de ramp werden er pogingen ondernomen de kostbare lading te bergen. Eind november klaagde drost Robbé van Vlieland dat er "dagelijks vaartuigen boven het wrak liggen", waarbij hij in het bijzonder vissersboten uit Urk noemde. De Hollandse Commissie voor Domeinen verklaarde het schip tot oorlogsbuit waar niemand mocht komen. Alleen Robbé had het alleenrecht en mocht proberen de lading te bergen. Daarbij maakte hij alsnog gebruik van de Terschel-

linger en Urker vissers. In 1800 kwam de eerste serieuze berging op gang, waarbij touwwerk, een kanon en kogels werden geborgen. Met 20 Urker "skeuten" werd dan het eerste goud legaal naar boven gehaald. Het zand en de branding leverden een gouden oogst op. Het wrak van de Lutine werd gedeeltelijk blootgelegd bij eb en er liep een kanaal vlak langs de zijkant van het schip. De vissersboten zwermden naar de plek en hadden nog nooit zo'n gemakkelijke rijkdom gehad. Later, in hetzelfde jaar, werden in totaal dertien staven goud, vijftien staven zilver, 29.248 Spaanse matten en een kistje met munten geborgen. Het jaar erop werden nog eens 45 gouden staven, 20 zilveren staven, 12.262 Spaanse matten en

179 gouden dubloenen geborgen. De gezamenlijke waarde bedroeg 572.582 gulden. In de winter van 1803 raakte het wrak door zand bedolven en het duurde tot 1814 voordat men weer bij het wrak kon komen dat op vijftien meter diepte lag. Hier werden zeventien munten geborgen en daarna verdween de Lutine weer onder het zand. Vast staat dat de Urkers een belangrijke rol hebben gespeeld in het naar boven halen van het goud van de Lutine. De Urkers kregen hiervan ook hun bergloon. De Lutine liet legaal al duizenden guldens richting het eiland gaan. En daarnaast was er nog wat illegaal was verkregen. Het bleef vaak verborgen, omdat het muntgeld niet ongemerkt uitgegeven kon worden. Veel pillardollars die zich in de Lutine bevonden, werden gebruikt als zilveren broekstukken. En hoeveel goud en zilver zal er omgesmolten zijn voor de toch rijkelijk versierde Urker dracht? Kostbare versieringen die eigenlijk niet pasten bij een arme vissersbevolking.

Bij de eerste bergingen kwam maar een klein deel van de schat boven water en daarna zijn nog veel pogingen gedaan. Ook de Urkers lieten zich in de jaren daarna niet onbetuigd. Zelfs in 1857 werd in de Leidsche Courant gesproken van Urker zeeschuimers die met tangen de lading van de Lutine roofden. Urkers hielden de plek dus jarenlang goed in de gaten en als het wrak ook maar even vrijkwam van het zand, werden weer nieuwe pogingen gedaan om iets van de lading te bemachtigen. Veel van de vaten waren toen al kapotgeslagen, zodat het steeds lastiger werd om deze met tangen naar boven te halen.

Er verschenen diverse verhalen over de Urkers die het wrak van de gezonken Lutine al snel wisten te lokaliseren.
Goudschip Lutine in de zware storm.

Engelsen

Het eerste deel van de missie slaagde. De Engelse opperbevelhebber, de hertog van York, bezette Den Helder en de Bataafse vloot met oranjegezinde bemanning gaf zich al na vier dagen over. Maar bij de opmars naar het zuiden kregen de Engelsen onverwacht sterke tegenstand van het kleinere Frans-Bataafs leger. Onder de bevolking bleek het enthousiasme voor de zelfbenoemde bevrijders en voor Oranje bovendien heel wat minder groot dan gedacht. De strijd ging een aantal weken heen en weer. Op het hoogtepunt van de invasie hadden de Engels-Russische troepen heel Noord-Holland ten noorden van de lijn Egmond-Alkmaar-Hoorn in handen. Bij de gevechten waren in totaal ruime 65.000 man Britse, Russische, Franse en Nederlandse infanterie, grenadiers en huzaren van de lichte ruiterij betrokken. Het drassige Hollandse polderland maakte geordende militaire operaties grotendeels onmogelijk. Op 19 september leverden de twee legers slag bij Bergen. Het dorp werd daarbij door de Russen ingenomen en geplunderd. Vanwege de gebrekkige communicatie met de Engelsen werden zij weer verdreven tot bij Petten.

De Engelse vloot kon ongehinderd de Zuiderzee bevaren. De Lemster beurtvaarder Poppe Jans zag op zondag 21 september al Engelse schepen tussen Urk en Schokland. In de dagen daarna werden diverse schepen door hen in beslag genomen. Ook Urk werd door de Engelsen bezocht. Vanwege de oorlog brandde er geen kolenvuur op de Urker vuurboet om zo de Engelsen niet te helpen bij de navigatie op de verraderlijke Zuiderzee. De Engelsen eisten dat het vuur weer ontstoken zou worden. Dit lukte echter niet, want alle hiertoe benodigde materialen waren al van het eiland gehaald.

BEZETTING VAN LEMMER

Op dinsdag 24 september van dat jaar ankerden twee Engelse oorlogsschepen, brikken, voor Lemmer! De Engelse captain Boorder kwam aan land om te onderhandelen en voer toen weer weg. Op donderdag 26 september kwam een bewapende Engelse sloep richting Lemmer. Kennelijk een soort gewapende verkenning. Daarop voeren vier Bataafse kanonneerbootjes uit. Er werd wat op elkaar geschoten, zonder dat dit veel effect had. De volgende dag waren voor Lemmer zeven Engelse schepen te zien, waarvan op zaterdag 28 september vier de haven naderden. De in Lem-

Een Engelse oorlogsvloot van 150 schepen zette in augustus 1799 op het strand bij Callantsoog een invasiemacht van meer dan 20.000 soldaten aan land. Zij kregen in de weken erna versterking van nieuwe eenheden en van een aantal Russische regimenten. Eerste doel was de vestiging van een sterk geallieerd bruggenhoofd op het vasteland en de verdrijving van de Fransen. Willem V zou vervolgens weer aan de macht worden geholpen.

mer al bekende kapitein Boorder voer onder witte vlag de haven binnen, weer met oranje op, ten teken dat hij namens het Huis van Oranje optrad. Boorder eiste dat Lemmer zich binnen een uur zou overgeven, met inbegrip van de schepen in de

haven. Zo niet, dan zou het Engelse scheepsgeschut Lemmer in puin schieten.

De plaatselijk militair bevelhebber, luitenant Van Grutten, zei ferm dat hij Lemmer tot de laatste man zou verdedigen. Boorder keerde naar

zijn schip terug, en kreeg al snel een man nagezonden met het verzoek of de Lemster overheden nog een etmaal respijt konden krijgen. In die tijd konden ze overleg plegen met hun superieuren in Zwolle. Captain Boorder deelde de Lemster

afgezant mee: „Nog een half uur, dan is de termijn van het ultimatum voorbij." Meteen ontstond paniek. Veel Lemsters vluchtten. Het merendeel van de vrouwen en kinderen was een dag eerder al vertrokken. De kapiteins van de Bataafse kanonneerbootjes zetten nog wat geschut op de havenhoofden, maar smeerden 'm toen ook.

De tamelijk grote Engelse brikken zeilden tot vlak voor de haven, tot verbazing van de bevolking, omdat er maar een paar meter water stond. Er werden enkele schoten gelost en een Bataafs kanon schoot dapper van het havenhoofd op een Engels schip, waarbij de Lemster zeeman Jacob Jans een been verloor. Het duurde maar kort of Lemmer had een Engelse bezetting. De Engelse vlag werd op het havenhoofd geplaatst en de oranjevlag op de toren. Boorder werd plaatselijk bevelhebber en bleef dat twee weken, tot zaterdag 12 oktober 1799, toen de Engelse militairen in Noord-Holland het niet langer konden rooien en ook de positie van de Engelse marine in de plaatsen rond de Zuiderzee onhoudbaar werd.

Captain Boorder deed in die paar weken wat alle bezetters doen: hij haalde zoveel mogelijk voordeel uit het tijdelijke bezit. De soldaten mishandelden veel inwoners en hielden zich bezig met stelen en roven. De burgerij moest betalen, koeien en boter leveren. Boorder vertrok daarna in stilte met de buit. De komst van de Bataafse bevrijders werd dus niet door iedereen met gejuich ontvangen. Veel Lemsters waren overhaast naar Urk vertrokken.

GEROOFD SCHIP BIJ URK

De invasie van de Engelsen mislukte uiteindelijk en op 14 oktober 1799 staakten de door malaria getroffen en gedemoraliseerde Engelsen en Russen de strijd. Vier dagen later verkreeg de hertog van York bij het Verdrag van Alkmaar een vrije aftocht. Zelfs de veroverde Bataafse schepen mochten ze meenemen. Op Urk lag toen echter nog een uit Friesland geroofd schip. De Utrechtse Courant van 23 oktober 1799 berichtte: ,,Uit Deventer wordt gemeld, dat twaalf burgers, zoo kanonniers als jagers, zich naar Genemuiden begeeven hebben, en aldaar aan boord van een visscherspink zijn gegaan, met dewelken zij naar Urk vertrokken zijn; aldaar komende vonden zij een schip met boter beladen, hetwelk, nadat zij eenige schoten uit hunne buxen op hetzelven gedaan hadden, door hun prijs gemaakt en naar Genemuiden gebragt wierdt. Op dit vaartuig heeft men verscheidene kostbaarheden gevonden als: zilveren beugels, horologien, oorringen, enz.”

Britse schepen beschieten de stad Lemmer in Friesland op 29 september 1799. Op de voorgrond een sloepje en op de achtergrond het stadsgezicht van Lemmer met havenfront.
In september leverden de legers een hevige strijd bij Bergen.

Armoede

De Bataafse en Franse periode kenmerken zich op het eiland Urk door veel armoede. De visserij was door de zeeblokkade vrijwel onmogelijk geworden. De correspondentie tussen Urk en Den Haag ging dan ook vooral over de vraag om steun, schadevergoeding en belastingvrijstelling.

Ten tijde van de Bataafse Republiek wisten de regenten van Urk de eerste overheidsbijdrage binnen te slepen voor de ‘hongerige zielen’ op het eiland. Het was de tijd dat de staat na de Franse revolutie ook een meer centrale rol krijgt in de armenzorg. Van de opgelegde 1.500 gulden belasting werd uiteindelijk maar 150 gulden betaald, omdat de arme eilanders niet meer konden missen. De Urker regenten krijgen vervolgens jaarlijks 1.000 tot 2.000 gulden om dit naar behoefte onder de eilanders te verdelen. Van een gedegen verantwoording waar dit geld bleef, was in die dagen geen sprake. De verzoeken aan de landelijke en provinciale overheid om steun, vrijstelling van belasting of schadevergoeding, kwamen steevast van de kerkelijke en gemeentelijke overheid van Urk. Zij vormden de kleine bovenlaag die op Urk de dienst uit

maakten. In kerkenraad en gemeentelijk bestuur kwamen we dezelfde namen tegen. De gegoede burgers, vaak middenstanders. Daarnaast kwamen de namen onder de verzoekschriften terug van dominees, schoolmeesters en heelmeesters.

Die allen naast hun traktement nog een aanvulling kregen die door de Urkers opgebracht moest worden. Zij hadden er dus alle belang bij dat de Urkers hun geld niet hoefden te

besteden aan belastingen, maar ook wat overhielden om de dokter, schoolmeester en dominee te betalen. En natuurlijk om de schulden te betalen die in de schaarse wintertijd gemaakt waren bij de middenstanders. De middenstanders werden zelfs vrijgesteld van de accijnzen op de goederen, al was er wel de restrictie dat deze alleen voor de Urkers bestemd moest zijn. Dat de gegoede burgerij ook nog eens een forse

som geld ter beschikking kreeg om te verdelen, kwam dus helemaal goed uit.

In 1812 kregen 21 gezinnen met in totaal 53 kinderen steun van de Societeit van Moederlijke weldadigheid.

De Urker diaconie van de toen Nederduitsch Gereformeerde Kerk wist in deze armoedige periode het kapitaal, in 1798 maar liefst 3.100 gulden, goed in stand te houden en zelfs te vermeerderen.

Dat Urk verder economisch gezien weinig voorstelde bleek ook wel uit de inventarisatie in het departement van de Zuiderzee van de handel in producten uit de landbouw, veeteelt en visserij in 1811. Maire Hendrik de Haan schreef aan de onderprefekt van het arrondissement Hoorn ,,…ter behandwoording…. dat het eiland Urk hoegenaamt geene producten opleverde.”

In de documentatie uit die periode werd opgetekend dat er in het jaar 1812 vanuit Zwolle en Kampen een

FRANSE INVLOED IS NOG STEEDS MERKBAAR

De Fransen kwamen als bezetter, maar brachten ook veel goeds waar we nog steeds profijt van hebben. De essentiële onderdelen van onze democratie met stemrecht, vrijheid en gelijkheid van burgers, godsdienstvrijheid en vrijheid van drukpers.

Met de verlichtingsidealen als uitgangspunt werd een groot aantal veranderingen doorgevoerd. Bestuurlijk veranderde er veel. Ten eerste werd het veroverde gebied ingedeeld in Franse departementen, arrondissementen, kantons en gemeenten. Overal golden dezelfde regels. De Fransen voerden het decimale stelsel in. De meter verving de voeten en ellen. De kilogram kwam in de plaats van de ponden en de liter werd ingevoerd. Op het hele Franse grondgebied werden door iedereen dezelfde maten en gewichten gebruikt. In 1803 werden deze ingevoerd en de weerstand tegen de liter was het grootst: cafés moeten voortaan tappen per ½ of 1 liter in plaats van een pot of pint. Ook werd de Franse republikeinse kalender ingevoerd, waarbij een week tien dagen had en elke maand dertig dagen. Het hield stand van 1793 tot 1806, toen keerde men weer terug naar de Gregoriaanse kalender zoals wij die nog steeds gebruiken. De mensen konden niet wennen aan de republikeinse kalender.

Het kadaster werd ingevoerd om bezit te registreren en de burgerlijke stand gaf goed in zicht in het aantal inwoners. In tegenstelling tot vroeger golden nu overal in het Franse rijk dezelfde regels. Corruptie van ambtenaren werd strafbaar gesteld.

KERK EN ADEL

Ook voor de kerk en de adel waren de gevolgen enorm. Alle

kloosters werden opgeheven en van de priesters werd geëist dat ze trouw aan de Franse Republiek zworen. Op verschillende plekken doken priesters onder om hieraan te ontkomen. Door de scheiding van kerk en staat en gelijkheid voor de wet, verloor de gereformeerde kerk haar bevoorrechte positie en werden alle denominaties voor de wet gelijk behandeld. Door een wet uit september 1796 kregen Joden dezelfde rechten als andere burgers in Nederland. De staatssteun aan de kerk werd verminderd door niet langer de salarissen van nieuwe predikanten te betalen. Kerken moesten voortaan hun eigen broek ophouden, maar de kerkbezittingen werden genationaliseerd. Hier kwam landelijk fel verzet tegen, omdat de kerken meenden dat ze hun goederen, fondsen en bezittingen nodig hadden om hun taken uit te oefenen. Ze gaven aan dat dan de overheid moest zorgdragen voor betaling van de predikanten en godsdienstonderwijs. Alle Urkers tekenden het protest tegen de nationalisering van de kerk.

KLOKKEN LUIDEN

Het was voortaan ook verboden om de klokken te laten luiden vóór, tijdens of na de eredienst. Er kwam daarom een verzoek binnen van J.H. Schmidt, leraar van het Hervormd Kerkgenootschap te Urk, uit naam van de kerkenraad, de municipaliteit en de inwoners van Urk, om net als voorheen weer de klokken te mogen luiden voor aanvang van de kerkdienst. Dit verzoek werd afgewezen.

Toen Nederland in 1806 van een republiek in een monarchie werd omgezet en in bruikleen werd gegeven aan koning Lodewijk Napoleon, de broer van Napoleon, werd de rol van godsdienst belangrijker gemaakt. Hij vond religie noodzakelijk als basis voor een stabiele morele en politieke orde. Daarom vestigde hij in 1808 een ministerie van Eredienst, dat

In 1812 werd er gecollecteerd in de gemeenten van het Departement van de Zuiderzee voor de eilanden Urk en Marken. De opbrengst was 1.286 gulden.

hoeveelheid van 1.225 kilo boekweit, 4.075 kilo gerst, 10.300 kilo meel, 88.000 kilo tarwe, 88.000 kilo rogge, 4.075 kilo gedroogde groente en 5.000 manden met aardappelen naar het eiland ging. De granen werden gemalen in Zwolle om dat Urk geen eigen molen meer had. De zuivelproducten konden op Urk van de eigen kudde koeien gehaald worden. De door maire Hendrik de Haan gevraagde erwten, bonen, spek en vlees werden niet geleverd. Er werd in de administratie aangetekend dat op dit eiland geen enkele opbrengst te vinden was en er alleen mensen woonden die visten.

de kerken in het land zou reguleren en financieren. Lodewijk verzette zich tegen de wens van zijn broer om de Code Napoleon in Nederland in te voeren. In plaats daarvan zette hij Nederlandse rechtsgeleerden aan het werk om een eigen wetboek te schrijven. Hoewel het in veel opzichten overeenkwam met de Franse versie, waren er opvallende verschillen, zoals de gelijke rechten van man en vrouw bij een scheiding en de grotere wettelijke bescherming van buitenechtelijke kinderen – waarschijnlijk een indicatie van een iets gelijkwaardiger samenleving.

Massaal protest op Urk tegen nationalisering van de kerk.

Urker dokter

Gedurende de voorgaande eeuwen had het eiland slechts zo nu en dan een chirurgijn kunnen verwelkomen. Een heelmeester kreeg op Urk geen vaste toelage en was aangewezen op de vergoedingen die de Urker patiënten voor zijn verrichtingen en medicijnen betaalden. Aangezien dat een schraal inkomen opleverde, bleven de ‘dokters’ nooit lang op het eiland en waren er ook perioden dat het eiland medische zorg ontbeerde. Hoefnagel is waarschijnlijk de eerste chirurgijn geweest die een vast inkomen ontving van Amsterdam als ambachtsheer van het eiland. Hij kreeg een formele aanstelling van onbeperkte duur op een traktement van 200 gulden per jaar. Door te barbieren kon dit inkomen worden aangevuld. Het was hem toegestaan om iedere volwassen man, ouder dan 25 jaar, een daalder (anderhalve gulden) en iedere jongeman, ouder dan 18 jaar, een gulden in rekening brengen (op jaarbasis).

VOORSCHIETEN

Zijn traktement van 200 gulden was op zich niet slecht. Ter vergelijking: het jaarsalaris van de predikant, met de burgemeester de hoogste autoriteit op het eiland, bedroeg 240 gulden per jaar. Maar er was een cruciaal verschil: de chirurgijn moest de ingrediënten voor de zalven, pillen en poeiers die hij fabriceerde eerst zelf aanschaffen. Die kosten moest hij maar zien terug te krijgen van patiënten die dat veelal niet konden betalen. Kortom, gezien de onzekerheid van de visvangst kan het chirurgijnsbestaan op een zwaar verarmd eiland met niet meer dan 520 inwoners bij Hoefnagels aankomst geen vetpot zijn geweest.

Mede door de verarming van de vissersbevolking kregen ernstige infectieziekten een kans: in de winter van 1807/1808 trof een zware tyfusepidemie het eiland en bracht een ware ramp teweeg. Vijftig personen kwamen om, onder wie de predikant dominee Schmidt. De epidemie had een langdurende uitwerking doordat uit veel gezinnen de kostwinner was weggerukt. Geconfronteerd met een overweldigend aantal ziekten en infecties

Urk had sinds 1789 een eigen dokter. Het was Leendert Hoefnagel uit Harderwijk, die het volledige chirurgijnsexamen had afgelegd en een eigen praktijk mocht beginnen. Hij koos voor het afgelegen eiland Urk en zijn nakomelingen wonen hier nog steeds.

deed Leendert Hoefnagel heldhaftige pogingen deze met de middelen van de wetenschap tegen te gaan. Helaas had de medische wetenschap toen nog geen afdoende antwoord op soms dodelijke infectieziekten als tyfus. Tegen veel ernstige ziekten was toen geen kruid gewassen. Hij probeerde zijn patiënten te helpen door hun ziekteverschijnselen en hun lijden zoveel mogelijk te verlichten, wat hij dan ook met volle toewijding deed. Maar hij had nauwelijks nog enig medicament tot zijn beschikking, hij was door zijn voorraden heen.

DE STRIJD OM STEUN

VAN DE OVERHEID

In de loop van 1810 groeide de armoede tot ongekende proporties en steeds meer zieken waren niet bij machte hun voorgeschreven medicijnen te betalen. Toch was Leendert Hoefnagel al die tijd doorgegaan minvermogende zieken hun drankjes, poeiers en pillen te verstrekken, ook als ze geen cent hadden. Dat was op den duur natuurlijk niet vol te houden. Bovendien was het duidelijk dat Hoefnagels opofferingsgezindheid ten koste ging van hemzelf en zijn gezin. Om het gevaar van een verdere rampspoed af te wenden, besloot hij het probleem met het gemeentebestuur te bespreken. Er werd gezamenlijk besloten dat Hoefnagel een brief zou schrijven aan de departementale autoriteiten om de noodsituaties uit te leggen.

Aan de Onder-Prefect van het Arrondissement Hoorn

18 Sprokkelmaand 1811

Mijnheer, Hierbij zend ik U Eerwaarde de copieën van de recepten afgegeven tussen 1 Slachtmaand 1810 en einde Louwmaand 1811. Ik heb in het afgelopen najaar met nogal veel ziekten en […] grote armoede van doen gehad. Ik heb zelfs gezinnen waargenomen waar niets te eten was, laat staan iets ter verkwikking van de zieken. Zo erg is de armoede vaak, Hoog Eerwaarde, dat ik bij zulke gezinnen zelfs geen vuur of licht aantrof. De armoede zoals ik die bij velen heb gevonden is zo groot dat ik deze niet alleen de Staat kan opdragen zonder mijn best te doen

zulks ook aan de respectieve diaconie op te dragen, ware het niet dat die zich thans ook in de grootste nood bevindt in de uitvoering van haar ambt. Ik neem dus de vrijheid U Eerwaarde zulks bij dezen op te dragen in de verwachting dat U zich medezorger zult betonen van zulke noodlijdende inwoners van Uw Arrondissement. Ik zou U mijn verantwoording (de kopieën van de recepten, FJG) al wel eerder hebben toegezonden maar ons eiland is nog met veel ijs bezet. Mijn voorraad medicamenten is erg verminderd. Ik zie bij voorkomende gelegenheid naar Uw gunstbewijzen uit en beveel U en de Uwen aan in Gods bescherming. Ik noem mij Uw onderdanige dienaar, Leendert Hoefnagel, Eilandheelmeester te Urk.

Hoefnagels verzoek strandde echter in de bureaucratie.

INENTEN TEGEN POKKEN

Hoefnagel gooide het vervolgens over een andere boeg, want de autoriteiten legden sinds kort een bijzondere belangstelling aan de dag voor het verschijnsel van epidemieen en de bestrijding daarvan. Het leek Leendert Hoefnagel een goed idee om het in zijn volgende brief over “pokken” te hebben en daarmee hoopte hij een gevoelige snaar te raken. Op 27 juli 1811 schreef hij samen met maire Hendrik de Haan aan de onder-prefect ‘Ik heb thans te doen met nogal veel zieken die dikke galslijm opbraken. Daar komt bij dat zes weken geleden hier op het eiland een jongen, die in Kampen woonde, is aangekomen om bij zijn moeder op bezoek te gaan. Bij aankomst was hij nog gezond maar een dag later kreeg hij de pokziekte, waarover ik zo bezorgd was dat ik de nuttigheid van de koepokvaccinatie ten sterkste heb aanbevolen en deze (heb) aangeboden. Ik heb hiervan toen grotendeels mijn werk gemaakt zodat er in de tijd van vier weken hondertachtig mensen met de gewenste gevolgen zijn gevaccineerd met de koepok die de kinderziekte door Gods goedheid doet tegengaan. Er zijn er twaalf of dertien die de natuurlijke pokken hebben gehad, waarvan er een is overleden. Ik heb gister nog 35 inentingen gedaan en ben vandaag ook nog met inenten bezig geweest. In alle gevallen zonder betaling. Mijn verzoek is

of U door Uw beleid de bijgevoegde nota van medicamenten kunt vergoeden en blijf in verwachting van Uw hulp Uw onderdanige dienaar, Leendert Hoefnagel, Eilandheelmeester en Hendrik de Haan, Maire (burgemeester). Hoefnagel had de juiste snaar geraakt! De overheid kwam in actie.

MEDICIJNKIST

Het Ministerie ontwikkelde tevens een revolutionair nieuw beleid op het gebied van de armenhulp. Men nam zich voor ieder arrondissement jaarlijks van een aantal kisten of trommels met medicamenten te voorzien die vervolgens aan noodlijdende gemeenten ter beschikking konden worden gesteld. Het was de bedoeling dat hiermee alle medische benodigdheden van armlastige burgers voor een volledig kalenderjaar konden worden gedekt. De samenstelling van de kisten en het benodigde aantal zou worden bepaald op basis van opgaves van de plaatselijke heelmeester. Vooralsnog, misschien als proef, kwamen er twee gemeenten in aanmerking: het eiland Urk en het eiland Marken dat met vergelijkbare problemen kampte. Een nieuwe uitgebreide lijst, die Hoefnagel weer nauwgezet had opgesteld (in drievoud!), kwam goed van pas bij het samenstellen van de kisten. Hoefnagels lijst van medicamenten omvatte meer dan 90 medicinale stoffen en medicijnen, ieder met zijn Latijnse naam. Hij noemde kreeftogen tegen overtollig maagzuur, allerlei olieën en tientallen gedroogde kruiden, de schorsen van tropische bomen, laudanum en opiumhoudende papaverbollen om pijnstillers te maken, een verscheidenheid aan pleisters en verbanden, zuivere reuzel om vette zalven te bereiden, en kant-en-klare medicijnen als Hoffmandruppels en maagelixers.

VERGOEDING

De medicijnen kwamen aanvankelijk wel binnen, maar op de vergoeding waren de autoriteiten niet ingegaan. Op 14 november 1811 klaagde hij zijn nood in een smartelijke brief aan de nieuwe onderprefect in Hoorn. Hij stelde dat het eiland sedert het jaar 1800

steeds verder was verarmd en nu was het zover gekomen dat hij geen toekomst meer zag voor hemzelf als chirurgijn. Hij kon zijn vak niet meer uitoefenen. Het was nu al de elfde maand dat hij geen salaris van de overheid had ontvangen. Zijn tweede bron van inkomsten (het knippen en scheren) was echter ook al door de armoede opgedroogd, wat hem al wel 50 gulden had gekost. Verder had hij nog niets van de medicamenten ontvangen die hem door de overheid voor de aankomende winter waren toegezegd. Er was hem ook “lichamelijke vooraad” (een wintervoedselvoorraad) toegezegd voor hem en zijn gezin en daarvan had hij evenmin iets gezien. Vermoedelijk ging het hier om een voorraad die aan alle behoeftigen op Urk werd verstrekt bestaande uit (in het geval van het gezin van Leendert Hoefnagel) vier korven aardappelen, 1000 turven en drie gulden.

OVERHEIDSZORG

Nadat er meer dan een jaar was voorbijgegaan, betaalde de overheid Hoefnagels achterstallige salaris en ontving hij een nieuw, aangepast traktement. Hij kreeg de kosten die hij gemaakt had voor medicijnen voor armlastige patienten vergoed. Het belangrijkste was misschien wel dat een nieuwe vorm van overheidssteun aan arme gemeenten werd ingevoerd. Leendert handelde vanuit het toendertijd revolutionaire beginsel dat de overheid een taak had in het waarborgen van een minimale, behoorlijke gezondheidszorg voor iedere burger.

Leendert Hoefnagel bleef tot zijn dood in januari 1827 de dokter van Urk. Bijna de gehele Urker bevolking had hij ingeënt en toen in de winter van 1844/1845 opnieuw een pokkenepidemie uitbrak was de helft van de bevolking nog ingeënt. De ziekte eiste 58 doden, maar het had veel meer kunnen zijn. Er werd toen nog bericht over de zegenrijke invloed van de vaccinatie die jaren eerder op grote schaal op Urk was gedaan. Urk was in 1844, na de Afscheiding, al een bolwerk van weerstand tegen vaccinatie geworden.

De brief van eiland-heelmeester Hoefnagel en maire De Haan.

Zeewering

De Bataafse tijd betekende het einde van de Commissies van Toezicht op de Pilotage die zich bezighielden met de zeewering rondom de vuurboet. Op 5 maart 1795 kwamen hun werkzaamheden geheel onder toezicht van het Departement van Marine. Deze veranderingen waren veelal van organisatorische aard, technisch bleef alles bij het oude. Men ging door met het verbeteren van de Urker zeewering.

Het toezicht op het werk aan de zeewering was toebedeeld aan Grubbelt Brands. Hij had in 1793 de eed afgelegd op de instructie die bepaalde dat de opzichter een nuchter, vigilant persoon moest zijn, de protestantse godsdienst moest belijden en over de nodige ervaring en kunde diende te beschikken. Hij moest op Urk wonen en geen winkel hebben, aangezien de bemoeienis daarmee hem te veel in beslag zou nemen. Hij had de zorg over de hoofden en kistingen, alle paal-, steen-, wier-, rijs- of andere werken, de oevers, het werkvolk, de materialen en gereedschappen. Hij moest erop toezien dat alle werken in goede orde en conform de orders werden uitgevoerd. Om arbeidsloon en leveranties te kunnen betalen beschikte hij over een kas waarvoor hij twee borgen moest opgeven, elk voor 7.000 gulden.

EEN EIGEN MINISTERIE

In 1795 werd paalwerk vernieuwd en een zanddijk aangelegd op Urk. Samen met de werken op Emmeloord kostte dit ruim 7.000 gulden. In 1796 werd weer ruim 5.500 gulden aan de Urker zeewering uitgegeven. De verantwoordelijkheid voor de zeewerken werd in die tijd steeds verder gecentraliseerd, wat in 1809 leidde tot een afzonderlijk ministerie van Waterstaat. De eerste stap werd al in 1798 gezet met de oprichting van een landelijke Bureau voor den Waterstaat met een aantal uitvoerende ingenieurs. Voor het noordelijk gedeelte, waar Urk onder viel, was dat Jan Peereboom Bz. (17671826). De verantwoordelijke ingenieurs kwamen met gedetailleerde plannen en tekeningen die aan de bestuurders werden voorgelegd ter uitvoering en om daarvoor gelden beschikbaar te stellen. Peereboom adviseerde de Commissie der Pilotage in 1805 om ter bescherming van de vuurbaak de steenglooiing te verbeteren. Dat zou verdere landafslag tegengaan. De steen-

glooiing werd hoger, maar vooral minder steil gemaakt om de kracht van het water beter te breken. Dit werd een stenen zeewering, om zo ook het gevaar van de paalworm te bezweren.

OPSLAG VAN MATERIAAL

De Pilotagewerken werden in die tijd aanzienlijk verbeterd. Zo werden er ook een loods en een magazijn gebouwd voor de opslag van materialen voor de zeewering in de buurt van de aanlandsteiger. voor het werk aan de zeewering van Urk werden gedetailleerde tekeningen gemaakt. Aan die tekeningen is te zien dat met al die voorzieningen het afkalven van het eiland een halt was toegeroepen. De kaart uit 1791 kon daarom steeds opnieuw worden gekopieerd om hierop de werkzaamheden aan te geven.

In 1809 werd weer het nodige herstelwerk uitgevoerd aan het paalscherm. Voor huisvesting van de arbeiders werd het schoolgebouw gebruikt. De functie van Urk als baken in zee werd in dat jaar verder verbeterd door het Departement van Marine door de plaatsing van een olielamp in de vuurtoren. Deze gaf meer licht en was bovendien

In de Franse periode werden vooral de stenen glooiingen verbeterd (op het onderste plaatje de oude situatie boven en de nieuwe situatie beneden). Ook werd de dijkglooiing minder steil gemaakt.

veel goedkoper in gebruik dan kolen. Enkele jaren later werd de kolenloods afgebroken en hiervoor kwam een kaap in de plaats. Ook omdat de kolenloods een functie vervulde voor de koersbepaling op zee.

BEDENKELIJK

Nadat Napoleon in 1813 was verslagen uitte de Urker vissersbevolking haar vreugde op een bedenkelijke wijze.

De chef van de Waterstaat, D. Mentz, schreef daarover op 21 de-

cember aan het bestuur dat ‘de inwoonders van dat eiland zich niet hebben ontzien om ’s Rijks magazijnen aldaar open te breken en ter viering der gelukkige omwenteling een aanmerkelijke hoeveelheid van ’s Rijks materialen en gereedschappen te verbranden; dat verder eenige Personen dagelijks voortgaan met de palen der zeeweringen te kappen en die tot brandhout te gebruiken. Ik acht mij verplicht HoogEd. Gestr. Heer hiervan te rapporteeren, dewijl door deze wanorders niet alleen veel nadeel aan ’s Rijks kas wordt toegebragt, maar bij het verder of kappen der paalwerken de physieke gesteldheid van dit Eiland, zoo noodzakelijk voor de zeevaart op de Zuiderzee wordt gecomprometteerd (in gevaar komt).’ Bestuurder Fannius Scholten droeg daarom de commissaris van het arrondissement Hoorn op om meteen in te grijpen en de baldadigheid desnoods met bewapende manschappen te beletten. Het voorval gaf wel aan dat de Urkers zelf niet zo zuinig waren op de zeewering die hun eiland moest beschermen.

Urk krijgt een lamplantaarn waardoor de kolenloods niet meer nodig was. Hiervoor werd een kaap geplaatst.

Dienstplicht

In 1810 had Napoleon genoeg van de toegeeflijkheid aan Nederland van zijn broer Lodewijk. Hij lijfde het land in bij zijn keizerrijk en verdeelde het land opnieuw in departementen. Urk kreeg een maire (burgemeester) in de persoon van Hendrik de Haan. De Franse overheersing werd steeds dwingerder en meer onderdrukkend.

In de jaren 1811 en 1812 werd de Burgerlijke Stand-registratie ingevoerd, die alle inwoners van het land verplichtte om geboorte, overlijden, huwelijk en scheiding te laten registreren bij de gemeentelijke overheid. Dit is nu een algemeen geaccepteerde praktijk, en was dat toen ook al in Frankrijk, maar veel Nederlanders vonden het ergerlijk dat ze moesten laten registreren waar ze woonden. In het verlengde daarvan behoorden ze allemaal een achternaam te hebben. Hoewel dit in de verstedelijkte en dichtbevolkte westelijke delen van Nederland al vrij normaal was, was het nieuw voor de oostelijke en noordelijke delen. Op Urk waren al wel enkele achternamen in gebruik, zoals Brands, Romkes, Kamper, Post, De Haan, Van Urk, Van den Berg, Capitein en Timmerman. Vaak ook afgeleid van oorspronkelijke aanduidingen waarbij de naam van de vader werd gebruikt. Romkes, betekende dus zoon van Romke. Zo waren Jelles, Lubbers, Jacobs, Riekelts, Peters, Willems, Meertens en Dubbels veel voorkomende namen.

Urk was iets later met de invoering en registreerde vanaf 1812 de overlijdens. Vanaf 1814 zijn ook geboortes en huwelijken in de burgerlijke stand van het eiland terug te vinden. Tot die tijd schreef de dominee van Urk de namen in het kerkelijk doop-, huwelijks- of begraafboek. Het zou nog jaren en soms zelfs

decennia duren voordat alle Nederlanders de achternaam die ze formeel hadden gekregen in het dagelijks leven zouden gebruiken.

DIENSTPLICHT

Door de registratie kon Napoleon eindelijk zijn gewenste dienstplicht invoeren in Nederland, waardoor in sommige plaatsen onrust en soms zelfs rellen ontstonden. Urkers moesten ook loten voor dienst in het landleger van Napoleon. Hiervoor kwamen jongens in aanmerking die in het lotingsjaar twintig waren geworden.

De minimale lengte was 1 meter en 55,4 centimeter. Wie getrouwd was kreeg vrijstelling. Urkers lootten mee in het kanton Enkhuizen.

In 1810 lootten drie Urkers in voor dienst in het Franse leger. In 1812 ging het om negen Urkers, in 1813 waren het er acht. In 1811 zal het om een vergelijkbaar aantal gegaan zijn.

De dienstplicht was niet persoonlijk en je kon deze tegen betaling laten vervullen door iemand anders van hoogstens 32 jaar oud en van onbesproken gedrag.

Ook Urkers maakten dus deel uit van Napoleons Grande Armée waarmee hij in 1812 Rusland aanviel. Ongeveer 15.000 Nederlandse soldaten moesten mee met Napoleon in zijn noodlottige veldtocht naar Moskou. Slechts 500 kwamen levend terug.

Het linieschip "Admiraal Evertsen", waar veel Urkers op dienden, was een schip uit de vloot van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Het had maar liefst 80 stukken en kon een bemanning van 650 huisvesten. Het was onderdeel van een klasse van vier schepen, waaronder ook de "Admiraal Zoutman", "Amsterdam" en "Admiraal De Ruyter". Het schip werd in 1806 gebouwd op de marinewerf in Amsterdam door P. Schuijt. In 1814 bevond het zich in Nieuwediep (nu Den Helder) en werd het overgedragen aan de Nederlandse troepen na de Franse bezetting. Later, in 1815, vertrok het als onderdeel van een vloot naar Nederlands-Indië om de koloniën over te nemen van de Engelsen. Het linieschip "Admiraal Evertsen" was een belangrijk schip in de Nederlandse marinegeschiedenis. Het was een van de schepen die deelnamen aan de overdracht van Nederlands-Indië in 1815. Het schip speelde een rol in de overname van de koloniën van de Engelsen en het vestigen van het Nederlandse koloniale bestuur in de regio. Op de terugtocht naar Nederland in 1819 vloog het schip in brand. de bemanning werd gered door het Noord-Amerikaanse vaartuig Pickering. De bovenstaande afbeelding geeft hier een beeld van.

Wie ingeloot werd voor de dienst, moest zich op een vastgestelde dag melden in de hoofdstad van het departement waar hij woonde. Voor Urk was dat Amsterdam. Daar kregen de rekruten op kosten van hun mairie twee hemden, twee paar schoenen, twee paar sokken en een klein geldbedrag. Vervolgens werden ze compagniesgewijs afgemarcheerd naar hun garnizoen in Noord-Frankrijk of Wallonië. Dit betekende een mars van enkele weken. Niet iedereen meldde zich op de voorgeschreven wijze en probeerde er onderuit te komen. Dit blijkt uit een brief van de Urker maire De Haan over een van de lotelingen, met de achternaam Mars, zich niet op tijd in Amsterdam kon melden. De reden was dat hij zijn „rechtervoet en teenen gebrand heeft door kokend water en dus onmogelijk kan marcheeren”. Twee Urkers worden vermeld die dienden in het leger van Napoleon: Henderick Grubbelt Brands (28 februari 1793) en Lubbert Jan Kramer (8 juni 1793). Zij dienden in 1813 in het 8e en 142e regiment infanterie van de linie. Henderick Brands overleed op 2 oktober 1813 in een Frans veldhospitaal. Lubbert Kra-

mer vocht met het 142e regiment mee bij de volkerenslag bij Leipzig in 1813. De nederlaag die Napoleon hier leed, leidde uiteindelijk tot de ondergang van zijn keizerrijk. Enkele jaren na de oorlog vergoedde Nederlandse staat nog achterstallige betalingen uit de Franse

periode. Daarbij komen we ook nog Urker namen tegen zoals N. Jelle, Roelof Klaase, Guillaume Meijndert Boer, Antoine Jaques Woord, Teunis Acvoort, Rikkert Willems en C.T. Romkes, wegens achterstallige maritieme soldij op het schip Evertsen, 77e equipage.

Een beeld van de terugtocht van het Franse leger uit Rusland in 1812.
Een deel van de achternamen vóór de registratie bij de burgerlijke stand.

OUDE DORP

Verras & verwen

Geef de Oud Urk bon als cadeau!

Verras je dierbaren met de veelzijdige Oud Urk bon!

Het perfecte geschenk om je geliefden mee te verrassen en te verwennen. Met meer dan 40 ondernemers in Winkelcentrum Oude Dorp die de bon accepteren, geef je de ontvangers de vrijheid om zelf iets moois uit te kiezen. Van kleding & accessoires tot aan smakelijke verwennerijen.

Verkrijgbaar bij Tourist Info Urk, Intertoys Koster, Kwalitaria De Bolder en Cigo Fides Urkerhard. Verras je naasten en geef de Oud Urk bon cadeau! Bezoek www.oudurkbon.nl voor meer informatie.

Heerlijk shoppen op het voormalig eiland Urk.
De Oud Urk Bon is een uitgave van Stichting Urk Promotie.
OUDEDORPURK
Heerlijk shoppen op het voormalig eiland Urk.
De Oud Urk Bon is een uitgave van Stichting Urk Promotie.
OUDEDORPURK

Wanorde

In de Bataafse en Franse periode was er vooral veel onrust en wanorde op het eiland. Een verdeelde gemeenschap waar een rijke bovenlaag de touwtjes op pragmatische wijze in handen hield. Vanuit het departement werd de situatie met afkeuring bekeken en probeerde men zoveel mogelijk bij te sturen.

In 1806 werd de Bataafse Republiek omgedoopt in het Koninkrijk Holland met Lodewijk Napoleon als koning. Hij was de broer van keizer Napoleon. Het is nu de drost uit Hoorn die zich vanuit de provincie bezighield met het eiland. Hij schreef in 1809 aan de landdrost in Den Haag dat hij ernstige klachten had gekregen over schout Brands en de rest van het bestuur van Urk. Hendrik de Haan en Louwe Jansz. Weerstand besloten als leden van de Municipale Raad op te stappen en dienden hun ontslag in bij de drost in een brief waarin ze vooral de beklagenswaardige toestand van het eiland beschreven. Ook bedankten ze voor de financiële ondersteuning en vroegen alvast hulp voor de naderende winter. De drost gaf in zijn schrijven aan de landdrost aan

dat dit toch wel het beste bestuur was wat Urk op dat moment te bieden had. Beiden bleven dan ook aan als leden van de municipale raad. Het was een herhaling van zetten. Uit de brievenboeken van de drost bleek dat de vraag om steun en schadevergoedingen voor het eiland Urk ook in 1810 doorging, evenals de beschuldigingen over en weer tussen Brands en De Haan. Brands beschuldigde De Haan, die ook voorzitter is van de kerkenraad, dat hij op oneigenlijke wijze bezittingen had verkregen. Dat De Haan veel bezittingen had vergaard bleek later uit zijn testament: schepen, huizen, obligaten en hooirechten.

SLECHT EN KOSTBAAR

Justitieel en bestuurlijk heerste er wanorde op het eiland en de drost schreef de landdrost dat het een

hele verbetering zou zijn als hier iemand van buitenaf geplaatst werd om hier de orde te handhaven. De drost had ook geen vertrouwen in de schout. Dit bleek uit de reactie op het schrijven van Brands in 1810 over de vraag wanneer de bouw van de school en schoolmeesterswoning begon en of hij de directievoering mocht voeren. De drost adviseerde de landdrost om dat toezicht niet aan hem te geven. ‘De man is in zijne betrekkingen en zijne werkzaamheden genoeg bij U Edele bekend. De ondervinding had reeds genoeg doen zien hoe slecht en kostbaar op dit eiland gewerkt wordt.’

Bij de inlijving van Bataafs Gemenebest bij Frankrijk werd ook het lokale bestuur gereorganiseerd. Op Urk werden de schout en de municipale raad ontslagen. In juli 1811 werd het

In de Vinkenbuurt, nu staat hier makelaarskantoor Hoekstra, bouwden de schout (links) en de burgemeester (rechts) de grootste woningen van Urk.

bestuur gevormd door Hendrik de Haan, die de titel van maire (burgemeester) van Urk kreeg en Jacob Jacobsz. Nentjes werd adjunct-maire. De prefekt van het departement du Zuiderzee benoemde Grubbelt Brands tot opzichter van de maritieme werken en ontvanger der belastingen. De armoede nam in die periode alleen maar toe. In 1813 volgde nog een smeekbede van maire De Haan aan keizer Napoleon om meer geld ‘op dat zoo vele schreijenden harten eens mogten verblijd worden.’ De keizer had andere dingen aan zijn hoofd en voerde een hevige strijd in Rusland. Eind dat jaar stortte het Franse keizerrijk in.

VREEMDE SCHOUT

In het voorjaar van 1814 ging het lokale bestuur opnieuw op de schop en werden overal in het land weer

nieuwe schouten benoemd. Brands schreef meteen een brief aan de Prins van Oranje, die toen de macht kreeg, om zich kandidaat te stellen. De kerkenraad en de magistraat gingen in de tegenaanval en schreven een brief aan de prefekt van Hoorn, die over de benoeming ging, waarin Brands werd zwartgemaakt. Het gevolg was dat De Haan, met daarmee de families Romkes en Nentjes, de macht nog hield tot 1817. Daarna werd de Enkhuizer notaris Lambert Hunnink benoemd tot schout en bleef dit tot aan zijn overlijden in 1833. Grubbelt Brands had op Urk een nieuwe woning laten bouwen in de Vinkenbuurt die qua grootte en hoogte ver boven de rest van de bebouwing uitstak. Hij werd in 1817 benoemd tot opperstrandvonder, maar in 1820 verliet hij Urk en werd tolgaarder in Beverwijk.

KLEINE IEDE EN DE BEVRIJDING VAN HET EILAND URK

In het Urker Volksleven van 1974 stond een mooi verhaal van Jan van Loo over de bevrijding van Urk. Daaruit blijkt dat Urk zich aanvankelijke wel heel patriottisch voordeed, maar dat een groot deel van de Urkers na al die bezettingsjaren niks meer van de Fransen moest hebben. Het verhaal:

Onder de Urker jeugd was ‘Kleine lede’ haantje de voorste. Hij was klein van stuk, maar klimmen kon hij als de beste. Je moest in die dagen wel voorzichtig wezen, want er waren nog wel Urkers, grote kerels, die vóór de Fransen waren; je moest ze in de gaten houden. De dominee was ook maar half te vertrouwen. Iedes vader, Klaas, had hem meer dan eens gewaarschuwd om op de catechisatie zijn mond dicht te houden tegen de dominee, als het over Oranje ging. Diep in het hart van de jongen echter, leefde de wens om mee te helpen al die Fransozen van Urk te verjagen en als het kon die grote kerels, met hun grote mond over ‘hun keizer’ erbij. Als toate naar de Noordzee wilde, moest hij eerst een papier vragen op het Raadhuis en als hij dan na lang bidden en smeken dat papier gekregen had, dat de Fransen een "permit" noemden, moest er ook nog een soldaat mee, die dan tevens bij de schipper in de kost kwam. Ook mimme klaagde steen en been: ,,Je wieten niet oe je de moenden eupen ouwen moeten". In de winkels was aan alles gebrek. ,,Geconfiskeerd”, zei de man achter de toonbank, maar Kleine lede en zijn vriendjes zeiden: ,,Dat êuwen de Fraansen e-steulen.”

Eindelijk scheen toch een einde aan de macht van de Fransen te komen.

De laatste soldaat was die nacht op een schuit gestapt om naar Enkhuizen te ontkomen. Zou het nu gebeuren? De Franse vlag waaide nog van de toren en de deur van de Hervormde kerk zat stevig op slot, dus de vlag naar beneden halen kon niet. De sleutel van de kerk had Grote Geert, die bekend stond als een hielenlikker van de dominee. Het was nu maar

afwachten, welke berichten van de vaste wal kwamen. Laat in de avond kwam er een klein schuitje van de westwal en meerde aan het Topshoofd. De schippers, die geen permissie hadden om uit te varen, dromden samen om van de schipper van de schuit het laatste nieuws te vernemen. Morgen komen er een paar schuiten van Enkhuizen, met soldaten en burgers, om Urk opnieuw te bezetten”, vertelde de schipper. Nu was goede raad duur, maar de Urkers waren niet voor een klein gerucht vervaard. De koppen werden bij elkaar gestoken. Er waren werklui bezig met het herstel van de zeewering. Ze gebruikten grote kruiwagens, om het zand te vervoeren. Eén van de mannen kreeg een schitterende inval. ,,Als we nu die kruiwagens eens omgekeerd op de dam bij de vuurboet zetten, dan denken de Fransen misschien dat het kanonnen zijn.”

Zo gezegd, zo gedaan. ’s Avonds werden de kruiwagens van het werk bij de Staart gehaald. lede en zijn vriendjes waren er als de kippen bij om een handje te helpen. Toen de kruiwagens stonden, leek het vanuit de verte gezien heel dreigend. Toch waaide de gehate Franse vlag nog steeds van de toren van de Hervormde kerk. Daar moest nu de Hollandse vlag voor in de plaats komen. Maar ja, de kerkdeur zat op slot en de sleutel had Grote Geert. Moeder Aaltje wist raad, ze was niet voor niets een dochter van lede Mars. Kleine lede was haar oogappel en bovendien was hij naar haar vader genoemd. Ook had ze al die jaren van de bezetting de ‘princevlag’ trouw bewaard. Deze vlag nu bond ze lede als een doek om zijn lijf. De jongen zou proberen van de buitenkant af tegen de toren op te klimmen. Niet aan de noordkant, want daar stond de pastorie en dan zou de dominee hem kunnen zien.

Eerst klom hij met zijn vriendjes over het hek van het kerkhof, dat was toen nog niet zo hoog als nu. De torenmuur vertoonde smalle inkepingen, die houvast boden; aangemoedigd door zijn vriendjes klom ‘Kleine led’e met veel moeite naar boven en bereikte met de grootste inspanning de eerste trans.

Daar was de gehate vlag. Vlug liet hij het touw vieren tot de ‘tricolore’ beneden was. In zenuwachtige haast maakte hij de ene vlag los en de andere vast. Met een ingehouden jubelkreet van zijn vriendjes ging de Princevlag omhoog. ‘Kleine lede’ slaakte een zucht van verlichting en gunde zich toen even tijd om rond te kijken. Wat een mooi vergezicht over het dorp en aan alle kanten de zee, die het eiland omspoelde. Maar wat zag hij daar in het Westen? Een paar schuiten, die in de richting van Urk voeren. Vlug maakte hij aanstalten om naar beneden te gaan. Met veel moeite en een gescheurd baadje lukte het hem, weer op de begane grond te komen. ,,Gauw de mannen bij de vuurboet waarschuwen”, maar de ervaren vissers hadden de vijand al waargenomen. De schuiten kwamen steeds dichterbij en men kon het volk al onderscheiden. Ineens gooide de schipper uit de eerste schuit het zeil en de fok neer, de anderen volgden het voorbeeld. Er werd krijgsraad gehouden. De Urkers konden zien, dat ze elkaar wezen op de vlag, die van de toren wapperde en op de dreigende lopen van de ‘kanonnen’. Dit was voor de Fransen het teken, dat Urk inmiddels bezet was door de tegenpartij. Het roer werd omgegooid, de zeilen weer gehesen en met een zuidoosten windje aanvaardde het eskader de terugtocht. Urk was gered, dankzij de vindingrijkheid van de Urkers en de moed van een kleine jongen. Lezers, dit is een waar verhaal. Kleine lede werd later de grootvader van mijn vader. Hij werd geboren op 13 januari 1800 en overleed te Urk op 1 september 1884. Mijn vader werd geboren in 1865 en was dus 19 jaar, toen zijn grootvader stierf. Mijn vader heeft dit verhaal uit de mond van zijn grootvader, lede Koffeman Klaaszoon, gehoord en het aan ons, zijn kinderen, meermalen verteld.

Ik heb geprobeerd dit verhaal zo weer te geven zoals ik het uit de mond van mijn vader heb gehoord.

Jan van Loo

Eerlijke tarieven

De laagste prijs, transparant en duidelijk. Geen verborgen kosten en onnodig hoge tarieven.

One stop shopping

Eén adres, alles geregeld. Niet hier het ene en daar weer het andere. Gewoon simpelweg één contactpunt voor al uw financiële zaken, wel zo makkelijk.

Toegankelijkheid 24/6 beschikbaar, voor elke vraag een antwoord. Middels de moderne media staan wij altijd voor u klaar.

ORANJE WORDT KONING

De Bataafse en Franse tijd werd gekenmerkt door verschillende staatsinrichtingen: de Bataafse Republiek 1795-1806, het Koninkrijk Holland 1806-1810 en het Keizerrijk Frankrijk 1810-1813. Na de nederlaag van de Fransen werd sprake van het Soeverein Vorstendom der Verenigde Nederlanden 1813-1815 en vanaf 1815 het Koninkrijk der Nederlanden. De gemeentebesturen gingen vaak vrij geruisloos in elkaar over, zo ook de bestuurders – zeker na 1810. Toen het regime van keizer Napoleon hier ten einde kwam en Erfprins Willem Frederik van Oranje-Nassau (de latere koning Willem I) aantrad als ‘soeverein vorst’ (1813) bleef menige ‘maire’ in functie, zij het dat de naam van zijn functie (het betrof toentertijd louter mannen) werd veranderd in die van ‘burgemeester’ (of bij kleinere gemeenten, zoals Urk, aanvankelijk nog gewoon ‘schout’).De ‘commune’ Urk ging in 1813 over in een ‘gemeente Urk’ Schout is dan Hendrik de Haan en hij vraagt in 1816 ook het wapen van de gemeente Urk aan. Een schelvis in een schild van lazuur. De Haan noemde zich toen al burgemeester. Het duurde even om het wapen te maken, maar in 1819 werd het wapen toegekend.

TROTSE PARTNERS URK

Wij wensen u fijne feestdagen en een gelukkig nieuwjaar!

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.
Urk in Wintersferen Krant - Bataafse en Franse tijd by GBU printmedia - Issuu