De Watersnoodramp 1953
Na het sluiten van de Afsluitdijk in 1932 lag Urk haast onbedreigd in een binnenmeer. Daarvoor hadden stormvloeden het eiland eeuwenlang geteisterd en alleen dankzij ingrijpen van Amsterdam in de 17de eeuw werd het eiland als belangrijk navigatiepunt op de Zuiderzee behouden. Echt veilig werd het pas na de uitvoering van de Zuiderzeewerken, maar dat had wel een prijs voor Urk: verlies van haring-, ansjovis en garnalenvisserij en het hieraan verbonden werk. De grootste prijs werd echter in 1953 door Zeeland betaald. Daar voltrok zich een ramp van ongekende omvang. Urk voelde zich met Zeeland verbonden en speelde een belangrijke rol in de hulpverlening na de ramp. (afb. 1)

Op 29 januari 1953 ontwikkelde zich een noordwesterstorm ten zuiden van IJsland. Via Schotland koerste de storm zuidwaarts. Op de noordelijke Noordzee draaide de wind noordnoordwest. Het gevolg was dat er een stormveld van 1.000 kilometer lang recht op de Nederlandse kust afkwam. De storm met windkracht 10 bereikte op zaterdagavond 31 januari ons land. In Zeeland lag het hoogtepunt van de storm rond 22.00 uur. De zware storm zorgde samen met springtij voor een springvloed. Het zeewater werd opgestuwd tot uitzonderlijke hoogtes. Bij Hoek van Holland bereikte het water een hoogte van 3,85 boven Normaal Amsterdams

Peil (NAP). De hoogste waterstand in Zeeland werd om 03.24 uur gemeten in Vlissingen: 4,55 meter +NAP. Veel dijken rond de Zeeuwse zee-armen waren hier niet op berekend.
Op meer dan 150 plaatsen in Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant braken de dijken omdat ze de hoeveelheid water niet aankonden. De gevolgen waren rampzalig. Zondagmiddag werd de bevolking opgeschrikt door een tweede vloedgolf die nog meer slachtoffers

maakte dan de eerste (afbeelding 2 en 3).
De watersnoodramp kostte aan 1.836 mensen het leven. Er werden 72.000 mensen geëvacueerd. 47.000 stuks vee en 140.000 stuks pluimvee verdronken. De schade aan de infrastructuur
en landbouwgrond was groot. Ruim 150.000 hectare grond overstroomde. Het natuurgeweld sloopte 4.300 huizen en gebouwen en beschadigde er 43.000. De totale schade bedroeg 1,5 miljard gulden (in huidig geld circa 5,4 miljard euro).
Stormvloeden op de Zuiderzee
Op de Zuiderzee kon het vroeger behoorlijk spoken. Stormen uit het noordwesten, maar ook zuidwesterstorm, zorgden vaak voor problemen. Het water in de Zuiderzee werd vanuit de Noordzee hoog opgestuwd en lage kustgebieden liepen onder water. Bij de Allerheiligenvloed van 1 november 1570 kwamen maar liefst 20.000 mensen om en ook de landen van Urk spoelden voor een groot deel weg. De Urkers werden naar de hoge keileembult gedreven die op het hoogste punt ruim 9 meter boven NAP ligt, maar ook die keileembult kalfde jaarlijks een paar meter af door de golven die beukten op de steile keileemkust. Een zeewering van hout en stenen wist dit een halt toe te roepen, maar elk jaar liep het lage land van Urk onder water.
De hoogste waterstand werd op Urk gemeten bij de storm van februari 1825, waarbij het water op 2,83 meter boven NAP kwam. Grote schade aan het eiland, maar gelukkig waren er geen doden te betreuren. In de rest van Nederland kwamen 380 mensen om. Er moest iets gebeuren om het gevaar van het water te bedwingen. De stormvloed van 1916 gaf de doorslag.
In de nacht van 13 op 14 januari 1916 stak er in Nederland een grote storm op. Door een aanhoudende zuidwesten- tot westenwind in de voorgaande weken, was er al behoorlijk water de toenmalige Zuiderzee ingedreven.

Storm uit het noordwesten zorgde ervoor dat het opgestuwde water niet meer weg kon uit het Zuiderzeegebied. In Spakenburg, Muiden, Marken en Zeeburg werden recordhoogtes gemeten. De storm hield 18 uur lang huis met een windkracht van 8 tot 10, met uitschieters van 11 beaufort. Vanuit de andere kant van het Zuiderzeegebied werd vanaf de rivieren ook extra water aangevoerd door langdurige regenval. De aanhoudende storm zorgde dat laagwater onmogelijk werd en de nieuwe vloed begon op het hoogtepunt van de vorige. Op Urk liep het water op tot 2,63 meter +NAP. In het zuidelijke deel van de Zuiderzee kwam het water ruim 3 meter +NAP.
Het resultaat: gebroken dijken waarbij 21 doden te betreuren vielen. Grote ge-
Afbeelding 4. Op het eiland Marken verdronken 16 mensen.
bieden overstroomden, waaronder Marken waar 16 mensen verdronken (afb. 4), maar bijvoorbeeld ook bij Kampen en boven Amersfoort. Urk liep grotendeels onder water en de laagstgelegen woningen moesten ontruimd worden.
Wat zeeweringen kunnen betekenen, wisten met name de toenmalige bewoners van Urk als geen ander. Een weergave hiervan vinden we onder andere in de Urcker Kroniek jaargang 2021, nummer 3: ‘Het behoud van Urk’.
De stormvloed van 1916 kwam als geroepen voor de voorstanders van de afsluiting van de Zuiderzee. Het plan voor afsluiting van de Zuiderzee was al geboren in 1667 en kwam van Hendric Stevin. Hij wilde de Waddeneilanden aan elkaar verbinden om zo de kustlijn helemaal door te trekken en verzilting van het land en stormvloeden te voorkomen. Voor verdediging van de kust had dit ook zo zijn voordelen. Vanaf halverwege de negentiende eeuw kwamen er steeds meer plannen., zoals dat van Van Diggelen in 1849 en Leemans in 1877. De
uitvoering van de droogleggingsplannen werd serieus aangepakt door de in 1886 opgerichte Zuiderzeevereniging. In 1891 kwam Cornelis Lely met zijn plan. Gaandeweg raakte men zo gedreven om de plannen van ingenieur Cornelis Lely uit te voeren, dat men steeds minder oog leek te hebben voor prijs die hiervoor betaald moest worden. Niet alleen verlies aan werkgelegenheid, maar ook de veiligheid van Zeeland.
Tijdens een troonrede maakte koningin Wilhelmina de plannen voor de afsluiting en de drooglegging van de Zuiderzee bekend. De plannen moesten even in de ijskast vanwege de Eerste Wereldoorlog.
Zuiderzeewerken
Uiteindelijk werd er in 1919 een start gemaakt met een project dat voor Urk en andere vissersplaatsen rond de toenmalige Zuiderzee directe gevolgen kende. De Zuiderzeewerken gingen van start ondanks diverse protesten, waaronder die van industrieel Eibert den Herder uit Harderwijk. Hij begreep als geen ander wat de afsluiting en de inpoldering voor
Langdurige regenval en aanhoudende storm stuwden het water hoog op in de Zuiderzee
Afbeelding 5. Het oorspronkelijke plan van Lely dat voor het grootste deel is uitgevoerd.
gevolgen zouden hebben voor de kleine vissersplaatsen rondom de Zuiderzee, maar ook voor de veiligheid op andere plaatsen. Er zou door de afsluiting van de Zuiderzee ook een grote waterbuffer wegvallen. Immers, de kom van de Zuiderzee kon veel opgestuwd water uit de Noordzee opvangen en zo de druk op de zeeweringen in het zuiden verlichten waar de engte van Het Kanaal het water al hoog deed opstuwen.
Desondanks werden de Zuiderzeewerken doorgezet en de afsluiting van de Zuiderzee werd in 1932 een feit. Dit werd vervolgd met het indijken van de Noordoostpolder die uiteindelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog in 1942 droogviel. (afb. 5)
Inmiddels waren er ook geluiden die aandrongen op verbetering van de dijken en afsluiting van de zee-armen in het zuiden van ons land. De basis voor
het Deltaplan stamt al uit 1929. In de jaren daarna kwam men na diverse onderzoeken tot een alarmerende conclusie over de slechte staat van de dijken in het gebied van de benedenrivieren. In 1939 werd een Stormvloedcommissie aangesteld. Deze commissie kwam met een langetermijnvisie tot het jaar 2000 voor wat betreft de risico’s. Rijkswaterstaat was echter nog volop bezig met de inpolderingen in het Zuiderzeegebied. De behoefte aan grond was groot. De schade daarentegen die de Duitsers na de oorlog achterlieten in Zeeland was enorm en vroeg ook onmiddellijke aandacht. Dit zorgde ervoor dat de aannemerscombinatie ‘Maatschappij tot Uitvoering van de Zuiderzee’ ook in Zeeland aan de slag moest. Zeeland ging over op herstel en wederopbouw van de oorlogsschade, maar tot uitvoering van het Deltaplan kwam het

niet. In de daaropvolgende jaren heerste er relatieve onbezorgdheid onder bestuurders. Een aantal deskundigen, waaronder waterstaatingenieur Rulkens, hoogleraar Jansen en Hoofd Studiedienst Van Veen, bleven waarschuwen dat men werk moest maken van herstel van de zwakke dijken.
Ondanks deze geluiden van deskundigen, ging de Tweede Kamer in 1950 akkoord met behoorlijke bezuiniging op het budget voor kustverdediging. In de daaropvolgende periode begreep men steeds beter dat na het noordelijk deel van Nederland nu ook het zuiden een gedegen aanpak nodig had. De dijken waren daar te laag en te zwak. Eind 1952 gaf de minister van Verkeer en Waterstaat opdracht om de plannen uit te werken. De tijd drong…
Toch te laat
De Urker vissers die achter de haring aan zaten, hadden als uitvalbasis de haven van Breskens. De visserij werd voornamelijk in deze periode voor de Franse, Belgische en Zuid-Hollandse kust beoefend. Zo ook in het winterseizoen 1952/1953. Een naderende depressie zorgde ervoor dat de meeste schepen op vrijdag 30 januari al vroeg binnen waren gelopen in de haven van Breskens.
De UK141 ‘Jacob’ van schipper Hessel Snoek lag ook al aan de kade. Deze dag werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om een nieuwe 60-watt radiozender ‘van Beeker’ te laten installeren. De zender was aan het eind van de dag gereed en de tocht naar huis kon worden aangevangen.
Schipper Louw Hoefnagel van de UK41 ‘Sumus Umbra’ besloot, zoals wel vaker voorkwam, om met zijn bemanning dit weekeinde over te blijven in Breskens. Net als de bemanning van de UK73 en de UK44.
Diezelfde vrijdagmiddag, 30 januari, stuurde Hoofd Studiedienst Van Veen zijn meest recente rapport en plan voor het Deltagebied naar de minister van Waterstaat. Nog voordat het ook maar ingezien kon worden, ontwikkelde op 31 januari de eerdergenoemde depressie boven het Noordzeegebied zich tot een orkaan.
Het KNMI hield zaterdag de storm met argusogen in de gaten. Men liet dan ook
in eerste instantie een waarschuwing uitgaan voor flink hoog water. Echter, om 12 uur ‘s middags zag men al aankomen dat het fout zou gaan en de waarschuwingen veranderden in de loop van de dag naar gevaarlijk hoogwater bij vloed. (afb. 6) Dat waren de enige twee soorten waarschuwingen die konden worden gegeven. Naarmate het KNMI berekeningen maakte, werden de zorgen groter.
Dr. Postma, die naar een personeelsfeest van het KNMI was gegaan, keerde die avond terug op kantoor. Hier had hij nog telefonisch contact met de burgemeester van Willemstad, die de stemming bij het KNMI zag als bevestiging op zijn besluit om al de bewoners van Willemstad te alarmeren. Later zou blijken dat hij de enige was die op tijd anticipeerde op de storm.
Bij het KNMI sloeg de onmacht toe, want de laatste nieuwsuitzending van 23.00 was geweest. Men probeerde contact te leggen met Hilversum. Hier waren nog twee technici aanwezig en deze durfden niet het risico te nemen om buiten de verantwoordelijken om de uitzendingen van Hilversum 1 en 2 in de lucht te houden. Zo geschiedde dat uit de radio op Hilversum 1 en 2 die zaterdagavond als afsluiting, net voor 00.00 uur, gewoon het Wilhelmus klonk. De mensen van het KNMI konden op dat moment
slechts met lede ogen toezien hoe een ramp op Nederland afstevende. Het was in de vroege nacht toen Provinciale Waterstaat Middelburg begon te bellen naar diverse burgemeesters. Zij hadden een telegram van het KNMI ontvangen over het gevaarlijke hoogwater.
In eerste uren van de nacht moest Middelburg steeds vaker constateren dat er geen contact meer mogelijk was met een steeds toenemend aantal dorpen. Hierdoor groeide het aantal alarmerende berichten naar Den Haag. Toch hoopte men daar dat het in Zeeland mee zou vallen.
Veel Zeeuwse bestuurders hadden dezelfde hoop. Was de wens de vader van de gedachte? Een oude wijsheid waar men destijds misschien wel te veel op vertrouwde was: ‘Niet ebben, is niet vloeden’. (Zie kader ‘Niet ebben is niet vloeden’) De oude schippers hadden dit fenomeen wel vaker gezien en tot nu toe was dit altijd goed gegaan. Er waren toch wel enkelen die niet vertrouwden op die visserswijsheid en met de nodige zorg toch alarm sloegen in hun eigen omgeving.
De situatie op Urk
Die nacht maakten ook de bewoners van Urk de storm mee. Velen zullen naar het geloei van de storm hebben liggen


luisteren, maar zonder zich al te veel zorgen te maken over overstromingen. Urk lag betrekkelijk veilig achter de Afsluitdijk en had geen last van hoog opstuwend water uit de Noordzee.
Bij het eerste ontwaken zette Hessel Snoek, wonende op Wijk 1-15, op de radio de visserijgolf aan. Iets dat voor die tijd zeker niet de gewoonte was op zondag. Integendeel… Op enig moment werden via de visserijgolf de waterstanden van Vlissingen doorgegeven, dik vier meter boven NAP. Hessel kon vanaf dat moment niet veel meer anders denken dan dat het helemaal mis moest zijn in Zeeland. Tegen zijn vrouw Griet (die de volgende dag jarig zou zijn) zei hij: ‘Als dat de waterstanden in Vlissingen zijn, dan verdrinkt heel Zeeland’. Hij ging de straat op en ving zijn buren op die onderweg waren naar de kerk. In eerste instantie werd de situatie door iedereen niet zo zorgelijk opgevat, maar na overleg werd er bij burgemeester Keijzer een verklaring opgehaald waarin hij de Nederlandse en Belgische grensautoriteiten om medewerking vroeg, zodat de vijf schippers, H. Snoek UK141, J. v.d. Berg UK60, K. Romkes UK68, J. Kramer UK202 en A. Romkes UK2, bij hun schepen in Breskens konden komen.
Een taxi werd geregeld en zo konden de
Niet ebben is niet vloeden
Een oude visserswijsheid is ‘niet ebben is niet vloeden’. Dit betekent dat als de ebstroom het water niet afvoert, er met de vloed geen extra water bijkomt. Een verschijnsel dat een enkele keer voorkwam, als storm en springtij gelijk vielen. Dit gebeurde ook op 31 januari 1953. De storm had het water al flink opgestuwd en met de eb liep het niet weg. Hierop klonk het op veel plaatsen die avond ‘och je weet het toch, niet ebben is niet vloeden’. Enkele oude vissers die het weer door hun aderen hadden stromen, voelden dat het deze keer anders was, maar wát dat was, konden ze niet precies zeggen. Een aantal gingen op hun gevoel af en begonnen met het plaatsen van vloedplanken. Anderen sloten zich twijfelend aan bij de groep die zich vasthield aan de oude wijsheden. Die avond op 31 januari toen het laag water had moeten zijn, stond het water in bijvoorbeeld Brouwershaven om 19.30 nog in de stand van het normale hoog water (1,25 meter boven NAP).
Vanaf dat moment had dus (volgens de oude visserswijsheid) het water niet meer omhoog moeten komen, om de reden dat het vloed werd. Dat gebeurde echter wel, waarna uiteindelijk bij dezelfde haven de waterstand naar 4,25 meter boven NAP steeg. Drie meter boven de normale stand dus. Het ‘niet ebben is niet vloeden’ was deze keer niet aan de orde. Zo werd een oude visserswijsheid op een pijnlijke manier gelogenstraft.
vijf schippers richting hun schepen in Breskens vertrekken. (afb. 7)
Op Urk was men nog onwetend over de ramp die zich inmiddels afspeelde in het zuiden van Nederland want alle communicatie met de Zeeuwse eilanden was verbroken. Wel was burgemeester Keijzer bij Jacob de Vries (Jaap de Omroeper) geweest om te vragen of hij een bericht voor al het defensiepersoneel wilde omroepen. Er was namelijk een bericht van het Ministerie van Defensie gekomen, dat al het dienstplichtig personeel zich direct moest melden op een kazerne. Het zou Jaap zijn eerste en enige oproep op de zondag worden. De militairen waren Jurie Korf, Klaas van Urk en Pauw van Slooten, alle drie gelegerd in Arnhem als dienstplichtig militair. De bus van 13.15 werd gemist en men moest wachten op de bus van 18.15. Meer busdiensten waren er toen niet op zondag. Hendrik Korf (de groenteboer) bood de mannen aan om ze naar Kampen te brengen. Vandaar konden ze dan de trein wel nemen. De militairen kwamen laat in de avond aan bij hun compagnie. Dit tot verbazing van de overste, want hij had met dit hoogwater geen Urkers verwacht. ‘De goede man wist zeker niet dat we op het IJsselmeer geen eb en vloed meer hadden’, zo beschrijft Pauw de opmerking. Jurie en Pauw moesten direct klaarmaken voor vertrek richting het rampgebied, de compagnie van Klaas zou een week later volgen. Pauw en Jurie werden op maandagavond met 120 man in landingsboten overgezet bij het dorpje Schuddebeurs net boven Zierikzee. Hier moesten ze in een boerderij op een terp de nacht doorbrengen. De bewoners van deze boerderij waren inmiddels al geëvacueerd.
Er was nog een ploeg die op zondag vertrok. Dat was het bestuur van het Rode Kruis - afdeling Urk.
Zij vertrokken naar Den Haag om bijgepraat te worden. Hierna vertrokken ze naar het rampgebied om te zien wat er nodig was en hoe ze konden helpen. Ze keerden later weer terug op Urk om de coördinatie van de inzamelingsacties op zich te nemen. (zie kader ‘Rode Kruis‘)

De ramp in Zeeland
In het rampgebied zijn die zondagmorgen in Hellevoetsluis ook de mensen
Hulp door Het Rode Kruis - afdeling Urk
Een aantal leden van het Rode Kruis - afdeling Urk, vertrokken met een taxi naar Den Haag voor instructies. Men wilde weten wat ze konden betekenen. Op de terugweg bracht men een bezoek aan het rampgebied. De volgende dag werd op Urk direct begonnen met het inzamelen van kleding en goederen in allerlei vormen. Voor de collecte langs de deuren werden de meesters en de juffrouws van de scholen gevraagd. Schoolkinderen zamelden spaarzegeltjes in die weer bij de plaatselijke winkeliers werden ingeleverd. De laatste actie bracht een mooi bedrag op van 1.000 gulden. De winkeliers verhoogden dit bedrag met 500 gulden. De collecte langs de deuren bracht ruim 10.000 gulden op. In totaal kon men op een ruime 12.000 gulden rekenen. De bedragen die per bank waren gestort waren daar niet in meegenomen. Op maandagavond vertrok de eerste vrachtwagen volgeladen met kleding en huisraad richting Rotterdam.
In een perstelegram van 6 februari verklaart men het ‘tegenvallen’ van de collecte met het feit dat ‘nagenoeg de gehele vloot in het rampgebied actief is’ en dat de huismoeders wellicht rekening hebben gehouden met ontbrekende
gaan kijken wat ze konden doen. Een aantal van hen zag dat zich een enorme ramp aan het voltrekken was.
Schipper Wout Bouwman van het zeiljacht ‘Maybe’ uit Hellevoetsluis was aangesteld als schipper op het zeiljacht dat eigendom was van de firma Van Rietschoten. (afb. 8) Bouwman vertrouwde het weer niet en was sinds de zaterdagavond al op het jacht zodat hij een oog in het zeil kon houden. In de vroege zon-
inkomsten die week. Ook zou het wellicht schelen als de man des huizes thuis was. Daarom zou op een later tijdstip nogmaals een collecte gehouden worden.
In de loop van de eerste week volgde een tweede vrachtwagen, ook weer helemaal vol. De goederen waren keurig voorgesorteerd, net als de inhoud van de eerste vrachtwagen. In een brief van 27 maart 1953 van Het Rode Kruis aan burgemeester Keijzer betuigt de heer Van der Winden namens het hoofdbestuur hun diepe erkentelijkheid en hartelijke dank voor de spontane geste.

Door overvloedige giften aan kleding weet Het Rode Kruis zich even geen raad en gaat bij de provincies langs of er nog gemeenten belangstelling hebben voor kleding om die uit te delen in hun gemeente aan mensen die het nodig hebben. Ook de gemeente Urk meldt belangstelling en zo kan het dat op 14 april gemeentechauffeur Phillipus ten Napel naar Kampen wordt gestuurd om 23 kuub kleding op te halen. Volgens Het Rode Kruis waren de lompen er al uit gehaald en was de kwaliteit goed te noemen. De kleding werd eerst opgeslagen op het terrein van gemeentewerken en zou later verdeeld worden onder de kerken.
dagmorgen begreep Bouwman al snel dat er grote problemen waren en stelde het jacht open voor zendamateurs. De nieuwe zender was dan nog wel verzegeld, maar nood brak wet. Het zegel werd opengemaakt en de zender werd klaargemaakt om te zenden. Zendamateur G.A. de Winter was inmiddels ook aan boord van de ‘Maybe’. En in de loop van de dag kwam daar ook Ferdinand Bakker nog bij. Deze beide man-
nen waren, net als de schipper, ook afkomstig uit Hellevoetsluis.

Aangezien het hoge water in Hellevoetsluis al schade had aangericht, besefte men dat het elders vele malen erger moest zijn. Er werd geprobeerd contact te leggen met Stellendam, maar reactie kwam uit onverwachte hoek.
In Breskens zat de bemanning van de ‘Sumus Umbra’ (schipper Louw Hoefnagel, Feike Hoefnagel, Jan Hoefnagel,
Afbeelding 9. De UK 169 was door de storm op de kade gezet in Breskens. Later voegt hij de daad bij het woord en teert de onderkant van zijn schip. Uit: archief Meindert de Boer


Jelle Romkes en Jan Wakker) gespannen bij de radiozender. Benieuwd of ze ook een signaal op konden vangen van de oom van Louw, Ben Weltevreden, kapitein van de sleepboot ‘Hudson’, die op dat moment op de Noordzee was. In plaats van oom Ben, vingen zij een signaal op van het zeiljacht ‘Maybe’ in Hellevoetsluis. De noodkreet vanuit Hellevoetsluis werd begrepen op de UK41. Hierop werd door schipper Louw Hoefnagel de belofte gedaan om uit te varen naar de havens om de mensen te
helpen. Dit tot grote opluchting van de bemanning van de ‘Maybe’. Inmiddels waren de eerste Urkers aangekomen in Zeeland. Een rit via Brussel, want de tunnel van Antwerpen stond vol water, richting Oostende en naar Breskens waar hun schepen lagen. Daar zag men tot hun grote verbijstering de UK169 op de kade staan, tussen de dakpannen, samen met nog twee schepen. Hier werd de kracht van het geweld goed zichtbaar voor de pas aangekomen Urkers. Schipper Jan de Boer reageerde
nuchter. ‘Laat maar staan, dan kan ik er ook eens een kwast teer op zetten’ (afb. 9). Hij zag meer prioriteit in het redden van mensen en liet zijn schip even voor wat het was. De Boer was niet de enige waarvan het schip schade opliep. De UK86 van de gebroeders Meun lag in IJmuiden en werd daar op een dam gezet door het hoge water. (afb. 10) Door de aanwezige schippers werd na overleg besloten om over te steken naar Vlissingen. Het wachten was nog op de rest van de bemanningen, die met een personenbus de taxi achterna waren gekomen. Omdat er in de bus maar een beperkt aantal plaatsen beschikbaar was, moest de bemanning zo goed mogelijk verdeeld worden over de schepen en voeren ze uit. De schipper van zeiljacht ‘Maybe’ loodste de Urker schepen zo goed en kwaad als dat kon via de radiozender naar Vlissingen. Dwars over de Westerschelde met noodweer… De grote loggers lagen buiten te wachten op beter weer en de kleine Urker schepen staken de toen woeste Westerschelde over naar Vlissingen. Ondertussen bleef de ‘Maybe’ ook berichtgeving uit het rampgebied doorgeven aan de Urker vissers.
Aangekomen in Vlissingen waren de loodsen niet happig om mee te gaan. Schipper Jan van den Berg van de UK60 en schipper Rein Bos van de UK244 kre-

gen contact met de Commissaris van de Koningin, die uiteindelijk één van de loodsen, de heer Van der Klooster, opdracht gaf om mee te gaan de Westerschelde weer op, richting Hansweert. Besloten werd dat de UK141 voorop zou gaan met de loods. Dit schip had, omdat het een stalen motorbotter betrof, geen diepstekende kiel. Deze was, als hij vast zou lopen, makkelijker los te krijgen dan een schip met een kiel. Door steeds de diepte te peilen, werd vastlopen voorkomen en kwam men veilig in Hansweert aan. Daar bleef de UK60 ‘Neeltje’ van Jan van den Berg om deze haven te voorzien van communicatie. Omdat de rest weer verder moest en alle aandacht nodig was om koers te houden, kreeg dit schip als eerste de rol van communicatiepost.
Vooral die eerste uren moet het een enorme stroom aan paniekberichten geweest zijn. Dit is ook te lezen op een originele QSL-kaart die PAoJOB op 6 februari vanuit Rotterdam stuurde aan Hessel Snoek van de UK141 ‘Jacob’. (Zie kader hiernaast)

De UK202 ‘Mattheus’ met schipper Jan Kramer ging samen met de UK52 ‘Pieter Johannes’ van schipper Hendrik Pasterkamp, in tegenstelling tot de rest van ‘het Urker konvooi’, nog verder de Westerschelde op richting Rilland-Bath om daar poolshoogte te nemen. Later zouden ze aansluiten bij de evacuatie in Brouwershaven.
Vanuit Hansweert ging het konvooi verder binnendoor, via het kanaal naar Wemeldinge. Daar bleef de UK104 ‘Vriendschap II’ met schipper Louwe de Boer liggen. Dus de tweede haven was voorzien van communicatie. De loods
Van der Klooster bleef bij de UK104 aan boord.
Vanuit Wemeldinge ging men de Oosterschelde op richting Kortgene. Hulp was er in eerste instantie niet nodig, maar werden er wel dertig doden gemeld. Later in de eerste week zou Kortgene nog diverse keren aangedaan worden door Urker schepen om wel te helpen. Voor de zekerheid bleef de UK31 ‘Zeven Gebroeders’ er met een radiozender achter. De schippers die verder voeren vroegen aan de mensen uit Kortgene of er welllicht mensen waren die als
Kaartje zendamateur C. Jobse
De Urker vissers waren op diverse frequenties te volgen. De visserijgolf, de 137meter-band en voor de communicatie met de zendamateurs was de 80meter-band in gebruik. Voornamelijk waren de vissers op de 137meter-band te vinden. Deze was door Hessel Snoek aangevraagd bij Radio-Scheveningen.
Zendamateur Jobse, een oude rot in het vak, voelde zich niet meer bekwaam om met het grote werk wat bezig was, mee te doen. Hij luisterde mee met zijn collega’s, maar ook met de Urker vissers.
Op het QSL-kaartje wat hij op 6 februari aan Hessel Snoek schreef, is op te maken dat hij met grote bewondering naar het werk van de vissers heeft geluisterd. ‘Met grote bewondering heb ik Uwe leiding van schepen afgeluisterd. Ik weet niet of u een grote of een kleine man bent, maar een flinke vent bent u zeker en vooral ook een tactvol mensch. Ik heb bewondering voor de wijze, waarop u grote schreeuwers de mond wist te snoeren en ongeduldigen op andere gedachten te brengen’, zo staat achterop het kaarje. Hij sluit af met ‘Beste kerel, je hebt best gedaan. Een medaille zal je er wel niet voor krijgen. Daarvoor zijn jullie te gewone mensen, maar wat u wel krijgt, dat is mijn grote achting en bewondering. Ik hoop, dat u deze van mij wilt aannemen.’
Het kaartje is voorgelegd aan deskundigen. Zij zien het als een uniek document dat de activiteit van de UK141 op de 137meter-band bevestigt. Het kaartje moet via een omweg in Zierikzee terecht zijn gekomen, aangezien de postdiensten niet via de gangbare routes konden.
Op een kaart van de postdienst is te lezen dat het kaartje via Roosendaal in Zierikzee terecht moet zijn gekomen en dan vermoedelijk bij het kantoor van C.M.M. Van Waning is afgegeven. Dit omdat de inhoud van het kaartje ook in het rapport van C.M.M. Van Waning te lezen is. Via zijn kantoor zal het dan bij de UK141 terecht zijn gekomen. Een tastbaar bewijs van het zenden en ontvangen van berichten tijdens de watersnoodramp.
Een bijzondere aanduiding is te vinden op de voorzijde van het kaartje onder de naam PAoJOB. Te lezen is ‘CHAPTER 13 : 22’. Omdat het onder de letters JOB staat, is het te zien als een verwijzing naar het Bijbelboek Job 13 : 22. Daar is te lezen: ‘Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord’. Een mooi uitgangspunt voor een zendamateur, maar hoe belangrijk moet dit uitgangpunt geweest zijn in de rampdagen van 1953 waar zeker in de eerste uren en dagen het werk van het zenden en ontvangen van berichten zo belangrijk is geweest.

loods mee konden. Het Urker konvooi werd gewezen op een Belgische sleepboot die ze kon begeleiden naar Zierikzee. Deze sleepboot had twee vletten die overgegeven werden aan de Urkers. De UK53 en de UK22 namen beiden een vlet aan boord. Hiermee hebben de bemanningen van beide schepen uiteindelijk 40 personen uit de polder gered. De oversteek over de Oosterschelde werd gemaakt en men kwam tegen het eind van de morgen aan in Zierikzee. Naar hetgeen de burgemeester vertelde, bleek al snel hoe ernstig de situatie was. Er was al sinds zondagnacht geen contact meer geweest met het vasteland. De nood in deze plaats was erg hoog. (Zie kader ‘Schouwen-Duiveland vergeten’) Twee schepen bleven hier achter: de UK141 en de UK162. Laatstgenoemde zou al snel de opdracht krijgen om een tankboot naar Tholen te slepen omdat daar een bedreigd punt was. Hierbij werd een sleeptros verspeeld en de sleep werd afgemaakt door een politieboot. De UK162 voegde zich later bij de een paar dagen later arriverende Urker IJsselmeervloot nabij Brouwershaven waar in de loop van de eerste week ongeveer 2.000 personen geëvacueerd werden met behulp van de Urker vissers. (afb. 11)
Niet alleen de Urkers waren in de lucht, inmiddels had de jonge Peter Hossfeld (PAoZRK) ook radiocontact met het vaste land. Hij had het voor elkaar gekregen om met primitieve middelen en voorraad uit het magazijn van de firma Weltevreden een flessenradio te bouwen. Uit latere verklaringen kwam naar voren dat hij zelfs tot in Italië te horen was geweest.

De communicatiering van de Urker vissers werd met name gebruikt om in eerste instantie de gebieden te verkennen en benodigde reddingsploegen aan te sturen, de verbinding van de heer Hossfeld (PAoZRK) werd gebruikt om hulpvragen door te spelen naar andere zendamateurs in de omgeving. Vooral de gemeentelijke diensten maakten hier gebruik van. (afb. 12)
Op Urk werd met grote belangstelling meegeluisterd met de berichten op de visserijgolf en men begreep al snel dat er meer hulp nodig was.

de burgemeester op maandagmorgen 2 februari via Jaap de Omroeper een algehele oproep aan de IJsselmeervloot en de Noordzeeschepen die nog op Urk waren om uit te varen naar Zeeland. Nagenoeg de volledige vloot voer uit. Volgens de Volkskrant van 3 februari 1953 moest de Hembrug, de grootste draaibrug van Europa over het Noordzeekanaal, meer dan een uur open blijven om alle schepen te kunnen laten passeren. De IJsselmeervloot voer namelijk geheel binnendoor via Amsterdam en Rotterdam richting Zeeland. De af te leggen route noemt men tegenwoordig de ‘vaste-masten-route’. (afb. 13)
Ook de UK115 passeerde Rotterdam. Bij een brug aangekomen stond daar een militair. Hij vroeg aan schipper Visser of hij mee kon varen richting Zeeland. De schipper was verboden om passagiers mee te nemen, maar wie was hij dat hij een jonge kerel die benieuwd is naar het lot van zijn familie en van wie de handen jeuken om te helpen niet mee te nemen? Zijn antwoord was dus resoluut: ‘Ja’! In het rapport van schipper Visser staat slechts te lezen ‘een man naar Zierikzee gebracht’. Jaren later zou het bemanningslid Auke van Slooten, toen ook aan boord, de militair ontmoeten op de veerboot naar Dover.

Schouwen-Duiveland vergeten...
Bij het eerste morgengloren op zondag 1 februari 1953 werd de realiteit van de ramp zichtbaar. Velen verkeerden nog in nood en wachtten gespannen op zolders, daken en in bomen op redding. Op sommige plekken waren gebouwen binnen een half uur twee meter onder water komen te staan. De storm raasde voort en telefoonverbindingenn waren volledig verwoest. De bewoners van o.a. Schouwen-Duiveland zaten als ratten in de val en konden geen kant op. Een aantal Zeeuwse vissers was de eerste die een reddingsactie opstartten. De nieuwe vloed echter richtte nog meer schade aan dan er al was en bemoeilijkte de reddingspogingen. Die middag ging er om 14.00 uur een Dakota vanaf Schiphol de lucht in met twee verslaggevers van de Volkskrant en een fotograaf. Ze hadden samen met de piloten gerekend op toch wel de vertrouwde herkenningspunten. Maar die bleken, omringd door water, vele malen lastiger te herkennen. ‘Waar was Nieuwerkerk, Stavenisse en Ouwerkerk? Ja, waar was Schouwen?’ Het was de bedoeling dat men een uur zou vliegen, Het werd twee en een half uur. Men keerde terug op Schiphol met in het oosten opkomende duisternis. Een lange nacht voor hen die wachten op redding.

Een van de mannen die boven het rampgebied gevlogen hadden, belde met zijn leidinggevende. Deze hoorde het relaas aan en gaf hem de opdracht de Rijkspolitie in Den Haag te bellen. Zo geschiedde. Er was tijdens de rondvlucht een kaart ingekleurd met gebieden die onderwater stonden. Deze informatie werd doorgegeven en alles wat ze gezien hadden, zoals mensen op daken, zolders en in bomen. Verdronken paarden, een grote groep mensen op het plein in Zierikzee.
Desondanks ging men op Schouwen-Duiveland een lange zware nacht in, zonder dat grootschalige hulp werd geboden. Pas de volgende dag tegen de middag gingen de eerste berichten de lucht in en die middag vloog commandant Van Dulm over het gebied. Er kwam toen pas duidelijkheid over de rampzalige situatie op Schouwen-Duiveland, helaas voor velen te laat...
Dagblad Trouw en Het Parool openden de aanval op de Volkskrant. Hoe kon het, dat je het publiceren belangrijker vond dan het delen van informatie? 10 jaar na de ramp bracht Elsevier op 2 februari 1963 opheldering dat de informatie wel degelijk was doorgegeven. Via KLM-directeur Plesman was zelfs de Nederlandse regering op de hoogte gebracht.
Een ander opmerkelijk feit is dat er zondag en maandagmorgen meerdere verkenningsvluchten zijn gemaakt aan de hand van een lijst met de te verkennen gebieden. Vreemd genoeg kwam Schouwen-Duiveland op deze lijst niet voor. Hierdoor werd Schouwen-Duiveland het vergeten eiland….
Ook over de weg werden schepen naar Zeeland vervoerd, zo werd o.a. de schouw UK205 van schipper Jan de Boer op een dieplader naar Rotterdam gebracht. Uit documentatie kunnen we lezen dat de mast werd afgezaagd om vervoerd te kunnen worden. Deze kleine schouw zou met haar bemanning een belangrijke taak vervullen (afb. 14) Ondanks dat ze dinsdagmiddag 3 februari werden teruggestuurd, werden ze in Zwolle weer teruggeroepen naar Rotterdam. Hun eerste taak zou een wa-


tertransport naar Oude Tonge worden. Later voeren ze met de UK68 mee, die mensen aan boord had om de radiozenders te inspecteren en te onderhouden. Waar de UK68 niet kon komen, werd de UK205 ingezet. Door steeds op ondiepten te moeten varen, liep de UK205 behoorlijk schade op. De laatste klap kregen ze van een motortjalk, waardoor het roer scheef stond. Op 7 februari werd de UK205 afgeleverd voor reparatie bij de Firma Hoekman op Urk.
Terug naar Zierikzee: de ernst van de si-
tuatie werd door schipper Hessel Snoek van de UK141 goed ingeschat. Hij vroeg aan Scheveningen-Radio of de 137meter-band gereserveerd kon worden voor het noodverkeer ten behoeve van de zenders in het rampgebied. Deze band werd immers al gebruikt sinds zondagnacht? Toen hierover twijfel ontstond bij de mensen van Scheveningen-Radio, legde Hessel Snoek, namens Land en Luchtmacht, beslag op deze band waarop Scheveningen-Radio antwoordde dat het dan op zijn eigen risico zou zijn.

Dat accepteerde Hessel Snoek. Het zenden van berichten nam in die middag toe tot een ongekende omvang. Vanaf Zierikzee waaierde de rest van het konvooi uit over Schouwen-Duiveland (afb. 15, 16 en 17) Ook omdat was gebleken dat niemand iets wist van de situatie op Schouwen. De plaatsen die verder werden aangedaan door het Urker konvooi waren Zijpe, Moriaanshoofd, Burghsluis, Brouwershaven, Bruinisse, Oude Tonge, Scharrendijke, Renesse etc. Daar waar kon, werden bemanningsleden van de Urker schepen meegestuurd de polders in en bedienden de schippers de zenders. Maandagmiddag aan het eind van de middag draaide het communicatienetwerk van de Urker vissers volop. De zenders waren onafgebroken in de lucht. In de avond kwamen er nog nagereisde bemanningsleden die door de Marine in Zierikzee afgeleverd werden op de schepen waar ze hoorden. Urk was volop in touw (afb. 18).




Op dinsdagmorgen 3 februari kwam Willem Dekker, luitenant en tandarts, aan boord van de UK141 van Hessel Snoek. Hij vroeg of hij op de UK141 mocht blijven. Hessel Snoek stemde in. En zo kwam het dat een paar uur later kapitein b.d. C.J.W. van Waning, alias ‘de Jumbo’, in de hoedanigheid van Commandant Maritieme Middelen (C.M.M.)

C.J.W. van Waning (Jumbo)
Een veel genoemde naam bij de Urker vissers was die van Commandant Maritieme Middelen

Van Waning. Wie was hij? Christiaan Jan Willem
van Waning werd op 4 juli 1901 geboren in Ouderkerk aan de IJssel als burgemeesterszoon.
Van Waning koos anders dan zijn voorgeslacht voor een carrière bij de Zeemacht. Na zijn opleiding werd hij in 1923 aangesteld als Luitenant ter Zee 3e klasse. Hij specialiseerde zich in de onderzeedienst en maakte onder meer naam als commandant van de nieuwe onderzeeboot Hr.
Ms. ‘O 16’.
Van Waning kende een succesvolle carrière die zich vooral afspeelde in Soerabaja. Zijn loopbaan sloot van Waning af als commandant van de kruiser Hr. Ms. ‘Jacob van Heemskerck’.
Van Waning had als jongen van 15 de noodklok in Ouderkerk aan de IJssel geluid tijdens de stormvloed van 1916. Toen hij in 1953 opnieuw met het geweld van het water werd geconfronteerd, nam hij contact op met binnenvaartschippers uit Ouderkerk aan de IJssel en vertrok hij maandagmorgen met 18 binnenvaartschepen via Rotterdam en Zijpe naar Zierikzee. In Rotterdam had hij van de Commandant Maritieme Middelen de opdracht gekregen zich naar Zierikzee te begeven en daar namens de Marine in de functie als Commandant Maritieme Middelen orde op zaken te stellen. Zo kon het, dat hij zijn oude uniform weer aan had en tot 17 februari nauw samenwerkte met de Urker vissers. Hij genoot veel vertrouwen van alle instanties en kreeg tijdens de rampdagen de volledige medewerking. Ook binnen de Marine en de Landmacht werd hij in zijn functie als C.M.M. gewaardeerd en gerespecteerd. Over de term ‘buiten dienst (b.d.)’ werd niet gesproken. De bijnaam ‘Jumbo’ dankte hij aan het feit dat hij recht op zijn doel af ging en daarbij niet bang was om ongebruikelijke stappen te nemen. Omdat luitenant Dekker hem getipt had over de communicatiering van de Urker vissers, kwam hij aan boord van de UK141 bij schipper Hessel Snoek. Het klikte vrijwel direct. Ook de vissersschepen die bij het evacuatiewerk betrokken waren vielen onder zijn leiding. In zijn uitgebreide rapport over de ramp kunnen we steeds grote tevredenheid lezen over de inzet van de Urker vissers, maar ook had hij waardering voor de binnenvaartschippers en de ploeg mannen die met ruim 40 punters uit Giethoorn waren gekomen. Deze werden ook per binnenvaartschip naar Zierikzee vervoerd. Tussen C.M.M. van Waning en Hessel Snoek groeide na de ramp een sterke vriendschapsband. Er kan gerust gesteld worden dat de open deur die er bij de Marine voor Hessel Snoek was, te danken was aan Van Waning. Vlak na de ramp schreef Hessel Snoek aan Van Waning een brief met de vraag of er voor de voor dienstplicht opgeroepen zoons van een vriend van Hessel geen vrijstelling kon worden geregeld, omdat anders het bedrijf van zijn vriend gevaar zou lopen. Van Waning reageerde correct dat hij kapitein b.d. was en dus niets kon betekenen, om vervolgens de te lopen route voor Hessel uit te stippelen: wie, hoe, en op welke manier aan te schrijven. De vrijstelling was in ieder geval tijdens het haringseizoen geregeld.
Als voorzitter van de vereniging ‘Schuttevear’ heeft van Waning ook een grote rol gespeeld bij het stationeren van de reddingsboot ‘Zeemanshoop’ op Urk. In de laatste maanden van het leven van Hessel Snoek kwam Van Waning hem regelmatig opzoeken. Twee weken voor het overlijden van Hessel namen de vrienden voorgoed afscheid.
te Zierikzee, aan boord van de UK141 stapte. Luitenant Dekker had hem op de hoogte gebracht van het goed functioneren van het Urker radionet. (zie kader ‘C.M.M. Van Waning)
C.M.M. Van Waning kwam met de mededeling dat Den Haag hem had gestuurd, met het verzoek om de schepen met radiozender aan te stellen als communicatiering rond Schouwen-Duiveland. Dat was op zich geen punt, maar Hessel Snoek gaf dan wel graag de leiding over aan de Koninklijke Marine.
C.M.M. Van Waning wilde dit niet en stelde Hessel Snoek met de UK141 aan als centrale post, onder het motto: ‘wat goed gaat, moet je goed houden’. De volgende dag zou een vertegenwoordiger uit Den Haag, bij monde van minister Beel, zelf de schepen confisqueren als communicatiering en opdracht geven op post te blijven zolang de Marine en het Ministerie dit nodig vonden. Hierna kwamen ook de UK60 en de UK104, die nog als verbindingsschepen in Hansweert en Wemeldinge lagen, naar het eiland Schouwen-Duiveland. De zogenaamde ‘radioring’ rond Schouwen-Duiveland werd verder aangelegd. De inmiddels aangekomen IJsselmeervloot kreeg de opdracht om de polders in te gaan en daar waar dat mogelijk was mens en dier te redden. Er werd geholpen bij de evacuatie bij Brouwershaven (afb. 19), er werden mensen van het Rode Kruis vervoerd, zandzakken getransporteerd naar bedreigde punten, geholpen bij de watervoorziening, er werd patrouille gevaren voor de Marine, rubberboten en soldaten vervoerd, er werd brandstof naar punten gebracht waar dat nodig was en vee geladen in de ruimen van binnenvaartschepen in de haven van Zierikzee.
Uit een verslag van schipper Jan Brouwer van de UK134 kunnen we het volgende lezen: ‘Zandzakken van Vlaardingen naar Middelharnis vervoerd. Verder geweest in Den Bommel, Stad aan ’t Haringvliet, Sint-Annaland, Zierikzee, Bruinisse, Ooltgensplaat en Dinteloord. Opdrachten vervuld in diverse plaatsen boven genoemd. In Stad aan ’t Haringvliet personen van de wal op schip gebracht. Ook militairen geherbergd. Knechts hebben op diverse plaatsen hulp verleend. Bij de haven van Zij-
pe knechts geholpen lijken begraven. Verder geen bijzonderheden’. (afb. 20) Door het verslag snel te lezen, zou je bijna denken dat het een zakelijke formaliteit was. Echter achter het verslag ging een trieste werkelijkheid schuil van onzekerheid, verdriet, spanning en wellicht toch ergens nog een sprankje hoop bij getroffenen van de ramp.

De werkzaamheden voor de Urker vloot gingen dag en nacht door. Het ene schip had het drukker dan de andere en naarmate de week vorderde, kregen sommige schepen de opdracht om stand-by te blijven voor het geval er een noodevacuatie moest plaatsvinden.
Een speciale verslaggever van het Vrije Volk schreef op 5 februari dat hij een gesprek opving tussen een schipper van de ‘Hendrik’ voor Brouwershaven en de ‘Jacob’ te Zierikzee, dat er 800 à 1.000 mensen uit het binnenland van Schouwen-Duiveland onderweg waren naar Brouwershaven. Voor grote opvang lagen er binnenvaartschepen klaar om de bevolking op te kunnen vangen. Deze schepen lagen doorgaans te diep om een haven binnen te kunnen komen. De getijdestromen hadden namelijk veel zand en slip in de havens gebracht waardoor er veel te ondiep waren geworden voor de grotere schepen. Een ander probleem was dat de haven van Zierikzee zo vol lag, dat men buiten de haven voor anker moest. Dezelfde verslaggever schreef dat hij maar liefst 134 schepen alleen al buiten de haven van Zierikzee telde. De verslaggever had gezien wat het betekent als naastenliefde in praktijk wordt gebracht: ‘Ik heb nu gezien met eigen ogen hoe deze mannen in vrome eenvoud doen wat ze vanzelfsprekend hun plicht vinden’. Iets wat

door de Urker schippers gezien werd als hun christenplicht. ‘Een monster-reddingsactie’ noemde de verslaggever het.
Miscommunicatie
Het wachten op orders en een opnieuw opstekende noordwestenwind stemde op sommige schepen tot ongeduld en gemopper. Hessel Snoek wist volgens het schrijven van zendamateur Jobse de gemoederen goed te bedaren en daar waar nodig te corrigeren. Zo wist hij volgens de aantekeningen van zendamateur Jobse (PAoJOB) de schipper van de ‘Poolster’ YM11 op andere gedachten te brengen, toen deze zijn ongenoegen uitte over een vals gerucht dat de dijk bij Renesse was doorgebroken. Het verzoek om op te stomen was van een bur-
gemeester via de ‘Jacob’ UK141 naar de ‘Poolster’ verzonden. Schipper Hessel Snoek gaf kort en bondig weer hoe dit bericht tot stand was gekomen en dat de hulp van de ‘Poolster’ in het rampgebied nog nodig was: ‘Je gaat maar niet naar huis, er is hier nog genoeg te doen, blijf daar maar rustig liggen’, klonk het dwingend advies. De zendamateur verwonderde zich hierover, maar uit latere gespreken bleek een goede vriendschap tussen beide schippers.
De YM11 ‘Poolster’ was niet de enige schipper die mopperde. Het bericht van Renesse veroorzaakte zoveel rumoer dat er meerdere schippers aangaven behoefte te hebben om huiswaarts te keren.
Zeker toen er geruchten opdoken dat
Urker vissers sensatieberichten over de visserijgolf zouden verspreiden. Toen C.M.M. Van Waning hier in een avondvergadering door een vertegenwoordiger van de PTT op werd gewezen, achtte hij het nodig om de herhaalberichten via Scheveningen-Radio uit de lucht te halen. Hier kwam het bericht overheen dat, in opdracht van minister Beel, alle schepen met zender onder bevel van C.M.M. Van Waning te Zierikzee vielen. Ook mocht men geen berichten verzenden zonder te vermelden van wie ze kwamen en aan wie ze gericht waren. Een ondertekening mocht niet ontbreken. Al die maatregelen werden, in combinatie met het toen al ontstane ongeduld, verkeerd opgevat. Dit terwijl het puur bedoeld was om een beetje structuur in de chaos te brengen. In Bruinisse zat commandant Van Dulm die ook dankbaar gebruik maakte van de vissersschepen (afb. 21). Men vatte bij de vissers het bericht als zodanig op dat commandant Van Dulm hier niks meer over te zeggen had en ze dus ook niet meer nodig had. De berichten die schippers hierover onderling deelden via de 137-meter-band, werden opgepikt door de verslaggever van ‘Het Vrije
Volk’ die er op zaterdag 7 februari het volgende op de voorpagina over schreef: ‘Laat die kolonel het dan zelf maar doen, was hun reactie, waarvan wij redelijkerwijs overigens niet willen oordelen! Het onmiddellijk daarna gedane verzoek (eveneens per radio) om nog een dag of vier in de buurt te blijven, ook al was er
op dat moment geen werk, hebben vele schippers in de wind geslagen’. De oproep van C.M.M. Van Waning om nog een paar dagen te blijven, kwam dus te laat. Men had de conclusie al getrokken dat er van hun diensten geen gebruik meer gemaakt werd. Van Waning wilde de schippers juist nog een paar dagen houden omdat er mogelijk een verplichte evacuatie van o.a. Zierikzee in de lucht hing. Ook in geval van een weer opstekende storm, kon men direct overgaan tot evacuatie. Immers waren de dijken dermate beschadigd dat nieuwe doorbraken (die inmiddels ook al geweest waren) op de loer lagen. Door de miscommunicatie zat C.M.M. Van Waning nu aan twéé kanten met boze gezichten. Enerzijds vertrekkende schepen en anderzijds argwanende burgers die niet geëvacueerd wilden worden. Men had de geplunderde woningen tijdens de oorlog nog vers in het geheugen. Dit gebeurde toen de Duitsers de polders onder water hadden gezet, en de bewoners ook geëvacueerd moesten worden. Die angst en argwaan kreeg de overheid niet zomaar weg.

Argwaan Op donderdagmorgen landde Z.K.H. prins Bernhard met een helikopter op het marktplein van Zierikzee. De belangstelling was groot. Echter toen de evacuatie ter sprake kwam, haakten de

bewoners af. Ze wilden bij hun bezittingen blijven. De burgemeester en zijn gevolg legden de problemen voor aan de prins. Hij beloofde die middag terug te komen en de plaatselijke bevolking toe te spreken. Hij kwam zijn belofte na en zo landde hij die middag opnieuw op Zierikzee. De belangstelling van die morgen kon geen grotere tegenstelling hebben dan nu. Slechts een handvol mensen had de moeite genomen om te komen.
Na een korte toespraak vertrok de prins naar het gemeentehuis waar hij door C.M.M. Van Waning werd voorgesteld aan een aantal personen die de communicatiering en de evacuatievloot vertegenwoordigden. Onder deze personen was schipper Hessel Snoek van de UK141 ’Jacob’. (afb. 22) Prins Bernhard vroeg aan Hessel Snoek om namens hem en zijn vrouw H.M. koningin Juliana de dank over te brengen aan alle vissers. De koningin zou die dagen zelf ook komen en wilde graag schipper Hessel Snoek spreken. Dat liep echter anders. Schipper Hessel Snoek kwam de belofte aan prins Bernhard na, zo was in Het Urkerland van 13 februari 1953 op de voorpagina te lezen. Diezelfde middag sprak Snoek met minister Beel. De inhoud van dit gesprek is niet bekend. Wel kunnen we in het verslag van Hessel Snoek lezen, dat na dit gesprek de minister opdracht gaf om al het beschikbare materieel en de mensen van de Zuiderzeewerken naar Zeeland te laten komen. Zo kwam het, dat er behalve Urker vissers, ook Urkers in een andere hoedanigheid naar Zeeland kwamen om te helpen.
De aftocht
Die donderdagavond vertrokken ook de eerste Urker schippers, ondanks het herhaaldelijke verzoek van C.M.M. Van Waning. Het was een gespreide aftocht, die begon op donderdagavond 5 februari en doorliep tot zaterdagmorgen 7 februari. Later, toen de frustratie er wat af was en men zich realiseerde dat het snelle vertrek niet helemaal netjes was verlopen, werd de aftocht onder de noemer ‘voor de zondag thuis’ geschoven. Wellicht had men ook wel ‘genoeg’ gezien. De meeste betrokken vissers spraken er niet of nauwelijks over. Pas later werden verhalen aan het papier toevertrouwd.


Initiatieven voor hulp
Direct na de ramp werd een rampenfonds opgericht. Een voorloper van wat tegenwoordig ‘Giro 555’ is. Vanuit de Urker gemeenschap waren er collecten, kledinginzamelacties, maar er werden ook landelij ke initiatieven gesteund door plaatselijke onder nemers. We kunnen drie voorbeelden noemen. Het boek ‘De Ramp’ vol foto’s en een voorwoord van H.M. Koningin Juliana, kon op Urk bij diverse ondernemers besteld worden. Via ‘Het Urkerland’ werd men hier op geattendeerd. De volledige opbrengst was voor het rampgebied. De lepelactie. Verzilverde lepeltjes kon men bij een behoorlijk aantal ondernemers aanschaffen. In dichtvorm met de beginletters van iedere regel in het woord LEPELACTIERAMPENFONDS werd de consument overgehaald om te kopen.

K.W.F. Lucifers waren normaliter bedoeld voor het kankerfonds, maar gedurende drie maanden werd besloten om de baten te schenken aan het nationaal rampenfonds. Dit leverde een mooi bedrag op van 80.000 gulden. Ook op Urk waren de lucifers verkrijgbaar.
Afdeling Urk van de dierenbescherming hield in deze dagen een collecte onder haar leden op Urk. Niet leden konden hun bijdrage afgeven aan de bestuursleden Pier Weerstand, Geert van Eerde en secretaris Harm Gnodde. Wat de collecte opbracht is niet bekend. Wel dat er landelijk een afdracht kwam van 25.000 gulden.
De meeste schepen die onderdeel waren van de communicatiering moesten blijven. Die opdracht was gekomen van minister Beel, die eerder aan boord van de UK141 ‘Jacob’ was geweest. ‘Zo werd iets dat vrijwillig was begonnen, op bevel van de militaire autoriteiten voortgezet’, aldus het rapport van de zender van het Provinciale Griffie te Middelburg, die ook onderdeel was van de Communicatiering. Zij zonden net als Scheveningen-Radio de berichten door naar de bevoegde instanties.

Dag van nationale rouw
De zondag brak aan, 8 februari. Een dag, aangewezen als de dag van nationale rouw. H.M. koningin Juliana sprak het Nederlandse volk toe via de radio. (zie tekst hiernaast)
In Zierikzee verscheen op deze zondagmorgen C.M.M. Van Waning met de auto op de kade bij de UK141 met de vraag of schipper Hessel Snoek meeging naar de kerk. ‘Best’, zei deze, ‘maar, ga maar vast, ik ga lopen’. C.M.M. Van Waning begreep hier weinig van, maar Hessel Snoek hield vast aan zijn normen en waarden en ging te voet naar de kerk. Uit het verslag van Hessel Snoek kunnen we lezen dat hij deze dienst waar alle ‘stromingen’ samen waren, niet snel zou vergeten. Het moet een bijzondere dienst geweest zijn. Verslaggever Piet Bakker van Elseviers Weekblad had dezelfde ervaring als Hessel Snoek. Gezang 300 werd als eerste gezongen: ‘Wat de toekomst brenge moge’. Een lied waaruit het ‘Luctor et Emergo’ aan de hand van God naar voren kwam. Piet Bakker schreef: ‘En het was, of de stemmen nog vastbeslotener de slotregels zongen:
“Waar de weg mij brenge moge, aan des Vaders trouwe hand loop ik met gesloten ogen naar het onbekende land”.
Voorgangers waren ds. M. v.d. Klis en ds. J. P. van Roon. Twee grondig verschillende figuren, maar niemand die aan dit verschil nu nog behoefte had… De luisteraars zaten daar, elk met zijn of haar eigen verslagenheid. Piet Bakker zag een vader met zijn kind op schoot. ‘De beste man stokte in psalm 77:
De arme kerel kón niet verder en zat te staren naar de hoge zoldering van het kerkgebouw’.
Hij zal niet de enige geweest zijn. De dienst werd afgesloten met het Wilhelmus, waarna bij het verlaten van het kerkgebouw men direct weer in de werkelijkheid stapte. De koeien, paarden en schapen die het overleefd hadden stonden temidden van aangevoerd stro rondom de kerk.
De zondagsrust moest deze keer volstaan met een korte bezinning. Het gevaar lag nog aan alle kanten op de loer. Na de dienst probeerde men (waar dat kon) naar de toespraak van Koningin Juliana te luisteren.
Deze toespraak werd ontvangen als een troostwoord van een moeder, een moeder des vaderlands. De koningin vroeg ook om vooruit te kijken…
Het vooruitkijken van de Zeeuwen ging even niet verder dan het volgende springtij. Met het glas op storm, had voor aanvang van de kerkdienst wethouder De Boer nogmaals aangedrongen om gehoor te geven aan de oproep tot evacuatie. Iets waarom C.M.M. Van Waning de Urker vloot nog graag een paar dagen langer voor had willen houden. Hij motiveerde deze wens als volgt: ‘Ik beschouw Schouwen-Duiveland als een schip. Er is nog één waterdicht schot, de Noorderzeedijk. Als dat schot het begeeft, zinkt het schip en dan moet ik reddingsloepen hebben’.
C.M.M. Van Waning had nog wel de binnenvaartschepen achter de hand, maar mocht het echt gaan stormen, werd het binnenlopen van de havens een probleem. Daarvoor had hij de Urker vloot gevraagd om te blijven. Zij vertrokken grotendeels met de belofte dat ze bij het eerste beste signaal weer terug zouden komen.
Hoe realistisch was dat? De vaartocht van maandag 2 februari duurde immers ook een dag. Het tweede probleem was dat in de dagen die volgden de temperatuur steeds verder daalde en er ijsvorming in het IJsselmeer optrad. Even
Noordzeebotter UK141 ‘Jacob’
De UK141 ‘Jacob’, met de huidige eigenaar Jelle Visser, ligt als pronkstuk in de Urker haven. Precies in de staat zoals hij in Zeeland is gebruikt om hulp te bieden aan de getroffen gebieden. Hessel Snoek verkocht eind 1953 de botter naar Den Helder. Hessel Bais werd de nieuwe eigenaar. Later diende het schip als BH1 in Brouwershaven en werd er mee op garnalen gevist. Het schip heeft jaren rondgezworven als woonboot. In 2010 vond Jelle het schip op internet te koop. Na veel strubbelingen en sympathie van de verkoper, kon Jelle dit schip waarvan de romp en de boorden nog in originele staat waren, naar de haven van Urk halen. Hier begon een langdurig project van herstel.
Het heeft Jelle heel wat moeite gekost om het schip in de huidige staat te krijgen en te onderhouden.
Een prestatie van formaat. Het schip werd in 1932 door de familie Snoek in de vaart gebracht met behulp van de Zuiderzeesteunwet, waarvan het op dit moment het enige schip is in een dergelijke staat. Uit archieven van o.a. De Dienst Der Uitvoering Zuiderzeesteunwet en het familiearchief van de familie Snoek kunnen we lezen dat er na het in de vaart brengen van de UK141 een roerige tijd volgde. Ook uit de oorlogsperiode heeft de UK141 zo haar eigen geschiedenis. Uiteindelijk vervult de UK141 de beschreven rol bij de watersnoodramp van 1953. Alleen al over het schip is een boek te schrijven.
Jelle zag de historische waarde van het schip en hij redde het van de sloophamer. Een uniek stuk tastbaar erfgoed uit bijzondere gebeurtenissen in onze historie waar we zuinig op moeten zijn. Erfgoed dat bewaard moet blijven voor de volgende generaties. Gemeente Urk mag trots zijn met zo’n juweeltje in de Urker haven.

“Zou God zijn gena vergeten, nooit meer van ontferming weten, heeft Hij Zijn barmhartigheên door Zijn gramschap afgesneên?”De Noordzeebotter UK141 vlak na de ramp van 1953.
Hoefnagel overhandigt op 8 december 1988 op het gemeentehuis van Bruinisse zijn archief aan burgemeester Hekman.

UK41 ‘Sumus Umbra’
Louw Hoefnagel, de eerste schipper die contact kreeg met het zeiljacht ‘Maybe’, de man die beloofde uit te varen naar de havens om te redden wat er te redden viel. Die nacht had hij al samen met de bemanning van de ‘Sumus Umbra’ geprobeerd om zoveel mogelijk schade aan de Urker vloot te voorkomen en gespannen had men geluisterd of er iets op te vangen was van oom Ben Weltevreden.
Nadat Louw op zijn post aangekomen was en de communicatiering ging functioneren, schreef Louw alle berichten op. De berichten die hij ontving, maar ook die hij verzenden moest. Hij schreef het op alle mogelijke papiertjes van agenda tot filterzakje.
Het moet een grote verzameling geweest zijn. Jaren bewaarde Louw zijn aantekeningen.
Lang was het zoeken waar ze gebleven waren. Gelijktijdig bestond er een hardnekkig gerucht over een cassettebandje waar geluidsfragmenten op zouden staan van het contact met het zeiljacht ‘Maybe’ en de Urkers. Na veel speurwerk in online kranten, kwam een artikel naar voren waarbij Louw op de foto te zien is met een map en een stapel enveloppen. Aan tafel zit het college van B&W van Bruinisse. Het artikel uit de P.Z.C. van 9 december 1988 meldt dat Louw voor het eerst sinds de ramp op bezoek is in Bruinisse. Hij kende het dorp niet meer terug. Louw kwam niet met lege handen op bezoek, maar bracht zijn tastbaar bewijs van de ramp in de vorm van zijn archief in Bruinisse en overhandigde die aan de burgemeester van Bruinisse. De gemeentesecretaris beloofde Louw de stukken toe te voegen aan het gemeentearchief.
In 2021 wist men niets meer van het archief van Louw Hoefnagel en dat kon kloppen. De gemeenten op Schouwen-Duiveland zijn in 1997 samengevoegd waarna het archief ook is samengevoegd tot Zeeuws archief. Hierdoor werd het dossier van Louw Hoefnagel verplaats naar Zierikzee. Een verrassing was het cassettebandje dat ook in het archief van Louw zat. Inmiddels zijn de fragmenten gedeeld, maar naar wat betrokken personen vertellen, zijn de geluidsfragmenten van de radioverbinding op een later tijdstip opgenomen.
Louw Hoefnagel moet wel een langspeelplaat hebben gehad met de originele geluidsfragmenten. Helaas is die spoorloos…
terugvaren bij het eerste beste signaal was dus iets te makkelijk gezien. Zo kon het dat er een goed functionerend radionet was, maar dat ‘Operatie Noach’ gevaar liep alsnog te mislukken. (zie kader ‘Operatie Noach’)
Het ontbreken van kleinere schepen en de onwil van de burgers maakte deze operatie er niet makkelijker op.
Het zenden ging door. De UK41 ‘Sumus Umbra’ had een paar dagen eerder te kampen gehad met een defecte zender. Hierop heeft commandant Van Dulm te Bruinisse aan de UK22 opdracht gegeven om hun zender over te plaatsen op de UK41. De UK22 keerde terug naar Urk zonder zender. Hoe dat verder zou gaan wisten ze niet, maar dat was op dat moment niet van belang. Uit het verslag van de schipper kunnen we opmaken dat dit later keurig opgelost is.
De PTT was inmiddels druk met het herstellen van het netwerk. Dit lukte maar deels. Want aangezien de meeste kabels door de doorgebroken dijken lagen, was dit niet zo snel te realiseren. Hierdoor was de communicatiering van ‘de Urker vloot’ nog steeds nodig. De naam van de communicatiering ‘Urker vloot’ is ondanks het toevoegen van andere schepen zo gebleven.
Inmiddels waren er namelijk ook andere schepen aan toegevoegd. De SCH1, SCH12, SCH18, SCH65, SCH67, YM11 YM213, KW7, HD25 en het douane vaartuig ‘Alk’. In later schrijven zou de naam van deze communicatiering wél veranderen in diverse namen zoals ‘het Urker noodnet’, ‘vissersring’ en ‘radioring’ zijn zo een paar benamingen die met regelmaat genoemd werden.
Dreigende evacuatie
De ‘Operatie Noach’ waar de Urker vissers met hun collega’s onbewust onderdeel van waren geworden, liep nog niet hard van stapel. Er heerste genoeg argwaan bij de Zeeuwen om thuis te blijven zitten waar men zat. Zeker toen tijdens de dinsdagavondbespreking een telegram van het ministerie voor werd gelezen, dat de naam ‘verplichte evacuatie’ niet meer gebruikt mocht worden. De gemeenteraad zag dit als bevestiging van hun argwaan. Wethouder De Boer zag zijn aanstaande emigratie al voor
zich. Hij had immers scherp aangedrongen bij de bevolking van Zierikzee om gehoor te geven aan de evacuatie? CMM Van Waning zat er behoorlijk mee. Voor aanvang van deze avondbespreking stond Hessel Snoek voor zijn neus. ‘Kolonel’, zo begon Hessel, ‘het is morgen bij ons op Urk biddag voor de visserij. Aan boord is alles onder controle en luitenant Dekker weet voldoende van de zender. Daarbij blijven mijn zoon Jacob en broer Albert ook aan boord, dus met uw goedvinden zou ik voor de woensdag graag op Urk zijn. Ik beloof donderdag weer aan boord te zijn’. C.M.M. Van Waning vond het goed en antwoordde dat hij zou kijken of er een helikopter geregeld kon worden. ‘Nee kolonel’, antwoorde Hessel, ‘dat is te mooi. Ze zijn op Tholen hard nodig. Als er straks nog een boot naar Dordrecht of Rotterdam vertrekt, dan vaar ik graag mee’.
Ook de schippers Hoefnagel van de UK41 ‘Sumus Umbra’, gestationeerd te Brouwershaven, en Kramer van de UK31 ‘Zeven Gebroeders,’ gestationeerd te Zijpe, wilden graag mee.
C.M.M. Van Waning gaf akkoord en regelde een verklaring om het rampgebied te verlaten bij de Evacuatie Commissie. Dit was zo geregeld, want de evacuatiecommissaris was de heer P. Heering (notaris te Zierikzee). C.M.M. Van Waning had zijn kwartier in huize Heering, dus het lijntje was hier kort. De schippers kregen toestemming om het eiland Schouwen-Duiveland te verlaten en op 12 februari weer terug te keren. ‘Alwaar hun aanwezigheid alsdan vereist is’, zo luidt de verklaring. Het zegt iets over het belang van het werk van de Urker vissers.
C.M.M. Van Waning zorgde voor de overtocht naar Dordrecht. De Urker schippers konden mee met de mijnenveger Hr. Ms. ‘Vlieter’. Een niet al te groot marineschip, maar groot genoeg voor de Urkers om onder de indruk te zijn. “Zet ons hier maar voor de brug af kapitein, dan hoeft u niet zo te manoeuvreren met dat grote schip”, sprak Hessel Snoek tegen de kapitein van de ‘Vlieter’. De Urkers werden voor het kantoor van de marine afgeleverd. Binnen werd men voorzien van een kop koffie. Een luitenant zei dat als ze iets eerder geweest waren, ze met de andere evacués mee
Operatie Noach
Operatie Noach was een plan dat volgens ‘Order van blijvende aard Zeemacht Nederland no 170’ klaar lag zodat bij eventuele overstromingen rond de grote rivieren er direct een groot aantal schepen samengetrokken konden worden voor evacuatie. Het was een plan dat door eeuwen ervaring was opgesteld en daar waar nodig herzien en herschreven. Een jaar voor de ramp had de staf van de Commandant der Zeemacht het plan nog eens de revue laten passeren waarop er een half jaar voor de ramp een herziene en actuele versie op de plank lag. In het plan waren diverse havensteden aangewezen waar de schepen samen zouden komen. Zou dit plan letterlijk uitgevoerd zijn, dan waren veel schepen op de verkeerde plek geweest. Al in de nacht van 31 januari op 1 februari toen Commandant der Zeemacht de eerste berichten rond de omvang van de ramp hoorde, besloot hij onmiddellijk een telegram te verzenden dat ‘Operatie Noach’ direct van kracht was. Vanaf 2 februari, toen de berichten van Schouwen-Duiveland binnenkwamen en Commandant Maritieme Middelen Van Dulm die middag een rondvlucht maakte over Schouwen-Duiveland, begreep hij dat zelfs ‘Operatie Noach’ zoals beschreven in het plan, niet ging voldoen aan de gevraagde hulp. Toch bleef men volgens het principe van de operatie werken. Doordat de Marine spontaan samenwerkte met burgerlijke initiatieven, zoals die bijvoorbeeld van de vissersvloot, voorkwam men dat naderhand geconcludeerd moest worden dat het plan ‘Operatie Noach’ was mislukt. Ondanks dat men in het herschreven plan in de verste verte geen rekening had gehouden met een ramp van dergelijke omvang, wist men toch zo goed en kwaad als dat kon, te voldoen aan de vraag van schepen.
Commandant Maritieme Middelen Van Waning is in zijn rapport trots dat men de operatie tot een goed einde heeft gebracht. Blijkbaar heeft hij met de Engelse Captain Casement van de Engelse Marine besproken de operatie te beschrijven in een boek. Dit kunnen we lezen in een bedankbrief die hij aan het einde van de hulpverlening door de Marine op maandag 16 februari aan Captain Casement schrijft; ‘I trust that our book “Operation Noach”will be a great succes if ever completed’. Het Vrije Volk van 20 februari 1953 - pagina 3 is het met C.M.M. eens. ‘Operatie Noach zal geboekstaafd blijven’. Uiteindelijk wordt 50 jaar na de ramp in 2003 door het instituut Maritieme Historie in Den Haag het boek ‘Operatie Noach’ uitgegeven.
hadden gekund naar Utrecht. Hessel Snoek legde uit dat zij geen evacués waren, maar dat ze van Zierikzee kwamen en naar Urk moesten. Een korte uitleg werd gegeven en de verklaring van de evacuatiecommissaris werd getoond. Verder hoefde men niets te zeggen. Er werd een stafauto geregeld en die bracht dinsdagavond laat de schippers op Urk.
Die woensdag kwam H.M. koningin Juliana aan boord van de UK141. Jacob Snoek en een aantal schippers van binnenvaartschepen werden aan de konin-
gin voorgesteld. Zij bedankte de mannen en vroeg met klem de dank over te brengen aan allen die hielpen en geholpen hadden.
Donderdagmorgen om 8 uur werden
Hessel Snoek en bemanningslid Cees
Weerstand door een taxi van Van Slooten afgezet op de kade in Rotterdam. Hier lag Hr. Ms. ‘Zuiderdiep’ van de marine te wachten om de Urkers af te leveren op hun ‘post’. (afb. 23)
Die morgen stond er hoog bezoek in de vorm van de Schout bij Nacht en de Commandant der Zeemacht Nederland op de kant bij de UK141. Ze kwamen aan
boord, terwijl de mannen aan de zender onverstoord doorgingen. Uit het verslag van schipper Hessel Snoek is te lezen dat er die tijd weinig van rangen en standen te merken was. Van hoog tot laag had op de omgekeerde pannen in het vooronder van de UK141 ‘Jacob’ gezeten. Hier werd ook uitleg gegeven over de plannen rond ‘Operatie weak-end’. Immers werd er dat weekeinde springtij verwacht en door de storm stond het water nu al 80 cm hoger dan normaal. Dat zou betekenen dat er opnieuw grote schade zou kunnen ontstaan. Sterker nog, alleen het stadhuis van Zierikzee zou in dat geval droog blijven. Ook de hygiënische omstandigheden werden steeds beroerder en men was bang voor ziektes.


Daarom verscheen minister Beel vrijdagmorgen opnieuw en deze maakte duidelijk dat men nu echt zou overgaan tot verplichte evacuatie. Middels een proclamatie werd dit aan de bewoners duidelijk gemaakt. De autoriteiten wilden en konden de verantwoordelijkheid niet langer dragen voor diegenen die niet noodzakelijk in het gebied moesten verblijven. Advies: huisboel hoog op zolder, etenswaren gebruiken of meenemen en gas, licht en water afsluiten. Vee kon men inleveren bij de voedselcommissaris, huisdieren konden bij de
dierenarts worden aangeboden om te worden afgemaakt. Het is dan niet zo vreemd dat mensen gaan protesteren. Men ging een spannend weekeinde in. Drie Urker schepen UK41, UK31 en de UK141 waren samen met de YM11 en de HD25 nog actief in het rampgebied als communicatiering.
Niet meer nodig
De mannen van de Zuiderzeewerken waren inmiddels gearriveerd en met herstelwerkzaamheden begonnen. Wat zou het betekenen als de springvloed opnieuw de boel wegspoelde? Toch werkte men stug door. Dag en nacht werd er gesjouwd met basaltblokken en zandzakken. Ook zinkstukken werden gemaakt van rijshout. Alles voor een snel en provisorisch herstel.
De nieuwe springvloed haalde gelukkig niet de gevreesde waterstand die men verwachtte en van een uitvoering van ‘Operatie weak-end’ kwam het niet. Hierop bedankte C.M.M. Van Waning op zondagavond 15 februari de eerste ploeg met evacuatieschepen, die voornamelijk bestond uit binnenvaarders. Maandagmorgen in alle vroegte vertrokken die eerste schepen. Aan het eind van de dag werden na overleg ook de overige schepen bedankt en werd er afscheid genomen van C.M.M. Van Waning (afb. 24). De UK141 en de UK31 waren aan het eind van de week, op 21 februari, weer terug in de Urker haven. De UK41 werd door een marinevaartuig naar Vlissingen gesleept om de opgelo-
Hessel Snoek en zijn bijnaam ‘Admiraal‚
Hessel Snoek werd na de watersnoodramp de ‘admiraal van de Urker vloot’ genoemd. Het zou zijn manier van leidinggeven geweest zijn, die hem deze naam bezorgde. Ook het ‘daadkrachtig en snel contact leggen’ met verantwoordelijke instanties heeft daaraan bijgedragen. Hij keek als eenvoudige visser op tegen hogergeplaatsten en hij respecteerde hun functie, maar als het moest dan nam hij geen blad voor de mond en stapte zonder schroom naar voren, om daar waar nodig initiatief te nemen tegen alle regels en procedures in. De gevolgen zouden later dan wel besproken worden.
Ook tijdens de rampdagen nam Hessel beslissingen waar nu misschien eerst nog eens een nachtje over geslapen zou worden. Een burgemeester vertellen dat een groep opgestoomde vissers nu de dienst uitmaakt in zijn gemeente en er dus wordt geëvacueerd, of een noodkanaal opeisen in naam van Land en Zeemacht (zoals Hessel Snoek dat zelfs omschreef), maakte dat men enerzijds wat verbouwereerd naar hem keek, maar anderzijds zijn doortastendheid prees.
Het Instituut voor Sociaal Onderzoek van Het Nederlandse Volk te Amsterdam die de omstandigheden tijdens de ramp onderzocht, beschreef bij monde van J. E. Ellemers het leiderschap van Hessel als een semi-officiële functie binnen de organisatie van de marine-eenheid van Commandant Maritieme Middelen Van Waning. Tandarts Dekker die aan boord was, werd betiteld als ‘de adjudant van Hessel’.
Hessel was duidelijk van stof, had een eigen en uitgesproken mening, maar een groot hart als het op het helpen van zijn medemens in nood aankwam. Dat de marine hem bleef zien als vertegenwoordiger van de vissers is te lezen in een schrijven van de commandant van het Marinevliegkamp Valkenburg. Deze bedankte Hessel voor de keurige en goed verlopen huldiging van de helicopterbemanning die, in een uiterst moeilijke situatie, de jonge Piet Bos gewond van boord hadden gehaald. Bij diverse zoekacties naar vermiste Urker vissers en/of schepen, trad Hessel ook op als aanspreekpunt voor autoriteiten. Als het eropaan kwam, sprak hij ze ook aan en regelde zaken die anders voor onmogelijk werden gehouden. Zoals toen bij één van de vele zoekacties naar vermiste personen of schepen de Urker vloot beschutting zocht voor slecht weer. De haven van Den Helder lag vol en er was geen plek. Hierop stoomde Hessel de marinehaven in en regelde ligplaats voor de Urker vloot.
Hessel werd bij het in gebruik nemen van reddingstation Urk, schipper van de eerste Urker reddingsboot ‘Zeemanshoop’. Samen met de bemanning maakte hij 82 tochten en bracht 94 mensen veilig aan wal. Begin juli 1970 werd Hessel ziek en moest hij zijn reddingswerk, dat hem zo lief was, staken. Op 18 september 1970 overleed Hessel Snoek. De bemanningsleden van de Zeemanshoop droegen Hessel naar zijn laatste rustplaat.
Piet van den Berg, zelf ook redder tijdens de rampdagen, beschreef in zijn verslag dat de naam ‘admiraal’ meer dan terecht was. In nummer 9 van het Urker Volksleven ‘Redders’ kunnen we lezen hoe bij de ingebruikname van de nieuwe Urker reddingsboot schipper Rein Bos het schip afmeerde aan de kade en dat daarna de weduwe van Hessel de naam ‘HESSEL SNOEK’ onthulde. ‘Zo leeft de naam van deze mensenredder voort in het reddingswezen waar hij zo nauw bij betrokken was’.

Urkers ook negatief in beeld tijdens
ramp. Was dit terecht?
De hulp van de Urker vissers wordt over het algemeen vol lof benoemd. Hier en daar klinken ook andere geluiden, maar zijn die wel terecht en wat was er dan waarom men toch anders kijkt naar de Urkers die in Zeeland zijn geweest?
Kees Slager die in zijn boek ‘De Ramp een reconstructie van de watersnood van 1953’ op geweldige wijze de lezer meeneemt aan de hand van opgetekende interviewen van ooggetuigen, schreef een verhaal over wat zich afspeelde in Grevelingen bij de Noorderdijk. Urker vissers sleepten daar hun sloepen over de dijk. De rubberboot die daar verlaten lag, namen ze gemakshalve mee. Des te meer boten des te meer we kunnen redden, moeten ze gedacht hebben. Echter, de Zeeuwse redders die net een groepje mensen aan land hadden gebracht en nog geen honderd meter verderop stonden, dachten daar anders over. Ze wilden zelfs dat de politie de boot lek zou schieten. De sterke arm negeerde het verzoek gelukkig. De eigenaar van de door de vliegtuigen gedropte rubberboot vond die Urkers maar ‘tuig!’. Een andere veel mildere ‘negatieve’ ervaring was die van geredde Zeeuwen. De Urker vissers haalden met alle zelfopoffering de hulpeloze mensen van de zolders en daken. Eenmaal op het vaste land werden de mensen opgepikt door collega-vissers om ze naar veiliger plaatsen en opvanglocaties te evacueren. Tijdens de tocht kon men in het vooronder wat opwarmen bij de kachel en werden ze voorzien van een warme kop koffie. In sommige gevallen kwam het dan met de bemanning tot een gesprek. En ja, een enkeling deed dan, zoals een goed Urker dat betaamt, vragen naar kerkelijke stroming of geloofsleer. Wellicht zullen er mooie gesprekken geweest zijn, maar niet iedere pas geredde kon dat waarderen. Zo kon het dat een misschien goed bedoeld opgestart gesprek toch een weeïge nasmaak achterliet.
Een opmerkelijke actie speelt zich af in Kerkwerve, waar een paar Urkers met een roeiboot door de winkelruit van de plaatselijke bakker waren gevaren. Als reden wordt door de ooggetuige aangegeven dat ze de voorraad van de bakker gingen ‘veiligstellen’. De ooggetuige vervolgt dat ze zelf ook wat opgehaald hebben. Wat moet je anders als je uren achter elkaar koud, nat en verkleumt door de oneindige watervlaktes roeit. De actie werd in dat opzicht begrepen. Een negatief beeld zou kunnen ontstaan zijn door het schrijven van ‘De Kleine Ark’ van J. de Hartog. Volgens godsdienstig-staatkundig dagblad ‘De Tijd’ van 12-12-1953 is het boek een onwaarschijnlijke beschrijving van de watersnood en worden de Urker vissers er afgeschilderd als ‘Hartogiaanse vissers die vloeken, drinken, stinken en schelden’. Het zouden onredelijke irritante lui zijn die zelfs de Marine durfden te beledigen. Uit verder onderzoek naar andere recensies van hetzelfde boek blijkt dat alle andere kranten een overwegend positieve recensie schrijven. De schrijver Jan van Beek van het artikel in ‘De Tijd’ is in ieder geval een andere mening toegedaan. Hij omschrijft de Urker vissers als ware helden. ‘Zij hebben in rampdagen duizenden gered’. Waarschijnlijk heeft het met de religieuze leesbril van het dagblad te maken. Niet ondenkbaar is dat een behoorlijk aantal Urkers in die dagen geabonneerd was op ’De Tijd’ en ze wilden hun abonnees beschermen. Een andere reden zou het voorkomen van een eventuele exodus van abonnees kunnen zijn. Wie zal het zeggen….
pen schade te laten herstellen. Dit herstel zou een week duren, waarna ook de UK41 weer afmeerde in de thuishaven. Voor de vissers zat de taak erop. De zenders hadden hun dienst bewezen. In de vele boeken, waar met lof en roem over de rol van (in dit geval) de Urker vissers wordt geschreven, valt vooral de moed en zelfopoffering op. Er werd niet gevraagd, maar gedaan. Die resolute keus om te gaan helpen, wordt beschreven als doortastend. Het Vrije Volk van 7 februari omschrijft het als een ‘stunt van Urker vissers die klein duimpje spelen in het rampgebied’. Het was van groot belang geweest dat op maandagmiddag 2 februari vanaf het eiland Schouwen-Duiveland de roep om hulp via de Urker zenders de lucht inging. Tot die tijd wist men immers niets van de rampzalige situatie op Schouwen-Duiveland. Hoeveel mensen daadwerkelijk door Urkers gered zijn is moeilijk te zeggen. Is het van belang? De vissers waren er en vervulden hun naastenplicht. Opgedragen vanuit hun rotsvast geloof. Louwe de Boer vertelde aan schrijver Rik Valkenburg dat ze geen andere keus hadden dan om hun in nood verkerende medemens te gaan helpen. Toen Rob Roodenburgh in 1957 voor het weekblad Panorama aan Hessel Snoek vroeg hoe hij het in die dagen vol had gehouden, antwoordde deze: ‘Ik heb de kracht van boven gekregen. En ik niet alleen. Iedereen die kwam helpen, heeft het uiterste gedaan’. ‘Ik wil daar graag akte van nemen’ schrijft Roodenburgh om te vervolgen met ‘men zou Hessel Snoek een onwelgevallige dienst bewijzen, als men een held van hem maakte. Hij is geen held. Hij is alleen een gelovig man die zijn vak verstaat en een natuurlijk leiderschap bezit.’
De Urker vissers werkten samen met vissers uit Vlissingen, Yerseke, Breskens, Stellendam, Tholen, Zierikzee, Ouddorp, Scheveningen, Katwijk, IJmuiden, Den Helder, Texel, Zoutkamp, Harlingen, Wieringen, Wonseradeel, Medemblik, Stavoren, Lemmer, Enkhuizen, Hoorn, Volendam, Elburg, Harderwijk en Bunschoten.
Uit het rapport van Rijkswaterstaat is op te maken dat buiten vletten en andere kleine vaartuigen ruim 530 vissersvaar-
tuigen met een totaal aan bemanning van ongeveer 2.500 koppen hulp verleende. Ook een kaart uit het familiearchief van de familie Snoek omschrijft de rol van alle vissersvaartuigen. ‘Vastgesteld kon worden dat door Nederlandse vissers ten minste ruim 9.300 mensen werden gered of geëvacueerd, waarvan met zekerheid 3.376 mensen uit de overstroomde polders werden gered. Het aandeel van de Nederlandse visserij in directe en indirecte hulpverlening was dan ook onschatbaar groot. Door de spontane inzet en de efficiënte wijze waarop onze vissers zonder enige aarzeling medewerkten met de andere te hulp gesnelde instanties’.
Op 21 maart bracht de Commissaris van de Koningin een bezoek aan Urk om zijn erkentelijkheid te betuigen voor het werk dat de Urker vissers in het rampgebied hadden gedaan. Met een schrijven hierover op 27 maart stuurde hij twee eremedailles mee. De eerste voor de vereniging ‘Visserijbelangen’ en de tweede voor de vissersvereniging ‘IJsselmeer’. Helaas zijn beide onderscheidingen spoorloos. (afb. 25)
Verdere hulpverlening
De drie Urker militairen hadden na aankomst ook niet stil gezeten. Er moest geholpen worden bij het herstellen van dijken en diverse opruimwerkzaamheden. Pauw van Slooten beschrijft hoe ze alleen bij eb konden werken. Als het weer vloed werd, moesten de mannen zich weer terugtrekken in de schuur van
Opvang van evacués uit het rampgebied op Urk
Door de gevolgen van de watersnoodramp moesten 100.000 mensen evacueren. Een deel daarvan kon na een aantal dagen, weken en sommigen pas na maanden weer terug. Voor al deze mensen moest onderdak geregeld worden. Ook op Urk werden evacuees ondergebracht. De meest bekende is wel de familie van ds. Loosman uit Stad aan ’t Haringvliet. Mevrouw Loosman was de eerste twee dagen druk met het opvangen van ontheemden in hun pastorie. Daarna moest zij met haar gezin evacueren. Zodoende kwam ze op Urk terecht. Haar man Lub was gebleven. Hij hielp daar waar hij kon in het rampgebied. Vader Loosman had nog een paar Urkers op pad gestuurd om te kijken hoe het thuis bij zijn zoon was. De Urkers stonden dan op enig moment ook aan
de deur bij de pastorie. Zo’n ontmoeting gaf de burger weer moed.
Mevrouw Loosman was net aangekomen op Urk toen zij het initiatief voor een bidstond nam. Die werd woensdag 4 februari gehouden. Na een week ging zij weer terug naar huis. De kinderen bleven nog twee maanden op Urk.
Uit documentatie bleek dat er in ieder geval twaalf personen op Urk werden opgevangen.
Vierendertig boeren uit Zeeland vonden na de watersnoodramp nieuw onderdak in de Noordoostpolder. Zij kregen grond dat aan de zee ontworsteld was, omdat hun grond hen door de zee was afgenomen.

de boerderij. De eigenaar van een grote schuur vol met vruchten die op korte afstand lag, had de militairen toestemming gegeven om zoveel als mogelijk op te eten. Het zou anders toch verrotten.
De ogen van zowel de vissers als de militairen hebben veel ellende en leed ge-
zien. Zaken waarvoor men tegenwoordig slachtofferhulp of psychologische begeleiding zou krijgen. Toen moest men het zelf verwerken.
Treffend is een brief die beide Urker rijswerkers D. van der Heuvel en A. Koman aantroffen op een balk bij een boerderij. De vader van een gezin die vertelde dat
Gemeente Urk doneert voor nieuwe brandweerkleding
Dat Urk een connectie had met Stad aan ’t Haringvliet is niet vreemd. Er waren zo al twee redenen te noemen. De eerste was omdat het de geboorteplaats was van de toenmalige Urker burgemeester Keijzer. De tweede reden was omdat de Urker dominee ds. J. Loosman in die plaats zijn gemeente had. De gemeente Stad aan ‘t Haringvliet was ook getroffen door de ramp. De kleding van de plaatselijke brandweerpost was verloren gegaan of afgestaan aan hen die bij het dijkherstel aan het werk waren geweest. De gemeenteraad van Urk besloot in de raadsvergadering van 14 maart 1953, voordat men overging tot het afwerken van de agenda, unaniem akkoord te gaan met het voorstel van de voorzitter om een bedrag van 1.000 gulden beschikbaar te stellen voor de aanschaf van nieuwe brandweerkleding. Het voorstel werd voorgelegd aan de gedeputeerde Staten van Overijssel waarop deze akkoord gingen met het voorstel. Op 6 juli kon het bedrag overhandigd worden, waarna dit schriftelijk op 10 juli bevestigd werd door een schrijven van het college van B&W van de gemeente Urk aan de raad der gemeente Stad aan ’t Haringvliet. Op 28 augustus bedankt het college van B&W van laatstgenoemde gemeente middels een brief de gemeente Urk voor dit gebaar dat zeer op prijs werd gesteld.
hij op 3 februari nog met zijn zoon Cornelis bij de boerderij was. Zijn vrouw, vijf andere kinderen en zijn zuster, allemaal verdronken. Zijn zoontje van 10 jaar had hij zelf in de dijk moeten begraven… (afb. 26)
Later vonden de Urkers het graf van het zoontje en ook van de overige familieleden. De noeste Urkers vielen stil en hoe kan het ook anders... ‘Wij hebben niets gezegd, wij huilden mee. Wat valt er bij zoiets nog te doen’. Ze hadden veel ellende gezien, maar het was dit voorval wat hen het diepst raakte...
Na de watersnoodramp moest de schade gerepareerd worden. Hiervoor werd onder leiding van Rijkswaterstaat het Bureau Coördinatie Dijkherstel op gericht. Duizenden arbeiders en meer dan 4.000 militairen sloegen de handen ineen om de dijken te herstellen.
De Urker rijswerkers, steenlossers en bakschippers werkten in ploegen aan die klus mee. Om de twee weken mochten ze met verlof. Met name de rijswerkers, die vielen onder de M.U.Z. (Maatschappij tot Uitvoering van de Zuiderzeewerken). Er is nog wel discussie geweest over het verlof van de ongehuwden en gehuwden. Men vroeg zich af of het verantwoord was om de vaders zo lang uit hun gezinnen te houden. Echter, de vervoerskosten wonnen het van de morele argumenten.
Uit een schrijven van 25 februari 1953 van de Dienst Der Zuiderzeewerken is te lezen dat de Urker technisch opzichter
A. van Zandbergen en twee Urker boorploegen H. Hakvoort, K. Ras, D. Ras, T. ruiten, A. Romkes, D. Ras, H. Loosman, E. Kroon, J. Loosman en J. van Sloten ook naar Schouwen-Duiveland gestuurd worden. Allen werkzaam onder een schriftelijke arbeidsovereenkomst. (afb. 27 en 28) Deze Urkers treffen het. Daar de huisvesting van de mensen van de Dienst der Zuiderzeewerken nog niet geregeld is, worden zij ondergebracht in een hotel in Zierikzee. Er was dus een duidelijk verschil. Werkzaam bij de D.D.Z. of bij de M.U.Z. De Urkers die bij de M.U.Z. in dienst waren sliepen in eerste instantie in een grote woonark van de M.U.Z. Voor beide instanties zijn in een later stadium noodvoorzieningen gebouwd. Ook hier werd duidelijk onderscheid gemaakt. De voorzieningen

Schade aan schepen, maar sommige Urkers willen geen schadevergoeding
In de drang naar het helpen en redden van hun medemens, verloren schippers soms het oog voor hun omgeving. Zeker als er honderden schepen zich op hetzelfde vaarwater begeven en te maken krijgen met situaties die men eigenlijk niet gewend is. Denk dus hierbij aan de drukte op de vaarroutes of bijvoorbeeld de sterke stroming waarmee men te maken kreeg bij stroomgaten in de dijken. Een andere bijkomstigheid was het vele wrakhout en ander materiaal dat in het vaarwater terecht kwam. Vaak net onder het wateroppervlak. Ook waren door de hoge waterstand dammen en kades minder goed waarneembaar.
Op maandag 9 februari, toen de meeste Urker schippers weer op Urk waren, werd Jaap de Omroeper opnieuw op pad gestuurd door burgemeester Keijzer. De mededeling was dat alle schippers die met hun vaartuigen in het rampgebied aan de redding en hulpverlening hadden deelgenomen en die schade hadden opgelopen of onkosten hadden gemaakt, zich de volgende morgen 10 februari konden melden op het raadhuis.
In de aangiftes van de schippers is te lezen dat het voornamelijk door de veelheid van schepen erg druk was. Meldin -
gen van aanvaringen zijn dan ook niet vreemd. In totaal zijn er 40 gemelde schades aan boeg, reling of casco geregistreerd. Door rommel onder het wateroppervlak ontstond schade aan de schroef (7 meldingen). Verspeeld touwwerk en staalkabel (22 meldingen). Schade aan of overgeven van de zender aan andere schepen (3 meldingen). Verspeelde of gestolen lieslaarzen (7 meldingen). Schade aan de motor (3 meldingen). Overgegeven rubbervlot (2 meldingen). Overige schade (13 meldingen). Het laatste betrof kleine schades, variërend van vermist zoeklicht tot ruit van de stuurhut.

De schades werden beoordeeld en daar waar men aantoonbaar kon vaststellen dat de schade tijdens de hulpverlening in het rampgebied ontstaan was, werd dit via de gemeente Urk vergoed door het Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting - afdeling vaartuigen.
Een aantal schippers besloot zich niet te melden omdat men nadrukkelijk afzag van welke vorm van vergoeding dan ook. Een ander deel besloot wél aangifte te doen, maar met de vermelding geen aanspraak te willen maken op enige vorm van schadevergoeding.
van de D.D.Z. waren houten noodwoningen en de woonvoorzieningen van de M.U.Z. waren lange houten barakken op een kamp. Deze stonden onder andere bij Bruinisse en Zierikzee. In het kamp van Zierikzee moeten ongeveer 25 Urkers ondergebracht zijn geweest. Uit een interview met Henk Schot, toen als 27-jarige woonachtig in Zierikzee, bleek dat hij regelmatig met deze Urkers in contact kwam. Uit het archief van het gemeentesecretarie Urk kunnen we nog een aantal namen van werknemers van de Dienst der Zuiderzeewerken halen. Onder andere F. ter Beek, D. Schenk, P. Bakker, O. Weerstand, K. Ras, en R. Oost. Helaas ontbreekt een compleet overzicht van Urkers die bij het herstel van de dijken in Zeeland geholpen hebben. Zoals eerder vermeld waren alle beschikbare manschappen en materieel verplaatst naar Zeeland.
Er waren buiten de D.D.Z en de M.U.Z. ook nog andere Urkers actief in het rampgebied. Dit waren bakschippers die van mening waren dat het schenden van de zondagsrust in de maand na de ramp geen noodzaak meer was. Zij weigerden dus voor de zondagsdienst. Deze schippers werden verwezen naar de D.U.W. (Dienst Uitvoering Werk). Deze


dienst was na de oorlog opgericht om de 100.000 werklozen onder te brengen en te voorzien van werk. Een werkweigering werd dus afgestraft. Principes of niet.
Over de arbeidvoorwaarden van de mensen die ondergebracht waren bij de D.U.W. is behoorlijk wat te doen geweest. Men wilde namelijk zoveel mogelijk personeel achter de hand hebben, zodat bij uitval direct een andere ploeg
ingezet kon worden. Dit betekende dat bijvoorbeeld in de weekenden ploegen, die eigenlijk met verlof mochten, standby moesten blijven. In een vergadering van de verantwoordelijke directies werd geopperd om deze wachturen niet uit te betalen. De mannen moesten dus verlof inleveren zonder een rechtmatige vergoeding. Uiteindelijk is men overgegaan tot een regeling met een soort van wachtgeld. Dit om te voorkomen dat er
Afbeelding 29. Duizenden mensen en veel materieel werd ingezet voor herstel van de dijken. (Nationaal Archief)
onvrede onder het personeel zou ontstaan. Zeker nu er een hoog werktempo geboden was, kon men geen ontevreden arbeiders gebruiken.
Sommige Urker bakschippers kwamen met regelmaat voor hun werk richting Urk. Het punt was namelijk dat voor het herstellen van de dijken het liefst plakkerige keileem gebruikt werd. Het beste keileem kwam uit de buurt van Urk. Resten van het eerdere grote eiland Urk, die nu onder de zeebodem lagen. De samenstelling van deze keileem was voor het dichten van de stroomgaten het beste. Een lange en dure reis van grondstoffen, maar wat deerde het. De prioriteit lag bij het droog krijgen van Zeeland. Zo kon het dus dat de dijk bij Urk uit Rotterdams puin bestaat en een aantal dijken in Zeeland voorzien zijn van Urker keileem. ( afb. 29 en 30)
Na het sluiten van de eerste stroomgaten nam ook geleidelijk de aanwezigheid van de Urkers af. Een zestal grote projecten waren afgerond. In de nacht van 6 op 7 november was het laatste grote gat bij Ouwerkerk op Schouwen-Duiveland gedicht. De vlaggen konden uit. Negen maanden later had Nederland haar verloren grond teruggewonnen
van de zee. ‘Luctor et Emergo’ schreven de rijswerkers in hun verhaal.
De Urkers keerden terug naar hun werk in de polders, net zoals eerder de Urker vissers vlak na de ramp terugkeerden naar hun dagelijkse bezigheden.
C.M.M. Van Waning schreef later aan Hessel Snoek dat hij gezien had hoe belangrijk het was geweest dat Nederland een vloot had waarop ze terug konden vallen in situaties zoals de watersnoodramp. De schepen werden dan wel groter, maar de vissersvloot kon ook in de toekomst nog veel betekenen, mocht zich een dergelijke situatie nóg eens voordoen. Hij wist dat Nederland dan ook op de vissers kon rekenen… Was het niet bij evacueren, dan wel bij het opzetten van een communicatiering.
Vlak na de watersnoodramp 1953 publiceerde Het Urkerland in de krant van 27 februari 1953 een schrijven van L. Kramer dat men had overgenomen uit ‘De Kustvisser’. L. Kramer vroeg zich openlijk af of men niet beter had kunnen luisteren naar Eibert den Herder. Immers bleken nu dat zijn vraagtekens terecht waren geweest?

Het was Zeeland geweest dat uiteindelijk de hoogste prijs had betaald voor
de Zuiderzeewerken. Weliswaar ook door laksheid. In 1954 werd gestart met de Deltawerken, die uiteindelijk in 1997 werden afgerond. Een voor die tijd gedurfd bouwproject waarbij de kustlijn door het afsluiten van zee-armen van 700 naar 80 kilometer werd gebracht. Het grootste waterbouwkundige pro-

ject ter wereld dat Nederland moet beschermen tegen hoogwater vanuit de Noordzee.
Verbonden
De vissersvloot is heel belangrijk geweest bij de hulpverlening tijdens de Watersnoodramp 1953. Helaas weten we dat men nu toch met minder waardering tegen die vissers aankijkt. Van de honderden schepen die Urk had, is nog maar een klein deel over. Velen moesten het veld ruimen voor andere belangen. Maar Urk en Zeeland houden een band. Verbonden door de zee, verbonden door de visserij en verbonden door de watersnoodramp. De laatste verbinding kwam tot stand door zelfopoffering en naastenliefde, die voortkwamen uit het geloof van de Urker gemeenschap in hun Schepper. Hij was immers in deze hun Grote Voorbeeld .(afb. 31)

Tijdens de ramp waren het Urker vissers die een Zeeuwse burgemeester passeerden en de bewoners van zijn gemeente lieten evacueren, ruim 67 jaar later waren het Urkers die een Zeeuwse wethouder uit Bruinisse voordroegen om aangesteld te worden als burgemeester van de gemeente Urk. Urk en Zeeland, voor altijd verbonden!
Dankwoord
Graag wil ik langs deze weg iedereen bedanken wie ik in de afgelopen tijd heb mogen spreken over het onderwerp ‘Urkers en de Watersnoodramp 1953’ of hiervoor beeld beschikbaar stelden. Een aantal mensen wil ik toch graag bij naam noemen. Allereerst Jan Rein de Wit voor het eindeloos inscannen van documentatie. Vele uurtjes gingen hierin zitten. Rijke Snoek voor het uiterst zorgvuldig bewaren en beschikbaar stellen van het familiearchief van de familie Snoek. Jaap Schoof uit Zierikzee (oud-directeur van het Watersnoodmuseum en ooggetuige van de ramp) stond altijd klaar om informatie de delen en/ of informatie te checken. De familie Weerstand voor het mogen inzien en gebruiken van hun eerder gedane onderzoek, de Vrienden van Urk voor het beschikbaar stellen van hun archief. Rinus Bouwman uit Hellevoetsluis (zoon van Wout Bouwman schipper van de Maybe) die ik eindeloos kon benaderen met vragen. Henk Schot (destijds woonachtig in Zierikzee en ooggetuige van de ramp) uit Bruinisse die ondanks zijn hoge leeftijd, ruim de tijd nam om mij te woord te staan. Dit heb ik als zeer bijzonder ervaren. De redactie van de Stichting Urker Uitgaven voor de positieve stimulatie, het uitwerken en tot stand brengen van deze Urker Kroniek. Jelle Visser voor het beschikbaar stellen van de Noordzeebotter UK141 ‘Jacob’ en het delen van zijn verhaal. Als laatste maar zeker niet de onbelangrijkste, mijn geduldige vrouw Esther, van wie ik steeds alle steun, tijd, en ruimte kreeg om het onderzoek te kunnen doen. Bedankt!
EEN GREEP UIT DE LITERATUUR- EN BRONNENLIJST VOOR HET ONDERZOEK NAAR DE ROL VAN DE URKERS BIJ DE WATERSNOODRAMP IN FEBRUARI 1953
• A RCHIEVEN: Het Urkerland, Het Flevolands Archief, Vrienden van Urk, Museum Het Oude Raadhuis, Watersnoodmuseum, Nationaal Archief, familie Snoek.
• KRANTEN: Algemeen Handelsblad – Nieuwe Amsterdamsche Courant, Dagblad De Stem, De Bredasche Courant, De Telegraaf, De Volkskrant, Elseviers Weekblad, Haagse Post, Het Binnenhof, Het Parool, Het Vrije Volk, Nieuwe Rotterdamse Courant, NRC Handelsblad, Provinciale Zeeuwse Courant, Reformatorisch Dagblad, Trouw.
BOEKEN:
• Allewijn, R. Een zee van water – Februarivloed 1953 over de Hoeksche Waard en het Eiland van Dordrech t. 1983, Waterschap ‘De Groote Waard’, Klaaswaal.
• Antonisse, R. De kroon op het Deltaplan - stormvloedkering Oosterschelde. 1986, Elsevier, Amsterdam/Brussel.
• Antonisse, R. Februariramp 1953 - 50 jaar geleden 50 jaar verder. Uitgeverij Uniepers, Abcoude.
• Beukema, H. De orkaan van 1953 – redders trotseerden natuurgeweld. 2002, Maritext vof, Delfzijl.
• Brill, E.J. Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap , tweede reeks, Deel LXX, no. 2, 3 en 4 – 1953, Koninklijk instituut voor de Tropen, Amsterdam.
• Cornelissen, H. Stormvloed 1953. Maart 1953, Het Boekhuis, Antwerpen.
• Dendermonde, M. Het water tot de lippen . 1958, De Bezige Bij, Amsterdam.
• Draaisma, H. e.a. Van Flevo- tot IJselmeer. Holle & Co, ’s Gravenhage.
• Ellemers, J.E. De Februari-ramp, sociologie van een samenleving in nood. Bouwstenen voor de kennis der maatschappij . 1956, Van Gorcum & Comp. N.V., Assen.
• Flameling, I. Hoogwater. 2003, project Delta . Ministerie van Verkeer & Waterstaat, Den Haag.
• Herder, E. den. De drooglegging der Zuiderzee – een ramp voor Nederland. Januari 1930, Gebr. Mooij, Harderwijk.
• Herder, E. den. Domme golven, ingenieurskunst en keileem, eenige beschouwingen over de Zuiderzeewerken . Januari 1930, Gebr. Mooij, Harderwijk.
• Herder, E. den. Het Zuiderzeedrama. December 1929, Mons, Harderwijk.
• Herder, E. den. De Steenen Spreken. De Zuiderzee kan niet drooggelegd worden. Weerlegging van de Brochure der Ingenieurs van de Zuiderzeewerken. September 1930, gebr. Mooij, Harderwijk.
• Herder, E. den. Brak water. 1944, A. Storm van Leeuwen, ’s Gravenhage.
• Marijnissen, R.R. De cadetten van ’53 en de watersnood – Kilacadmon Papers nr.4 - 2011, Stichting Historische Verzameling KMA.
• Ministerie van Waterstaat, Wal, Ir. L.T. van der. Rapporten en mededeelingen betreffende de Zuiderzeewerken, no. 1 . 1923, Algemeene Landsdrukkerij, ’s Gravenhage.
• Ministerie van Waterstaat, personeel van de dienst der Zuiderzeewerken. Rapporten en mededeelingen betreffende de Zuiderzeewerken, no. 2. 1929, Algemeene Landsdrukkerij, ’s Gravenhage.
• Nationaal Rampenfonds. De Ramp. 1953, Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, Amsterdam.
• Pieters, G.W. drukkerij. De dijken braken op Goeree-Overflakkee . Dordrecht.
• Rijkswaterstaat en Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut. Verslag over de stormvloed van 1953. 1961, Staatsdrukkerijen uitgeverijbedrijf, ’s Gravenhage.
• Rosenthal, Prof.dr.U. Rampen – rellen – gijzelingen - crisisbesluitvorming in Nederland. 1984, De Bataafsche Leeuw, Amsterdam/Dieren.
• Slager, K. De ramp - een reconstructie van de watersnood van 1953. 2003 - uitgebreide en herziene uitgave van de in 1992 verschenen editie, Atlas, Amsterdam/Antwerpen.
• Slager, K. Watersnood. 2018 , Kick uitgevers in samenwerking met het Watersnoodmuseum, Ouwerkerk.
• Valkenburg, R. Toen ’t schuimend zeenat hevig bruiste… 1978, uitgeverij J.P. van den Tol, Dordrecht.
• Valkenburg, R. In het woedend golfgeklots . 1987, uitgeverij Kool B.V., Veenendaal.
• Vereniging voor Experimenteel Radio-Onderzoek in Nederland. Kanaal 3700 – het relaas van wat de Nederlandse radio-amateurs na de ramp in 1953 presteerden. Herdenking 1978.
• Vereniging Stad en Lande van Schouwen-Duivenland. Kroniek van het land van de zeemeermin . 2003, 28e jaargang, Zierikzee.
• Vliet, Adri P. van en Geneste, Willem J.J. Operatie Noach. 2003, Instituut voor Maritieme Historie, Den Haag.
• Vorstheuvel Labrand, G.J. Zierikzee Rampstad . 1994, De Koperen Tuin, Goes.
• Vries, T. de. Redders, bergers, bouwers. 1986, deel XI – Stichting Urker Uitgaven.
• Watersnoodmuseum Uitgavenreeks - nr. 1 Het Getij en de Noordwesterstorm - 1953 . 2017, Ouwerkerk.
• Watersnoodmuseum Uitgavenreeks nr. 4. Communicatie tijdens en na de ramp - 1953 . 2021, Ouwerkerk.
Samenvatting.Terwijl men op Urk veilig achter de nog maar net aangelegde dijken lag, voltrok zich in 1953 in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari in Zeeland een rampzalige watersnood. Een zeer zware storm, gecombineerd met springtij, stuwde het water tot ongekende hoogtes. Op meer dan 150 plaatsen in Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant braken de dijken door en overstroomden grote gebieden. De Watersnoodramp 1953 kostte aan 1.836 mensen het leven. Vele duizenden konden maar ternauwernood gered worden, mede dankzij doortastend optreden van de Urker vissers. Die legden met hun ondiepe schepen en een verbluffende organisatie een communicatiering rondom de ondergelopen gebieden. De zwaarst getroffen eilanden Schouwen-Duiveland en Goeree-Overflakkee, waarmee alle verbindingen waren verbroken, werden zo bereikbaar. Duizenden mensen konden daardoor geëvacueerd worden of door de Urkers en collega-vissers aan boord worden genomen. De hulpvaardigheid van de Urkers zou volgens de landelijke pers gebaseerd zijn op hun eigen ervaringen met overstromingen. Zelf voelden ze zich vooral gedreven door de plicht om de naaste in nood te helpen. Ze vonden het niet meer dan normaal en sommigen zagen zelfs af van de mogelijkheid tot schadevergoeding die de overheid na de watersnoodramp in het leven riep.
Summary. While the population of Urk was safe behind newly constructed dikes, a devastating flood struck the province of Zeeland on the night of Saturday 31 January to Sunday 1 February 1953. A huge storm, combined with high spring tides, raised sea water to unprecedented levels. Dikes broke at more than 150 locations in Zeeland, South Holland and North Brabant, causing large areas to become inundated. This so-called ‘Watersnoodramp’ disaster took 1,836 lives. Many thousands of others could only barely be saved, partly because of the bold and courageous actions of Urk fishermen. With their shallow ships and an incredible level of spontaneous organisation skills they established a communication ring around flooded areas, making it possible to reach the worst affected islands, Schouwen-Duiveland and Goeree-Overflakkee, which had been completely cut off. Thousands of people could thereby be evacuated, or were taken aboard Urk fishing vessels. According to the national press, the help provided by the Urk fishermen was a result of their own experiences with floods and natural disasters. The fishermen themselves rather felt compelled by their innate duty to help those in peril. In fact, they hardly considered their actions out of the ordinary and some of them even refused the financial compensation offered by the government in the aftermath of the disaster.
Colofon
Urcker Kronieken is een digitaal magazine van de Stichting Urker Uitgaven waarin op diepgaande wijze onderwerpen over de geschiedenis van Urk worden belicht. Het magazine wordt gepubliceerd op de website: www.urkeruitgaven.nl
Heeft u ook een bijdrage?
Om het werk van de Stichting Urker Uitgaven te steunen en te kunnen doorgaan met het publiceren van de Urcker Kronieken, kunt u een gift overmaken op rekeningnummer NL 32 ABNA 0436429853 (t.n.v. Stichting Urker Uitgaven). Een gift aan de Stichting Urker Uitgaven is aftrekbaar voor de belasting.
We houden ons van harte aanbevolen voor uw bijdrage, ongeacht de lengte hiervan. Neem vrijblijvend contact met ons op om dit te bespreken. Ook reacties op het magazine zijn welkom. info@urkeruitgaven.nl