FNLI - Verduurzaming van de agrofoodketen versnellen

Page 1

DOWN TO EARTH

Verduurzaming van de agrofoodketen versnellen

1
2

Verduurzaming van de agrofoodketen versnellen

Bijdragen van de voedingsmiddelensector aan de toekomst van een sterke voedselketen in Nederland

De Nederlandse agrofoodketen staat voor een enorme opgave. Eén met een sterke maatschappelijk impact. Namelijk het herstellen van de balans tussen primaire landbouwproductie, klimaat en natuur. Dat gaat over meer dan de reductie van stikstof. Die balans kan alleen worden hersteld als we ook kijken naar de kwaliteit van bodem, water en biodiversiteit. De grenzen van wat de natuur aankan zijn bereikt en herstel van die kwaliteit vraagt een inspanning van de hele keten. Wij geloven in ondernemerschap in alle schakels van de keten om tot een nieuw evenwicht te komen en betrokkenheid van alle ketenpartners is noodzakelijk om de primaire sector een perspectief te bieden. En met betrokkenheid komt verantwoordelijkheid.

Als koepelorganisatie voor de voedingsmiddelensector behartigt FNLI de belangen van zeer uiteenlopende sectoren en bedrijven. Van aardappelverwerkers tot zoetwarenproducenten. Onze leden zijn coöperaties, kleine en middelgrote (familie)bedrijven en multinationals die onder andere land- en tuinbouwproducten van Nederlandse en buitenlandse bodem inkopen en verwerken tot kwalitatief hoogwaardig eten en drinken, of de ingrediënten daarvoor. Producten die dagelijks worden gegeten en gedronken door consumenten in Nederland en daarbuiten.

De voedingsmiddelensector zit letterlijk middenin de agrofoodketen en heeft een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om verduurzaming van en perspectief in de hele keten. Deze verantwoordelijkheid dragen wij al langer. Niet alleen voor onze bijdrage in de reductie van schadelijke stoffen en het stimuleren van biodiversiteit, maar ook waar het gaat om een goed verdienmodel voor alle partijen in de keten en in het bijzonder een goed verdienmodel voor de primaire sector. Op die kracht bouwen we verder.

De groeiende aandacht in de maatschappij voor hoe onze voedselketen in elkaar zit, ziet FNLI als een kans. Een kans om te laten zien waar onze verantwoordelijkheid ligt als inkopers van grondstoffen én als producenten van veilig, gezond, duurzaam en lekker voedsel. Voor een groot deel van die keten houdt de verantwoordelijkheid niet op bij de grens van ons land. Op veel vlakken is de Nederlandse voedingsmiddelensector toonaangevend in de wereld. Met onze nuchtere mentaliteit en met onze voeten in de klei.

En nu we het toch over klei hebben; het is de onschatbare basis van onze unieke rivierdelta. Het is goed dat we wat meer aandacht krijgen voor wat er in die klei, in onze bodem, nodig is voor een sterke voedselketen met een gezonde toekomst.

3

EEN TOEKOMST VOOR DE AGROFOODKETEN IN 6 PUNTEN

Graag nemen wij u in dit magazine mee in hoe wij geworteld zijn in de Nederlandse voedselketen en hoe voedingsmiddelenproducenten hun bijdrage leveren aan de verduurzaming daarvan. De basis hiervoor wordt gevormd door zes kernpunten. Het zijn de uitgangspunten waarop we de samenwerking zoeken met alle partijen in de voedselketen, met de overheid, de landelijke en Europese politiek en andere betrokken partijen.

Om de zes punten kracht bij te zetten laten we ook een aantal leden van FNLI aan het woord over hun ambities en acties voor het verder en sneller verduurzamen van de keten.

4

1. BALANS

Er is een nieuwe balans nodig tussen omgeving en productie. Een waarbij we binnen duurzame milieunormen blijven, ons aandeel in klimaatverandering reduceren en waarbij iedereen in de keten, dus ook boeren, een eerlijke beloning krijgt voor duurzaamheidsinspanningen. Bij natuur en klimaat gaat het ons om meer dan reductie van stikstof- en CO2-uitstoot; het gaat ons om een gezonde biodiversiteit, verantwoordelijkheid voor het klimaat en een goede bodem- en waterkwaliteit. Uiteindelijk gaat het om hoe we als maatschappij om willen gaan met de beschikbare ruimte en wat ieders bijdrage daaraan gaat zijn. Realistische doelstellingen met oog voor de natuur zijn hierin voor ons belangrijker dan de tijdsdimensie.

De natuuropgaven waar onze maatschappij voor staat en het gegeven dat beschikbare landbouwgrond niet méér wordt, heeft ook consequenties voor verwerkers in de voedingsmiddelensector. Nieuwe segmenten ontwikkelen en markten aanboren vraagt tijd en innovatie. Evenals het nog sneller omschakelen van productie die is gericht op volume, naar productie die is gericht op toegevoegde waarde, zodat we kunnen concurreren op onderscheidend vermogen in belangrijke segmenten en markten. Duurzaamheid is een van die elementen van toegevoegde waarde.

Ambitie

Een nieuwe balans in een duurzaam en efficiënt gebruik van landbouwgrond, overgangsgebieden en natuur. Herstel voor de bodem en natuur staat daarbij voorop. Die nieuwe balans moet ook een goede afweging omvatten tussen landbouwgrond en grond beschikbaar voor overige industrie, recreatie en wonen.

2. KETENKRACHT

Een sterke keten is economisch gewenst voor werkgelegenheid en creatie van toegevoegde waarde. Die ketenkracht is voor een groot deel te danken aan een sterke exportcomponent. Noordwest-Europa is onze thuismarkt, gebaseerd op landschapskenmerken, geografische positie en ondernemingskracht. In veel ketens blijft 80% van de productie binnen de grenzen van onze thuismarkt.

Ambitie

Een balans tussen marktkansen en natuuropgaven door de thuismarkt van de Nederlandse voedingsmiddelensector te blijven bedienen met productie die is gericht op duurzaamheid en dierenwelzijn. Het uiteindelijke doel is dat de markt zijn werk doet, binnen spelregels waarin ook duurzaamheid is meegenomen. Omschakelingen binnen de nieuwe grenzen van duurzaamheid en klimaat worden zodanig toegepast, dat alle ketenpartijen − dus ook agrarisch ondernemers − een eerlijke beloning krijgen voor hun duurzaamheidsinspanningen en dat een bloeiende voedingsmiddelensector behouden blijft.

5

3. INTERNATIONAAL GELIJK SPEELVELD

4. ONDERNEMERSCHAP

Dankzij een open Europese markt heeft de voedingsmiddelensector in de afgelopen jaren een sterke exportpositie opgebouwd. En daarmee ook voor een sterke werkgelegenheid en toegevoegde waarde voor ons land gezorgd. Om dit te behouden hebben voedingsmiddelenproducenten ook een internationaal gelijk speelveld van rekenregels voor duurzaamheid, standaarden en normen nodig. Bij voorkeur worden deze onafhankelijk en pre-competitief vastgesteld, via handelsovereenkomsten en EU-regelgeving.

Ambitie

Steun voor realistische en ambitieuze Europese doelen zoals in het kader van de Green Deal. Handhaven van tenminste een Europees gelijk speelveld en voorkomen van bevoordeling van import uit derde landen.

Markt en ondernemerschap moeten leidend blijven om marktkansen te verzilveren. Vooroplopen in Nederland kan internationaal kansen bieden. Ondernemerschap houdt in dat onze sector blijft zoeken naar nieuwe producten en nieuwe product/ marktcombinaties. Producenten blijven inzetten op innovatie; op eigen terrein en in de keten. Zowel op het gebied van producten als processen. Veel bedrijven hebben ambitieuze duurzaamheidsdoelstellingen die zich steeds verder ontwikkelen. Dat is een goede en ook noodzakelijke ontwikkeling die past bij de uitdagingen van deze tijd.

Ambitie

Een alsmaar toenemend aantal innovaties is gericht op duurzaamheid en circulariteit. Milieu, duurzaamheid en sociale verantwoordelijkheid krijgen een nog grotere positie op de innovatieagenda van producenten.

6

5. EENDUIDIGE FOOTPRINT

6. CONSUMENT HELPEN

De ecologische footprint van een product moet een plek krijgen in de productprijs. Welke meetsystemen en keurmerken daarvoor worden ontwikkeld, is een belangrijk punt voor FNLI. Een eerlijke prijs gaat namelijk hand in hand met een objectieve beoordeling en heldere communicatie hierover.

Ambitie

Actieve inzet om te komen tot een adequaat duurzaamheidskeurmerk. Er is meer overeenstemming over rekenmethodes nodig om duurzaamheidselementen terug te laten komen in de marktprijs. De toenemende beschikbaarheid van data gaat daarbij helpen.

Voedingsmiddelenproducenten spelen een belangrijke rol bij het helpen van consumenten met het maken van duurzame aankoopkeuzes. Zij zullen consumenten mee moeten nemen via keurmerken op basis van vrijwillige samenwerking van markten ketenpartijen. En het is mede aan de producenten om de bekendheid van deze keurmerken te bevorderen en duurzame consumptie te stimuleren. Zij nemen de verantwoordelijkheid om ook zelf hogere normen voor duurzaamheid te stellen.

Ambitie

Consumptie wordt duurzamer en meer circulair door een combinatie van maatregelen gericht op het positief veranderen van keuzes en gedrag bij de afnemer en consument.

7

INTERVIEW

Timo Hoogeboom

HAK wil binnen vijf jaar het hele assortiment van Hollandse grond voor de Nederlandse markt biologisch maken. Wat ziet Timo Hoogeboom daarbij als de grootste uitdagingen?

“Onze grote uitdaging is nu om biologisch voor een groter publiek bereikbaar te maken. HAK is een merk voor iedereen. En de consument weet nu niet goed wat de voordelen van biologisch zijn. Daarnaast is de prijsafstand te groot. Eigenlijk willen we de keuze voor biologische en niet-biologische producten van HAK niet bij de consument leggen. Om dat succesvol te laten verlopen zijn er een drietal uitdagingen:

• De prijsafstand tussen HAK biologische en niet-biologische groenten mag niet groter worden.

• Consumentcampagnes moeten imago en relevantie van biologisch verbeteren en verhogen.

• En tenslotte moet de telers een perspectief geboden worden.

Ten aanzien van het eerste punt zijn wij voorstander van het principe ‘De vervuiler betaalt’. Als je dat toepast op regulier geteelde groenten zullen daar extra kostencomponenten bij moeten komen als gevolg van toepassing van bijvoorbeeld chemicaliën. Als we dat voor elkaar krijgen wordt de prijsafstand met biologisch niet groter. Ook zou met retailers opnieuw naar de verdeling van de marge van biologische producten over de keten gekeken moeten worden, om niet tot een te hoge consumentenprijs te komen.

Als ik praat over consumentencampagnes praat ik niet alleen over tv- of radiospotjes. Dan denk ik vooral ook aan betere samenwerking met retailers, inzetten van kleine stapjes (nudging) en winkelpromoties om biologisch te stimuleren. De impact van de campagnes rond biologische producten is tot nu toe te laag geweest. Het zit nog teveel in de hoek van een niche, dan werkt het niet voor ons als breed merk, als HAK.

Ligt die keuze dan bij de consument? “Je moet de consument niet de keuze tussen wel en niet biologisch gaan bieden. Er zijn mooie voorbeelden, zoals Plus die voor heel zijn private label biologische zuivel is gaan voeren. Uien is ook een categorie die je helemaal biologisch zou moeten aanbieden, zonder het nietbiologische alternatief ernaast. Dat zou beleid van de retailers moeten zijn. En we kunnen er, denk ik, niet aan ontkomen, dat de overheid de normering omhoog moet trekken.

‘We moeten ons in de Nederlandse akkerbouwketen minder op de export en meer op de binnenlandse markt richten: minder produceren tegen hogere prijzen’

Ten aanzien van het derde punt zal de teler gesubsidieerd en gefaciliteerd moeten worden door overheid en banken om de overgangsperiode naar biologisch te overbruggen. We moeten zorgen dat we minder gaan produceren, minder gericht op exportmarkten, maar wel tegen hogere opbrengsten met meer toegevoegde waarde voor de teler. Dat is een proces dat tijd kost voor telers. Daarom moeten we ook niet te rigide met jaartallen om gaan. Wat belangrijker is, is de kwaliteit van de maatregelen die genomen gaan worden.”

In een interview met Boerenbusiness zei u: “Bij het omschakelen is een belangrijke taak weggelegd voor producenten en de retail, maar ik roep vooral ook de overheid op om maatregelen te nemen.” Wat bedoelt u daarmee? Hoogeboom: “Om als Nederland aan de

8

ambitie van 15% van het landbouwareaal biologisch in 2030 te voldoen moeten we radicaal veranderen. Vanuit die hoek moet wat ‘actie in de taxi komen.”

Maar wachten op actie van de overheid wil HAK niet. Willens en wetens gaat HAK risico nemen om de omschakeling te maken. Ze gaan met langere termijncontracten voor de telers werken, terwijl ze van retailers geen afzetgaranties krijgen. Testcase worden de rode bieten. HAK gaat deze als eerste omzetten naar biologisch en gaat dan voor de retailers de prijzen niet verhogen. In de verwachting dat de consumentenprijs dan ook niet verhoogd zal worden. Hoogeboom kijkt

gespannen en nieuwsgierig uit naar de afzet: “Gaat die 20% omhoog, blijft die gelijk of 20% omlaag? Dat blijft spannend.”

HAK is een mooi voorbeeld van een Nederlandse producent die haar nek uitsteekt, maar wel behoefte heeft aan stimulerend en normerend overheidsbeleid. Daarom kijkt HAK reikhalzend uit naar plannen van het kabinet voor de toekomst van de landbouw: “We moeten vooruit en niet in cirkels blijven draaien! Zonder concrete afspraken betekent dit meer onzekerheid voor telers en dat zal de transitie vertragen.”

‘Om de prijsafstand met biologisch bereikbaar te maken, moet op regulier geteelde groenten het principe ‘de vervuiler betaalt’ worden toegepast.’
9
Timo Hoogeboom

de praktijk

CONO Kaasmakers

CONO Kaasmakers loopt van nature voorop als het om duurzaamheid gaat. Sinds 2008 heeft de zuivelcoöperatie hierin met Caring Dairy (CD) ook al een formeel ketenprogramma. Maar eigenlijk begon ’t al in 2002 toen CONO de weidegangpremie als eerste in Nederland introduceerde voor haar leden, waardoor de koeien nu gemiddeld maar liefst 191 dagen, 10 uur per dag in de wei staan.

Sinds 2023 nemen vrijwel alle 400 boerenleden van CONO deel aan het CD-programma. Dit is ook nodig. Want als we de footprint van de kaasproducent in scope 1,2 en 3 verdelen, dan komt maar liefst ruim 90% uit scope 3; oftewel de toeleveringsketen van de producent en dat zijn de boeren.

Het Caring Dairy programma is een mooi voorbeeld van een langdurig duurzaamheidsprogramma in de keten waarin CONO voor de levering van room samenwerkt met ijsmerk Ben & Jerry’s (onderdeel Unilever). In het programma wordt gewerkt aan 18 indicatoren binnen 4 thema’s: blije koeien, meer gras & biodiversiteit, beter klimaat & milieu en maatschappelijk betrokken. Dit wordt jaarlijks gemonitord en jaarlijks komt iedere deelnemende

boer met een verbeteringsprogramma. De boeren worden hiervoor ook beloond via de belonen-op-resultaat regeling, waarbinnen de melkveehouder jaarlijks een extra beloning ontvangt als er bovengemiddeld goede resultaten zijn behaald op de duurzaamheidsindicatoren. Voor elk van deze indicatoren, betaalt CONO 5 cent per 100 kilo melk, tot een maximum van 75 cent. CONO heeft ervaren dat duurzaamheid een aanpak van de lange termijn is. De eerste 5 jaar van de invoering van het programma lag de focus op draagvlak verkrijgen, experimenteren, kennis opdoen en dit verspreiden onder elkaar. In de tweede fase heeft de nadruk gelegen op monitoring en evaluatie. De laatste 5 jaar ligt het accent op workshops en belonen op resultaat waarvoor de juiste data nu ook voorhanden zijn. CONO kent een cultuur waarin betrokkenheid en samen

10

de schouders eronder zetten belangrijke waarden zijn. Daarom is het ook voor het duurzaamheidsprogramma belangrijk dat de route zo gekozen wordt dat alle leden die willen, hieraan mee kunnen doen. Daarbij kunnen de leden, afhankelijk van hun type bedrijf, ook kiezen om meer duurzaamheidsgroei te realiseren op doelen die bij hen passen. Dat is ook een voordeel van een breed programma met verschillende doelstellingen, zowel de meer intensieve als de meer natuurgerichte bedrijven kunnen daarin hun doelen stellen. Een ander mooi aspect van de CONOcultuur is dat bedrijf en leden ambitieus zijn en ze graag de lat hoog willen leggen, ook op duurzaamheidsterrein. De betrokkenheid is zó groot dat de leden snel te mobiliseren zijn. In no time komen 100 leden naar een bijeenkomst in een dorpszaaltje als dat nodig is.

In de uitvoering van haar duurzaamheidsprogramma’s werkt CONO ook met een klankbordgroep van boeren. Er wordt bewust gezocht naar een representatieve afspiegeling van leden, dus inclusief kritische geesten. Die worden gevraagd mee te denken, feedback te geven en input te geven. In de praktijk blijken ze, zonder dat hierop gestuurd wordt, ook een ambassadeursfunctie te vervullen.

CONO steekt haar ambitie niet onder stoelen of banken

In 2030 wil de coöperatie al klimaatpositief zijn, want, zegt duurzaamheidsmanager Grietsje Hoekstra “wij willen relevant en onderscheidend zijn en inspelen op wat burger, consument en markt vragen. En dus moeten we met het klimaat aan de slag. We willen de aarde goed achterlaten voor de volgende generatie, zowel de burgers alsook voor onze volgende generatie boeren.”

In de markt is positief gereageerd op deze grote ambitie van CONO. In de kaassector zijn handelspartners blij dat CONO de kar trekt om perspectief te ontwikkelen en voor

retailers levert CONO een welkome bijdrage aan de eigen verduurzamingstrajecten en -agenda.

Consument, maatschappij en markt zullen mee moeten betalen aan de maatregelen die nodig zijn om tot klimaatpositiviteit te komen. CONO wil niet dat de boeren opdraaien voor deze kosten. Met de ervaring vanuit de systematiek en data opgebouwd in het Caring Dairy programma, kan CONO ook heel transparant maken wat de (kosten)consequenties van maatregelen zijn en omgekeerd daar boeren dus ook voor belonen. Met Ben & Jerry’s worden op die manier bijvoorbeeld ook expliciete afspraken over beloningen gemaakt die 1 op 1 bij de boeren terecht komen. Het duurzaamheidsprogramma van CONO stelt de boeren ook in staat om betere voorwaarden bij andere partijen zoals financiers te verkrijgen. CONO stopt niet bij een scope 1 en 2 aanpak, maar heeft haar aanpak inclusief scope 3 uitgedrukt in ‘van koeienbek tot winkelrek’. De laatste jaren is de focus naast boerderij juist ook verschoven naar het eigen productiebedrijf en afnemers. De footprint van de eigen productie is verantwoordelijk voor zo’n 3% van de totale uitstoot. Vandaar dat CONO aan de slag is gegaan met de eigen, in 2014 opgeleverde, kaasmakerij. Dit heeft erin geresulteerd, dat deze sinds 2020 al klimaatneutraal gecertificeerd is. Nu wordt er ook veel werk gemaakt van het verminderen en hergebruiken van water in de productie. Maar ook het transport van melk en kaas hebben hun eigen uitdaging. Daar wordt met het rijden met elektrisch vervoer een grote stap gezet. De eerste RMO (Rijdende Melk Ontvangst) die elektrisch rijdt is er al, maar helaas nu nog niet economisch rendabel. En bij de opleggers en verpakkers wordt er gewerkt aan klimaatvriendelijker verpakkingen en reductie van kaasverliezen. Aan de andere kant van de keten, bij de boer, zijn mest en de impact van krachtvoer grote thema’s die aangepakt worden.

CONO Kaasmakers ademt een en al daadkracht ten aanzien van duurzaamheid. Vanuit die optiek zijn ze ook gebaat bij een duidelijke richting voor een duurzame agrofoodketen, want hoe langer er zaken boven de markt blijven zweven omdat er geen beslissingen zijn genomen, des te langer het duurt om door te pakken op de belangrijke dossiers. Daarbij is het advies van CONO, als expert in relaties met boeren, om de route te kiezen van sturen op doelen en niet op maatregelen, zodat het ondernemerschap van de boeren behouden blijft en gestimuleerd wordt.

11

INTERVIEW

Debora van der Zee-Denekamp

General Manager Nutrition North Europe & Plantbased Leader Unilever

“Duurzaam leven heel gewoon maken”, staat centraal in de strategie van Unilever. Daarom is het voor Debora van der Zee - Denekamp, General Manager Nutrition North Europe & Plantbased Leader, volstrekt logisch dat Unilever zich in Nederland inzet voor een toekomstplan voor een duurzame agrofoodketen en voor het realiseren van de onderliggende doelstellingen.

“In 2039 willen we wereldwijd klimaatneutraal zijn, in Nederland moeten we die doelstelling ruim daarvoor kunnen realiseren en daar zetten wij ons elke dag voor in.”

“Om echt impact te maken is het belangrijk dat we van de duurzame keuze de makkelijke keuze maken voor consumenten. Daarvoor zijn 3 dingen belangrijk: beschikbaarheid, betaalbaarheid én smaak. De milieuimpact over de gehele waardeketen komt voor ca. 70%

uit ingrediënten en grondstoffen voor onze producten. De landbouwtransitie is noodzakelijk willen wij onze doelen realiseren.

Wij leggen veel focus op samenwerking met boeren en andere leveranciers om de transitie te versnellen, door versneld meer duurzamere methodes te gaan gebruiken. De transitie maken wij mogelijk door langetermijncommitments, middels afnamegaranties,

12

waardoor zij kunnen investeren in duurzame bedrijfsvoering en innovatie. Wij kunnen langere tijd een hogere prijs betalen om mee te investeren. In de praktijk leidt regeneratieve landbouw ook tot hogere opbrengsten en producties.

Regeneratieve landbouw vormt een centraal onderdeel van onze Future Food Commitments. Met een speciaal Climate & Nature Fund gaan we de komende 10 jaar een miljard euro investeren om de transitie te versnellen. Als Unilever zijn we voorstander van het structureel verhogen van productiestandaarden in de landbouw. Bij voorkeur op EU-niveau vanwege drie voornaamste redenen:

1. De productie van boeren gaat voor een groot deel naar andere landen in Europa, het is belangrijk dat duurzame producten ook verwaard kunnen worden in het buitenland.

2. Wij werken in internationale ketens voor onze producten en verkopen onze producten door heel Europa.

3. Om echt impact te maken wil je juist minimaal op EU-niveau de transitie naar regeneratieve landbouw realiseren.

van der Zee-Denekamp

Het streven moet er ons inziens juist op gericht zijn de transities op Europese schaal in te voeren. Europa kan je eigenlijk als onze thuismarkt beschouwen. Bedrijven als Unilever kunnen ook een rol spelen om de inzet op regeneratieve landbouw ook bij andere Europese overheden hoger op de agenda te krijgen. Een toekomstplan voor een duurzame agrofoodketen, gelinkt aan Europese opschaling, kan voor Unilever ook als versneller werken om haar eigen doelstellingen ten aanzien van duurzaamheid te realiseren.

Overheden hebben een belangrijke rol, zo vragen we als voedingsmiddelensector om op EU-niveau een internationaal duurzaamheidskeurmerk te ontwikkelen. Dit als leidraad voor consumenten en om daarmee ook te voorkomen dat er een oerwoud van keurmerken ontstaat.

Unilever neemt als grote en vooruitstrevende voedingsproducent ook haar verantwoordelijkheid om duurzame innovaties te ontwikkelen. Zo wordt er binnen het Global Foods Innovation Centre Hive in Wageningen met een team gewerkt aan net zero. Daarbij staan vragen centraal zoals ‘hoe kunnen we klimaatneutrale recepturen

‘Als Unilever willen we in 2039 wereldwijd klimaatneutraal zijn, van landbouw tot de gerechten op tafel thuis. In Nederland willen we net-zero zelfs al eerder bereiken.’
Debora
13
‘Het streven moet er ons inziens juist op gericht zijn de transities op Europese schaal in te voeren’

ontwikkelen?’ Het kan zijn dat er smaakeffecten overwonnen moeten worden of dat er onvoldoende nieuwe ingrediënten beschikbaar zijn, die daaraan bijdragen. We moeten dan met toeleveranciers extra productie stimuleren.

Unilever stelt ambitieuze doelen voor de voeding van de toekomst, waaronder plantaardige vleesvervangers. Onder andere via De Vegetarische Slager, maar ook door portfoliotransformatie van grote merken als Knorr & Unox. “We zetten sterk in op verandering naar een meer plantaardig voedingspatroon via onze merken, denk bijvoorbeeld aan Knorr-wereldgerechten. Wij gebruiken bewust recepten zonder of met minder vlees. Als je dan weet dat daarmee in Nederland per jaar 75 miljoen gerechten worden bereid, dan heeft een recept aanpassen al direct impact. Recent onderzoek toont aan dat alleen door het wijzigen van recepten op Knorr Wereldgerechten in Nederland 3 miljoen kilogram meer groente per jaar wordt gegeten. Ogenschijnlijk kleine initiatieven kunnen wel degelijk een grote impact genereren. Een ander voorbeeld is Unox, waarbij veel meer soepen vegetarisch zijn en is er vegetarische rookworst geïntroduceerd.”

Het veranderen van consumentengewoontes is volgens Van der Zee cruciaal om de doelstellingen te realiseren. Zij ziet als kans en taak voor Unilever om gewoontes via merken te veranderen. Merken worden miljoenen keren gebruikt en recepten worden in veel gevallen gebruikt om maaltijden te bereiden.

‘Uitgangspunt binnen regeneratieve landbouw is voor Unilever ook dat boeren een eerlijke vergoeding moeten krijgen.’

Speerpunt voor Unilever is ook om de voedselverspilling tegen te gaan. “Er is veel winst te behalen door voedselverspilling in de gehele keten te voorkomen, met name omdat ingrediënten verantwoordelijk zijn voor ca. 70% van milieu-impact. Daarom werken we samen met Too Good To Go; met Magic Boxen voor producten die niet meer via de supermarkten verkocht kunnen worden en Orbisk, die een intelligent besparingssysteem voor foodservice heeft ontwikkeld. Ook werken we met de stichting Samen Tegen Voedselverspilling, gecoördineerd

14

vanuit de Universiteit Wageningen. Onze doelstelling is simpel en ambitieus: voedselverspilling in de keten halveren.”

Unilever ervaart, zeker in Nederland, dat er binnen de keten bereidheid is om duurzaamheid als leidend principe te hanteren. Retailers & foodserviceklanten hebben veelal ook eigen duurzaamheidsdoelstellingen en staan er daarom in onderhandelingen voor open om te spreken over oplossingen om investeringen mogelijk te maken. Uitgangspunt binnen regeneratieve landbouw is voor Unilever ook dat boeren een eerlijke vergoeding moeten krijgen. Er zijn grote investeringen nodig die doorwerken in de gehele keten. “Wat daarbij nog wel zou helpen is als er, wederom liefst op Europese schaal, een eenduidig framework afgesproken zou worden hoe duurzaamheid gedefinieerd en gewaardeerd

moet worden. Nederland kan daarin een koplopersrol vervullen.”

Zorgen dat voeding betaalbaar is en blijft voor consumenten is een punt van aandacht. “Op de lange termijn geloof ik dat klimaateffecten landbouwproducten juist duurder dreigen te maken, door droogtes en mislukte oogsten. Ik pleit ervoor om samen een nieuwe koers te varen”. Er liggen ook kansen want een dieet met veel groenten is veelal goedkoper dan een dieet met veel vlees. Het is essentieel om consumenten mee te nemen in de transitie. Het veranderen van consumentengewoontes door uitleg te geven over zowel het ‘waarom’ als het ‘hoe’. Vermindering van voedselverspilling kan daarbij een andere kans op besparingen vormen, herinvoering van ’restjes-dag’ kan echt impact hebben. Kortom: redenen genoeg om nu samen werk van te maken om de transitie te versnellen.”

15

de praktijk

Royal Koopmans

De eiwittransitie, de oorlog in Oekraïne, inflatie door beperkt aanbod en extreme kosten; ze roepen allemaal de vraag op in hoeverre we zelfvoorzienend kunnen zijn in onze voedselproductie. Bij menig producent ging de focus de afgelopen tijd meer liggen op regionale leveringszekerheid van de grondstoffen voor ons voedsel. Mede hierdoor staat de Nederlandse maal- en baktarwe op dit moment in de spotlights.

16

Ook bij Royal Koopmans hebben de internationale gebeurtenissen de afgelopen jaren gezorgd voor meer aandacht voor regionale productie. Daarbij bouwen we voort op inspanningen die we al eerder hebben gedaan. Al zo’n 10 jaar in investeert Royal Koopmans namelijk in tarwe uit de regio. Naast leveringszekerheid moet dit het bedrijf een zo hoog mogelijk rendement en bakkwaliteit opleveren, terwijl we de ziektedruk zo laag mogelijk willen houden. De focus ligt daarbij op de eiwitkwaliteit en zetmeeleigenschappen.

Op die manier houden we het financieel interessant voor de Nederlandse akkerbouwer. Omdat tarwe niet het meest rendabele gewas is, is onze boodschap aan onze leveranciers: als je tarwe als rustgewas teelt, doe dan je best om hier bakkwaliteit van te maken. Dit mag namelijk meer kosten dan voertarwe.

Het doel van Koopmans is om zoveel mogelijk Nederlandse maaltarwe op de molens te krijgen. Daarvoor investeerde Koopmans met provincies, LTO Noord en verschillende stichtingen aanvankelijk in projecten in Friesland en Groningen. De resultaten van testvelden werden met akkerbouwers gedeeld. Daarmee werd waardevol inzicht verkregen in rasherkomst en teeltcombinaties. Maar ook inzicht in rendement. Voor Royal Koopmans werd al snel duidelijk dat er moest worden opgeschaald naar een landelijke dekking. Met het Zeeuwse CZAV (een agrarische coöperatie in Zuid-Nederland) zijn we een strategische samenwerking aangegaan voor de ontwikkeling van Nederlandse baktarwe.

Deze samenwerking heeft de afgelopen jaren geleid tot een respectabele hoeveelheid Nederlandse baktware van 100.000 ton per jaar. Meer dan de helft van de totale tarwevermaling van Royal Koopmans. Hierdoor kon het merk “Puur lokaal” succesvol in de markt worden gezet. Een logische vervolgstap is nu het verduurzamen van de Nederlandse baktarwestroom. Hiervoor heeft het bedrijf met CZAV en gemotiveerde akkerbouwers een praktische set voorwaarden ontwikkeld, waaraan Nedertarwe moet voldoen. Naast voorwaarden voor duurzame teelt hoort daar ook een premie bij.

Nedertarwe (nedertarwe.nl) is een merknaam van Royal Koopmans die staat voor ‘duurzaam geteelde Nederlandse tarwe’. Dit biedt de ambachtelijke bakkerijsector de kans zich te onderscheiden op het gebied van duurzaamheid. Het duurzaamheidsprogramma is samen met CZAV, akkerbouwers en Natuurmonumenten verder geconcretiseerd in drie pijlers: biodiversiteit, bodemgezondheid en reductie van gewasbeschermingsmiddelen

De vierde pijler, reductie van CO2-uitstoot is in ontwikkeling. Via certificeringsbedrijf Vinçotte kunnen akkerbouwers zich certificeren op de genomen duurzaamheidsmaatregelen.

Nedertarwe is hiermee een ketenoplossing om zoveel mogelijk Nederlandse tarwe duurzaam te kunnen telen. Want verduurzaming kan alleen samen; van akker tot bakker.

17

INTERVIEW

Meer dan 100 jaar bestaat boerencoöperatie Royal Avebe inmiddels. In die tijd is de coöperatie voor de aardappelzetmeelmarkt gegroeid tot zo’n 2300 leden, jaarlijks wordt 2,5 miljoen ton zetmeelaardappelen verwerkt tot 600.000 ton aardappelzetmeel en 30.000 ton aardappeleiwit.

Het teeltgebied voor Avebe beslaat de zandgronden in Noord-Nederland en het noorden van Duitsland. Daarmee ligt de focus van Avebe voor grondstofvoorziening in deze gebieden, maar voor de afzet van hoogwaardige ingrediënten ligt die focus zelfs wereldwijd.

“De nadruk ligt nu nog teveel op het Nederlandse perspectief. Dat remt ondernemerschap van veel partijen in de keten. Het is een gemiste kans als we geen afspraken kunnen maken op Europees niveau. Avebe is onderdeel van de oplossing in de transitie naar een meer plantaardige economie, maar voor onze grondstof zijn we afhankelijk van de teelt in Nederland en Duitsland. Mede daardoor is het zo belangrijk dat we afspraken maken op Europees niveau.”

Volgens Fousert zouden voorstellen om te komen tot duurzame landbouw ook rekening moeten houden met afspraken voor de hele keten: “wat je voor de primaire sector afspreekt, zou in lijn moeten zijn met afspraken verderop in de keten.” Maar het belang van goede voorstellen om te komen tot een versnelling van de transitie naar een duurzame agrofoodketen staat buiten kijf: “we onderschrijven de noodzaak om tot een integrale multidimensionale aanpak te komen vanuit de overheid.” Onlangs publiceerde Avebe de nieuwe strategie, ‘Versterken en versnellen’ waarin wordt ingezet op het versneld doorontwikkelen van zetmeel, eiwitten en vezels uit zetmeelaardappelen. Ook wordt de deur op een kier gezet voor nieuwe gewassen. Maar de zetmeelaardappel blijft de basis. Daar zit nog genoeg potentie. “Alle innovatie in de sector juichen wij van harte toe, maar

‘Er is een noodzaak om tot een integrale multidimensionale aanpak te komen vanuit de overheid. Het gaat over stikstof, maar ook over water, bodem, biodiversiteit, energie en het behouden van kennis en talent.’
18

soms wordt nog wel eens vergeten dat wij met onze zetmeelaardappelen de grootste producent zijn van plantaardige eiwit van Nederlandse bodem. En met zetmeel bedienen we nu veel meer markten dan dat we in het verleden deden. De aandacht voor plantaardige eiwitten is goed, maar omarm ook datgene wat er vandaag al is en ook als oplossing kan dienen”

Naast de vertegenwoordiging door FNLI was Avebe ook via BO Akkerbouw nauw aangesloten bij de onderhandelingen om te komen tot een Landbouwakkoord. Volgens Fousert moeten plannen voor een toekomstbestendige en duurzame landbouw perspectief voor boeren bieden. “Je kunt als ondernemer gewoon niet investeren voor een tijdspanne van een paar jaar. Belangrijk is dus dat de primaire sector een langdurig perspectief van tientallen jaren wordt geboden.” Dat bereik je volgens Fousert onder meer door je te richten op heldere doelen. “In de discussie rond het Landbouwakkoord ging het volgens ons nog teveel over middelen. Wij vinden dat je daarmee teveel op de stoel van de ondernemer zit. Want zo loop je het risico dat je ondernemerschap, innovatie en slagkracht ondermijnt. We moeten dus veel meer spreken over gemeenschappelijke doelen. Dat vraagt natuurlijk wel om een goed meetsysteem. En als je het meetbaar maakt, maak het dan consistent meetbaar met eenduidige definities, technologie en maak het bedrijfsspecifiek, zodat er in heel Nederland op dezelfde manier naar data gekeken wordt.” Dat vraagt wel om een brede blik. “Daarom hebben we samen met Cosun en Agrifirm een gemeenschappelijke brief gestuurd waarbij we onder andere dat punt specifiek benadrukken.”

Cosun en Avebe halen onder meer eiwitten, suiker en zetmeel uit bieten en aardappels, Agrifirm levert o.a. voer voor de veeteelt en zaaizaad voor de akkerbouw, toch is er een gemeenschappelijk belang. “Ik zou willen

“Zorg dat wat je aan het begin van de keten afspreekt in lijn is met wat je verderop in de keten ook wilt bewerkstelligen.”
19

oproepen om de plantaardige transitie te omarmen, waarbij we een goede nieuwe balans vinden tussen dierlijk en plantaardig. Akkerbouw kan niet zonder veehouderij. Want we hebben veeteelt wel nodig om circulair te zijn. Maar het probleem dat we moeten oplossen is breder; het gaat ook over energietransitie, over voldoende talent om op ons hoge niveau te blijven presteren. Dat is nodig voor innovatie. Het gaat ook over waterkwaliteit , CO2-reductie en biodiversiteit. Ons gezamenlijk belang is dat je dit alleen kan oplossen als je duidelijke langetermijndoelen stelt op waterkwaliteit, CO2, stikstof, bodem, enzovoorts. Maak dat consistent meetbaar. De weg ernaartoe kan op verschillende manieren. Dat is niet de verantwoordelijkheid van één ministerie, daarom spreken we ook regelmatig met meerdere ministeries.

Willen we echt meerjarig perspectief bieden en duurzaamheidsvragen oplossen, dan moeten we goed kijken naar vervanging van dierlijk eiwit, van petrochemische producten, van synthetische producten waarbij de footprint van onze producten vaak vele malen lager ligt dan bij producten die nu worden gebruikt. Dat vraagt dat we dóór de hele keten heen moeten kijken naar oplossingen en niet alleen bij de primaire sector. Want als je het in de primaire sector niet goed regelt, kun je je ambities verderop in die

keten niet meer waarmaken. Avebe beslaat bijna de gehele keten, daarom ligt onze focus daar ook op. Voor ons is het dus van belang dat we het vraagstuk voor een toekomstgerichte landbouw integraal en multidimensionaal benaderen. Er wordt nu te vaak over de boer gesproken, en wat de boer moet doen. Maar onze producten worden toegepast verderop in de keten. Als je afspraken maakt aan het begin van de keten, zorg dan dat dit in lijn is met wat je verderop in de keten ook wil bewerkstelligen. Wat Avebe betreft kan dit overigens alleen als we voldoende, lokale grondstoffen hebben aan het begin van de keten. En dan maak ik mij wel zorgen over hoe lang het meerjarig perspectief op zich laat wachten.”

Hoe ziet de transitie er voor Avebe er zelf uit? “We maken al een aantal jaren de transitie van bulkproducten naar hoogwaardige producten. We zijn daarbij niet op zoek naar meer volume, maar naar meer toegevoegde waarde, zoals eiwit en het ontsluiten van andere markten voor zetmeel en vezels. Hoogwaardige voedingsmiddelen en ingrediënten zijn daarbij de basis, maar biobased bouwen is bijvoorbeeld ook een heel interessante ontwikkeling; wetgeving kan daarbij stimulerend zijn voor de bouwambities in Nederland. Dat is ook onze boodschap in Den Haag, ‘neem ook dat gedeelte van de keten mee in bouwplannen. Akkerbouw

20

is daar de sleutel tot succes’. Zo maken wij een groot punt over de ontwikkeling van nieuwe rassen. Die kunnen helpen bij het terugdringen van de uitspoeling van nitraat en dragen bij aan het reduceren van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.”

doelsturing? Dat moeten we dan gemeenschappelijk monitoren, met breed gedragen meet- en analysesystemen. En vooral met een internationale blik. Ga niet hier iets uitvinden wat internationaal al geregeld is.“

Voor veel FNLI-leden is het ook belangrijk internationaal afspraken te maken. Dat is voor Avebe ook zo. “Er zijn veel trajecten om versneld te verduurzamen, die soms beperkt worden door Europese regelgeving. Nederland moet die handschoen opnemen en daar in Brussel goede afspraken over maken. De behoefte om tot een ander systeem te komen en te verduurzamen wordt nu nog teveel vanuit een Nederlands perspectief ingestoken. Ik kan niet vaak genoeg benadrukken dat er al internationale standaarden zijn, en dat die voor ons relevant zijn. Verduurzamingsambitie moet zoveel mogelijk op Europees niveau afgesproken worden, want dan heb je een gelijk startpunt, een level playing field. Welke afspraken kunnen we maken op doelen en

Ondanks alle onrust is Fousert hoopvol voor de toekomst. “We zijn ontzettend goed gepositioneerd om waarde te creëren in nationale en internationale markten. We kunnen onze kennis, kunde en technologie inzetten in markten die daar specifiek om vragen. En daar zijn wij zeer positief over. De focus ligt hierbij op de ontwikkeling en productie van hoogwaardige ingrediënten en materialen. In voedsel én biobased. Als Avebe hebben we daar zelf al een behoorlijke transitie in gemaakt en moeten we natuurlijk nog stappen zetten. Steeds vaker doen we dit vanuit een intrinsieke motivatie. En dat is precies waar je naartoe wilt. Verduurzaming onderdeel laten zijn van je propositie naar klanten en markten. Dat moet wel gaan in een haalbaar tempo. Overheid kan en moet dat ondersteunen. Op bijvoorbeeld infrastructuur, talent en beschikbare werknemers, gezonde maatschappij, enzovoorts. En daarbinnen moeten we scherpe keuzes durven maken. En zorg dat wat je aan het begin van de keten afspreekt ook in lijn is met wat je verderop afspreekt. Maar ik moet zeggen dat het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en andere ministeries dat goed oppakken. We moeten de keten integraal blijven benaderen.”

“Wij juichen innovatie op alle vlakken toe, maar omarm ook datgene wat er vandaag al is.”
21

Vion is producent van vlees, vleesproducten en inmiddels ook plantaardige alternatieven. Met 29 productlocaties in Nederland, Duitsland en België is het een internationale speler met een omzet van ruim €5.3 miljard.

Vion levert consumentenproducten en vers vlees aan de retail en out-ofhome markt. Het bedrijf neemt zijn verantwoordelijkheid in de keten door actief te werken aan een gezond en veilig ecosysteem.

De inzet van FNLI voor een nieuw perspectief in de voedselketen noemt Ronald Lotgerink, CEO bij Vion Food Group een uitdaging. “De sterke kant van de FNLI is dat het meerdere nuances vertegenwoordigt, maar dat is tegelijkertijd de moeilijkheid. Want verschillende commodities hebben verschillende belangen. Dat speelt zich niet alleen af tussen leveranciers van plantaardige en dierlijke producten, maar ook tussen de leveranciers van dierlijke producten onderling. Rundvlees- en melkproducenten stoeien soms met andere opgaven. Er is een reële kans dat je elkaar in de ingewikkelde discussie niet meer begrijpt.”

transparantie, verdienvermogen en duurzaamheid. Vion werkt daar al aan via de strategie Building Balanced Chains. En op dat vlak kan regelgeving nog wel een stap extra doen: “Bij de verkoop van vers vlees via retail is het

Voor Lotgerink is de toekomst van Vion duidelijk: “Bij Vion willen we graag verder met het invullen van onze maatschappelijke agenda. Met elkaar duidelijke afspraken maken op klimaat, dierenwelzijn, de sociale agenda (werkgelegenheid), biodiversiteit en uiteraard ook verdienvermogen.” Een nieuw plan over de toekomst van de landbouwsector moet in ieder geval zorgen voor een meer open en transparante markt. “Of zoals wij onze strategie graag uitleggen: ‘Geef boeren toekomst en klanten een keuze’.” Volgens Lotgerink ligt daar de kern:

“True pricing is een belangrijk onderdeel, maar nog teveel een containerbegrip.”
Food Group
INTERVIEW
‘Een nieuw plan voor de toekomst van landbouw moet
zorgen voor een meer open en transparante markt.’
22
Ronald Lotgerink

bijvoorbeeld verplicht de herkomst te vermelden, maar buiten retail, in de out-of-home markt, gebeurt er nog te weinig. Terwijl dat enorm belangrijk is. Het meten van impact zou beter geregeld moeten worden. De Fransen doen dat trouwens veel beter, die maken dit soort issues veel meer onderdeel van het maatschappelijk debat.

Bij de toekomst van de voedselsector is het de levensmiddelenbranche veel aan gelegen om ook internationaal goede afspraken te maken. Als we alleen ketenafspraken maken voor het Nederlandse deel, dan lopen we de kans dat we ons uit de markt prijzen, is de heersende overtuiging. Ook voor Vion staat het belang in Europa voorop. “True pricing is een belangrijk onderdeel van een goed werkende voedselketen, maar volgens mij nog teveel een containerbegrip. Je moet dit eigenlijk per onderdeel ontwikkelen. Juist omdat er zo veel verschillende aspecten zitten aan een eerlijke prijs. Je kunt een olifant tenslotte niet in een keer opeten. Maar belangrijk is dat we dit Europees oppakken. We kunnen hier afspraken maken zoveel we willen, maar als de Europese markt er niet om vraagt, prijzen we onszelf uit

de markt. En dan bedoel ik vooral de Duitse markt. Voor de invoering van het Beter Leven keurmerk hebben wij met CBL veel onderhandelingen gedaan. In Nederland werkt dat nu goed. Ook de retail doet hier mee door substantieel meer te betalen voor Beter Leven-vlees. Voor de Duitse markt moet dat nog worden uitgewerkt.” Dat wil niet zeggen dat Vion zijn verantwoordelijkheid niet neemt om ketens nu al te verbeteren. Met De Groene Weg, een vraaggestuurde gesloten keten voor varkensvlees, Good Farming Star, een speciale toeleveringsketen voor de retail en een regionaal rundvleesprogramma voor de Duitse markt, werkt Vion al aan gebalanceerde ketens, waarin data uitwisseling en blockchain ook een grote rol spelen. Ondanks de vele obstakels die de landbouwtransitie kent, is Lotgerink wel positief over de toekomst: “In grote lijnen zijn we het allemaal wel eens, maar het maken van afspraken waar de meesten zich in kunnen vinden kost tijd en moeite. Het staat en valt met vertrouwen. Een ding is duidelijk, we moeten echt verder met de maatschappelijke agenda. Dus ook samen met de overheid een oplossing zoeken voor de Europese markt.”

23

de praktijk

VAVI helpt aardappelteelt

verduurzamen

Al meer dan 65 jaar helpen de Vereniging voor de Aardappelverwerkende Industrie (VAVI) en haar leden de Nederlandse aardappelsector om steeds duurzamer en sterker te worden.

24

De Potato Value Chain (PVC), waar VAVI onderdeel van is, is een internationale koploper in duurzaamheid. In de PVC is het bedrijf onlosmakelijk met andere partijen buiten de keten verbonden. Deze samenwerking wordt de komende jaren verder uitgebreid, met zowel nationale als internationale ketenpartners. De leden van VAVI zijn naast grote internationaal opererende voedingsmiddelenbedrijven ook familiebedrijven en coöperaties met diepe wortels in regio’s in Nederland. Échte waardecreatie in ketens ontstaat vooral uit de eigen keten, als aanvulling op wet- en regelgeving.

Aan het aantal samenwerkingsverbanden waarin ze actief zijn, is te zien dat het coöperatieve gedachtegoed in het DNA zit. Op het gebied van duurzaamheid werkt de vereniging samen met de partners in de Brancheorganisatie BO Akkerbouw. Voor specifiek onderzoek gericht op een meer robuuste aardappelteelt en dito rassen (dezelfde opbrengst met minder input) werkt VAVI al jarenlang samen met elf bedrijven, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en straks ook het Nationaal Groeifonds samen in het programma Holland Innovative Potato.

De organisatie werkt met telers samen in telerscommissies en studiegroepen, ondersteunt hen via gespecialiseerde adviseurs op onderwerpen als slimmere bewaring van aardappelen, gebruik van minder gewasbeschermingsmiddelen, herstellen van biodiversiteit, bodemgezondheid en het verminderen en vervangen van kunstmest. Ook wordt met pilots en demonstraties op bedrijven en bij onderzoeksinstellingen getoond wat er allemaal mogelijk is bij de verduurzaming van de teelt. Zo is de organisatie ook partner bij de uitrol van de Biodiversiteitsmonitor Akkerbouw (BMA) en biedt het partner-telers ook ondersteuning bij de financiering, langjarige zekerheid en goedkopere leningen.

In de afgelopen jaren is het gelukt om steeds meer aardappelen op te waarderen. Denk aan kleinere aardappelen of aardappelen waar een vlekje of een stipje op zit. Datzelfde geldt ook voor zogenaamde ‘reststromen’ die worden verwaard tot diverse innovatieve toepassingen, zoals verpakkingsmateriaal of duurzame energie. Technisch kan nog veel meer, zoals het inzetten van gerecycled proceswater als beregeningswater, mits

beleidsmatige belemmeringen opgeheven worden. Zo besparen we ook elders in de keten.

En wat levert dat dan op? Verduurzaming bespaart CO2, stikstof en andere inputs, verbetert wateren bodemkwaliteit en herstelt biodiversiteit. In Nederland zijn op dit moment zo’n 3.000 telers van consumptieaardappelen. In totaal investeert de Nederlandse aardappelverwerkende industrie de komende tien jaar tenminste € 200 miljoen in het verder verduurzamen van deze aardappelteelt. Mede dankzij investeringen is het gelukt om de productie steeds duurzamer te maken en tegelijkertijd meer consumenten van onze producten te laten genieten. De komende jaren gaan wij hiermee door en zullen bijvoorbeeld steeds meer aardappelen conform de allerhoogste duurzaamheidsstandaarden (SAI FSA Gold) voor VAVI-leden geteeld worden, waarmee de producten interessant blijven voor afnemers. Op deze manier zorgen VAVI en haar leden voor een rendabele keten, zodat aardappelen ook de komende decennia het meest duurzame, gezonde en smaakvolle handelsgewas van Nederlandse telers blijft.

25

INTERVIEW

De geschiedenis van zuivelcoöperatie FrieslandCampina gaat terug tot 1871. Opgericht vanuit het idee dat je samen meer bereikt dan alleen. Via de coöperatie zijn de leden-melkveehouders mede-eigenaar van de onderneming. Samenwerken en het gemeenschappelijke belang boven het individuele belang plaatsen, zit daarom nog altijd stevig verankerd in het DNA. Een gesprek over een duurzaam voedselsysteem.

Managing Director Dustin Woodward: “We geloven in ‘coöperatieve duurzaamheid’, het bundelen van krachten en het delen van kennis. Binnen de zuivelsector, maar ook samen met klanten, ngo’s, overheid en wetenschap.”

Inspelen op de behoefte van markt en samenleving is altijd leidend geweest in het bestaan van de coöperatie. Naast smaak, kwaliteit en voedingswaarde is de laatste jaren het verduurzamen van de keten steeds belangrijker geworden. Van het verminderen van broeikasgasuitstoot en het verbeteren van biodiversiteit op het erf, tot aan recyclebare verpakkingen en minder afval voor de consument. “Om een paar voorbeelden te geven: we werken al jaren aan het verduurzamen van onze keten, integraal en samen met partijen die

hetzelfde doel nastreven. De broeikasgasuitstoot op melkveebedrijven in Nederland is mede daardoor de afgelopen 30 jaar gedaald met zo’n 35%. Dat is echt een forse inspanning, maar we zullen volop door moeten pakken en blijven verduurzamen. En dat doen we met Campina, bijvoorbeeld. Als een van de grootste voedingsmerken van Nederland wordt het sinds 2021 volledig geproduceerd met groene energie opgewekt op de boerderij van onze leden-melkveehouders.”

FrieslandCampina wil mensen over de hele wereld dagelijks toegang bieden tot voedzame, betaalbare en lekkere producten, geproduceerd in balans met de planeet. “Omdat we samen met onze leden de gehele productieketen beheren, kunnen we voorop lopen met

‘We hebben samen met onze boeren de kennis en ervaring om een succesvolle, duurzamere melkveehouderijsector te realiseren, die gezonde en betaalbare voeding biedt. Daarin willen we vooroplopen.’
26

een integrale duurzaamheidsaanpak. Ongeveer twee derde van de Nederlandse melkveehouders is lid van FrieslandCampina. Dat betekent een enorme slagkracht én verantwoordelijkheid op de duurzaamheidsthema’s.”

Het sterk verlagen van de broeikasgasuitstoot – en zo een bijdrage te leveren aan de klimaatdoelen van Parijs – is één van de prioriteiten van het duurzaamheidsprogramma Nourishing a better planet. Het klimaatplan van FrieslandCampina maakt deel uit van dit integrale duurzaamheidsprogramma, waarin naast klimaat ook aandacht is voor goede en betaalbare voeding, goede inkomsten voor boeren, biodiversiteit, duurzame verpakkingen en duurzame inkoop van grondstoffen.

Het is belangrijk dat de melkveehouder een eerlijke beloning krijgt voor zijn

duurzaamheidsinspanningen. Je kunt niet groen doen als je rood staat.

Dit moet onder meer leiden tot een netto-klimaatneutrale productie in 2050. “Ons klimaatplan bevat heldere doelstellingen en concrete acties met als eerste ijkpunt een significante reductie van de uitstoot van broeikasgassen in 2030.” Concreet betekent dit dat

27

FrieslandCampina zich heeft gecommitteerd aan een reductie van 33% van de absolute broeikasgasemissie bij leden-melkveebedrijven in 2030. Voor productie en transport (scope 1 & 2) geldt een reductie van 63% en voor overige scope 3 (aangekochte producten zoals grondstoffen en verpakkingen) geldt een reductie 43%. Voor alle cijfers geldt het referentiejaar 2015.

Tegenover die inspanning staat wel een vergoeding. “Als wij als samenleving vragen aan boeren om verder te verduurzamen, dan moeten wij hen naast duidelijke spelregels ook de financiële middelen bieden om dat te kunnen doen. Vandaag is dit simpelweg onvoldoende – en we moeten er met de hele keten voor zorgen dat we Nederlandse boeren voldoende steun, middelen en perspectief geven om de transitie te maken. We zien het als positief signaal dat in toenemende mate ketenpartners deze gezamenlijke verantwoordelijkheid oppakken. Retailers betalen bijvoorbeeld een meerprijs die gelinkt is aan de mate waarin de broeikasgasuitstoot op het boerenerf is teruggebracht. Met deze extra opbrengsten worden melkveehouders beloont voor hun duurzaamheidsinspanningen én kunnen ze investeren in verdere verduurzaming.”

Het is inmiddels een belangrijk deel van de missie van FrieslandCampina. “Wij willen consumenten voorzien van duurzame en gezonde voeding, mét een goed verdienmodel voor de boer. Als onderneming is het onze opdracht om in Nederland en ook daarbuiten zoveel mogelijk waarde te creëren voor onze ledenmelkveehouders. Zij zijn tenslotte de eigenaren van FrieslandCampina. En als wij de consument helpen nóg meer en nóg vaker te kiezen voor duurzame producten, dan zorgen we er uiteindelijk ook voor dat boeren de stap kunnen maken om hun melkveebedrijven verder en sneller te verduurzamen.”

Een ander voorbeeld van de verantwoordelijkheid is de betrokkenheid bij het onafhankelijke keurmerk ‘On the way to PlanetProof’, van Stichting Milieukeur (SMK). “Nog steeds het grootste, en snelst groeiende duurzaamheidskeurmerk in Nederland. Veel van onze zuivelproducten voldoen aan de eisen van dit onafhankelijke keurmerk. Melkveehouders die melk onder dit keurmerk leveren, spannen zich extra in op biodiversiteit, klimaat en dierenwelzijn. De deelnemers presteren op alle drie de onderdelen beter dan het landelijk gemiddelde. En het gaat daarbij om een continue

28

verbetering – elk jaar weer een stukje beter – op alle thema’s.” Het systeem is onafhankelijk, transparant, data gestuurd (met nauwkeurige monitoringstools op het boerenerf) en zet met doelvoorschriften het vakmanschap van de boer voorop. “Dat geeft klanten en consumenten de zekerheid dat ze een betrouwbaar en duurzamer product aanschaffen. En met de extra opbrengsten die boeren hiervoor ontvangen, kunnen zij hun melkveebedrijf weer verder verduurzamen. Zo dragen we bij aan het toekomstperspectief van leden-melkveehouders en de continuïteit van hun melkveebedrijven.”

“Uiteindelijk gaat het om een duurzaam voedselsysteem, daar is iedereen bij gebaat, boer, producent, supermarkt en consument – en daar hebben we allemaal een rol te spelen. Voor blijvende verduurzaming, is het dus van belang dat alle partijen in de keten bijdragen. Wij geloven dat innovatie een belangrijke bijdrage kan leveren aan een toekomstbestendige, duurzamere melkveehouderij. Zo is FrieslandCampina als eerste in Europa samen met DSM en Agrifirm gestart met een grootschalige pilot om op het boerenerf praktijkervaring op te doen met Bovaer, een innovatief voeradditief dat de methaanuitstoot van koeien met gemiddeld 28 procent verlaagt.

Samenwerkingen waarbij producent, retailer én boer gezamenlijk investeren in een duurzame toekomst, maken het verschil.

En ja, ook de overheid speelt een belangrijke rol. Door de juiste lange termijn kaders te schetsen en een robuust landbouwbeleid te maken. Gezamenlijk zullen we de duurzame keuze voor consument relevant en vooral makkelijker moeten maken, met een eerlijke beloning voor de boer. Overigens kijken we daarbij ook naar nieuwe verdienmodellen. Zo draait er op dit moment een pilot waarbij een aantal melkveebedrijven ook lokaal haver en soja gaan verbouwen. Hiermee spelen we in op de behoefte van consumenten aan variatie in het winkelschap. FrieslandCampina heeft al meerdere plantaardige producten met succes op de markt gebracht. De volgende stap is verkennen of de leden-melkveehouders de grondstoffen voor de plantaardige producten lokaal kunnen gaan produceren.”

29

Steven van den Berg en Jan-Paul Rutten

Brouwmeester en directeur Gulpener Brouwerij

Gulpener heeft zichtzelf de titel ‘de vrije brouwer’ toegeëigend. Een geuzennaam die de brouwer met recht draagt. Gulpener loopt niet aan de hand van een groot concern en heeft daarmee de vrijheid om eigen keuzes te maken in assortiment en samenwerking met boeren en afnemers. Die vrijheid is niet vrijblijvend, de brouwer voelt een grote verantwoordelijkheid voor de leveranciers van hun graan.

Wellicht het meest unieke aan Gulpener is de keuze om alle grondstoffen in een straal van 40 kilometer om de brouwerij te betrekken. Via meerjarige contracten met boeren uit de omgeving voor de levering van gerst, tarwe, rogge en spelt, verzekert het bedrijf zich van voldoende grondstoffen voor de productie van

ongeveer 110.000 hectoliter bier per jaar. Het leidde in 1996 tot de oprichting van de coöperatie Triligran waarin 30 boeren zijn verenigd. Gulpener wilde af van het gesleep met grondstoffen. Al in 2001 sloot de brouwerij een ‘verbond met de natuur’ om duurzaam te brouwen, wat alle medewerkers hebben ondertekend.

30
INTERVIEW

In de hele transformatie van de landbouwsector heeft Gulpener om meer reden een unieke plek. Brouwmeester Steven van den Berg: “We zorgen ervoor dat een landbouwer meer waarde haalt uit zijn rustgewas. Door er bier van te maken, wordt er meer graan geteeld voor humane consumptie. Maar we kijken samen met de landbouwers naar welke teelten geschikt zijn voor dit gebied en passen daar deels ons brouwproces op aan.”

De hele keten bewerken, daar gaat het om. “Wij nemen daar echt onze verantwoordelijkheid. Zo hebben wij een nieuw brouwhuis gebouwd, mede met het oog op het stimuleren van biologische teelt in de regio. Dat is de start geweest om samen met telers te kijken naar meer variëteit in graansoorten. Normaal neemt een brouwer graan af en kijkt wie dat kan leveren. Wij keren het om door met telers te kijken welke graansoorten er mogelijk zijn in de regio. Vervolgens hebben wij gekeken welk bier je daar dan mee kunt brouwen. Het brouwhuis is helemaal ingericht op het verwerken van moeilijk verwerkbare granen die beter groeien in onze regio.”

Wat kunnen we hier hiervan leren met het oog op een meer duurzame landbouw? Van de Berg: “Waar we met de landbouw heen willen, doen wij in praktijk al; meerwaarde bereiken. Het gaat niet alleen om opbrengst. Het gaat om slimme opbrengst.” Directeur Jan-Paul Rutten: ”Wij zijn natuurlijk een bescheiden speler en vullen een niche voor de boer om een hoogwaardig product te kunnen leveren met een rustgewas. Waar die meer aan overhoudt dan als die voedergraan zou verbouwen. Dat leidt tot een langdurige samenwerking met boeren. En dat kun je ook breder bekijken: er is maar één factor die landbouw tot een succes kan maken en dat is als er een langetermijnvisie wordt neergelegd die goed is voor boeren.” Van den Berg: “En wij laten zien dat je in samenwerking met boeren de gemeenschappelijke belangen kan zoeken. Dat gaat dus niet alleen over geld, maar ook over hoe je een boerenbedrijf inricht. Het gaat erom dat je elkaars belang erkent. Constructief en langdurig.”

‘Het gaat bij landbouw niet om opbrengst, het gaat om slimme opbrengst’
Steven van den Berg
31
“Wij laten zien dat je verder komt als je elkaars belang erkent.”

Rutten: ”Goed voorbeeld is de afspraken die we met onze coöperatie Triligran hebben. Ieder jaar maken we met de coöperatie afspraken over de teelt van dat jaar. Daar staan prijsafspraken in, hoeveel hectares ze beplanten en onder welke condities ze moeten afleveren. Maar toen op 15 maart 2020 de lockdown werd afgekondigd wisten we allemaal niet waar we aan toe waren en ik moest die week dat contract tekenen. Toen hebben we met Triligran afgesproken dat ze dat jaar zonder contract en verplichte afname toch zouden inzaaien. De coöperatie liet ons gaandeweg het jaar bepalen hoeveel we afnamen, omdat de situatie zo onduidelijk was in die periode. Dan heb je het over echte samenwerking, omdat je al 30 jaar weet wat je aan elkaar hebt. Zo kun je in dit soort situaties samen zoeken naar oplossingen. Dat is wat we bedoelen met lokale langdurige samenwerking; daar zit de echte waarde. En bij ons is er dan ook nog de wens om in de regio een maatschappelijke impact te maken.”

Gulpener bewijst dat opereren op lokaal niveau al 30 jaar werkt, maar werkt dat ook op landelijk of Europees niveau? Daar zijn samenwerkingen doorgaans ingewikkelder. Van den Berg: “Onze boodschap is misschien wel; als je een duidelijke doestelling hebt, dan kom je er samen wel uit. Hoe ambitieus die doelstelling

ook is.” Rutten: “En dat is wel het hete hangijzer bij de landbouw. Je hebt langetermijnperspectief nodig om tot goede afspraken te komen, maar de overheid neemt vrijwel elk jaar een andere afslag. En die onzekerheid is het allergrootste probleem voor de boeren. Zij investeren in bijvoorbeeld een machine en moeten weten dat ze de komende 20 jaar die machine kunnen gebruiken.” Van den Berg: “Ambitieuze afspraken zijn helemaal het probleem niet, het gaat om langdurige ambitieuze afspraken. En het vertrouwen dat er je samen uitkomt. Zo maken wij vooraf prijsafspraken op basis van de marktprijsontwikkeling van dat jaar. Je kunt ook geen eerlijke prijs betalen als je zegt: ’Als de boel in de schuur ligt kom ik wel eens kijken naar de kwaliteit en gaan we onderhandelen.’ Wij in ieder geval niet.”

In plannen voor een toekomstige landbouw is ook een rol weggelegd voor keurmerken als Beter Leven, om zo met meer ketenpartijen tot afspraken te komen tot verduurzaming. Gulpener werkt met biologische en PlanetProof-granen. Welke afspraken maakt de brouwerij daarbij met zijn leveranciers? Rutten: “Wij willen dat er onder voorwaarden van biologisch of PlanetProof wordt geteeld. Als afnemer dragen wij bij in de kosten als boeren worden geaudit. We faciliteren de meetapparatuur en nemen een aantal extra kosten

‘Naast plannen voor de richting van een toekomstbestendige landbouw wil je de maatschappij eigenlijk ook een beetje herschrijven.’
32
Jan-Paul Rutten

op ons.” Van den Berg: ”Wij vinden biologische teelt belangrijk, maar je kan niet heel Nederland in één keer overschakelen naar biologische teelt, dus zeggen we dat we elk jaar een beetje meer willen. Wij faciliteren dat door de productie elk jaar gewoon te kopen. Dat is uiteindelijk onze rol. Dus als de overheid zegt: ‘ik wil meer duurzame schema’s’, zorg dan dat het ook gekocht wordt. Dat betekent dan wel betere afspraken maken met de levensmiddelenindustrie.

Waar kan dan nog iets verbeterd worden in de keten?

Rutten: “de grootste uitdaging zit ook voor ons bij de retail. Één prikkel zul je nooit gaan veranderen en dat is de prijsprikkel bij de consument. Maar je kunt als overheid bepaald gedrag best stimuleren. Bijvoorbeeld een voorkeur voor regionaliteit of bescherming van de omgeving. Nu heb je een vrije marktwerking op prijs. De overheid kan daar best wat meer op sturen. Als je bescherming van de natuur belangrijk vindt, dan is de overheid toch degene die de grens moet stellen.”

Toch willen Van den Berg en Rutten vooral niet de verantwoordelijkheid alleen bij de overheid leggen.

Rutten: ”Corona heeft laten zien dat we erg afhankelijk zijn van een wereldmarkt. Toen bepaalde producten opeens niet meer verkrijgbaar waren, schrokken we daar allemaal van. Ik zou wel willen pleiten voor meer regionaliteit. Nederland is te klein, maar meer focus om te produceren en consumeren in de West-Europese regio zou al schelen. Wat je lokaal produceert ook lokaal verwerken en consumeren. Dan heb je ook een grotere kans op een maatschappelijke spin-off die wij zo mooi vinden, dat je meer voor elkaar gaat zorgen. Naast plannen voor de richting van een toekomstbestendige landbouw wil je dus eigenlijk de maatschappij ook een beetje herschrijven. Als we dat hoofdstuk ook kunnen schrijven denk ik dat we een heel eind kunnen komen.”

“Wij laten zien dat je verder komt als je elkaars belang erkent.”

De inzet van de voedingsmiddelensector

Ook voor FNLI is een beter perspectief voor de hele agrofoodketen een belangrijke doelstelling van de inzet. Dat perspectief is het best gediend bij een betere balans tussen natuur en voedingssysteem. Deze transitie heeft ruimte en tijd nodig en vraagt om scherpe keuzes. FNLI maakt zich sterk dat de nieuwe omstandigheden en werkgelegenheid en toegevoegde waarde hand in hand gaan. De Noordwest-Europese regio als de natuurlijke marktafbakening voor de Nederlandse voedingsmiddelensector is daarbij cruciaal voor onze sector. Daarbinnen moet een gelijk speelveld ondersteund blijven worden.

We zetten in op integrale pre-competitieve afspraken tussen alle ketenpartners over nieuwe (wettelijke) eisen op het gebied van duurzaamheid en circulariteit. We blijven zoeken naar afspraken die kansen opleveren op Europese schaal voor de voedingsmiddelensector en de primaire sector. Een uniforme wijze van het berekenen van de duurzaamheidsimpact van voedingsmiddelen en uiteindelijk het meenemen daarvan als component in de marktprijs wordt − onder andere vanuit de sector zelf vol gestimuleerd. Kosten die nodig zijn voor verduurzaming worden daarbij meegenomen.

Dit kan niet worden losgezien van het informeren en activeren van de consument. Van belang blijft dat we consumentengedrag stimuleren via campagnes gericht op gedragsverandering. Naast alle samenwerkende ketenpartijen zien wij daarbij ook een rol voor de overheid. Afspraken via een ketenbreed keurmerk moeten open zijn en vrij toegankelijk voor elke partij die aan voorwaarden voor duurzaamheid en circulariteit voldoet.

FNLI is van mening dat behoud van ondernemerschap belangrijk is om tot de juiste initiatieven voor bevordering van duurzaamheid te komen (binnen het aangepaste wettelijk kader). Wel kan de overheid met stimuleringsmaatregelen de transitie versnellen. Ongeacht regelgeving, geven FNLI-leden duurzaamheid en circulariteit al een prominente plek in hun innovatie strategieën, omdat ze hierdoor kansen creëren.

34

Kansen en inzet voor versnelling

FNLI-leden zetten zich in om een groter deel van hun innovatie-inspanningen te richten op (nieuwe) producten die zorgen voor de verlaging van de milieubelasting. Waar zinvol gecombineerd met andere innovatierichtingen als gezond leven en gemak.

• FNLI is vóór een versnelling van inzicht en vergelijkbaarheid van de footprint van producten en in het verlengde daarvan ook voor een systeem waarbij in de marktprijs rekening wordt gehouden met de sociale- en milieukosten van een product.

• Voorop lopen met nieuwe producten en nieuwe product/marktcombinaties met een lagere milieubelasting geeft de voedingsmiddelensector de mogelijkheid om internationaal te kunnen blijven concurreren en succesvol te blijven.

• Bestaande keteninitiatieven (mede) gericht op duurzaamheid versterken door heldere afspraken te maken over te hanteren normen en het delen van goede voorbeelden van nieuwe ketens en de verwaarding van deze producten.

• Benutten van de ruimte die de nieuwe richtlijnen van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) bieden om in samenwerking de duurzaamheidsstandaard steeds te verhogen.

ln vertrouwen de schouders eronder voor verdere verduurzaming van onze voedselketen

Net zoals de primaire sector de afgelopen jaren al veel verduurzamingsslagen heeft gemaakt, hebben ook onze leden uit eigen beweging en met ambitieuze doelstellingen al veel ten behoeve van de verduurzaming van producten en ketens gedaan én gerealiseerd. We weten ook dat de zoektocht naar een nieuwe balans betekent dat we beslissingen moeten nemen die niet makkelijk zijn. Echter, wij geloven dat de voedingsmiddelensector met haar kennis en ondernemerschap de uitdaging tot een kans kan maken die haar positie en die van agrarisch ondernemers kan versterken.

We zijn sterk toegewijd om die volgende verduurzamingsslag te maken en gaan daar samen met andere partijen vol energie mee aan de slag!

35

Meer weten over de inzet van FNLI? Bekijk hier ons volledige verhaal.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.