7 Laureaten 2017

Page 1



7 laureaten KU Leuven Faculteit Architectuur Campussen Sint-Lucas Gent / Brussel 2017 Architectuur Interieurarchitectuur International Master of Architecture Stedenbouw en Ruimtelijke Planning



INHOUD Voorwoord / Preface Dag Boutsen

5

Inleiding / Introduction Carl Bourgeois

6

Afstuderen is een voorrecht Jan Bruggemans

7

Consolatio Loci. Waar verhaal en detail elkaar ontmoeten - Eva Demuynck

9

Théatre des Variétés. Herbestemming van monument tot theatercampus - Laura Reyniers

21

Huiselijke Rituelen Belicht - Michiel Hutsebaut

33

Het Onzichtbare Huis - Laura Wilts

45

A New Creative Community in Poblenou. Coworking: Catalyst of Social Cohesion - Francesco Ogliengo

57

Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity - Aaron Swartjes

69

My name is not a refugee - Elizabeth Wyckaert

81

Colofon

93

3


4


Voorwoord

Preface

Beste lezer, Binnen de Education Academy van de European Association for Architectural Education (EAAE) heb ik actief meegeschreven aan een ‘position paper’ over de principes en praktijken van architectuuronderwijs. Dit stuk zal weldra evolueren naar een Europees charter. In verschillende hoofdstukken worden de uitgangspunten en basis randvoorwaarden voor goed onderwijs in dat wel heel brede veld van de wereld van architectuur gedefinieerd. Ik laat jullie even meekijken naar twee van de vele artikels. Architectural education aims to produce graduates able to transpose complexity into a spatial concept. Architecture students are schooled in the ability to pose questions not just answers, thereby embracing complexity and uncertainty, rather than resisting it. Students learn to respond to complex conditions by developing concepts of articulated space. Creating space becomes an intrinsic skill, embodying a solution or staging the human condition. The opportunity to continuously inhabit a studio space is essential to architectural education productivity. A design studio is a black box, an unregulated context, negotiating its own complexities and contradictions. Its value lies in the platform it provides for debate, ideas exposure, making and testing spatial or theoretical concepts. Ik hoop met deze in het Engels goed klinkende passages mee te kunnen geven in welke biotoop ook onze laureaten hebben kunnen en mogen opereren. Veel lees- en kijkplezier!

Dear Reader, Within the Education Academy of the European Association for Architectural Education (EAAE), I actively contributed to a position paper on the principles and practices of architectural education. This document will soon evolve to become a European charter. In various chapters, the basic principles and framework conditions for good education in that very broad field of the world of architecture are defined. Let me give you a quick peek at two of the numerous articles. Architectural education aims to produce graduates able to transpose complexity into a spatial concept. Architecture students are schooled in the ability to ask questions and not just find answers, thereby embracing complexity and uncertainty rather than resisting it. Students learn to respond to complex conditions by developing concepts of articulated space. Creating space becomes an intrinsic skill, embodying a solution or staging the human condition. The opportunity to continuously inhabit a studio space is essential to architectural education productivity. A design studio is a black box, an unregulated context, negotiating its own complexities and contradictions. Its value lies in the platform it provides for debate, bringing ideas to light and making and testing spatial or theoretical concepts. With these passages that read so nicely, I hope I can demonstrate the biotope in which our laureates have been able to and may operate. I wish you much reading and viewing pleasure!

Dag Boutsen

Decaan Faculteit Architectuur, KU Leuven, Campussen Sint-Lucas Dean Faculty of Architecture, KU Leuven, Campusses Sint-Lucas

5


Inleiding

Introduction

De vraag waar Architectuur nu eigenlijk over gaat lijkt steeds meer aandacht te krijgen. En het is een terechte vraag in een wereld waar steeds meer ongelijkheid heerst, waarvan de bronnen uitgeput raken, waar klimatologische dreiging vorm krijgt, waar migratie en transmigratie de polariteit van culturen en nationaliteiten beklemtoont. Steeds meer lijkt de zoektocht naar een actuele architectuur over veel meer te gaan dan over de sterke ervaring van een goed gebouw, maar moeten culturele, economische, klimatologische en maatschappelijke tentakels worden onderzocht om de continu evoluerende ruimte voor een steeds complexere samenleving gestalte te geven. Architectuuronderwijs dient dan ook mee te evolueren, in een richting waar ze al haar troeven moet inzetten om die nieuwe generatie ontwerpers klaar te stomen : interieurarchitecten, architecten en stedenbouw en ruimtelijke planners van de toekomst. Daar waar complexiteit en onzekerheid verlammend werken, kan Architectuuronderwijs haar eeuwig optimisme inzetten, om ondanks het te kort aan juiste informatie of sluitende bevindingen toch haar creativiteit en intuïtie in te zetten om tot actie over te gaan, om te ageren. Om ‘wereld’ te maken, en liefst niet meer voor de mens alleen. Deze reeks masterproeven toont het talent van die generatie. Talent dat niet vanzelf kwam maar gevolg is van jaren hard werken. Van het kastje naar de muur gestuurd tussen de vele meningen en stellingen, hebben ze finaal hun eigen Architectuur gemaakt. Resoluut en vol vertrouwen zijn ze een jury te lijf gegaan met hun antwoord op de vraag : wat is Architectuur? Dit is ook Architectuur.

The question of what Architecture is actually about seems to be receiving ever more attention. And this is a legitimate question in a world in which there is ever-greater inequality, in which resources are being depleted, in which climate threats loom large, and in which migration and transmigration emphasise the polarity of cultures and nationalities. Increasingly, the search for contemporary architecture seems to be about much more than strongly experiencing a good building. Cultural, economic, climatic and social aspects also have to be examined so as to shape continually evolving space for an ever-more complex society. Architectural education must therefore evolve in harmony with these trends, in a direction in which it must use all its assets to prepare this new generation of designers: the interior designers, architects and urban development and spatial planners of the future. Where complexity and uncertainty cause paralysis, education about Architecture can take advantage of its eternal optimism to deploy its creativity and intuition so that it can take action, despite a lack of accurate information or conclusive findings. To make a “world”, and preferably no longer just for people. This series of master’s theses shows the talent of this generation; talent that didn’t arise in and of itself but which is the result of many years of hard work. Sent from pillar to post among the multitude opinions and positions, they finally succeeded in creating their own Architecture. Resolutely and confidently, they won over a jury with their answer to the question: what is Architecture? This is also Architecture.

Carl Bourgeois

Vicedecaan Onderwijs, Faculteit Architectuur, KU Leuven, Campussen Sint-Lucas Vice dean for Education, Faculty of Architecture, KU Leuven, Campusses Sint-Lucas

6


Afstuderen een voorrecht Afstuderen is een is voorrecht. Afstuderen is een voorrecht

Peter Zumthor, Serpentine Gallery Pavillion 2011

Peter Zumthor, Serpentine Gallery Pavilion 2011 Peter Zumthor, Serpentine Gallery Pavilion 2011

Sanaa, Serpentine Gallery Pavillion 2009Pavillion 2009 Sanaa, Serpentine Gallery Sanaa, Serpentine Gallery Pavillion 2009 Architecuur is verbeelding. Architectuur is verbeelding Architectuur is verbeelding Jan Bruggemans Jan Bruggemans Jan Bruggemans Em. Prof. Architect KU Leuven Faculteit Architectuur Em. Prof. Architect KULeuven faculteit Architectuur Em. Prof. Architect KULeuven faculteit Architectuur 7


2

8


Consolatio Loci. Waar verhaal en detail elkaar ontmoeten - Eva Demuynck

Zo warm en diep is de wereld in mij: troostende eigenschappen van architectuur bij trauma en hoop.

How warm and deep a world within me: comfort. ing capacities of architecture in trauma and hope.

Deze masterthesis vertrektvanuit de studio-opdracht Critical Reflective Practice: a speculative research by design, onderwezen door prof. dr. arch. Jo Van Den Berghe en prof. dr. ir. arch. Thierry Lagrange. We hebben de studenten uitgenodigd hun toekomstige praktijk (toekomstige zelf ) vorm te geven door een project te ontwerpen dat overeenstemt met hun persoonlijke ervaringen en ambities. Er zijn weinig beperkingen opgelegd aan de thema’s en locaties binnen de sterk vertrouwelijke sfeer van de studio. Het werk moest enkel gesitueerd zijn in een kwetsbare topografie, hetzij een echte plek of een kwetsbare plek in de student zelf. Als gevolg daarvan zijn vele projecten autobiografisch geworden. Daarom aanvaardt deze studio a priori de subjectieve camera van de student als de meest betrouwbare bron van ‘waarheid’. Eva Demuynck heeft gekozen voor een bijna psychoanalytisch traject van introversie en diepe reflecties over het zelf. Uit vroege gesprekken tussen Eva en haar professoren bleek dat dit traject niet zonder emotionele risico’s kwam. 21 december. ‘s Avonds belde Annelies De Smet, Eva’s externe mentor voor dit project, naar Jo. Ze praatten een uur lang over het risico van persoonlijke emoties, omdat Annelies zich zorgen maakte. De volgende dag voerden Jo en Thierry een lang gesprek over het onderwerp. Vervolgens praatten ze met Eva en werd de beslissing genomen dat dit project moest worden voortgezet, steunend op de sterk vertrouwelijke sfeer van deze studio. Waarop hadden deze emoties en dit project dan betrekking? Als een manier om het recente verlies van haar vader te verwerken, wilde Eva de nadruk van dit project leggen op de vraag hoe ruimte en materie non-verbale troost kunnen bieden. Dat deed ze door architectonische interventies te ontwerpen in haar ouderlijk huis. Daar kon ze de afwezigheid van haar vader zowel ruimtelijk als mentaal voelen. Haar emotionele associaties met plekken en elementen in het huis waren haar belangrijkste inspiratiebron. Die associaties kwamen aan het licht door te tekenen en reflectief te schrijven, waardoor troost langzaam voelbaar werd door een diepe belichaming van gematerialiseerde associaties. Dat zorgde voor een kruising van plaats, herinnering en architectonisch detail. Eva verklaart: “Ik geloof nu dat het dit korte moment is waarop materie de zintuigen raakt en een ‘stil gesprek’ voert, dat architectuur werkelijk bepaalt. Door dit project te delen hoop ik anderen te inspireren en deuren te openen naar meer intuïtieve en subjectieve benaderingen van architectuur.”

This master dissertation starts from the studio assignment Critical Reflective Practice: a speculative research by design, taught by Prof.dr.arch. Jo Van Den Berghe and Prof.dr.ir.arch. Thierry Lagrange. Students have been invited to shape their future practice (future self ) through designing a project according to their personal experiences and aspirations. Little restrictions on themes and sites have been imposed in the high trust atmosphere of the studio. Only, the work had to be situated in a fragile topography, either a real place or a vulnerable spot within the student him/herself. Hence, many of the projects were autobiographical. To do so, this studio a priori accepts the subjective camera of the student as the most reliable source of ‘truth’. Eva Demuynck has chosen an almost psychoanalytical path of introversion and deep reflections of the self. Through early conversations between Eva and her professors this path seemed not to be without emotional risks. 21 December. It was in the evening that Annelies De Smet, Eva’s external mentor for this project, called Jo. They talked for an hour about this risky matter of personal emotions, starting from Annelies’s concerns. The next day, Jo and Thierry had a long conversation on this. Then they talked with Eva, and the decision was made that this project should be continued, banking on the high trust environment of this studio. What were these emotions and this project about, then? As a way of coming to terms with the recent loss of her father, Eva’s focus for this project was researching how space and matter can offer non-verbal consolation. Eva did this through designing architectural interventions in her childhood home. There, her father’s absence could be felt both spatially and mentally. Her emotional associations with places and elements in the house were her main source of inspiration. These associations were brought to the surface through hand drawing and reflective writing, slowly making consolation tangible through a deep embodiment of materialised associations, resulting in an intersection between place, memory and architectural detail. Eva claimed that “I now believe that it is this brief moment when matter touches the senses and engages in ‘silent conversation’ that can truly define architecture. In sharing this project, I hope to inspire others and open doors to more intuitive and subjective approaches to architecture”.

Jo Van Den Berghe en Thierry Lagrange over het eindwerk van Eva Demuynck, laureaat Master in de architectuur Gent

Jo Van Den Berghe and Thierry Lagrange on the master’s thesis by Eva Demuynck, laureate Master of Architecture Ghent

Jo Van Den Berghe and Thierry Lagrange Begeleidende docenten, Faculteit Architectuur Supervising lecturers, Faculty of Architecture

9


I Na het overlijden van mijn vader tijdens de winter van 2015, kon ik lange tijd niet de juiste woorden vinden om uit te drukken wat er in me omging. Toen we iets meer dan een jaar later in de ontwerpstudio ‘Critical Reflective Practice’ gevraagd werden een ‘kwetsbare context’ te kiezen voor onze masterproef, besloot ik dan ook me te wenden tot mijn non-verbale taal: architectuur. Een diepgaande inhoudelijke exploratie van verlies in relatie tot architectuur, liet me toe mijn eigen ervaring te kaderen binnen de ruimere context van verliesverwerking. Verdriet een ‘plaats’ geven buiten jezelf, blijkt een keerpunt te vormen binnen dit proces. De grote variatie aan grafmonumenten doorheen de geschiedenis, illustreert hoe architectuur zicht bijzonder goed leent tot deze materiële veruitwendiging. De huidige gebouwde ruimte biedt echter vaak nog geen antwoord op nieuwe manieren van afscheid nemen. Zo kiezen steeds meer mensen voor het thuisbewaren van de assen van hun dierbare na de crematie, maar volgt daarna een lange besluitloze periode omtrent de finale plaatsing van de urne. Ook wij hebben ervoor gekozen de urne van mijn vader thuis te bewaren. Ondanks de vele gesprekken die hier ondertussen reeds over gevoerd werden, hebben we nog steeds de ‘juiste’ plek niet gevonden. Dit gaf me bij aanvang van het project het gevoel dat ik nooit afstand kon nemen van mijn vedriet en dat ik er tegelijkertijd ook nergens anders mee terechtkon. Daarom besloot ik ontwerpmatig te gaan aftasten welke ruimtelijke ingrepen in het huis me wel troost zouden kunnen bieden en welke het huis ook voor mijn mama terug een stuk ‘leefbaarder’ zouden maken. Dit zoeken naar ‘emotioneel comfort’ leek me bovendien erg zinvol om later als architect te kunnen inzetten voor anderen.

foto van mijn vader’s zitplaats in de leefruimte, met zicht op de tuin

II Een proces van simultaan schrijven en tekenen, bracht de vele emotionele associaties gekoppeld aan het huis naar de oppervlakte. Zo vormen mijn associaties met bovenlucht (dromen, de toekomst, het vluchtige, ...) en ondergrond (herinneringen, het verleden, het eeuwige, ...) de basis voor de opbouw van de snede, terwijl de verschillen in emotionele intensiteit in de ruimtes van de woning het plan bepaald hebben. Vertrekkende vanuit de plekken waar mijn vader’s afwezigheid zowel ruimtelijk als mentaal het sterkst kon gevoeld worden (zie foto’s en plan), werden drie ruimtelijke ingrepen ontwikkeld : een ruimte om afscheid te nemen, om te herinneren en om te dromen. De traagheid van het analoog tekenen en het continu herwerken van versie na versie maakte het mogelijk mijn associaties stap voor stap te gaan materialiseren in het architectuurdetail, waardoor troost tastbaar werd gemaakt. foto van het hart van de tuin - ‘emotioneel’ grondplan van het huis

10


Constructing Saudade- Ghan Oudhuis

11


12

een selectie van procestekeningen


Consolatio Loci. Waar verhaal en detail elkaar ontmoeten - Eva Demuynck

b

b’

a

a’

c

c’

snede cc’

13


14


Consolatio Loci. Waar verhaal en detail elkaar ontmoeten - Eva Demuynck

de afscheidsruimte : foto maquette 1/20

de ruimte voor de herinnering : foto maquette 1/20

collage snede aa’ + bb’

15


e

d

d’

e’

van links naar rechts : borgen 301, porto blue KM, praag impression

snede dd’ snede ee’

16


Consolatio Loci. Waar verhaal en detail elkaar ontmoeten - Eva Demuynck

III De resulterende tekeningen zijn steeds een gematerialiseerde belichaming van wat voorbij de taal ligt en balanceren op de frictie tussen het verbeeld- en realiseerbare. Ieder detail heeft een bijzondere betekenis en draagt bij tot de opbouw van de ruimtelijke sequens. Deze documenten zijn niet ‘af ’: ze vormen eerder een momentopname van mijn huidige positie binnen het verliesverwerkingsproces en zijn een eerste stap in de richting van het hopelijk ooit werkelijk realiseren van een plek voor de urne. De masterproef was voor mij een ‘rite de passage’: een intense beweging tussen terugkijken, reflecteren en vooruitkijken. Door ieder ontwerpelement binnenste buiten te keren heb ik uiteindelijk niet alleen een troostruimte gecreëerd als sluitstuk op mijn ouderlijk huis, maar heb ik zelf ook troost gevonden in het ontwerpmatig veruitwendigen van mijn verdriet. Ik beleef de woning nu op een heel andere manier.

de ruimtelijke sequens

Tenslotte heeft het ontwerpproces voor mij ook de betekenis van de tekening, de typologie van de woning en de rol van de architect in een nieuw daglicht gesteld. De tekening bleek namelijk niet alleen de ideale persoonlijke verwerkingsruimte te zijn, maar maakte ook een nieuwe non-verbale dialoog mogelijk met mijn mama op momenten waarop woorden even tekort leken te schieten. De ontworpen ruimtes bestaan dan ook niet enkel op papier, maar blijven via de tekening sterk gelinkt aan een mentaal ruimte. De woning wordt volgens mij binnen het architectuurdebat al te vaak gebanaliseerd ten opzichte van de grootschalige iconische architectuurproductie. Het is echter de ruimte waarin we opgroeien en leven, de voedingsbodem voor onze herinneringen en dromen. In het ontwerpen en verbouwen van deze ‘wachtkamer’, met daarbij de focus op het emotionele in plaats van louter op het functionele en het rationele, ligt volgens mij misschien meer dan ooit een uitdaging voor de architect. Daarbij is een empatisch inlevingsvermogen niet weg te denken. Enkel hiermee kan een architect zich openstellen voor de onzichtbare laag van verhalen die plekken in zich dragen en kan hij/zij een nieuwe ruimte creëren die dit verhaal vertelt.

17


IV Omdat het rouwen om mijn vader een proces zonder einde zal blijven en omdat dit moment van de opleiding voor mij geen eindpunt is maar eerder een nieuw begin, voelt het zeer natuurlijk aan dat ook het project eindigt met een open einde. Binnen de tijdspanne van de masterproef werd bewust de focus gelegd op de persoonlijke dimensie van troost: je dichtbij voelen bij wat je verloren bent. De bevindingen die hieruit voortkwamen zouden nu kunnen ingezet worden binnen de sociale dimensie van troost: je niet de enige voelen die verlies te verwerken krijgt. Als ik hiervoor een context zou moeten kiezen op basis van een eigen ervaring dan zou ik kiezen voor mijn meest memorabele wandeling: een vijf uur durende tocht in de nabijheid van de Aletsch gletsjer in Zwitserland, een natuurlijk landschap waar het eeuwige en het vergankelijke samenvallen en dat ook aan niemand toebehoort. Zelf zie ik een hele reeks parallellen tussen hoe ik mijn rouwproces tot nu toe ervaren heb en het uitgestippelde traject. Het wandelen en de terugkeer naar dit lichamelijk aanvoelen laten op iedere wandelaar sowieso een diepe indruk achter. Het creĂŤren van een troostruimte in deze omgeving zou zich kunnen enten op de gedetecteerde ankerpunten in de wandeling. De focus zou het zoeken kunnen zijn naar hoe via de ontworpen ruimte onderling begrip kan ontstaan en hoe we zo onze onmacht ten opzichte van verlies met elkaar kunnen delen. Aletsch Gletsjer (Zwitserland) : foto van het landschap

en topografie

N

1 : 27 000 1cm

18


Consolatio Loci. Waar verhaal en detail elkaar ontmoeten - Eva Demuynck

Consolatio Loci

Consolatio Loci

Verhaal en architectuur – twee begrippen die voor mij onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Architect zijn en architectuur maken betekent voor mij namelijk het lezen van een plek, het schrijven van een beleving en het verhalen hiervan door middel van niet-talige ruimtelijke communicatie: de nieuwe gebouwde ruimte vertelt. De bezoeker interpreteert, verbeeldt en schrijft zelf zijn of haar vervolg. Ontwerpen ervaar ik als een zoektocht naar het moment waarop de grens tussen het abstracte en het concrete, de beleving en de gebouwde ruimte, de tekst en de tekening, het talige en het niet-talige, het concept en het constructiedetail vervaagt. Deze werkwijze vormt dan ook de rode draad doorheen dit ontwerp(proces). Vandaar wijst ook de titel op een samenvloeiing van deze twee ‘polen’. Het is enerzijds een verwijzing naar het klassieke literaire genre van de ‘consolatio’ : een traditie waarbij de auteur een troostgeschrift opdroeg aan een dierbare in rouw. Anderzijds is het een verwijzing naar de term ‘genius loci’, o.a. bekend in de architectuurtheorie uit het werk ‘Genius Loci: Towards a phenomenology of architecture’ (1980) van Christian Norberg-Schulz. Hierin stelt hij dat het de taak is van de architect om de karakteriserende atmosfeer van een plek door middel van een architecturaal ontwerp naar de voorgrond te brengen. ‘Consolatio Loci’, oftewel ‘de vertroosting van een plek’ gaat nog een stapje verder. Naar aanleiding van een diep persoonlijke ervaring, namelijk het verlies van mijn vader, besloot ik ontwerpmatig te onderzoeken hoe troost geput uit de herinneringen en dromen gekoppeld aan mijn ouderlijke thuis tastbaar gemaakt kon worden in de gebouwde ruimte en het architectuurdetail. Op dit snijpunt tussen plek, herinnering en architectuur, openbaart zich het enorme emotionele potentieel van zowel materie als ontwerpen: een inzicht dat ik als centraal gegeven graag verder zou ontwikkelen binnen mijn toekomstige architectuurpraktijk. Daarnaast hoop ik door dit project te delen ook anderen te kunnen inspireren om architectuur op een meer intuïtieve en subjectieve manier te gaan benaderen.

Narrative and architecture – I can’t think about one without thinking about the other. Being an architect and making architecture, for me, means reading a place, writing an experience and narrating it through non-verbal spatial communication: the newly built space tells a story. The visitor interprets this and imagines and writes his or her sequel. I think designing is always a search for the moment when the boundary between the abstract and the concrete, the experience and the built space, the writing and the drawing, the verbal and the non-verbal, the concept and the construction detail fades away. It was this belief that guided me through the design process. That is why the title also indicates a confluence of these two notions. On the one hand, it refers to the classic literary genre of the ‘consolatio’: a tradition in which the author dedicated a consolation lettre to a loved one in mourning. On the other hand, it refers to the term ‘genius loci’, known in the architectural theory from the work ‘Genius Loci: Towards a phenomenology of architecture’ (1980) by Christian Norberg-Schulz. In this work, he states that it is the task of the architect to translate the characterizing atmosphere of a place into an architectural design. ‘Consolatio Loci’, or ‘the consolation a place’ takes this notion one step further. After a deeply personal experience, namely the loss of my father, I decided to research by design how the consolation found in memories and dreams, linked to my childhood home, could be made tangible in the built space and the architectural detail. It is at this intersection between place, memory and architecture that the enormous emotional potential of both matter and designing is revealed : a discovery I hope to keep develloping as a central theme in my future architecture practice. Furthermore, by sharing this project, I hope to in¬spire a more intuitive and subjective approach of architecture.

Waar verhaal en detail elkaar ontmoeten. door Eva Demuynck, laureaat Master in de architectuur Gent

Where narrative and detail meet. Eva Demuynck, laureate Master of Architecture Ghent

Eva Demuynck Laureaat Master in de architectuur, Gent Laureate Master of Architecture, Ghent

19


perspectief straatbeeld 20


Théatre des Variétés. Herbestemming van monument tot theatercampus - Laura Reyniers

Théâtre des Variétés

Théâtre des Variétés

In haar masterthesis heeft Laura Reyniers het creatieve hergebruik van leegstaande gebouwen besproken. Ze werkte tegelijkertijd aan een groot kantoorgebouw dat werd afgebroken en aan het Théâtre des Variétés. Voor het kantoorgebouw bestudeerde ze het hergebruik van generische gebouwen en voor het theater bekeek ze de mogelijkheden die een bijzonder specifieke architectuur biedt. Uiteindelijk besloot Laura dat ze de details, verfijnde verbindingsstukken en materialen van het theater alleen zou kunnen begrijpen als ze zich uitsluitend met dat gebouw bezighield. Daarom liet ze het kantoorgebouw achterwege. Het project van het Théâtre des Variétés vertrekt vanuit het idee dat het niet langer een theater is, maar dat het nog steeds kan worden gebruikt voor optredens als de specifieke omstandigheden ervan geen probleem vormen. Dat is cruciaal om verschillende redenen. Ten eerste is het theater gedeeltelijk beschermd en is het ontworpen voor heel specifieke voorstellingen die niet langer worden opgevoerd: de slechte omzetting naar gewone theatervormen is aanvaardbaar als er ook nieuwe, onverwachte kansen worden gecreëerd bij het organiseren van voorstellingen. De akoestiek moet niet radicaal worden omgevormd en zelfs isolatie is niet langer een probleem. Zaken kunnen blijven zoals ze zijn, want Laura vindt een manier om te vermijden dat regels en normen worden opgelegd aan het bestaande. Als de ruimte bovendien geen functionele vertaling is van specifieke vereisten, kan ze op andere manieren gebruikt worden. In dit project wordt de theaterzaal zelf de hal van de school, een collectieve ruimte die al het leven van de omliggende gebouwen verbindt. De mediatheek, de studentenaccommodatie, de klassen en het atelier en zelfs de openbare ruimte worden allen rechtstreeks verbonden met de centrale ruimte. Het wordt een beschermd buitentheater, een openbare ruimte, een groot auditorium en een informele ontmoetingsplek, of zelfs de uitbreiding van de bibliotheek. De sterke aanwezigheid van de centrale ruimte maakt de kwestie van de architectuur van de omliggende gebouwen ook ondergeschikt. Op een bepaalde manier staan ze niet centraal in het project: ze zijn er louter omdat ze de locatie een zekere bedrijvigheid verlenen. Ze zijn er niet om een identiteit te bepalen. Hun ontwerp is behoorlijk eenvoudig: bakstenen en cement omdat die elementen sowieso alomtegenwoordig zijn, ramen en grotere openingen waar nodig. Misschien is dit een echo van de achtergevel van het oude theater; het resultaat van ongerelateerde utilitaire acties wordt misschien de meest poëtische façade van het gebouw.

For her Master Thesis, Laura Reyniers addressed the creative reuse of empty buildings. She worked simultaneously on a large office building in the process of being demolished and on the Théâtre des Variétés. The office block as an investigation of the reuse of generic buildings, the theater as an exploration of possibilities offered by an extremely specific architecture. At the end, Laura decided that the theater asked for exclusivity, in order to grasp the opportunities of details, refined articulations and materials. She left the office block behind. The project of the Théâtre de Variétés departs from the idea that it is not a theatre anymore, but that is still can be used for performances if accepting the specificity of its conditions. This is fundamental for several reasons. First, the theatre is partially protected, is was designed for very specific shows that are no longer in use : to accept poor adaptation to usual theatre forms if also creating new, unexpected opportunities in curating performances. Acoustics do not need be radically transformed, and even thermal insulation is not an issue anymore. Things can be kept as they are, because Laura finds a way avoid to superimpose regulations and norms to the existing. Second, if the space is not a functional translation of specific requirements, it allows to open to other uses. In this project, the theatre room itself becomes the foyer of the school, a collective space connecting all the life of the buildings around it. The mediatheque, the student accommodation, the classes and workshop, and even the public space are all directly connected to the central space. It becomes a protected outdoor theater, a public space, a large auditorium, and informal meeting point, or even the extension of the library. Third, the strong presence of the central space displaces the question of the architecture of the buildings around it. In a way, they are not central to the project : they simply are there because they provide the site with a bustling activity. They are not there to define an identity. Their design is quite plain : bricks and concrete because they are omnipresent anyway, windows and larger openings when needed. Maybe this is an echo of the back façade of the old theater, the result of unrelated utilitarian actions possibly becomes the most poetic face of the building.

Harold Fallon over het eindwerk van Laura Reyniers, laureaat Master in de architectuur Brussel

Harold Fallon on Laura Reyniers' master's thesis, laureate Master of Architecture Brussels

21

Harold Fallon Begeleidend docent, Faculteit Architectuur Supervising lecturer, Faculty of Architecture


inplanting huidige situatie 22


Théatre des Variétés. Herbestemming van monument tot theatercampus - Laura Reyniers

theater huidige situatie 23


nieuw ontwerpvoorstel 24


Théatre des Variétés. Herbestemming van monument tot theatercampus - Laura Reyniers

plan niveau +1 25


snedes 26


Théatre des Variétés. Herbestemming van monument tot theatercampus - Laura Reyniers

interieurdetail aansluiting podium 27


gevels 28


Théatre des Variétés. Herbestemming van monument tot theatercampus - Laura Reyniers

interieurdetail aansluiting balkon 29


fragment maquette 1:100 30


Théatre des Variétés. Herbestemming van monument tot theatercampus - Laura Reyniers

Théâtre des Variétés. Herbestemming van monument tot theatercampus

Théâtre des Variétés. Reallocation from monument to theater campus

Met de stad Brussel als vertrekpunt kon iedere student zich focussen op een thematiek die aansluit bij zijn/haar persoonlijk interesseveld. Ikzelf ben vertrokken vanuit een onderzoek naar de verschillende soorten leegstand in Brussel en hoe daar momenteel mee wordt omgegaan. Twee leegstaande sites werden uitgekozen en grondig bestudeerd naar hun mogelijkheden tot herbestemming. Uiteindelijk leidde dit tot een ontwerpvoorstel voor de site rondom het Théâtre des Variétés, gelegen op de hoek tussen de Mechelsestraat en de Sint-Pietersstraat. Uit onderzoek naar bestaande theater- en filmzalen in Brussel blijkt dat er reeds een groot aanbod aanwezig is. De vraag naar de restauratie van het Théâtre des Variétes lijkt daarom minimaal te zijn. Heeft het nog zin om de oorspronkelijke functie van het gebouw te behouden? Of moet men op zoek gaan naar aanvullende programma’s om het gebouw nieuw leven in te blazen? De bescherm¬ing tot monument vormt ook een zekere beperking binnen de zoektocht naar een nieuwe invulling voor het theater. Het wordt haast onmogelijk om de zaal nog steeds als volwaardig theater te laten functioneren. In het ontwerpvoorstel worden er drie nieuwe functies toegevoegd die aansluiting vinden bij de zaal: flexibele leslokalen, een mediatheek en een studenten-residentie. Het geheel vormt een nieuwe campus van het RITCS voor opleidingen in theater en film. Het theater middenin dient als gemeenschappelijke hal. Het is de plaats waar deze drie functies met elkaar in aanraking komen. Daarnaast zorgt de grote zaal ook voor een verlenging van de stedelijkheid naar binnen toe. Hij is toegankelijk via de oorspronkelijke hoofdingang, maar ook via de drie aanslu¬itende gebouwen. Door in te spelen op rechtstreekse doorzichten, worden de voorbijgangers aangesproken om naar binnen te treden. De relatie tussen de oude theater¬zaal en de drie nieuwe functies rondom is zowel function-eel als visueel. Hoewel de activiteiten zich voornamelijk in de nieuwe gebouwen afspelen, kunnen ze uitwijken naar de grote zaal. In dit ontwerpproces was het noodzakelijk om te vertrek¬ken vanuit de behoeften van het gebouw zelf. Omdat het theater zo specifiek werd vorm gegeven, lag de uitdaging in het zoeken naar een programma dat bijdraagt tot deze ruimtelijke ervaring. De opzet was om de historische waarde van het gebouw te behouden, maar tegelijk ook op een ongedwongen manier een nieuw programma te introduceren.

With the city of Brussels as a starting point, every student could focus on a theme that fits with his/hers personal field of interests. I myself started an investigation into the different types of vacancy we see today in Brussels and how they are being addressed. Two vacant sites were se-lected and studied for their possibilities in re-destination. This eventually resulted in a new design proposal for the site of the Théâtre des Variétés, located on the corner of the Mechelsestraat and the Sint-Pietersstraat. Further research into existing theater halls in Brussels shows that there is already a wide range present. The demand for the restoration of the theater therefore seems to be minimal. Is it usefull to maintain the original functions of the building? Or do we have to look for new supplementary programs to bring the building back to life? The protection as a monument also forms a certain limitation within the search for a new program. This makes it hardly possible for the building to function as a proper theater. In the new design proposal three new volumes are added to make a connection with the existing theater hall: flexible classrooms, a media library and a student residence. The whole site provides a new educational campus of the RITCS for their theater and film department. The theater in the middle serves as a common hall. It is the place where these three functions come into contact. Furthermore it also provides an extension of the urban life to the inside. It is accessible through the original main entrance, but also through the three connecting buildings. By responding to the direct visual axes, the pedestri-ans are called upon to enter the theater. The relationship between the hall and the three new buildings is both functional and visual. Although the activities are mainly located in the new buildings, they have the possibility to extend to the central theater hall. In this design process it was necessary to start from the needs of the building itself. Because the theater was designed in a particulary way, it was challenging to look for a program that contributes to the spatial experience. The intention was to maintain the historical value of the building, but at the same time introducing a new program without any constraints.

by Laura Reyniers

doorLaura Reyniers

Laura Reyniers Laureaat Master in de architectuur Brussel Laureate Master of Architecture Brussels

31


2

32


Huiselijke Rituelen Belicht - Michiel Hutsebaut

Huiselijke Rituelen Belicht

Domestic Rituals Illuminated

Michiel Hutsebaut ontwikkelde zijn Masterproef in de context van het atelier ‘Vraagstukken uit de praktijk.’ Dit atelier, onder leiding van Doorzon Interieur Architecten – Stefanie Everaert en Caroline Lateur – en Fredie Floré, neemt de ontwerppraktijk als vertrekpunt en zoomt in op de vraagstukken die zich hier aandienen. Studenten verdiepen zich in uiteenlopende topics, maar reflecteren tegelijk over één essentieel overkoepelend vraagstuk: hoe kunnen we de verbeelding actief (blijven) aanspreken? Binnen de condities waarin de ontwerper vandaag moet werken – hoge werkdruk, economische schaarste, toenemende administratieve verplichtingen… - is dromen een bijzonder schaars goed geworden. Hoe kunnen we die verbeelding wakker houden in alle stadia van het proces – van schets tot detailtekening? Eén van de technieken die in dit atelier worden ingezet is die van de handgetekende observatieoefening. Deze oefening wordt gelanceerd bij het begin van het tweede semester, kort nadat de studenten de intentieverklaring van hun Masterproef hebben voorgesteld. Die intentieverklaring – een document dat bestaat uit tekst en beeld dat de ambities van elke Masterproef formuleert – ontwikkelen de studenten in het eerste semester. In respons op deze intentieverklaringen krijgen alle studenten één bestaand project of beeld toegewezen dat ze op één week tijd aan de hand van een reeks handgemaakte tekeningen moeten bestuderen. De oefening verplicht iedereen om om te gaan met de traagheid van het tekenen met de hand. Oplossingsgericht, rationeel denken wordt ingeruild voor verkenning en speelsheid; directe verbindingen voor inspirerende omwegen. Michiel Hutsebaut vervoegde het Masterproefatelier ‘Vraagstukken uit de praktijk’ met een persoonlijk geformuleerde ambitie: de verwantschappen tussen interieurarchitectuur en scenografie en in het bijzonder de mogelijkheden van scenografisch licht onderzoeken. Inspelend hierop kreeg hij bij de observatieoefening beelden aangereikt van zowel Atelier Bow Wow, Shiro Kuramata als Ugo De La Pietra waarin telkens iets bijzonders gebeurt met licht en kleur. Vooral het werk van Ugo la Pietra is een rol blijven spelen tot het einde van de Masterproef. De focus op licht en scenografie werd al gauw gekoppeld aan een studie van huiselijke handelingen of rituelen: slapengaan, wassen, eten… De verschillende onderzoeksinteresses vonden elkaar finaal in een ruimtelijke studie van het boek De Jonge Bruid (2015) van de Italiaanse schrijver Alessandro Baricco. Het eindproduct van de Masterproef is een ontwerp van een interieur voor ‘de Familie’ uit dit boek. De alledaagse, vaak absurde handelingen van de familieleden worden hierin uitvergroot en getheatraliseerd. ‘Huiselijke rituelen belicht’ is project met een veelzijdige output. Een bijzondere sterkte van deze Masterproef is dat alle onderdelen met een grote maturiteit zijn uitgewerkt. Tekeningen, schetsen, tekst, maquettes, collages, film en materiaalstudies vormen samen één solide geheel dat Michiel ook mondeling met overtuiging weet voor te stellen. Het project is uitermate doordacht en blijft tegelijk tot de verbeelding spreken.

Michiel Hutsebaut developed his Master’s thesis in the context of the workshop ‘Real-life issues’. This workshop, under the guidance of Doorzon Interior Designers - Stefanie Everaert and Caroline Lateur - and Fredie Floré, takes design practice as its starting point, focusing on the issues that arise there. Students explore various topics, meanwhile reflecting on a single essential, all-encompassing issue: how to (continue to) actively engage the imagination. Under the constraints that today’s designers are forced to work - high pressure, economic decline, increasing administrative duties - dreaming has become an incredibly scarce commodity. How can we keep that imagination thriving at all stages of the process - from sketch to detailed drawing? One of the techniques employed in this workshop is the hand-drawn observation exercise. This exercise begins at the start of the second semester, shortly after the students present their declarations of intent for their Master’s thesis. These declarations of intent - documents with text and images defining the objectives of the Master’s thesis - are developed by the students during their first semester. All students are then assigned a single existing project or image in response to their declaration of intent and given a week to explore this through a series of hand drawn designs. The exercise obliges everyone to adapt to the slower pace of drawing by hand. The solutionsoriented, rational approach is exchanged for playfulness and exploration, and substitutes direct connections for inspiring detours. Michiel Hutsebaut combined the Master’s thesis workshop ‘Real-life issues’ with a personally-formulated objective: to research the similarities between interior design and scenography and the opportunities provided by stage lighting in particular. In response to this, for the observational exercise he was provided with images of work by Atelier Bow Wow, Shiro Kuramata and Ugo De La Pietra, all involving interesting use of light and colour. Ugo la Pietra in particular continued to play a role throughout his Master’s thesis. The focus on lighting and scenography was soon linked to a study of domestic activities, or rituals: going to sleep, bathing, eating, etc. These diverse research interests ultimately combined into a spatial exploration of the book La Sposa giovane (The Young Bride, 2015) by Italian author, Alessandro Baricco. The final product of his Master’s thesis is the design of an interior for ‘The Family’ in this book. Here, the family members’ every day, often absurd actions are expanded and dramatized. ‘Domestic Rituals Illuminated’ is a project with a multifaceted output. An exceptionally strong point of this Master’s thesis is the tremendous maturity evident in the detailing of all the various elements. Designs, sketches, text, scale models, collages, film and material studies combine to form a coherent whole, convincingly supported by Michiel’s oral presentation. The project is immensely well-considered, while at the same time appealing to the imagination.

Stefanie Everaert, Caroline Lateur en Fredie Floré over het eindwerk van Michiel Hutsebaut, laureaat Master in de interieurarchitectuur Gent

Stefanie Everaert, Caroline Lateur and Fredie Floré on the final thesis of Michiel Hutsebaut, awarded a Master in Interior Architecture Ghent

33

Stefanie Everaert, Caroline Lateur and Fredie Floré Faculty of Architecture


4

34


Huiselijke Rituelen Belicht - Michiel Hutsebaut

5

35


6

36


Huiselijke Rituelen Belicht - Michiel Hutsebaut

7

37


8

38


Huiselijke Rituelen Belicht - Michiel Hutsebaut

9

39


10 40


Huiselijke Rituelen Belicht - Michiel Hutsebaut

11

41


12 42


Huiselijke Rituelen Belicht - Michiel Hutsebaut

Huiselijke rituelen belicht

Domestic Rituals Illuminated

Ik ontwierp het interieur voor de Familie uit het boek De Jonge Bruid van de Italiaanse schrijver Alessandro Baricco. De dagdagelijkse handelingen van de familieleden, die geworteld zitten in de Italiaanse cultuur, worden in het interieurontwerp uitvergroot en getheatraliseerd. Deze uitermate persoonlijke en vaak absurde rituelen informeren het interieurontwerp. De ontworpen ruimtes worden bijna het toneel waarop de verschillende gebruikers zich begeven en ‘acteren’. De manier waarop de butler de ramen en luiken opent in de gang als deel van het ontwaakritueel van de Moeder, bepaalt het ontwerp van die gang en het gordijn in haar slaapkamer. Het ochtendritueel van de Familie is heerlijk bizar zodat ze bijna letterlijk een rode loper krijgen om naar de eetkamer gaan. Diezelfde eetkamer/ woonkamer/keuken neemt aanzienlijke proporties aan om de Familie en hun genodigden te huizen. De badkamer van de Moeder versmelt met een plantentuin op het dakterras om tegemoet te komen aan haar hunkering naar ongedwongenheid. Het ontwerp kwam tot stand vanuit de hypothese dat er een overlap bestaat tussen de discipline van scenografie en interieurarchitectuur. De verwantschap tussen beide disciplines is erg breed en bestaat uit verschillende facetten. Een van de meest opmerkelijke gelijkenissen die getrokken kunnen worden, is het gebruik van licht. Voor zowel de scenograaf als de interieurarchitect is licht essentieel om te tonen wat er gebeurt op scène en in een interieur. Tegelijkertijd bestaat voor beide de ambitie om naast het belichten en verlichten van scènes en mensen een extra laag toe te voegen. Die toegevoegde betekenis overstijgt de louter functionaliteit van licht. Beide disciplines streven allebei naar emotionele, een zintuigelijke en tegelijk rationele ervaring voor de toeschouwers/gebruikers. Hoewel de opzet van een scenograaf en een interieurarchitect dezelfde is, verschilt de werkwijze. Scenografisch licht inzetten op de bühne is nadenken over de relatie tussen het gecreëerde lichtbeeld en de emoties van de personages en de toeschouwers. Natuurlijk licht inzetten in een interieur gaat over de relatie tussen de gebruikers en de architectuur van de plek. Door de veranderlijkheid van natuurlijk licht moet een interieurarchitect zich de vraag stellen hoe om te gaan met die vergankelijkheid en voor een stuk ook voorspelbaarheid, in de vorm van herhaling. Via de case study van De Jonge Bruid ga ik dieper in op het scenografische potentieel van licht in interieurarchitectuur. Het interieur kan benaderd worden als een canvas waar licht op invalt en waarin mensen vertoeven. Dat raakvlak vormt de basis van het ontwerp voor de interieurs. Ik probeer de wisselwerking tussen licht en de mens te benoemen en te ontwerpen. Het levert een ontwerp op dat balanceert tussen ruimtes die voornamelijk ontworpen zijn vanuit de huiselijke rituelen en daaraan gekoppelde lichtbeelden.

I designed the interior for the Family based on the book La Sposa giovane (The Young Bride) by the Italian author Alessandro Baricco. The everyday habits of the family members, rooted in Italian culture, are expanded and dramatized in the interior design. These highly personal and often absurd rituals inform the interior design. The designed spaces almost become a stage for the various users upon which to move and ‘perform’. The way in which the Butler opens the hallway windows and shutters, part of the ritual of the Mother’s waking, determines the design of the hallway and her bedroom curtains. The Family’s morning ritual is deliciously bizarre, with an almost literal red carpet leading them into the dining room. This same dining/living/kitchen area has assumed generous proportions to accommodate the Family and its guests. The Mother’s bathroom merges into a roof-top garden patio to satisfy her craving for abandon and relaxation. The design was founded on the hypothesis that an overlap exists between the disciplines of scenography and interior design. The relationship between the two disciplines is incredibly broad, encompassing multiple aspects. One of the most noteworthy comparisons that can be made involves the use of light. For both the scenographer and the interior designer, illumination is essential for revealing what is happening on stage or in an interior. At the same time, in addition to highlighting and illuminating scenes and people, both strive to add another layer. That additional meaning surpasses lighting’s basic functionality. Both disciplines attempt to provide the audience/users with an emotional, sensual, but also rational experience. Although the goal of the scenographer and interior designer is identical, their approach differs. Stage lighting explores the relationship between the created lighting effects and the emotions of the characters and audience. The use of natural light in an interior concerns itself with the relationship between the users and the architecture of the space. Due to natural light’s changeability, the interior designer must consider how to address that transience and to some extent, predictability, in the form of repetition. I use the case study of La Sposa giovane for a deeper study of the scenographic potential of lighting in interior design. The interior can be approached as a canvas which is illuminated and where people spend their time. That interface forms the foundation for the design of the interiors. I attempt to define and design the interplay between lighting and people. The resulting design balances between spaces designed primarily on the basis of the domestic rituals and their associated lighting effects.

door Michiel Hutsebaut

by Michiel Hutsebaut

Michiel Hutsebaut Laureaat Master in de interieurarchitectuur Gent Laureate Master of Interior Architecture Ghent

43


2

44


Het Onzichtbare Huis - Laura Wilts

Het onzichtbare huis

The Invisble House

Zoals de naam doet vermoeden, streeft ontwerpstudio ‘Narrative Space and Materiality’ ernaar verhalen van ruimtes te materialiseren. In het begin van het academiejaar krijgen de studenten een kader waarbinnen ze op systematische wijze hun afstudeerproject zullen bepalen in de twee volgende semesters. In het eerste, voorbereidende semester worden de analyse, observatie, zoektocht naar verwijzingen uit de geschiedenis, mythologie, literatuur, schone kunst en architectuur gebruikt om vorm te geven aan een individuele methode. Die methode wordt vaak de eigen taal genoemd, aangezien de studio vindt dat architectuurontwerp bijzonder subjectief is, net zoals de manier waarop ieder individu spreekt en zich verhoudt tot de wereld. Het is echter noodzakelijk om argumenten op te bouwen voor beslissingen tijdens het vormgevingsproces aangezien architectuur altijd in verband staat met, gecreëerd wordt voor en gecommuniceerd wordt aan de maatschappij. De rode draad van de Narrative Space and Materiality Studio is het belang van de transformatie van de individuele methode naar de relevante productie voor het collectieve leven.

As its name implies, the design studio ‘Narrative Space and Materiality’ aims to materialise stories of spaces. At the beginning of the academic year the students are given a frame within which they systematically will define their graduation project over the following two semesters. In the first, preparatory semester the analysis, observation, search for references from history, mythology, literature, fine arts and architecture aim to shape an individual approach. This approach is often referred as the language of one’s own for the studio advocates that architectural design is highly subjective as the way every individual would speak and relate to the world is. However, it is necessary to build up arguments for decisions during the design process since architecture is always connected to, produced for and communicated with the society. The importance of turning the individual approach into the relevant production for collective life is the red thread, which runs through the Narrative Space and Materiality Studio.

Asli Çiçek over het eindwerk van Laura Wilts, laureaat Master in de interieurarchitectuur Brussel

Asli Çiçek on the thesis by Laura Wilts, laureate Master of Interior Architecture Brussels

De studenten worden aangemoedigd om diepgaande observaties te maken en discussies te voeren, zodat ze vooroordelen achterwege kunnen laten en zich kunnen verdiepen in de analyse van een onderwerp. We vermijden het bewust om populaire architectuurstijlen op dogmatische wijze op te leggen zodat de studenten hun eigen methodes kunnen kiezen bij het bedenken, maken en vertegenwoordigen van een project. Relevante voorbeelden die de student kunnen begeleiden, zullen louter als achtergrond worden vermeld. Hier worden literatuur, kunst, filosofie of popcultuur gebruikt als potentiële inspiratiebronnen om het perspectief van de studenten te verruimen en hen de noodzaak van culturele productie voor ons samenleven te helpen begrijpen. De vormoefeningen in het voorbereidende semester worden gecombineerd met schrijfopdrachten. Het doel daarvan is om het opzet van het afstudeerproject voor de masteropleiding onder woorden te brengen. De studenten beginnen het tweede semester met dat document, waarop ze de mogelijke einddatum van het project aangeven. De studio wil hen in staat stellen een verhaal te vertellen bij elk project waarmee ze in aanraking kunnen komen nadat ze afgestudeerd zijn. Narrative Space and Materiality Studio wil niet alleen de ontwerpvaardigheden die de studenten hebben verworven tijdens hun eerdere studies verder aanscherpen en naar voren brengen, maar ook een houding ten opzichte van de vormgevingspraktijk bepalen.

Laura Wilts heeft een samenhangend project gemaakt, waaruit de ontwikkeling van een gedegen houding blijkt. Het thema van de studio, ‘Casa come me’, is gebaseerd op de studie van Casa Malaparte, dat in het eerste semester behandeld wordt. Dat huis werd in het begin van de jaren ‘40 gebouwd op het eiland Capri door de Italiaanse auteur Curzio Malaparte. Het is de letterlijke omzetting van zijn herinneringen in een onderscheiden architectuur. De manier waarop Malaparte het huis heeft gebouwd, wordt in het project van Wilts afgebeeld als het leven van een dakloze man. Hiervoor heeft de student veel gelezen, onderzoek gevoerd naar daklozen en lange tijd “gefaald” om dan toch te slagen en te begrijpen hoe ze met dit mistroostige onderwerp kon omgaan. Uiteindelijk heeft ze een huis ontworpen in een openbaar park in Brussel. Het circulaire grondplan is onderverdeeld in twaalf kamers, die symbool staan voor een periode in het leven van de dakloze bewoner. Van het deurkozijn tot de planken: elk element heeft een betekenis gekregen en elk materiaal staat in verband met de ervaringen in en de vereisten van de realiteit. Dankzij het goed onderbouwde verhaal is de samenhang van het project overtuigend geworden voor elke wijze van representatie. Met een bijzonder individuele methode en een gezonde maar niet te grote afstand tot het onderwerp heeft Laura Wilts met succes een onderbelicht deel van de maatschappij behandeld. Ze heeft zowel de algemene als haar eigen vooroordelen achterwege gelaten om aan te tonen hoe interieurarchitectuur een betekenis kan hebben voor de maatschappij wanneer ze wordt benaderd met een evenwicht tussen gevoeligheid en rationaliteit.

45

In order to leave quick assumptions aside and deepen into the analysis of a topic the students are encouraged to extensive observations and discussions. The dogmatic imposition of favoured architectural styles is consciously avoided so that the students can freely choose their own methods in thinking, making and representation of a project. Relevant examples of works, which can accompany the student will be mentioned as pure knowledge. Here literature, arts, philosophy or popular culture are taken on board as possible sources of inspiration, to broaden the perspective of the students and understand the necessity of cultural production for our co-existence. The formal exercises of the preparatory semester go along with the development of textual work towards a declaration of the intention concerning the master graduation project. The students start the second semester with this document where they indicate the possible terminus of the project. The studio aims to train their ability to tell a story with every project they might have to deal with after their graduation. Next to sharpening or celebrating design skills acquired during the preceding studies Narrative Space and Materiality Studio wants to establish an attitude towards design practice.

Laura Wilts has made a consistent project, which demonstrated the development of a thorough attitude. The theme of the studio, ‘Casa come me’, has been based upon the study of Casa Malaparte in the first semester. This house built in the early nineteen- forties by the Italian writer Curzio Malaparte on Capri Island is the literal translation of his memories into distinguished architecture. Malaparte’s way of building his house is reflected in Wilts’ project as the rendering of the life cycle of a homeless man. In order to achieve this the student read consistently, conducted a research with homeless people and ‘failed’ for a long time to ultimately succeed in understanding how to deal with the lugubrious topic. Yet eventually she designed a house located on a public park in Brussels. Its circular floor plan is divided in twelve rooms, which symbolised a period of the life of its homeless inhabitant. From door frame to the shelf each element got assigned a meaning, all materials related to the experiences in and necessities from reality. Through its solid narrative the consistence of the project became convincing in all means of representation. With a highly individual approach and healthy yet not alienated distance to the topic Laura Wilts successfully addressed a neglected part of the society. She went beyond the generic and her own assumptions to demonstrate how the architecture of interior can be meaningful for society when it is conceived in a balance between sensitivity and rationality.

Studio tutors: Aslı Çiçek, Koen Deprez (tutor first semester) , Hilde Bouchez (theory), Stephan Berteloot (materiality) Faculty of Architecture


46


De Symfonie van het Noordstation - Yleni Bossu

47


48


Het Onzichtbare Huis - Laura Wilts

49


50


51


52


53


54


Het Onzichtbare Huis - Laura Wilts

Het onzichtbare huis

The Invisible House

Er was eens een man, die in zijn jeugd is opgegroeid bij zijn grootouders. Niemand die weet waarom zijn ouders hem daar hadden achtergelaten. Al vanaf zijn jeugd moest Patrice voor zichzelf zorgen. Hij werd genegeerd door zijn ouders en noemt zichzelf een autodidact. Toen al onzichtbaar... Het onzichtbare huis vertelt het verhaal van Patrice, een ex-dakloze man, die door dit project eindelijk weer een eigen huisje krijgt. Door zijn levensloop te analyseren en deze tot ‘the circle of life’ om te vormen, krijgen we twaalf opeenvolgende ruimtes die zijn levenscyclus voorstellen. In de kern van het gebouw wordt zijn droom gerealiseerd, waar hij vanuit sommige ruimtes enkel naar kan kijken, en vanuit andere ruimtes naartoe kan gaan door een opening. Omringd door alle stappen van zijn leven, wordt in de kern van het gebouw zijn droom gerealiseerd. Een boomhut, de hereniging met zijn gezin, zijn dochters, en een warme plek waar hij kan relaxen en naar de hemel kan kijken. Een plek waar hij één kan zijn met de natuur, zich kan isoleren van de wereld en zijn eigen ding doen. Voor het ontwerp wordt vertrokken vanuit drie parameters die het project overkoepelen; onzichtbaarheid, drempels en bescherming. Deze worden ingezet om eerst het fenomeen ‘dakloosheid’ beter te begrijpen en later om het ontwerp van ‘Het onzichtbare huis’ vorm te geven. Het ontwerp is een zoektocht naar de mens die Patrice is, om hem te begrijpen, naast zijn dakloosheid. Het leven van Patrice wordt gematerialiseerd en vormgegeven en tegelijkertijd krijgt hij een toevluchtsoord, een plek waar hij zich kan afzonderen, zijn eigen privé-plekje. Zich beschermen, zich inpakken, een buffer creëren doen dakloze mensen, alsook de onzichtbare man, met eenvoudige materialen. Materialen die ze op straat vinden, die anderen als afval beschouwen, of materialen die ze voor niets ergens kunnen krijgen. Maar ook deze materialen hebben hun waarde. Zij worden gekozen omwille van hun isolatie tegen de koude, hun zachtheid, en omdat ze gemakkelijk te vinden zijn. Een gebouw gemaakt uit kranten lijkt misschien absurd, omdat wij een krant niet associëren met een bouwmateriaal. Echter kan het heel sterk zijn wanneer het bijvoorbeeld wordt gestapeld of wanneer het wordt gerold tot buis. Ook kan het als papier-maché, in combinatie met een ander materiaal nog sterker worden. Krantenpapier gebruiken als bouwmateriaal voor ‘Het onzichtbare huis’ zorgt ervoor dat dit huis niet herkenbaar zal zijn als huis. Omdat wij dit materiaal niet herkennen als bouwmateriaal zal ‘Het onzichtbare huis’ onzichtbaar worden. Het onzichtbare huis is opgebouwd in cirkelvorm. Die vorm staat symbool voor de cirkel van zijn leven, dat in bepaalde cyclussen gebeurt, waarbij hij soms hervalt in oude gewoontes, om er dan weer eens uit te breken. Het is ‘the circle of life’. In het ontwerp wordt Patrice’s leven gematerialiseerd.

Once there was a man who spent his youth with his grandparents. There was no one who could say why his parents had left him there. From an early age, Patrice was forced to fend for himself. He was ignored by his parents and considers himself self-taught. Already invisible in those days... ‘The Invisible House’ tells the story of Patrice, who used to be homeless and now finally has a home of his own again thanks to this project. In analysing the course of his life and moulding its movements to the ‘Circle of Life’, twelve consecutive spaces emerge that symbolise the stages of his life cycle. At the heart of the building his dream becomes reality, which from some spaces only allows him to gaze upon it, while from others an opening allows for access to it. Surrounded by all the stages of his life, his dream becomes reality at the heart of the building.. A treehouse, the reunion with his family, his daughters, and a cosy space to relax and contemplate the heavens. A place where he can be one with nature, isolate himself from the world and do his own thing. The design is based on three parameters providing an overarching framework for the project: invisibility, barriers and protection. These are employed first to gain better insight into the phenomenon of ‘homelessness’ and later, to shape the design of ‘The Invisible House’. The design is a quest to discover who Patrice is as a person, to understand him apart from his homelessness. Patrice’s life is rendered tangible, given shape, and at the same time he gains a place to retreat, his own hidden space. Protecting yourself, enclosing yourself, creating barricades, is what homeless people do, as does the Invisible Man, using simple materials: materials found in the street, considered rubbish by others, or materials obtained for free somewhere. These materials also have value though. They are chosen for their insulation against the cold or their softness, and because they’re easily found. A building made of newspaper may seem absurd, because we don’t associate newspaper with construction material. However, it can be quite sturdy, if it’s piled up or rolled into tubes for example. Or it can be combined with another material into papier-mâché, for an even sturdier result. Using newspaper to create ‘The Invisible House’ ensures this house won’t be recognisable as a house. Because we don’t recognise this material as construction material, ‘The Invisible House’ becomes invisible. The Invisible House has a circular construction. This shape stands for the circle of his life, which progresses in certain cycles, sometimes lapsing into old habits, breaking free again at other times. It’s the ‘Circle of Life’. The design is Patrice’s life made tangible.

by Laura Wilts

door Laura Wilts

Laura Wilts Laureaat Master in de interieurarchitectuur Brussel Laureate Master of Interior Architecture Brussels

55


2

56


A New Creative Community in Poblenou. Coworking: Catalyst of Social Cohesion - Francesco Ogliengo

Een nieuwe creatieve gemeenschap in Poblenou. Coworking: katalysator van sociale cohesie.

A New Creative Community in Poblenou. Coworking: Catalyst of Social Cohesion.

Kris Scheerlinck over het eindwerk van Francesco Ogliengo, laureaat international Master of Architecture Gent

Kris Scheerlinck on the master’s thesis by Francesco Ogliengo, laureate international Master of Architecture Ghent

Het masterthesisproject van Francesco Ogliengo werd ontwikkeld als onderdeel van Streetscape Territories, een internationale collectieve onderzoekspraktijk (KU Leuven, Faculteit Architectuur) die zich toelegt op de transformatie van het stedelijke weefsel door architectonische interventie. De creatie van diverse en tolerante straatbeelden wordt beschouwd als het belangrijkste doel, om zo omgevingen te creëren die sociaal, economisch en ecologisch duurzaam zijn voor de bewoners. Het research-by-design behandelt hier hoe architectonische interventies, open ruimtes, de vastgoedstructuur en de inherente toegankelijkheid en permeabiliteit ervan van het straatbeeld een manifestatie van sociale en productieve ontmoetingen maken en hoe hun bewoners er betekenis aan kunnen geven door ze in beslag te nemen. Het project heet “Een nieuwe creatieve gemeenschap in Poblenou” en behandelt de vraag hoe we een nieuwe omgeving kunnen plannen en ontwerpen in Poblenou, Barcelona, die een positieve invloed kan hebben op de sociale interactie tussen de bestaande gemeenschappen en opkomende creatieve initiatieven door de zorgvuldige creatie van productieve collectieve ruimtes. De kwaliteit van Francesco’s project is hoog dankzij de voorzichtige implementatie in het stedelijke weefsel, de elegantie waarmee meerdere routes worden voorzien door de gebouwen en binnenplaatsen, de hoge resolutie van bouwtechnieken en materialiteit en de algemene poëtische kwaliteit waarmee de verschillende onderdelen van de collectieve ruimtes zich ontvouwen. Zowel de interne als de externe internationale jury van onze Faculteit Architectuur waren bijzonder lovend over het project. Daarom werd Francesco Ogliengo genomineerd als laureaat voor de master architectuur voor het academiejaar 2016-2017.

The Master Dissertation Project by Francesco Ogliengo was developed as part of Streetscape Territories, an international collective research practice (KU Leuven, Department of Architecture) that focuses on the transformation of the urban fabric through architectural intervention, considering the making of diverse and tolerant streetscapes the main objective to achieve socially, economically and environmentally sustainable environments for its inhabitants. Here, the research by design deals with the way architectural interventions, open spaces, the property structure and its inherent accessibility and permeability, configure streetscapes as manifestations of social and productive encounter and how their inhabitants can give meaning to them by appropriation. The project titled “A New Creative Community in Poblenou”, addressed the question of how to plan and design a new environment in Poblenou, Barcelona, that can positively affect the social interaction between the existing communities and emergent creative initiatives by carefully creating productive collective spaces. Francesco’s project is of high quality because of the careful insertion in the urban fabric, the elegance of providing multiple circulation routes through the buildings and courtyards, the high resolution in construction techniques and materiality and the overall poetry in the unfolding of the different constituent collective spaces. The internal as well as the external international jury at our Faculty of Architecture praised the project very highly and for this reason, nominated Francesco Ogliengo as laureate Master of Architecture student for the academic year 2016-2017.

Kris Scheerlinck Begeleidend docent, Faculteit Architectuur Supervising lecturer, Faculty of Architecture

57


? Streetscape research in Poblenou 22@ Metropolitan Masterplan

?

Typical block in Poblenou

_Lack of interaction between investigation of the spaces between the FRONT / productive BACK relation

_Overlapping of activities on the sidewalk, and lack of common courtyards and green spaces

PEDESTRIAN PUBLIC SPACE

street and the productive space.

OUTDOOR COLLECTIVE SPACE THAT GENERATES THE TRANSITION STREET-PRODUCTIVE SPACE PRODUCTIVE SPACE

VERTICAL DISTRIBUTION

_The intervention rethinsk the permeability of the blocks thanks to narrow alleys and oversized publi spaces.

The projects can not provide qualitative collective space, for social interactions.

HORIZONTAL VEHICLE ENTRANCE (LOADING AND UNLOADING) HORIZONTAL PEDESTRIAN ENTRANCE

?

? intervention area

entrance transition in the research area

VERTICALITY

VERTICALITY

local community work community

FORMALINFORMAL WORK FRONT

POCKET PARK

commerce officie

bike line

side walk

two-way street

side walk

residence and coworking

spatial relationship beteween the street and the productive space in the research area.

local community

work community

work community

local community

local community

FRONT / ENTRANCE TRANSITION

COLLECTIVE INFORMAL WORK POCKET PARK FRONT / ENTRANCE TRANSITION

INDIVIDUAL FORMAL WORK FRONT / ENTRANCE TRANSITION

58


A New Creative Community in Poblenou. Coworking: Catalyst of Social Cohesion - Francesco Ogliengo

Coworking phenomenon in Barcelona

The creative community in Poblenou is scattered and isolated.

The creative community doesn't have any visibility in the neighborhood

a network of small coworking units increase the visibility and the efficiency of creative individuals.

?

work community

work community

local community

commerce

side walk

parking

street

parking

side walk

59

vestibule

GROUND FLOOR

public bar maker space

coworking space

co-working

side walk

parking

two-way street

parking

side walk

officies

coworking spaces in Barcelona: FRONT / ENTRANCE TRANSITION spatial organization and relationship with the street.

local community


_The site shows opportunities: unused industrial buildings, empty plots, and activities that can be integrated in the project.

_Existing situation: three blocks croosed by an uncovered railway, enphasize the cognitive distance between workspaces.

_New transition between the street and the working space: the coworking units are connected by a backbone of collective space, partially accessible to the neighborhood.

urban intervention

60


A New Creative Community in Poblenou. Coworking: Catalyst of Social Cohesion - Francesco Ogliengo

ground floor 0

5

10

architectural intervention

61


_A sequence of collective space connect the four entrances.

_Courtyards, galleries and open staircases define a gradient of collective space

_The backbone generates and connects the productive space.

_Open staircases and galleries avaid an alienating distribution. They are also elements used for formal and informal activites.

62


A New Creative Community in Poblenou. Coworking: Catalyst of Social Cohesion - Francesco Ogliengo

section AA 0

_The coutyard rethinks a mediterraneana traditions in the new creative working environment.

63

5


_The building becomes permeable to the neighborhood during public events.

network of coworking units

coworking units

NETWORK OF

_The coworking unit reflects in a smallerCOWORKING scale the same SPACES gradient of collective space of the whole building.

COWORKING UNIT

64


A New Creative Community in Poblenou. Coworking: Catalyst of Social Cohesion - Francesco Ogliengo

section AA 0

_Visual interaction between different users (outsiders, users of the maker space and offices).

65

5


_The bridge: library and relaxing area. It becomes an exhibition space during public events.

66


A New Creative Community in Poblenou. Coworking: Catalyst of Social Cohesion - Francesco Ogliengo

Een nieuwe creatieve gemeenschap in Poblenou. Coworking: katalysator van sociale cohesie.

A New Creative Community in Poblenou. Coworking: Catalyst of Social Cohesion.

doorFrancesco Ogliengo, laureaat international Master of Architecture Gent

by Francesco Ogliengo, laureate international Master of Architecture Ghent

Het project werd ontwikkeld op basis van het onderzoek naar Poblenou in Barcelona. Ik heb onderzocht hoe het gemeenschapsgevoel versterkt wordt door de cognitieve en fysieke nabijheid van bewoners en professionals, en op welke manier dat gemeenschapsgevoel innovatie en creativiteit kan stimuleren voor een duurzame ontwikkeling. Poblenou is een van de meest opwindende en productieve districten en het nieuwste culturele en zakelijke epicentrum van de stad. Toch kampt het district met een gebrek aan sociale interactie tussen de bewoners en de nieuwe opkomende creatieve gemeenschappen die een belangrijke drijfkracht zijn voor duurzame economische groei en succes. Het doel van de interventie is om de poreusheid en toegankelijkheid van de bestaande blokken opnieuw te definiëren en de ruimtelijke relatie tussen de productieve ruimte en de straat opnieuw te bepalen zonder het traditionele beeld en de identiteit van het stedelijke weefsel te veranderen. Om de zichtbaarheid en doeltreffendheid van de creatieve gemeenschap in de buurt te versterken, stellen we voor een netwerk van coworkingruimtes te creëren dat verbonden wordt door een structuur van collectieve ruimtes. De leden moeten het gevoel hebben dat ze deel uitmaken van een werkende gemeenschap waarbij ook de lokale bewoners en externe bronnen betrokken zijn. De stedelijke en architectonische interventie is opgesteld in drie blokken. Een spoorweg in de open lucht vormt een gebied dat niet toegankelijk maar bijzonder zichtbaar is vanaf de openbare weg. De spoorweg verleent een sterke identiteit en een herkenbaar karakter aan de buurt en verhoogt de zichtbaarheid en de kracht van de interventie. Het project creëert een overgang tussen de straat en de coworkingruimtes en toont een complexe opeenvolging van collectieve ruimtes. Dankzij het systeem van poorten, binnenplaatsen, open trappen en galerijen ontstaan er settings met verschillende niveaus van intimiteit. Dat is iets waar professionals behoefte aan hebben. Mensen kunnen verschillende betekenislagen toekennen en kiezen voor hun eigen niveau van intimiteit. Dat verbetert de sociale cohesie en kruisbestuiving. Tijdens openbare evenementen wordt het volledige blok toegankelijk gemaakt voor externe actoren en de lokale bewoners. Die openheid bevordert de commerciële, culturele en zakelijke troeven van het district en moedigt de uitwisseling van ervaringen aan met andere initiatieven overal ter wereld. Ten slotte wil de coworkingruimte deze interventie gebruiken om mensen aan te moedigen de coöperatieve ¬en samenwerkende cultuur terug te brengen naar de stad. Coworking is niet het einddoel, maar een manier om de gemeenschap in beweging te brengen en een nieuw model voor een duurzame en creatieve stad te bieden.

The project has been developed from the study of Poblenou, in Barcelona. I have investigated how the sense of commu¬nity is reinforced by the cognitive and physical proximi-ty among inhabitants and workers, and in which way it can support innovation and creativity for a sustainable develop¬ment. Poblenou is one of the most vibrant and productive districts and the newest cultural and entrepreneurial epicentre inside the city. Nevertheless, The district shows a lack of social interaction between the inhabitants and the new emergent creative communities that can be can be identified as a key driver of sustainable economic growth and prosperity. The intervention wants to redefine the porosity and accessi¬bility of the existing blocks, rethinking the spatial relation¬ship between the productive space and the street without changing the traditional image and identity of the urban fabric. In order to increase the visibility and efficiency of the creative community in the neighbourhood, the proposal is to create a network of coworking spaces, connected by a backbone of collective spaces. The members must have the feeling of being part of a work¬ing community that involves also the local inhabitants and external sources. The urban and architectural intervention is collocated along three blocks where an uncovered railway generates an area that is not accessible but is extremely visible from the public street. The railway gives a strong identity and a recognizable char¬acter to the neighbourhood, and enhance the visibility and the strength of the intervention. The project generates a transition between the street and the coworking units, showing a complex sequence of collective spaces. The system of gates, courtyards, open staircases, and galleries defines a gradient of settings with different degrees of intimacy that workers needs. People can give different shades of meaning, selecting their position on the gradient. it improves social cohesion and cross-fertilization. During public events the whole block becomes accessible and open to external actors and the local inhabitants, This openness give an impulse to the commercial, cultural and entrepreneurial offers of the district, and it encourages the exchange of experience among other initiatives around the world. In conclusion with this intervention the coworking space wants to encourage people to bring the cooperative and col¬laborative culture back to the city, the coworking is not the final reason but it’s a way to rally the community. bringing a new model of a sustainable and creative city.

67

Francesco Ogliengo Laureaat international Master of Architecture Gent Laureate international Master of Architecture Ghent


68


Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity - Aaron Swartjes

Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity

Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity

The Master Dissertation Project by Aaron Swartjes was developed as part of Streetscape Territories, an international collective research practice (KU Leuven, Department of Architecture) that focuses on the transformation of the urban fabric through architectural intervention, considering the making of diverse and tolerant streetscapes the main objective to achieve socially, economically and environmentally sustainable environments for its inhabitants. Here, the research by design deals with the way architectural interventions, open spaces, the property structure and its inherent accessibility and permeability, configure streetscapes as manifestations of social and productive encounter and how their inhabitants can give meaning to them by appropriation. The project titled “Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity”, addressed the question of how to develop strategies for community empowerment and self-managed regeneration of El Cerro, a deteriorating neighborhood in Havanna, Cuba. This site was previously the case of research of a VLIR UOS development project, organised by Streetscape Territories, and further successfully developed as a master dissertation. In current rapidly changing societies, there is an increasing need to address issues on critical (re)development in the field of architecture and urban design, to fight growing social inequalities, to respond to the threats of environmental changes and to compensate for the dominance of strictly money-driven developments all around the world. Aaron’s project provides a consistent response to these mentioned challenges. Aaron’s project is of high quality because of the careful insertion in the emergent urban fabric, the subtle configuration of suggested activities, the rethinking-through-design of different levels of collectivity within the project, the high resolution in community construction processes and materiality and the overall poetry in the unfolding of the different constituent collective spaces. The project was overall evaluated as most successful and innovative, which lead to the nomination of Aaron as the Master of Architecture laureate 2016-2017.

The Master Dissertation Project by Aaron Swartjes was developed as part of Streetscape Territories, an international collective research practice (KU Leuven, Department of Architecture) that focuses on the transformation of the urban fabric through architectural intervention, considering the making of diverse and tolerant streetscapes the main objective to achieve socially, economically and environmentally sustainable environments for its inhabitants. Here, the research by design deals with the way architectural interventions, open spaces, the property structure and its inherent accessibility and permeability, configure streetscapes as manifestations of social and productive encounter and how their inhabitants can give meaning to them by appropriation. The project titled “Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity”, addressed the question of how to develop strategies for community empowerment and self-managed regeneration of El Cerro, a deteriorating neighborhood in Havanna, Cuba. This site was previously the case of research of a VLIR UOS development project, organised by Streetscape Territories, and further successfully developed as a master dissertation. In current rapidly changing societies, there is an increasing need to address issues on critical (re)development in the field of architecture and urban design, to fight growing social inequalities, to respond to the threats of environmental changes and to compensate for the dominance of strictly money-driven developments all around the world. Aaron’s project provides a consistent response to these mentioned challenges. Aaron’s project is of high quality because of the careful insertion in the emergent urban fabric, the subtle configuration of suggested activities, the rethinking-through-design of different levels of collectivity within the project, the high resolution in community construction processes and materiality and the overall poetry in the unfolding of the different constituent collective spaces. The project was overall evaluated as most successful and innovative, which lead to the nomination of Aaron as the Master of Architecture laureate 2016-2017.

Kris Scheerlinck on the the master’s thesis by Aaron Swartjes, laureate international Master of Architecture Brussels

Kris Scheerlinck on the the master’s thesis by Aaron Swartjes, laureate international Master of Architecture Brussels

Kris Scheerlinck Begeleidend docent, Faculteit Architectuur Supervising lecturer, Faculty of Architecture

69


70


Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity - Aaron Swartjes

71


STEP #1

STEP #2

The first step of the process is the organization of a housing cooperative in the commoning area. With the help of an expert the heritage can be examined and reviewed. A plan will be made of what has to be renovated and what can be used for other purposes. The cooperative can discuss and organize its ideas for the design and construction on its own terms in the commoning area, with advise of the experts.

In the second step, the building site will be stripped down. All the materials on site will be collected and checked for reuse purposes. The parts with heritage value will be preserved or renovated and structural adaptations can happen by the microbrigade. Because of the heritage value, the cooperative can receive tax exemptions while renovating.

72


Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity - Aaron Swartjes

STEP #3

STEP #4

In step three, following the plan made by the housing cooperative, the microbrigade can start the works: constructing the new basic structure and services (kitchen and bathroom units). People from the cooperative can join the microbrigade to assist as a form of payment/discount on their house/loan.

Step four, the final step, is when the inhabitants move in and finish their own house. They can do this however they want in the time that is possible for them. The difficult construction work is done by the microbrigade, so everything can happen safely from now on. The cooperatively owned entrepreneurial place will be the source of future income. The inhabitants can decide what they want to do with it: maybe open a cooperative restaurant or subdivide the room for multiple small functions like a cafeteria and some repair shops. Collective spaces like the roof can be used for urban farming, drying clothes, having a birthday party‌

73


74


Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity - Aaron Swartjes

75


76


Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity - Aaron Swartjes

77


Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity // 16 May 2017 // Aaron Swartjes

Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity // 16 May 2017 // Aaron Swartjes

Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity // 16 May 2017 // Aaron Swartjes

BOOK OF

BOOK OF

BOOK OF

CONVERSATIONS

MAPPING

Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity // 16 May 2017 // Aaron Swartjes

Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity // 22 June 2017 // Aaron Swartjes

BOOK OF

BOOK OF

1

RHYTHM Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity // 16 May 2017 // Aaron Swartjes

BOOK OF Even factoring in its low GDP per capita, the Human Development Index (HDI) lists Cuba in the “high human development” category; it excels not just in health and education, but also in women’s participation and political inclusion. // Piketty states that if we want to imagine a fairer and more equal world, capitalism will have to be reformed. It’s only a matter of time before a next crisis or war will break out. // The peer-to-peer model, inspired by open source, wants to turn this logic around. It can be a new way to approach a post-capitalist society: a society where the market follows the idea of the commons. Capitalism will disappear sooner or later and peer-to-peer can be the missing link in the transition to a post-capitalist model with more equality. This is not a Utopian idea. These new means of economy are already happening today. // When we look at the grassroots cultures of connectivity that Cubans have built from the ground up – including horizontal and open-source methods of information sharing, using established platforms to promote social justice concerns – and the noncommercial nature of these networks, it does seem that these cultures could be the basis for alternative and innovative uses of digital technologies. // all efforts should be made to steer the economy and the behavior of the country’s emergent private entrepreneurial class in a direction that comports with the ethos and objectives of economic democracy. // “You don’t need regulations and city planners deliberately creating these structures. All you need are thousands of individuals and a few simple rules of interaction. The bright shop windows attract more bright shop windows and drive the impoverished toward the hidden core. There’s no need for a Baron Haussmann in this world, just a few repeating patterns of movement, amplified into larger shapes that last for lifetimes: clusters, slums, neighborhoods.” // Cuba has the potential to become a technology hub in its own right // So, starting to think about space as related to the commons means to conceptualize it as a form of relations rather than as an entity, as a condition of comparisons instead of an established arrangement of positions. We have to conceive space not as a sum of defined places, which we should control or liberate but rather as a potential network of passages linking one open place to another. Space, thus, becomes important as a constitutive dimension of social action. Space indeed “happens” as different social actions literally produce different spatial qualities. (...) Those spaces thus retain a “passage” character. Once more, we have to reject the exclusionary gesture which understands space as belonging to a certain community. To think of space in the form of the commons means not to focus on its quantity, but to see it as a form of social relationality providing the ground for social encounters. I tend to see this kind of experiencing-with and creation of space as the prospect of the “city of thresholds.” ...

CUBANNESS

REFERENCES

78

1

VISIONS

1


Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity - Aaron Swartjes

Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity

Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity

Cuba is een heel bijzonder land met een intense geschiedenis.Op sommige gebieden kan Cuba rijk genoemd worden: onderwijs en gezondheidszorg zijn er gratis voor iedereen. Op andere gebieden is Cuba dan weer arm: er is bijvoorbeeld een gebrek aan huisvesting en voedsel. Maar wie is daar verantwoordelijk voor? Ligt het aan de dictatuur van Fidel Castro of het embargo van de VS? Het is onmogelijk om naar Cuba te kijken zonder die blokkade in acht te nemen, want ze heeft een bijzonder grote impact gehad op het leven in Cuba.Vooral na de val van de Sovjet-Unie, waarvan Cuba zwaar afhankelijk was, hebben de Cubanen het erg moeilijk gehad. Al die boycots hebben bijgedragen aan een creatieve en vindingrijke “Cubaanse” mentaliteit. De gebeurtenissen hebben van Cuba toevallig een soort onbeholpen maar toch ook duurzaam land gemaakt, aangezien de mensen er altijd voor zichzelf hebben moeten zorgen. Uit noodzaak zijn ze doe-hetzelf-experts geworden op alle gebieden. Auto’s worden telkens opnieuw hersteld, hergebruikt en gedeeld met anderen. Een typische taxi, of “almendron”, neemt niet één persoon per keer mee, maar pikt iedereen langs de kant van de weg op zolang er nog plaats is in de auto. Die auto’s zijn dezelfde als tientallen jaren geleden. De Cubanen slagen erin ze telkens weer aan de praat te krijgen. Momenteel is Cuba aan een grote opmars bezig. Er vinden veranderingen plaats op het gebied van huisvesting en werkgelegenheid. Sinds 2011 is het toegestaan om een kleine privézaak uit te baten, wat een grote impact heeft gehad op het straatbeeld: tal van Cubanen proberen manieren te vinden om geld te verdienen en openen een “cafetaria” of reparatiewinkeltje. Dankzij de recente wijzigingen in het buitenlands beleid, eigendomswetten, coöperatiestructuren en de toename van toerisme bevindt Cuba zich momenteel in een heel dynamische situatie. “Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity” is een stedelijke architectuurstrategie voor de gemeenschapsversterking en het herstel in zelfbeheer van een buurt in Havana die erop achteruitgaat: El Cerro. Met het project wordt er een manier gezocht waarop de lokale gemeenschap voordeel kan halen uit het huidige dynamische en complexe politieke, culturele en sociale klimaat in Cuba en wordt er gekeken hoe een architectonische interventie kan zorgen voor meer energie, vindingrijkheid en ondernemingszin bij de Cubanen en een krachtige manier kan zijn om de ontwikkeling en het leven in hun eigen buurt te stimuleren. Het ontwerp stelt vijf fases voor waarin een materiaalproductiecentrum, coöperatieve woningen, een gemeenschapscentrum, polyvalente workshops, gereedschapsverhuur en startup- en commerciële ruimtes stap voor stap worden opgezet. Elke stap van het ontwerp een investering zijn, niet slechts een uitgave. Zowel het proces ter voorbereiding van de constructie als het bouwen zelf hebben een belangrijke invloed op het uiteindelijke resultaat. (Eco)materialen vervaardigen, coöperatieven en lokale arbeidersgroepen (microbrigades) opzetten, participatieve planning en ontwerp, onderwijs en bouwen in eigen beheer worden deel van de architectuur. Als mensen de mogelijkheid en verantwoordelijkheid krijgen om hun eigen buurt te bouwen, aan te passen en te verbeteren, activeert dat de buurt en maakt dat vooruitgang mogelijk. Met de ontwerpstrategie wordt ernaar gestreefd na een tijdje zelfvoorzienend te worden en bij te dragen aan een duurzamere toekomst.

Cuba is a very particular country with intense history. In some aspects Cuba can be seen as rich: education and health care are provided for free for everyone. In other ways Cuba can be perceived as poor: lack of housing or food for example. But who is to blame for this? Is it Fidel Castro’s dictatorship or the embargo imposed by the USA? It is just impossible to look at Cuba without taking in account this blockade that has been so impactful on life in Cuba. Especially after the collapse of the Soviet Union - on whom Cuba heavily relied - Cubans had a really difficult time. All this boycotting resulted in a very creative and resourceful “Cuban” mindset. These events pushed Cuba into some kind of awkward “accidental sustainability”, because they always had to fend for themselves. Out of necessity, they became experts in DIY’ing for everything. Cars are forever repaired, reused and shared among the people. A typical taxi, called “almendron”, does not just take one person at a time, but picks up everyone along the road if there is space in the car left. Those cars are still the same cars from decades ago, that the Cubans still manage to keep running. Cuba is currently building up quite some momentum. Changes are happening regarding housing and businesses. Since 2011 it is allowed to own a small private business and this has had quite some impact on the streetscape: many Cubans are trying to find ways to earn more money and open a “cafetaria” or repair shop. Together with recent changes towards foreign policy, ownership laws, cooperative structures and the booming of tourism, Cuba finds itself in a very dynamic situation right now. “Collective Patchwork, Patchwork of Collectivity” is an urban architectural strategy for community empowerment and self-managed regeneration of a deteriorating neighborhood in Havana: El Cerro. The project looks for a way in which the local community can benefit from the current dynamic and complex political, cultural and social climate in Cuba and how an architectural intervention can contribute to enhance the energy, resourcefulness and entrepreneurship of the Cubans as a power to spark development and life in their own neighborhood. The design proposes 5 phases in which a material production center, cooperative housing, a commons center, polyvalent workshops, tool rental and start up- and commercial spaces are established, step by step. Each step of the design should be an investment, not just an expense. Both the process leading up to the construction and the activity of building are an important part of the impact of the eventual built outcome. Producing (eco)materials, establishing cooperatives and local worker groups (microbri- gades), participatory planning and designing, education and self-constructing become part of the architecture. Giving people the possibility and responsibility to build, adapt and upgrade their own neighborhood activates the neighbor- hood and enables the possibility of progress. The design strategy aims to become self-manageable after a while and to contribute to a more sustainable future.

door Aaron Swartjes, laureaat international Master of Architecture Brussel

79

by Aaron Swartjes, laureate international Master of Architecture Brussels

Aaron Swartjes Laureaat international Master of Architecture Brussel Laureate international Master of Architecture Brussels


aert

2017

Decker e Bethune 80


My name is not a refugee - Elizabeth Wyckaert

My name is not a refugee

My name is not a refugee

Migratie is van alle tijden... De wereld en dus ook België kreeg in het verleden reeds herhaaldelijk te maken met tal van ingaande en uitgaande vluchtelingenstromen en crisissen. Dit zal in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid niet veranderen. Niet alleen oorlogen, maar onder meer ook de klimaatverandering zal resulteren in bijkomende, mondiale mensenstromen. Tot vandaag wordt het Belgische asiel– en opvangbeleid gekenmerkt door symptoombestrijding: doel¬stellingen en bijhorende maatregelen worden vaak gekop¬peld aan de crisis op dat moment en kunnen worden be¬schouwd als weinig vooruitziend. Deze masterproef toont echter aan dat het dringend tijd wordt dat de Belgische en Vlaamse overheden hun verantwoordelijkheid met betrek¬king tot de integratie van vluchtelingen opnemen en daar¬bij inzetten op een duurzaam traject van eerste opvang tot huisvesting. Een efficiënt integratiebeleid laat vluchtelingen immers niet aan hun lot over of aan de goodwill van enkele vrijwilligers en ngo’s.

Migration has always existed... The world, and therefore Belgium by proxy, has already repeatedly experienced numerous incoming and departing streams of refugees and crises in the past. This is unlikely to change in future. Not only spurred on by wars, but also due to issues such as climate change, the result will be additional people flows worldwide. So far, Belgian policies on asylum and refugee reception have mainly been characterised tackling the symptoms: objectives and accompanying measures are often linked to the current crisis and can be seen as lacking in foresight. However, this Master’s thesis demonstrates that it is high time for the Belgian and Flemish governments to assume their responsibilities relating to the integration of asylum seekers, committing to a sustainable trajectory from initial reception to housing. After all, an efficient integration policy doesn’t leave refugees to their fate or the goodwill of a few volunteers and NGOs.

door Elizabeth Wyckaert

by Elizabeth Wyckaert

Elizabeth Wyckaert Laureaat Master in de stedenbouw en ruimtelijke planning Laureate Master of Urban Design and Urban Planning

81


Onderzoekskader 1. Inleiding Momenteel bevinden we ons in de nasleep van één van de grootste vluchtelingencrisissen sinds de tweede wereldoorlog. Ook in ons land werd een verhoogde toestroom merkbaar. Afgelopen jaar (2016) werd ruim 60 percent van de personen in opvang de erkenning tot vluchteling of subsidiair beschermde toegekend (CGVS, 2016). Dit ongezien hoge erkenningspercentage wijst op een grote uitdaging voor België en dus ook Vlaanderen op het gebied van huisvesting. Het is vooral bij de overgang van opvang naar huisvesting dat het belang van integratie bij vluchtelingen duidelijk wordt. Deze masterproef handelt over het traject van vluchtelingen van primaire opvang tot huisvesting en het belang van integratie doorheen dit gehele traject. Als bijdrage aan het laureatenboek wordt in de vorm van een samenvattende nota het gedane onderzoek beknopt toegelicht.

2. Probleemstelling De enorme uitdaging op het gebied van huisvesting wordt tot op vandaag gekenmerkt door enkele problemen. Zo dienen vluchtelingen na hun erkenning op slechts twee tot drie maanden zichzelf in huisvesting te voorzien. Hierbij dienen ze zich te beredderen op de reguliere huisvestingsmarkt waar ze moeilijkheden ondervinden zoals het gebrek aan betaalbare woningen en discriminatie door verhuurders ten gevolge van een gebrekkige taalkennis en het beroep op een leefloon. Verder kan worden vastgesteld dat vele vluchtelingen op zoek gaan naar huisvesting binnen steden, waar vooral Antwerpen als aantrekkingspool fungeert. Bijgevolg ontstaat binnen deze steden een ontmoedigingsbeleid. De oorzaak van deze problemen kan worden gevonden bij het gebrek aan integratie van vluchtelingen bij de overgang van opvang naar huisvesting. Integratie wordt binnen dit onderzoek beschouwd als interactie/contact tussen vluchtelingen en gevestigden met het oog op een snelle verwerving van de Nederlandse taal en vooral de uitbouw van (lokale) sociale netwerken. Dit laatste speelt een grote rol bij de zoektocht van vluchtelingen naar een eigen woning. Een lokaal netwerk kan voor vluchtelingen het nodige ankerpunt bieden, ertoe leidend dat ze eerder lokale huisvesting wensen, maar ook kunnen vinden. Bij gebrek aan dit ankerpunt trekken velen vandaag nog steeds na erkenning naar familie/kennissen in steden zoals Antwerpen (Agentschap Integratie & Inburgering, 2016e), wat kan leiden tot gesegregeerde omgevingen binnen deze steden, die weinig bevorderlijk zijn voor de integratie van deze vluchtelingen. Gezien de huidige problematieken die vluchtelingen ondervinden bij hun zoektocht naar huisvesting gaat deze thesis uit van de stelling dat reeds vanuit opvang intensiever moet worden ingezet op integratie. Het huidige Belgische opvangsysteem wordt gekenmerkt door grootschalige opvangcentra als norm in instituten die niet eigen zijn aan onze samenleving. De soms isolerende typologie (kazernes) en ligging, alsook de schaal (capaciteit) van deze centra laten een (individuele) integratie van vluchtelingen in de omgeving weinig toe. De manier waarop mensen binnen het Belgische systeem voorzien worden van een eerste en ook verdere opvang, kan worden beschouwd als weinig optimaal, waarbij opvang en integratie niet met elkaar verenigd zijn. De (eerste) opvang, zoals deze nu is, zet te weinig in op integratie en gaat hierbij niet uit van de mogelijke (individuele) aanwinst die deze mensen voor onze samenleving kunnen zijn (Biesma et al., 2015). Naar aanleiding van het vormen van een concreet beeld omtrent integratiebevordering vanuit asielcentra, werd vertrokken van twee aspecten: de ruimtelijke inplanting en de programmatische inrichting van deze accommodaties. Bij wijze van hypothese wordt binnen het onderzoek uitgegaan dat deze aspecten een grote invloed hebben op de integratiekansen vanuit primaire opvang naar de maatschappij. Na erkenning wordt huisvesting gezien als een belangrijk instrument bij verdere integratie, zo stelt ook Vluchtelingenwerk Vlaanderen (2017a). Bij gebrek aan ondersteuning van de (hogere) overheid, ontstaan projecten opgericht door lokale ngo’s, vzw’s en CAW’s die inzetten op huisvesting voor vluchtelingen. Dit soort projecten komen binnen deze masterproef aan bod, waarbij ze eveneens worden onderzocht vanuit de mogelijkheid tot integratiebevordering aan de hand van de aspecten: ruimtelijke inplanting en programmatische inrichting.

3. Onderzoeksvragen Momenteel bevinden de opvang en huisvesting van vluchtelingen zich binnen het Belgische politieke systeem onder twee verschillende en begrensde bevoegdheden, waarbij binnen deze bevoegdheden weinig aandacht wordt besteed aan integratie of de mogelijkheid tot integreren. Het is daarom dat in deze masterproef wordt gezocht naar de mogelijkheid tot het vormen van een doorlopend traject (van opvang naar huisvesting) voor vluchtelingen waarbinnen opvang en huisvesting de nodige connectie kennen en waarbij integratie de inzet is doorheen het gehele traject. Deze masterproef bevat daarom twee concrete onderzoeksvragen: 1. Hoe kan de ruimtelijke inplanting en de programmatorische inrichting van primaire opvang en huisvesting de integratie van vluchtelingen bevorderen? en 2. Hoe kan de weg van primaire opvang naar huisvesting van vluchtelingen worden beschouwd als één traject?. Een antwoord bieden op deze vragen is interessant omdat er momenteel slechts weinig onderzoek uitgaat van de link tussen opvang en huisvesting van vluchtelingen alsook de impact van ruimtelijke aspecten op integratie(bevordering).

4. Methode 4.1. Theoretisch kader In voorafgaande paragrafen werd het onderwerp van deze masterproef van algemene context voorzien en de relevantie van het onderzoek geschetst. Verder wordt in het theoretische kader ten eerste een specifieke benadering van het begrip integratie, die gehanteerd wordt in het verdere onderzoek, toegelicht. Vervolgens wordt een meer algemeen en historisch beeld geschetst van asiel en asielbeleid in België. Hierbij wordt eveneens gefocust op de beeldvorming door ministers aangaande dit thema naar de publieke opinie, omdat dit een belangrijke invloed kan hebben op de integratiekansen van vluchtelingen. Ook worden de belangrijkste data inzake de instroom, opvang en erkenning van vluchtelingen/asielzoekers en het profiel van deze personen geschetst. In het daarop volgende gedeelte komen de knelpunten van het Belgische opvang- en huisvestingsbeleid voor vluchtelingen aan bod. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt met het Nederlandse opvangbeleid. 82


My name is not a refugee - Elizabeth Wyckaert

4.2. Empirisch onderzoek Algemeen wordt binnen het empirisch onderzoek van deze scriptie onderzocht hoe integratie van vluchtelingen kan worden bevorderd in de verschillende fases van opvang naar huisvesting, een eerste huis op de reguliere woningmarkt. In hoofdzaak kunnen de “opvangfase” en de zogenaamde “tussenfase”, een fase die de overgang van opvang naar huisvesting omschrijft, worden onderscheiden. Binnen deze “tussenfase” ontstaan initiatieven en projecten die ondersteuning bieden bij de zoektocht van vluchtelingen naar een eigen (huur)woning alsook projecten in de vorm van transitwoningen en samenwoonvormen die vooral tijdelijk (aantal maanden tot jaren) onderdak bieden aan vluchtelingen als een soort van uitbreiding van hun zoektermijn naar een eigen woning. Dit onderzoek gebeurt aan de hand van de analyse van projecten en woonvormen die reeds trachten te werken rond dit thema en waarbinnen de contacten tussen vluchtelingen en gevestigden worden geanalyseerd naar frequentie en waarde, gelinkt aan de context (woonomgeving/woonvorm) waarin ze ontstaan. Vervolgens kan worden onderzocht of er ook verschillen merkbaar zijn, die specifiek gelinkt zijn aan de opvang- en woonsituaties. Hiervoor wordt kwalitatief onderzoek (interviews) als strategie gehanteerd, om zo een meer concreet beeld te kunnen vormen van het ervaren van contacten bij respondenten binnen de verschillende fases en cases: woonvormen of vormen van opvang (Bryman (2012), p.408 in Weggemans, 2016). De informatie verworven uit interviews met diverse respondenten wordt per fase en per case zowel sociologisch, aan de hand van beschrijvingen van de contacten zelf, als ruimtelijk aan de hand van een grafische (3D/2D) vertaling van de omgeving/context waarbinnen contacten plaatsvinden, uitgewerkt. Hierbij wordt steeds de nadruk gelegd op de invloed van ruimtelijke inplanting/inrichting en de programmatorische inrichting (faciliteren van activiteiten, bewonerssamenstelling,...) op het leggen van contacten (integratie) en de waarde ervan.

Verdiepen In het gedeelte ‘verdiepen’ wordt dieper ingegaan op enkele specifieke vaststellingen die gedaan zijn binnen het theoretische kader, namelijk: de benadering van het begrip integratie als interactie/contact, het profiel van asielzoekers in opvang en de knelpunten in het Belgische opvang -en huisvestingsbeleid in vergelijking met het Nederlandse beleid.

1. Benadering van het begrip integratie In functie van een concrete beantwoording van de (hoofd)onderzoeksvraag van deze masterproef is het belangrijk te omschrijven vanuit welk standpunt naar het begrip integratie wordt gekeken als vertrekpunt voor dit onderzoek. Integratie is een vaak gebruikt begrip waarvoor allerlei definities bestaan. Als uitgangspunt voor deze scriptie wordt gestart vanuit een welbepaalde benadering van integratie als een interactief proces zoals ook Hollands (2006) stelt in haar onderzoek. Het is niet enkel een proces waarbinnen zowel vluchtelingen/asielzoekers als gevestigden worden betrokken, maar vooral ook een proces van tweerichtingsverkeer, gekenmerkt door contacten en ontmoetingen (Hollands, 2006). Bij deze opvatting vormen theorieën zoals de contacthypothese van Allport (1954) en het belang van het ‘kleine ontmoeten’ van Meert & Blommaert (2004) en Soenen (2006) alsook de nood aan ‘meaningful contact’ van Gill Valentine (2008) een belangrijk kader. Uit (sociologisch) onderzoek van Meert en Blommaert (2004), Soenen (2006) en sociaal-psycholoog Allport (1954), blijkt dat direct contact in de vorm van kleine ontmoetingen kan bijdragen in de verandering van de attituden van gevestigden ten aanzien van asielzoekers/vluchtelingen en omgekeerd. Verder is de omgeving waarbinnen deze ontmoetingen plaatsvinden van groot belang (Miller en Brewer 1984 et al. in Hollands, 2006). Woonvormen en woonomgevingen (publieke ruimte in de buurt) maken hier een groot deel van uit. Ook Valentine (2008) schat het belang van (frequent) contact hoog in, maar stelt eveneens dat door de aanwezigheid van contact niet meteen wederzijds respect tussen groepen ontstaat of dat attitudes hierdoor veranderen. Om dit te kunnen bereiken is de aanwezigheid van wat Valentine omschrijft als ‘meaningful contact’ noodzakelijk (Valentine 2008 in Van Kapel & Nuis, 2014). De kans op het bereiken van wederzijds respect is vertrekkende vanuit Valentines onderzoek het grootst bij de aanwezigheid van een gemeenschappelijk doel. Hierdoor is ook de kans op het ontstaan van vriendschappelijke relaties groter. Deze gemeenschappelijke doelen kunnen ontstaan uit projecten zoals buurtinitiatieven en woonvormen waarbinnen samengewerkt wordt aan de organisatie van een gemeenschappelijke werk- en woonomgeving. Vanuit deze houding zullen in het verdere onderzoek woonvormen en projecten (buurtinitiatieven) worden geanalyseerd. Ook wordt het belang van integratie als interactie/contact binnen dit onderzoek gekoppeld aan de uitbouw van (sociale) lokale netwerken en het verwerven van de Nederlandse taal. Deze twee aspecten hebben een grote impact op de huisvestingskeuzes en -mogelijkheden van erkende vluchtelingen.

Fig 1: ‘What’s the difference?’; Bron: UNHCR z.j.

83


2. Het profiel van asielzoekers in opvang (2015 & 2016) Gericht op een verdere analyse van projecten rond huisvesting en integratiebevordering binnen (samen-) woonvormen en opvanginitiatieven in hun omgevingen, is het nagaan van het profiel en de samenstelling van de op te vangen en te huisvesten nieuwkomers van belang. Het profiel geeft een algemeen beeld van deze nieuwkomers met informatie over: leeftijd, geslacht en gezinssituatie. Zoals reeds aangegeven, werden de afgelopen jaren (2015,2016) ongeveer 60% van de mensen binnen het geschetste profiel erkend als vluchteling. Dit is dus de groep vreemdelingen die de komende jaren dient opgenomen te worden binnen onze samenleving (bv. via huisvesting). Ook de woonprojecten behandeld binnen het empirisch onderzoek richten zich vooral tot de drie grootste groepen binnen dit profiel (gezinnen met kinderen, NMBV’s en alleenstaanden).

Fig 2: Samenvattend profiel personen in opvang (2015 & 2016); Bron: Agentschap Integratie & Inburgering (2016 a,b,c,d)

3. Knelpunten in het Belgische opvang -en huisvestingsbeleid (België vs. Nederland) Zowel in Nederland (uitsluitend) als in België (hoofdzakelijk) wordt ingezet op collectieve opvang. Binnen deze collectieve opvangcentra worden asielzoekers voorzien van basisbehoeften (bed, bad en brood), maar echter zeer beperkt in andere (humane) behoeften zoals sociale contacten en ondersteuning van persoonlijke ontwikkeling aan de hand van bijvoorbeeld activiteiten of vrijwilligerswerk (ten Holder et al., 2012). Dit is vaak een gevolg van schaal (hoog bewoners aantal) en ligging. Er bestaat eveneens een tegenstrijdigheid binnen een opvangmodel gericht op grootschaligheid en collectiviteit: asielzoekers mogen namelijk niet teveel integreren tijdens hun verblijf in het asielcentrum (procedure), maar wanneer ze na erkenning het opvangcentrum dienen te verlaten, wordt er van hen wel verwacht zo snel mogelijk te integreren (ten Holder et al., 2012). In functie van een humaan en integratiebevorderend opvangmodel is het zowel in België als in Nederland wenselijk, zo stelt ook Vluchtelingenwerk Nederland (2017), asielzoekers in de procedure (zeker met kans op erkenning) na een zeer korte collectieve opvangperiode (geen 4 maanden zoals nu in België) te laten doorstromen naar kleinschalige individuele opvang in gemeenten. Dit is net zoals de LOI’s (lokale opvanginitiatieven) die in België reeds aanwezig zijn maar in de toekomst stelselmatig zullen worden afgebouwd (Interview Nils Luyten Orbit vzw, februari 2017). Hierbij kan worden gestreefd naar een kortstondige periode in collectieve opvang van ongeveer 4 weken, zegt ook het VVSG (2017), waarbinnen wordt ingeschat of de asielzoeker al dan niet een kans heeft op erkenning. Dit wordt geëvalueerd op individuele basis en niet volgens nationaliteit tijdens een algemene asielprocedure (zoals in Nederland). Na deze periode stromen de personen met een kans tot erkenning door naar LOI’s. Zo kan worden getracht de huidige vorm van transitie-opvang (kleinschalige opvang na erkenning) te laten vervallen en de taak van LOI’s uit te breiden naar integratie, niet alleen voor erkende vluchtelingen maar ook (nog meer) tijdens de opvang. Hierbij hoeft collectieve opvang niet meer te worden beschouwd als norm en worden erkenningen uit collectieve centra eerder beperkt. Laat het om dit mogelijk te maken verplicht (wettelijk verankerd) zijn voor alle ‘geschikte’ gemeenten om kleinschalige opvang te realiseren met voldoende buffercapaciteit. Dit werd in het verleden reeds in België gedaan via LOI spreidingsplannen (Johan van de Lanotte). Hier kan een bijkomende factor bij de selectie van ‘geschikte’ gemeentes in de toekomst, de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen (winkel, sportclub, school, etc.), zijn. Bovendien is individuele opvang door een ngo of gemeente goedkoper dan opvang in collectieve centra (Van Crombrugge, 2013). Na het verplichten van gemeentes om via een spreidingsplan asielzoekers op te vangen kan naar het Nederlandse model een housingfirst principe worden toegepast waarbij vluchtelingen na hun erkenning (indien nodig) een degelijke woning dienen te verkrijgen binnen een bepaalde gemeente (gemeente van opvang of naburige gemeente). Deze toewijzing van een woning is een noodzakelijke stap binnen integratie. Het is namelijk zo dat de reden, waardoor in Nederland zoveel alternatieve en vooruitstrevende projecten rond huisvesting ontstaan, is dat gemeenten na de opvang eveneens verplicht zijn om erkende vluchtelingen te huisvesten. Gemeenten gaan hierdoor wel sneller nadenken over alternatieve woonvormen en manieren over hoe men het best kan integreren binnen de desbetreffende gemeente (Interview Nils Luyten Orbit vzw, februari 2017). Dit kan enkel wanneer ook tijdens de procedure wordt ingezet op integratie/contactvorming aan de hand van bijvoorbeeld snelle toegang tot Nederlandse les, vrijwilligerswerk en activiteiten in de omgeving van het centrum om zo reeds te kunnen beginnen aan de uitbouw van een (sociaal) netwerk (Vluchtelingenwerk Nederland, 2017). Het is echter noodzakelijk dat ook na erkenning ondersteuning binnen de thuisgemeente blijft geboden worden aan de hand van bijvoorbeeld integratieambtenaren en buddy projecten. Zo ontstaan ankerpunten voor vluchtelingen in de gemeente, die soms erg noodzakelijk zijn, zeker wanneer het model zou inzetten op het bieden van huisvesting binnen de gemeente van opvang (Interview Nils Luyten Orbit vzw, februari 2017).

Fig. 3 : ‘Optimaal’ model; Bron: eigen werk

84


My name is not a refugee - Elizabeth Wyckaert

Exploreren

1. Case studies ‘opvangfase’ Binnen dit gedeelte van het empirisch onderzoek wordt vertrokken van de huidige situatie met collectieve opvang als norm en wordt getracht een antwoord te formuleren op de vraag hoe we vanuit deze collectieve opvangaccommodaties eveneens kunnen inzetten op integratie met het oog op een latere huisvesting van erkende vluchtelingen in de omgeving van opvangaccommodaties (gemeente of nabije gemeente). Hierbij wordt een vergelijking gemaakt met een Belgisch (federaal opvangcentrum Poelkapelle (landelijk)) en Nederlands (Houthaven Amsterdam (Stedelijk)) opvangcentrum. Beide projecten kennen een verschillende context en ruimtelijke inplanting alsook een verschillende manier van aanpak, visie en programma omtrent relatievorming met de buurt. Deze verschillen (context/ruimtelijke inplanting en programma in de buurt) kunnen algemeen een grote impact hebben op de integratiemogelijkheden van asielzoekers. Als eerste wordt het belang van de ruimtelijke inplanting van opvangcentra in functie van integratie als interactie (contact) nagegaan. Dit gebeurt aan de hand van een ruimtelijke analyse van het opvangcentrum in zijn (directe) omgeving. Deze analyse bevat kaartmateriaal opgemaakt in functie van welbepaalde analysecriteria zoals ontsluiting OV, voorzieningen (sociaal & economisch) en relatie tot de buurt. Vervolgens wordt in een tweede deel de relatie van het centrum tot de buurt aan de hand van programmatische inrichtingen (buurtinitiatieven en andere activiteiten/projecten) onderzocht. Hierbij wordt nagegaan of het mogelijk is om aan de hand van deze initiatieven een brug te vormen tussen het opvangcentrum en de buurt alsook in welke mate deze bijdragen aan de integratie van asielzoekers/vluchtelingen. Ook hier wordt uitgegaan van integratie als een interactief proces (contacten) tussen buurtbewoners en asielzoekers. In functie van de analyse van de programmatorische inrichting (initiatieven en projecten in de buurt) en de ruimtelijke inplanting van centra ten opzichte van hun buurt werden interviews afgenomen met diverse respondenten bestaande uit projectmedewerkers en bij mogelijkheid asielzoekers en/of (buurt)bewoners die deelnamen aan de geselecteerde projecten en buurtinitiatieven (buurtinitiatieven opvangcentrum Poelkapelle en het burgerproject ‘Ondertussen’ in Houthaven Amsterdam). Fig. 4 : Context opvangcentrum Poelkapelle; Bron: Geopunt (2017), eigen verwerking

Fig. 5: Context opvangcentrum Houthaven; Bron : Kapel & Burger, 2016 + eigen verwerking

1.1. Case Federaal opvangcentrum Poelkapelle & buurtinitiatieven door buurtwerkers Fedasil De idee groeit dat integratie van asielzoekers waardevoller is dan isolatie. Hierbij zien we dat recent meer wordt ingezet op het activeren van asielzoekers met bijvoorbeeld vrijwilligerswerk. Toch blijft dit slechts een beperkt deel van de missie van Fedasil omdat asielzoekers slechts tijdelijk in opvang verblijven en geen zekerheid bestaat over eventuele erkenning. Deze visie keert ook terug in buurtinitiatieven, de activiteiten waar bij uitstek de mogelijkheid ontstaat voor asielzoekers om in contact te komen met buurtbewoners en de buurt waarbinnen ze worden opgevangen. Deze initiatieven zetten echter meer in op het informeren en het verwezenlijken van een attitudeverandering bij buurtbewoners (integratie van het centrum in de buurt) dan op een wederzijdse kennismaking van asielzoekers en buurtbewoners (integratie van centrumbewoners in de buurt). Het is noodzakelijk in te zetten op dit laatste. Hierbij is het belangrijk dat deze activiteiten buiten de omgeving van centra zelf plaatsvinden en dat hier rond een netwerk (samenwerkingsverbanden met verenigingen) wordt opgebouwd zodat activiteiten en contacten frequent kunnen terugkeren. Verder is het gewenst dat deze activiteiten en netwerken worden gevormd rond de interesses van zowel buurtbewoners als centrumbewoners om deelname te stimuleren. Een nieuwe aanpak is nodig maar de schaal, typologie en de ligging van centra zoals Poelkapelle maken deze uitdaging echter minder haalbaar. Als onderzoeker is er hierbij een zeker bewustzijn aanwezig van de ‘extreme’ situering van een opvangcentrum zoals dit in Poelkapelle. Toch is dit geen alleenstaand geval en kennen ook centra zoals Broechem, Lanaken, Overpelt, Florennes en Bovigny enerzijds een erg slechte ligging en/of weinig draagvlak in verhouding tot de capaciteit van de centra binnen de gemeente (Interview Lien Van Der Wulst Fedasil Poelkapelle, april 2017) (Gesprek bewoners centrum Poelkapelle, april 2017) (Interview Lin Vanwayenbergh Fedasil Brussel, april 2017).

85


Fig. 6 : Samenvattend schema integratieprogramma Fedasil Poelkapelle; Bron: eigen werk

1.2. Case toekomstig opvangcentrum Houthaven Amsterdam & buurtinitiatief ‘Ondertussen’ De context waarbinnen het toekomstige centrum zich zal bevinden biedt potentieel, met het oog op integratie door interactie, door bijvoorbeeld publieke (ontmoetings)ruimtes. Verder is een goede ontsluiting met het openbaar vervoer voordelig voor de uitbouw van lokale netwerken binnen andere stadsdelen. Gericht op het opnieuw eigen maken van opvang aan de samenleving, neemt de stichting ‘Ondertussen’ als burgerorganisatie het recht in eigen handen met het idee dat burgers het de komende periode met burgers zullen moeten doen. De visie en aanpak van de stichting verschilt met de overheidsgestuurde aanpak in zowel België als Nederland. ‘Ondertussen’ tracht met het project ‘Ondertussen in de Spaarndammerbuurt’ een win-win situatie te creëren voor zowel de reeds bestaande buurt en zijn bewoners als voor de toekomstige asielzoekers. Hierdoor bestaat de missie van ‘Ondertussen’ eruit om vanuit de interesses van reeds aanwezige buurtbewoners in de omgeving van het ‘toekomstige’ centrum, een netwerk van activiteiten te organiseren en faciliteren, ter versterking van de lokale gemeenschap. Dit netwerk van activiteiten wordt door de organisatoren omschreven als een tussenruimte waar asielzoekers binnen de buurt kunnen worden geactiveerd. In deze tussenruimte vinden asielzoekers en andere buurtbewoners elkaar vanuit gelijke (individuele) interesses waardoor contacten betekenisvoller kunnen zijn, wat noodzakelijk is om van integratie te kunnen spreken, zo blijkt ook uit onderzoek van Valentine (2008) (deel I, paragraaf 1). De activering van asielzoekers gebeurt vanuit eigen talenten en het vermogen om actief hun eigen leven in handen te nemen in de omgeving waarbinnen ze worden opgevangen (Interview Fronnie Biesma, april 2017). Hierbij vertrekt de stichting ‘Ondertussen’ vanuit de visie dat activering en lokale integratie vanuit eigen (individuele) talenten en interesses ook voordelig kan zijn indien asielzoekers moeten terugkeren, omdat ze dan ook eerder bereid zijn om voor de tweede keer terug te keren naar hun land van herkomst (Interview Fronnie Biesma, april 2017). Dit blijkt ook uit meervoudig Nederlands onderzoek. Deze opvatting staat echter haaks op de Belgische en Nederlandse overheidsopvatting, waarbij weinig ingezet wordt op activering en integratie vanuit individuele interesses en het opbouwen van lokale netwerken in een buurt door de onzekerheid tot uiteindelijke erkenning van asielzoekers.

Fig. 7 : Samenvattend schema integratieprogramma ‘Ondertussen’ Houthaven; Bron: eigen werk

86


My name is not a refugee - Elizabeth Wyckaert

2. Case studies “tussenfase”, van opvang naar een eigen woning Dit (empirisch) onderzoeksdeel omvat een analyse van projecten binnen de “tussenfase” van opvang naar reguliere huisvesting. De geselecteerde cases betreffen verschillende woonvormen waarbinnen vluchtelingen en gevestigden op diverse manieren samenwonen. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van drie begrippen die toelaten om de verschillende woonvormen te categoriseren: de ‘individueel gemengde’ woonvorm, de ‘collectief gemengde’ woonvorm en de ‘gespreide’ woonvorm. Deze begrippen werden herwerkt op basis van eerder onderzoek door Weggemans (2006). 1. ‘Individueel gemengde’ woonvorm: een woonvorm waarbinnen vluchtelingen en gevestigden in éénzelfde gebouw worden gehuisvest en waar ruimtes voor gemeenschappelijk gebruik aanwezig zijn. Deze gemeenschappelijke ruimtes (bv. grote keuken) dienen niet verplicht gebruikt te worden gezien elke wooneenheid binnen het gebouw afzonderlijk alle faciliteiten ter beschikking heeft (case: Startblok Riekerhaven). 2. ’Collectief gemengde’ woonvorm: een woonvorm waarbinnen vluchtelingen en gevestigden in éénzelfde gebouw worden gehuisvest en waarbinnen ruimtes voor gemeenschappelijk gebruik aanwezig zijn. Deze gemeenschappelijke ruimtes dienen in tegenstelling tot bij de ‘individueel gemengde’ vorm wel verplicht gebruikt te worden omdat de bewoners privé enkel beschikken over een slaapkamer zonder andere voorzieningen (2 cases: Solidair Wonen Sint-Niklaas en Sanderushuis Antwerpen). 3. ’Gespreide’ woonvorm: een reguliere woonvorm waarbij vluchtelingen worden gehuisvest in afzonderlijke woningen verspreid over de gehele stad of het gehele dorp (case: Porta Aperta Kortijk).

Fig. 8 : Woonvormen; Bron eigen werk

Zoals reeds uitvoerig is toegelicht, zijn contacten erg belangrijk bij de bevordering van integratie en is huisvesting een belangrijke eerste stap binnen het integratieproces. Naast de nood aan informele contacten ter integratie, bijvoorbeeld uit samenwonen, is er bij erkende vluchtelingen ook de nood aan het vinden van een woonst, wat vaak moeilijk blijkt (Verstraete et al., 2015). Deze projecten en gemeenschappelijk wonen met Belgen in het algemeen, kunnen dus voor beide noden een uitkomst bieden (Samenhuizen vzw, 2016). Verwacht wordt dat de woonvorm (‘individueel gemengd’, ‘collectief gemengd’ en ‘gespreid’) een invloed heeft op de wijze en frequentie van contact tussen Belgen/Nederlanders en vluchtelingen. Binnen dit deel van het onderzoek wordt nagegaan of het werkelijke samenwonen binnen een gemeenschappelijke infrastructuur wel degelijk noodzakelijk is met het oog op contacten en integratie. Bieden werkelijke samenwoonvormen een aanzienlijke meerwaarde of zou een individuele woonvorm waarbij eveneens een woning wordt geboden en ondersteuning wordt voorzien met een buddy-systeem evenwaardig of beter kunnen zijn? Zulke buddy’s of andere sleutelfiguren zouden bijvoorbeeld activiteiten en contacten kunnen creëren met buurtbewoners. Dit alles wordt onderzocht aan de hand van interviews met bewoners en projectmedewerkers van verschillende projecten.

2.1 Voorbeeldcase Startblok Riekerhaven (‘individueel gemengde’ woonvorm) Resultaten uit interviews werden verwerkt en samengevat aan de hand van welbepaalde criteria namelijk: (1) motivatie van bewoners tot huisvesting binnen het project (2) Interpersoonlijke praktijken en contacten tussen bewoners (3) verwerving van Nederlandse taal (4) hoe omgaan met diversiteit (leeftijd, etniciteit, etc.) (5) (uitbreiding) sociaal netwerk (6) aanwezigheid van sleutel guren (faciliteren van contacten) (7) de ruimtelijke vertaling van contact. Dit laatste criterium wordt per project verwerkt in een 3D weergave van de woonvorm waarbinnen ook enkele resultaten worden getoond uit interviews. Verder wordt het project in zijn grotere context (buurt/stad/dorp) bekeken. Verschillende factoren behorende tot de onderzoekscriteria kunnen een invloed hebben op de integratiemogelijkheden door interactie/contact van vluchtelingenbewoners binnen de verschillende woonvormen/projecten. In wat volgt wordt ter illustratie de ruimtelijke vertaling van contacten en de conclusie uit de resultaten van interviews getoond voor één van de vier case studies namelijk: Startblok Riekerhaven te Amsterdam, een ’individueel gemengde’ woonvorm voor Nederlandse jongeren en vluchtelingen tussen 18 en 28 jaar. De schaal van het project (aantal bewoners) zorgt ervoor dat bewoners makkelijker toenadering zoeken tot de eigen etnische groep en ook taal speelt hierin een grote rol. De woonvorm, een ‘individueel gemengde’ vorm, waarbinnen de meeste bewoners in het Startblok worden gehuisvest, stimuleert in mindere mate de snelle verwerving van de Nederlandse taal. Uit interviews met bewoners blijkt dat dit wel vlotter gaat binnen een ‘collectief gemengde’ woonvorm, die ook (beperkt) aanwezig is binnen het project. De locatie (omwille van de schaal) veroorzaakt isolatie en weinig contact met andere buurtbewoners. De kennismaking met de Nederlandse samenleving in de directe woonomgeving is hierdoor erg moeilijk. Op het gebied van integratie door middel van contact (andere etnische groep) binnen het project, blijken ‘gangmakers’ zeker bij een project van zulke grote schaal, erg belangrijk bij het faciliteren en stimuleren van contacten. Zij kunnen er ook voor zorgen dat segregatie in (etnische) groepen wordt beperkt. Hoewel contacten met andere etnische groepen aanvankelijk minder vlot aangegaan werden in de eerste acht maanden van het project, begint dit nu frequenter plaats te vinden, zo blijkt uit interviews. Twee factoren spelen hierbij een belangrijke rol, namelijk: de gelijke leeftijd/levensfase van bewoners en de bewuste motivatie van (Nederlandse) bewoners tot huisvesting en deelname binnen een integratieproject (Interviews BSR 1,2,3,4,5, maart 2017) (Presentatie & rondleiding INS, maart 2017). 87


Fig. 9 : 3D Project Startblok (Amsterdam) Bron: eigen werk

3. Conclusies & aanbevelingen Vanwege een verhoogde instroom van vluchtelingen en het daaraan gekoppelde hoge erkenningspercentage de afgelopen jaren, werd een antwoord geformuleerd op volgende onderzoeksvragen: Hoe kan de primaire opvang van vluchtelingen gekoppeld zijn aan en iets betekenen voor hun huisvesting? en Op welke manier kan de ruimtelijke inplanting en de programmatische inrichting van primaire opvang en huisvesting bevorderend zijn voor integratie van vluchtelingen met het oog op een volwaardig leven binnen onze Belgische samenleving? De belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het gevoerde onderzoek worden toegelicht en gestructureerd aan de hand van een schema dat de huidige situatie voor vluchtelingen van opvang tot huisvesting spiegelt aan een uit het onderzoek gevormde ‘optimaal’ traject dat antwoord biedt op de vooropgestelde onderzoeksvragen. 88


My name is not a refugee - Elizabeth Wyckaert

Fig. 11: Samenvattend schema huidige situatie ; Bron: eigen werk

3.1. Huidige situatie: top-down benadering van primaire opvang en huisvesting van vluchtelingen Uit onderzoek naar het huidige Belgische opvangmodel blijkt grootschalige collectieve opvang als norm te worden gehanteerd. Vanuit beschikbare infrastructurele mogelijkheden wordt vaak gekozen om deze opvangcentra onder te brengen in oude militaire kazernes of legerbasissen, zoals ook in de onderzochte case in Poelkapelle het geval was. Deze accommodaties zijn erg isolerend, zowel op het gebied van ruimtelijke inplanting (een geĂŻsoleerde ligging) als de typologie die isolerend werkt naar de asielzoekers/vluchtelingen toe. Dit laatste hoeft vertrekkende van de missie die Fedasil en de federale overheid vooropstellen, niet meteen als een probleem te worden ervaren. Fedasil omschrijft de eigen bevoegdheid in hoofdzaak namelijk als het voorzien van tijdelijke opvang. Hierbij wordt slechts beperkt ingezet op individuele integratie van de personen in opvang. Centra worden doorgaans gezien als structureel, terwijl de bewoners er slechts tijdelijk verblijven. Deze opvatting vertaalt zich eveneens in de integratietaak die Fedasil en zijn opvangcentra op zich nemen en vertalen in activiteiten met relatie tot de buurt. Het aangereikte programma van opvangcentra waarbinnen asielzoekers en buurtbewoners met elkaar in contact komen, focust zich op de integratie van asielcentra in de buurt eerder dan op de individuele integratie van centrumbewoners. Hierbij richten deze activiteiten zich tot het informeren en de attitudeverandering van buurtbewoners en niet tot het integreren van asielzoekers in lokale netwerken binnen de buurt. Toch blijkt uit interviews met Fedasil het groeiende idee dat integratie van asielzoekers waardevoller is dan isolatie. Recent wordt meer en meer ingezet op het activeren van asielzoekers in de buurt door middel van bijvoorbeeld vrijwilligerswerk of inschrijvingen in lokale sportclubs. Een nieuwe aanpak is hierbij nodig maar de schaal en de ligging van grootschalige collectieve centra binnen een gemeente zoals Poelkapelle maken deze uitdaging weinig haalbaar. Met het oog op lokale huisvesting van vluchtelingen na eerste opvang is het echter belangrijk dat de mogelijkheid bestaat voor asielzoekers om reeds tijdens opvang lokale netwerken te kunnen uitbouwen en ankerpunten in de omgeving te kunnen vinden. Gezien lokale huisvesting zich buiten de bevoegdheid van Fedasil bevindt wordt hier weinig of niet op ingezet.

3.2. Het optimale traject : de koppeling van opvang huisvesting en integratie 3.2.1. Kleinschalige opvangcentra als optimale omgeving voor lokale integratie (Figuur 12) Op basis van het in deze masterproef gevoerde onderzoek kan een traject worden omschreven van opvang tot huisvesting voor vluchtelingen. Hierbij wordt ingezet op menswaardige opvang die verder gaat dan een top-down benadering, gebaseerd op infrastructurele mogelijkheden en beperkt door bevoegdheden. Integratie wordt hierbij gezien als de ambitie voor het gehele traject van primaire opvang tot huisvesting van vluchtelingen.

Fig. 12: Samenvattend schema ‘optimaal’ traject; Bron: eigen werk

89


Een eerste (beleids)aanbeveling voor het opvangmodel voor vluchtelingen bestaat erin kleinschalige individuele opvang als norm te voorzien ipv grootschalige collectieve opvang (zie Deel II, paragraaf 3). Asielzoekers/vluchtelingen kennen hierbij reeds een gedeeltelijk autonoom bestaan binnen de samenleving en worden niet geïsoleerd opgevangen. Vanuit kleinschalige individuele opvang is het voor asielzoekers makkelijker te integreren (contact/interactie) in de buurt waarin ze worden opgevangen alsook lokale netwerken uit te bouwen. Hoe dan ook dient enige ondersteuning te worden geboden voor de toeleiding naar deze netwerken vanuit de interesses van asielzoekers zelf, bijvoorbeeld hulp bij de inschrijving in lokale sportclubs of jeugdverenigingen. Om deze kleinschalige opvang te kunnen organiseren, dient een spreidingsplan te worden opgemaakt waarbij asielzoekers worden verdeeld over gemeenten, op basis van voldoende sociale (scholen, sportclubs, jeugdverenigingen), economische (winkels) en mobiliteitsvoorzieningen. Hierna kan volgens rato per gemeente beslist worden hoeveel asielzoekers opgevangen worden. Zo kan genoeg draagvlak worden geboden binnen gemeenten voor de integratie (contacten/interactie) en de opbouw van lokale netwerken vanuit opvang. Het aantal op te vangen vluchtelingen blijkt immer, ondanks wat velen denken, spreidbaar over de ‘geschikte’ gemeenten. Vanuit de huidige federale overheid kan dit traject waarbij actief ingezet wordt op integratie startende vanuit opvang op minder bijval rekenen. Het is immers zo dat dit soort model ervoor zou kunnen zorgen dat België een aantrekkingspool wordt voor asielzoekers en dat het activeren ervan zou kunnen zorgen dat de terugkeer bemoeilijkt wordt. Uit meervoudig onderzoek blijkt echter dat activering vanuit interesses en contacten tijdens de opvangperiode ervoor kan zorgen dat het voor uitgeprocedeerde asielzoekers ook makkelijker is om hun leven opnieuw op te bouwen in hun land van herkomst.

3.2.2. Housing-first als uitgangspunt: huisvestingsprojecten uit de “tussenfase” (Figuur 12) Wanneer vanuit (kleinschalige) opvang reeds wordt ingezet op integratie van asielzoekers via lokale netwerken en connecties in de buurt (ankerpunten), kan dit eveneens een aanmoediging betekenen voor asielzoekers om zich na erkenning te huisvesten binnen de gemeente van opvang. Maak het vervolgens verplicht voor ‘geschikte’ gemeenten om huisvesting te bieden aan erkende vluchtelingen die na opvang lokaal willen blijven wonen en niet in eigen huisvesting kunnen voorzien. Ondanks het gebrek aan betaalbare woningen, zou ook voor erkende vluchtelingen, net zoals voor Belgen met een acute woningnood, huisvesting moeten worden voorzien vanuit de (lokale) overheid. Deze tweede (beleids)aanbeveling wordt gemaakt naar het voorbeeld van het Nederlandse vluchtelingenbeleid, waarbij het bieden van huisvesting als een volgende ‘nodige’ stap in hun integratieproces wordt gezien. Bij de verplichte huisvesting van erkende vluchtelingen kunnen gemeenten inzetten op projecten die in deze masterproef worden omschreven als projecten in de “tussenfase”. Hierbij wordt tijdelijke of permanente huisvesting geboden aan vluchtelingen, waarbij (tijdelijk) wordt ingezet op integratiebevordering door bijvoorbeeld samenwoonvormen (Belgen/vluchtelingen) of buddy-projecten. Het is hierbij eveneens belangrijk dat lokale OCMW’s, CAW’s en ngo’s die inzetten op projecten binnen deze “tussenfase”, financieel worden ondersteund door de hogere overheid. Uit het onderzoek naar dit soort projecten wordt geconcludeerd dat bepaalde projecten geschikter zijn voor specifieke groepen vluchtelingen, alsook een groter draagvlak vinden binnen een bepaalde context. Zo vinden samenwoonvormen met Belgen en vluchtelingen, zogenaamde ‘individueel gemengde’ en ‘collectief gemengde’ woonvormen een groter draagvlak binnen een stedelijke context. Hierbij is het belangrijk, dat met het oog op zoveel mogelijk integratie door interactie en contact, dit soort projecten kleinschalig blijft alsook een diverse bewonersgroep kent waarbij vluchtelingen uit eenzelfde regio niet overheersen. Verder spelen aspecten zoals een gelijke levensfase, en daarmee gepaard het kunnen omgaan met tijdelijke woonsituaties, een belangrijke rol. Als laatste is het belangrijk dat vluchtelingen binnen samenwoonvormen terecht kunnen in een stabiele woonsituatie waarbij de bewonersgroep dragend genoeg kan zijn. Het is niet gewenst om een gezamenlijke huisvesting met bewoners te realiseren die zelf te kampen hebben met sociale problematieken. Verder vindt de ‘gespreide’ woonvorm draagvlak binnen verschillende steden en ook landelijkere gemeenten, waarbij buddy-gezinnen een ankerpunt kunnen bieden aan vluchtelingen. Dit soort projecten zijn eerder gericht op het bieden van meer permanente individuele huisvesting die ook mogelijk is in landelijkere gemeenten, waardoor ze eerder geschikt zijn voor gezinnen met het oog op behoud van een goede gezinssituatie.

3.2.3. De koppeling van opvang en huisvesting (Figuur 12) Door in te zetten op projecten van (tijdelijke) huisvesting met integratiebevordering kunnen vluchtelingen later doorstromen met een verhoogde kans op huisvesting binnen de reguliere woningmarkt door een opgebouwd (sociaal) netwerk en een verhoogde kennis van de Nederlandse taal. Vertrekkend van het onderzoek rond deze woonvormen kan eveneens vanaf de opvangfase rekening worden gehouden met de context waarbinnen asielzoekers na erkenning een geschikte woonomgeving kunnen verkrijgen. Ook binnen projecten zoals de onderzochte cases kan worden ingezet op hun integratiebevordering. Hierbij is het dus gewenst dat reeds bij het spreidingsplan rekening wordt gehouden met deze integratie en aangepaste context per groep bij vluchtelingen. Vanuit deze situatie kan een optimaal traject worden gevormd met een link tussen de opvang en huisvesting van vluchtelingen en waarbij over het gehele traject wordt ingezet op integratie.

Bronnen • • • • • •

Biesma, F., Sonnenschein, L., & Van Twist, M. (2015). De opvang van asielzoekers kan anders. Amsterdam. Via http://ondertussenonderweg. nl/wp-content/uploads/2015/04/deopvangvanasielzoekerskananders.pdf Hollands, M. E. . (2006). Leren uit de ontmoeting : Nederlanders in contact met asielzoekers en vluchtelingen Nederlanders in contact met asielzoekers en vluchtelingen. Amsterdam: Amsterdam University Press. Via https://pure.uva.nl/ws/files/3796588/143648_Hollands.pdf Meert, H., Blommaert, J., Stuyck, K., Peleman, K., & Dewilde, A. (2004). Van balen tot onthalen-De geografische en discursieve dimensie van attitudes tegenover asielzoekrs- casestudies uit Vlaanderen en Brussel. Gent: Academia Press. Platteau, E., Beckers, J., Coenen, L., Bossens, N., & Mescoli, E. (2016). ONDERZOEKS- RAPPORT: Beleidsevaluatie van de buurtinitiatieven in open opvangcentra voor asielzoekers. Via http://fedasil.be/sites/5042.fedimbo.belgium.be/files/kul_eindrapport_nl.pdf ten Holder, F., Msc, & De Boer, M. (2012). Kleine stappen een grote betekenis: een nieuw perspectief op humane opvang van asielzoekers. Amsterdam. Via http://www.werkelijkheid.com/images/uploads/Onderzoek_.pdf Weggemans, M. (2016). Het faciliteren van contact: Een onderzoek naar het contact tussen Syrische mannen en Nederlanders op drie verschillende locaties in Amsterdam. Universiteit van Utrecht.

Voor een uitgebreide bronvermelding wordt verwezen naar de volledige versie van deze masterproef. 90


My name is not a refugee - Elizabeth Wyckaert

91


92


Faculteit Architectuur, Campus Sint-Lucas Gent Hoogstraat 51 - 9000 Gent - tel. +32 9 225 10 00 - fax +32 9 225 80 00 arch.gent@kuleuven.be Faculteit Architectuur, Campus Sint-Lucas Brussel Paleizenstraat 65-67 - 1030 Brussel - tel. +32 2 242 00 00 - fax +32 2 245 14 04 arch.brussel@kuleuven.be www.arch.kuleuven.be Laureaten: Michiel Hutsebaut (laureaat Master in de interieurarchitectuur Gent) hutsebautmichiel@gmail.com Laura Wilts (laureaat Master in de interieurarchitectuur Brussel) laura.wilts@hotmail.com 0472387670 Francesco Ogliengo (laureaat international Master of Architecture Ghent) fra.ogliengo@gmail.com Aaron Swartjes (laureaat international Master of Architecture Brussels) swartjes_aaron@hotmail.com https://issuu.com/aaronswartjes Eva Demuynck (laureaat Master in de architectuur Gent) eva.demuynck@hotmail.com Laura Reyniers (laureaat Master in de architectuur Brussel) laura.reyniers@hotmail.com Elizabeth Wyckaert (laureaat Master in de stedenbouw en ruimtelijke planning) babette.wyckaert@kuleuven.be

Colophon Publisher: Dag Boutsen, KU Leuven Faculty of Architecture, Campus Sint-Lucas Lay-out by respective laureates The copyright of the images and texts belong to the respective authors. Thanks to Jan Bruggemans, Eric De Vocht en Iret Development ISBN: 9789492780027 Wettelijk depot: D/2019/13.576/1

93





Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.