40504 Ontwikkelingsgerichte activiteiten op KDV/PSZ/bso

Page 1

.v

.

Training

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Ontwikkelingsgerichte activiteiten op KDV/PSZ/bso


Colofon

.v

.

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

Inhoudelijke redactie: Napona Smid Titel: Ontwikkelingsgerichte activiteiten op KDV/PSZ/bso

ie

ISBN: 9789037240504

fb

Auteur: Hanneke Jansen

©

Ac t

Edu’Actief b.v. 2017 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

u'

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

C

op

yr

ig

ht

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave Over deze training

De ontwikkeling van kinderen

.v

.

7 9

Inventariseren van wensen en behoeften

16

Activiteiten aanbieden vanuit verschillende disciplines

Reflecteren

29

34 36

Ac t

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen

ie

Randvoorwaarden en materialen

23

fb

OriĂŤntatie

4

Theoriebron Inventariseren van wensen en behoeften

39

Theoriebron Activiteiten aanbieden vanuit verschillende disciplines 45

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Theoriebron Werken met materialen

42

3


Over deze training

Over deze training

Ac t

ie

fb

.v

.

In deze training leer je welke mogelijkheden er zijn voor activiteiten die de ontwikkeling van kinderen stimuleren. Je leert activiteiten uitwerken die aansluiten bij de ontwikkelingsgebieden en verschillende leeftijdsgroepen. Je oefent met activiteiten voor verschillende disciplines en leert hoe je ze volgens een vaste structuur kunt aanbieden. Ook leer je hoe je tijdens het contact met ouders en kinderen hun wensen en behoefte aan activiteiten kunt achterhalen.

Je hebt kennis van activiteiten die aansluiten bij de ontwikkeling van het kind. Je kunt de wensen op het gebied van activiteiten bij de doelgroep achterhalen. Je kunt activiteiten ontwikkelen en aanbieden vanuit verschillende disciplines. Je kunt rekening houden met randvoorwaarden om de activiteiten uit te voeren.

ht

• • • •

Ed

Leerdoelen

u'

Kinderen aan het kleien in de kinderopvang.

ig

Beoordeling

Je wordt op verschillende punten beoordeeld. Deze punten staan in het beoordelingsformulier. De volgende punten zijn belangrijk bij de beoordeling: • Je doet actief mee aan de lessen. • Je hebt een evenredige bijdrage geleverd aan de uitvoering van de groepsopdrachten. • Je hebt alle opdrachten uitgevoerd. • Je mondelinge taalgebruik is net en correct. • Je past communicatieve vaardigheden en theoretische kennis toe bij de demonstraties.

C

op

yr

Beoordelingsformulier <

4

Planningsformulier <

Planning Aan het einde van de training moet je een demonstratie uitvoeren. Plan deze demonstratie tijdig in. Lees de demonstratie eerst goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze training op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.


Over deze training

Demonstratie: Een activiteitenprogramma opstellen (4)

.

.v

Presenteer jullie activiteitenprogramma aan je medestudenten, die zogenaamd jullie opdrachtgever vertegenwoordigen. Bereid jullie presentatie voor met behulp van het Werkmodel Presenteren. De docent beoordeelt jullie activiteitenprogramma in de demonstratie aan de hand van het beoordelingsformulier Activiteitenprogramma opstellen. Laat zien dat je weet welke activiteiten passend zijn voor kinderen in verschillende leeftijden en ontwikkelingsfasen en dat je rekening hebt gehouden met de wensen en randvoorwaarden vanuit de organisatie.

Ac t

Werkmodel Presenteren <

fb

Werkmodel Activiteitenplan <

Jullie stellen een activiteitenprogramma op voor een doelgroep binnen de kinderopvang, peuterspeelzaal of bso. Je kunt kiezen uit drie casussen. Bedenk en ontwikkel, aansluitend bij de wensen en voorwaarden vanuit de organisatie, verschillende activiteiten voor de doelgroep. Werk minimaal zes activiteiten uit volgens het Werkmodel Activiteitenplan. Let er hierbij op dat ze voor ten minste drie verschillende disciplines ingezet kunnen worden. Jullie activiteitenprogramma moet gedurende vier weken gebruikt kunnen worden.

ie

Werkmodel Draaiboek <

Casus 1 - Psz Ollekebolleke

ht

Ed

u'

Peuterspeelzaal Ollekebolleke heeft jullie gevraagd om een activiteitenprogramma op te zetten voor de peutergroep. De peuterspeelzaal is gevestigd in een boerderij, grenzend aan een grote weide waar kinderen heerlijk kunnen spelen. De boerderij zelf is nog in gebruik en biedt de mogelijkheid om kinderen in contact te brengen met de dieren en te laten helpen bij de verzorging. Verder is er een moestuin met een kas, waar de peuters mogen kijken en ervaringen opdoen. Nu het voorjaar is aangebroken zijn er tal van leuke activiteiten te bedenken, maar de organisatie vindt wel dat de nadruk niet alleen op het boerenleven moet liggen. Aan jullie de vraag om met een activiteitenprogramma te komen voor de maand april.

Casus 2 - Kdv De Wittewaai

C

op

yr

ig

Bij kinderdagverblijf De Wittewaai is er een probleempje. Door ziekte van een van de vaste leidsters hebben de anderen het nu extra druk op de groep. Maar juist deze week zouden ze een nieuw activiteitenprogramma opzetten rondom het thema circus. Want binnenkort komt het circus naar de stad en het is leuk voor de kinderen als ze daar iets over weten. Gelukkig zijn jullie er om hulp te bieden. Jullie ontwikkelen voor de 3- en 4-jarigen, in totaal veertien kinderen, een leuk activiteitenprogramma voor de komende twee weken. Het kinderdagverblijf heeft een budget beschikbaar van â‚Ź65,- voor eventuele aanschaf van materialen of andere kosten. Er zijn kinderen die drie hele dagen in de week op de opvang komen, maar ook kinderen die maar twee keer een halve dag komen. Het verzoek is om hiermee rekening te houden bij de indeling van activiteiten.

Casus 3 - Bso De Tamboerijn Buitenschoolse opvang De Tamboerijn heeft een wisselend activiteitenprogramma voor de kinderen die na schooltijd komen. Om de vier weken verandert het thema. Het eerstvolgende thema is: ‘Later als ik groot ben’. Dit is voor de leeftijdsgroep van 8 tot 13

5


Over deze training

jaar. Het is aan jullie om een gevarieerd activiteitenprogramma te maken voor deze groep. De Tamboerijn heeft aangegeven dat uitstapjes niet handig zijn vanwege de korte tijd. Verder heeft de bso een budget van €80,- beschikbaar.

.v

fb

• •

Kies met je groepsgenoten een casus uit op basis waarvan jullie een activiteitenprogramma opzetten. Maak een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingsdoelen voor de doelgroep. Brainstorm samen over geschikte activiteiten waarmee je een programma kunt maken dat aansluit bij de doelen en past binnen de randvoorwaarden van de organisatie. Overleg met de docent of jullie keuzes juist zijn, voor je met de uitwerking start.

ie

.

Voorbereiding

Stel het activiteitenprogramma samen op basis van de gekozen casus. Maak gebruik van het Werkmodel Activiteitenformulier en Werkmodel Draaiboek. Werk de afzonderlijke activiteiten uit. Presenteer tot slot jullie activiteitenprogramma aan de groep.

u'

• •

Ac t

Uitvoering

ig

ht

Ed

Processtappen • Maak een taakverdeling voor zowel het activiteitenprogramma als de presentatie. • Plan wie wat doet en wanneer en neem dit op in je planning. • Maak hoofdstuk 1: beschrijf de doelgroep en de ontwikkelingsdoelen daarvoor. Beschrijf ook met welke randvoorwaarden je rekening houdt. • Maak hoofdstuk 2: beschrijf welke activiteiten je in het programma wilt opnemen en motiveer je keuzes. • Maak hoofdstuk 3: werk de afzonderlijke activiteiten uit in een instructie per activiteit. Maak hierbij gebruik van het Werkmodel Activiteitenformulier (dit voeg je toe als bijlage bij het programma). • Bereid de presentatie voor. Hoe ga je het activiteitenprogramma presenteren en wat heb je daarvoor nodig?

C

op

yr

Producteisen Activiteitenprogramma • In het activiteitenprogramma staat de doelgroep omschreven. • In het activiteitenprogramma staan de ontwikkelingsdoelen beschreven. • In het activiteitenprogramma staan de randvoorwaarden van de organisatie beschreven. • In het activiteitenprogramma is een overzicht en een planning voor de vier weken van de voorgestelde activiteiten opgenomen. • In het activiteitenprogramma is een verantwoording opgenomen over de keuze voor activiteiten, de indeling ervan en de overkoepelende leerdoelen. Denk hierbij aan de ontwikkeling die een kind in een bepaalde fase meemaakt. Bij peuters kun je er bijvoorbeeld voor kiezen om een activiteit aan te bieden waarin de fijne motoriek gestimuleerd wordt. Bij de keuze van activiteiten kijk je ook naar de interesse en voorkeuren van een bepaalde leeftijdsgroep. • De verschillende activiteiten zijn als aparte bijlage bijgevoegd bij het programma. • In het activiteitenprogramma is een voorstel opgenomen voor de manier van evaluatie onder de doelgroep. Let op een creatieve evaluatie die de doelgroep aanspreekt. • In deze bijlage zijn de activiteiten apart beschreven, met een instructie. • Het activiteitenprogramma is een net document, opgemaakt met het lettertype Calibri 11, regelafstand 0, met een passend voorblad.

6


Oriëntatie

Oriëntatie Oefening 1

Heb je ervaring met?

.v

.

Niet alleen in het beroep waarvoor je leert maar ook in je privéleven heb je te maken met het organiseren van activiteiten. Misschien heb je weleens iets georganiseerd voor een bruiloft of verjaardagsfeestje, of heb je tijdens een vakantie of met je vrienden activiteiten bedacht.

Oefening 2

Ac t

ie

fb

Heb jij ervaring met het organiseren en aanbieden van activiteiten? Beschrijf je ervaring in een kort verslag met behulp van onderstaande vragen: • Waar heb je de ervaring opgedaan? • Welke activiteit(en) heb je georganiseerd? • Wat had je daarvoor nodig? • Kwam je problemen tegen en hoe heb je die opgelost? • Welke reacties kreeg je op jouw idee? • Hoe kijk je terug op deze ervaring?

Wie ben ik?

Ed

u'

Jullie gaan het spel ‘Wie ben ik’ spelen. De docent heeft op een aantal memo’s verschillende kinderen beschreven met bepaalde kenmerken, die je op het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal of de bso tegenkomt. Een van jullie komt naar voren en krijgt een memo op het voorhoofd geplakt. De persoon gaat voor de klas zitten en moet raden wie hij is door vragen te stellen. Dit mogen alleen gesloten vragen zijn. De groep antwoordt dus steeds met ‘ja’ of ‘nee’. De docent houdt bij hoeveel vragen je nodig hebt om het juiste kind te raden. Hierna is een andere student aan de beurt en zo verder. Degene die de minste vragen nodig heeft, is de winnaar. Voorbereiding • Bepaal wie als eerste naar voren komt.

ig

ht

Uitvoering • Speel het spel. • Stel gesloten vragen om te ontdekken welk kind je bent. • Geef de ‘rader’ een duidelijk ja of nee.

yr

Reflectie a. Hoe vond je dit raadspel om te doen?

C

op

b. Hoe moeilijk of makkelijk was het om het juiste kind te raden?

7


OriĂŤntatie

c. Welke conclusie kun je naar aanleiding van dit spel trekken?

.

Wat zie jij?

.v

Oefening 3

fb

Hoe bewust zie jij dingen? Doe de test in het Filmpje Test Your Awareness. a. Wat zag je de eerste keer?

Filmpje Test Your Awareness: Do The Test <

Activiteitenstorm

Ac t

Oefening 4

ie

b. Wat zag je de tweede keer?

Ed

u'

Vaak worden activiteiten rondom een thema georganiseerd. Op het bord staat een thema geschreven. Iedereen krijgt een kladblaadje en schrijft dit woord bovenaan met een streep eronder. Onder de streep noteer je een activiteit die bij dit thema hoort. Je geeft je kladblaadje vervolgens door naar links. Op het kladblaadje dat je nu voor je hebt liggen schrijf je weer een activiteit bij het thema. Daarna geef je het kladblaadje weer door naar links. Dit gaat zo door tot je je eigen kladblaadje weer terug hebt of tot de docent vraagt om te stoppen. Er mogen geen activiteiten tweemaal op de kladblaadjes staan. Als je echt niets nieuws weet toe te voegen, zet je een kruisje. a. Wist je veel activiteiten bij het onderwerp te bedenken?

ht

b. Hoeveel activiteiten konden jullie in totaal bij het thema verzinnen?

ig

c. Hoe makkelijk of moeilijk vond jij het om activiteiten bij het thema te verzinnen?

C

op

yr

d. Wat zou kunnen helpen om op meer ideeĂŤn te komen?

8


De ontwikkeling van kinderen

.

De ontwikkeling van kinderen

.v

Inleiding

ie

fb

Als pedagogisch medewerker ben je voortdurend bezig met het volgen en stimuleren van de ontwikkeling van kinderen. Kinderen ontwikkelen zich in hun eigen tempo en zullen al vroeg blijk geven van persoonlijke voorkeuren. In het kinderdagverblijf, op de peuterspeelzaal en op de bso help je de kinderen bij het ontdekken en leren op een speelse manier. Er zijn veel activiteiten die je kunt inzetten om te sturen op verschillende ontwikkelingsgebieden. Door een weloverwogen samenstelling van activiteiten draag je bij aan een prettige (leer)omgeving waarin het kind zich optimaal kan ontwikkelen.

yr

ig

ht

Ed

Je hebt kennis van activiteiten die aansluiten bij de ontwikkeling van het kind. Je kunt de basisbegrippen van de ontwikkelingspsychologie uitleggen. Je kunt de verschillende ontwikkelingsgebieden benoemen. Je kunt aangeven hoe je activiteiten kunt inzetten om ontwikkelingsdoelen te stimuleren. Je kunt de samenhang tussen activiteit en ontwikkelingsfase uitleggen.

u'

• • • •

Ac t

Leerdoelen

C

op

Verven is een manier van expressie voor kinderen.

9


De ontwikkeling van kinderen

Oefening 1

Mindmap ontwikkelingspsychologie Maak met behulp van het Werkmodel een mindmap rond het begrip ‘ontwikkelingspsychologie’. Waar denk je aan? Wat roept het op? Wat hoort daar allemaal bij? Waarmee zijn verbanden te leggen?

Oefening 2

fb

.v

.

Werkmodel Mindmap <

Ontwikkelingsgebieden

ie

Lees in de Theoriebron De ontwikkeling van kinderen over ontwikkelingsgebieden. Geef voorbeelden bij ieder gebied. Vul deze in het schema in. Benoem per gebied vijf vaardigheden of gedragingen.

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen <

Cognitieve ontwikkeling

Sociaal-emotionele ontwikkeling

Ac t

Lichamelijke ontwikkeling

Ed

u'

Website Kijk op de ontwikkeling van kinderen <

In de Theoriebron Indeling ontwikkelingsgebieden wordt een aantal ontwikkelingsgebieden van kinderen beschreven, zoals de lichamelijke, de cognitieve en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Welke andere ontwikkelingsgebieden worden nog meer beschreven in de theorie? Geef daarvan voorbeelden.

C

op

yr

ig

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen <

Indeling ontwikkelingsgebieden

ht

Oefening 3

10


De ontwikkeling van kinderen

Oefening 4

Accenten in de ontwikkeling Wanneer je activiteiten uitvoert met kinderen werk je vaak aan ontwikkelingsdoelen op meerdere gebieden. Geef bij de volgende voorbeelden aan of er sprake is van cognitieve ontwikkeling en/of lichamelijke ontwikkeling en/of sociaal-emotionele ontwikkeling. Deze opdracht doe je in tweetallen. Eerst beantwoord je zelf de vragen en daarna bespreek je die met elkaar. Motiveer jullie keuzes en geef aan op welk gebied volgens jullie de nadruk ligt.

.v

.

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen <

fb

Vingerverf

Ac t

ie

Bibi doet Sam (6 maanden) een schortje aan. Ze pakt de materialen die ze gaat gebruiken bij het beschilderen van een papieren ei. Terwijl ze dit doet, benoemt ze alles. Ze maakt oogcontact met Sam. Hij volgt Bibi met zijn ogen en voelt aan zijn schortje. Als Bibi zijn handje in de vingerverf doet, schrikt hij. Bibi lacht om zijn reactie en bevestigt dat dit koud is. Sam lacht terug en slaat met zijn handjes van plezier. Bibi zorgt ervoor dat het handje met de verf op het papier komt en laat Sam het resultaat zien.

Ed

u'

a. Aan welke ontwikkelingsgebieden wordt hier gewerkt? • cognitieve ontwikkeling • lichamelijke ontwikkeling • sociaal-emotionele ontwikkeling. Leg uit waarom je dat denkt.

ht

Ruzie

yr

ig

Na schooltijd spelen Floris, Isa en Marijn uit groep 3 bij de bso buiten op het veldje. Floris en Isa hebben takken verzameld voor een hut. Marijn wil de takken gebruiken om een weg mee te maken. Maar daar zijn de Floris en Isa het niet mee eens. Ze vinden dat Marijn dan maar zelf takken moet zoeken. Maar die zijn er niet meer, volgens Marijn. De kinderen kunnen het onderling niet eens worden. Marijn grijpt twee takken en rent er mee weg. De andere twee gaan er schreeuwend achteraan. Een van de leidsters grijpt in om te bemiddelen bij het conflict.

C

op

b. Aan welke ontwikkelingsgebieden wordt hier gewerkt?

Oefening 5

Activiteiten en ontwikkelingsdoelen Bespreek in een groepje van vier medestudenten de volgende stellingen: 1. Een activiteit moet altijd gekoppeld zijn aan een concreet ontwikkelingsdoel. 2. In groepsactiviteiten komt het kind niet toe aan individuele ontwikkeling.

11


De ontwikkeling van kinderen

3. Als je een kind wilt leren samenwerken kun je het beste sportieve activiteiten aanbieden. 4. Kinderen die veel buitenactiviteiten krijgen aangeboden, ontwikkelen meer respect voor de natuur. Beschrijf per stelling je belangrijkste conclusies.

ie

fb

.v

.

1.

yr

ig

ht

3.

Ed

u'

Ac t

2.

C

op

4.

12


De ontwikkeling van kinderen

Oefening 6

Fotobijschriften

Ac t

ie

fb

.v

.

Bekijk de foto’s van activiteiten bij deze opdracht. Plaats onder iedere foto een bijschrift waaruit duidelijk een ontwikkelingsdoel blijkt. Dus niet: Jongens bouwen een vlot. Maar bijvoorbeeld: Door het bouwen van een vlot leren deze jongens taken verdelen.

ig

ht

Ed

u'

a. Bijschrift:

C

op

yr

b. Bijschrift:

13


De ontwikkeling van kinderen

ie

fb

.v

.

c. Bijschrift:

Oefening 7

Zelfbewustzijn

u'

Bekijk het Filmpje Ontwikkelingspsychologie – Visuele zelfherkenning. De gefilmde kinderen zijn met een nummer onderaan herkenbaar. a. Welke kinderen herkennen zichzelf in de spiegel?

Ed

Filmpje Ontwikkelingspsychologie – Visuele zelfherkenning <

Ac t

d. Bijschrift:

C

op

yr

ig

ht

b. Vanaf welke leeftijd begint het zelfbewustzijn bij kinderen?

14


De ontwikkeling van kinderen

Oefening 8

Bekijk het Artikel Activiteitenprogramma voorbeeld en print het. Dit programma is bedoeld voor kinderen in de bso.

.

Bij de bso komen kinderen in de leeftijd van 4 tot 12. De activiteiten zijn voor alle kinderen bedoeld. Om ieder kind een succeservaring te bieden zul je bij sommige activiteiten moeten differentiĂŤren. Beschrijf welke aanpassingen je kunt doen om een activiteit voor verschillende leeftijdsgroepen toegankelijk te maken. Vul het schema in. Je mag informatie over de activiteiten opzoeken op internet als je wilt. Activiteit:

Differentiatiemogelijkheden:

Neus aan ei-race

ie

Tulpen maken met een vork

Libelle maken

Vogelhuisje

Ed

Wasknijperspel

u'

Bijentikkertje

Ac t

Zelfgemaakte eiersalade Kleurige eieren met krijt

fb

.v

Artikel Activiteitenprogramma voorbeeld <

Lenteprogramma

Lentecollage

Appelroosjes

C

op

yr

ig

ht

Blije bij

15


Inventariseren van wensen en behoeften

.

Inventariseren van wensen en behoeften

fb

.v

Wanneer je aan de slag gaat met het kiezen en samenstellen van geschikte activiteiten, is het belangrijk dat je rekening houdt met de wensen en behoeften. Natuurlijk zorg je dat de activiteiten aansluiten bij de algemene ontwikkelingsdoelen passend bij de leeftijd van het kind. Maar daarnaast houd je ook rekening met de samenstelling en specifieke kenmerken van de groep waarmee je werkt en met individuele voorkeuren.

Je kunt kinderen betrekken bij het leveren van ideeën voor het activiteitenprogramma. Je kunt met ouders of verzorgers de wensen en behoeften van het kind bespreken. Je kunt voorkeuren bij kinderen ontdekken door middel van observaties.

ht

Ed

u'

Ac t

• • •

ie

Leerdoelen

ig

Niet-participerende observatie.

Wat heb jij het liefst? Als je een kind vraagt wat hij of zij graag doet, is het voor veel kinderen lastig om zomaar te antwoorden. Het helpt vaak als je voor het kind een denkrichting of kader aangeeft. Ook door vragen naar favorieten op verschillende gebieden ontstaat een beeld van de voorkeuren van een kind. Maak een lijstje van ten minste tien vragen, waarmee je een kind kunt uitnodigen om zijn voorkeuren kenbaar te maken.

C

op

yr

Oefening 1

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

16


Inventariseren van wensen en behoeften

8. 9.

Voorbereiding Bekijk het filmpje dat gemaakt is bij een bso in Amsterdam. a. Hoe kunnen de kinderen op deze bso kiezen aan welke activiteit ze willen deelnemen?

ie

Website Karakteradvies <

Als je met kinderen een spel wilt spelen, kun je als pedagogisch medewerker zelf ideeën aandragen of het de kinderen ter plekke zelf laten bedenken. Dit wordt ook wel kinderparticipatie genoemd. Zelf inbreng hebben en mogen meebeslissen geeft een positieve impuls aan het zelfvertrouwen van kinderen.

fb

Filmpje Style <

Wat gaan we doen vandaag?

.v

Oefening 2

.

10.

Ac t

b. Kunnen de kinderen hier zelf ook activiteiten inzetten?

Ed

u'

Uitvoering c. Bedenk met elkaar manieren waarop je kinderen van de bso kunt betrekken bij de keuze voor activiteiten.

ig

ht

d. Hoe zou je jonge kinderen (tot 4 jaar) kunnen betrekken bij het activiteitenaanbod?

Werk een van jullie ideeën uit in een concrete handleiding. Beschrijf daarbij voor welke leeftijdsgroep deze vorm geschikt is, wat je daarbij nodig hebt en welke stappen doorlopen moeten worden. Presenteer jullie participatievorm aan de rest van de groep.

yr

C

op

Reflectie e. Hoe belangrijk vind jij het om kinderen te betrekken bij het activiteitenaanbod?

f. Hoe werd gereageerd op jullie participatievorm tijdens de presentatie ervan?

17


Inventariseren van wensen en behoeften

g. Wat zou je er eventueel nog aan kunnen verbeteren?

.

In deze opdracht stel je een enquête op voor ouders/verzorgers van kinderen op de peuterspeelzaal. Je mag deze enquête uitwerken op papier of hem in een online programma maken. Op internet zijn gratis programma’s beschikbaar. Neem voor je begint het stappenplan uit het werkmodel door.

fb

Werkmodel Enquête maken <

Enquête voor ouders/verzorgers

.v

Oefening 3

ie

Voorbereiding Lees eerst de casus.

De Zonnehoed

Ed

u'

Ac t

Peuterspeelzaal de Zonnehoed ligt aan de rand het dorp. Vlak bij gelegen is het park, waar de leidsters graag gebruik van maken bij mooi weer. Ook de kinderboerderij is op loopafstand van de peuterspeelzaal. Het spreekt voor zich dat deze extra’s worden meegenomen in het activiteitenprogramma. Hoewel er geen reden is om aan te nemen dat het activiteitenaanbod onvoldoende zou zijn, wil de organisatie toch van tijd tot tijd meten in hoeverre de ouders/verzorgers tevreden zijn over het aanbod. Vinden ze dat er voldoende tegemoet gekomen wordt aan de behoeften van hun kind? Dit biedt tegelijkertijd de mogelijkheid om ouders/verzorgers te vragen naar speciale behoeften of voorkeuren van hun kind(eren). Tijdens het intakegesprek is al informatie gegeven over het kind, maar in een half jaar tijd kan er veel veranderen. Jij werkt sinds een half jaar op de Zonnehoed. Jou wordt gevraagd een vragenlijst voor ouders op te stellen.

ig

ht

Uitvoering • Bedenk vragen die je ouders kunt voorleggen in de enquête en hoe je deze logisch kunt clusteren. Gebruik hiervoor het stappenplan uit het werkmodel. • Bedenk hoe je de enquête wilt aanbieden, online of op papier, en werk jullie keuze uit. • Bied jullie enquête als testmodel aan, aan een ander tweetal uit de groep. • Geef elkaar feedback.

yr

Reflectie a. Hoe vond je de opdracht om te doen?

c. Welke feedback kreeg je?

C

op

b. In hoeverre verschilde jullie enquête met die van anderen?

d. Vond je deze opdracht nuttig? Motiveer je antwoord.

18


Inventariseren van wensen en behoeften

Oefening 4

In deze opdracht houd je een intakegesprek met ouders van een nieuw aangemeld kind voor de dagopvang. Je oefent dit door middel van een rollenspel.

.v

Berendbotje

Werkmodel Intakegesprek <

fb

Er komt een nieuw kind op de groep bij kinderdagverblijf Berendbotje. Haar naam is Isa en ze net 1 jaar geworden. Haar ouders hebben haar ingeschreven voor twee hele dagen en een halve dag. Vandaag vindt het intakegesprek plaats. Hierbij zijn beide ouders van Isa aanwezig. Jij gaat deze intake doen. • • • •

ie

Werkmodel Rollenspel <

.

Voorbereiding Lees eerst de casus.

Verdeel de rollen: wie spelen de ouders en wie is de pedagogisch medewerker? De ‘ouders’ overleggen even kort samen over welke gegevens ze over hun dochter willen praten in het gesprek. Ook de pedagogisch medewerker bereidt zich even voor aan de hand van het Werkmodel Intakegesprek. De rest van de groep zorgt voor pen en papier (observator)

Ac t

Theoriebron Inventariseren van wensen en behoeften <

In gesprek met ouders/verzorgers

Ed

u'

Uitvoering a. • Speel het rollenspel. Leef je in de situatie in en voer het gesprek. • De rest van de klas luistert en maakt aantekeningen: • Werd het gesprek ingeleid met de zogenaamde social talk?

b. Heeft de pedagogisch medewerker de ouders de aard en het doel van het gesprek uitgelegd?

ig

ht

c. Stelde de pedagogisch medewerker voldoende en juiste vragen? Zo niet, licht toe.

yr

d. Kregen de ouders voldoende ruimte om te vertellen over hun dochter?

C

op

e. Luisterde de pedagogisch medewerker goed naar de ouders? Waaruit bleek dat?

f. Reageerde de pedagogisch medewerker goed op vragen van de ouders?

g. Welke tips zou je de pedagogisch medewerker willen geven?

19


Inventariseren van wensen en behoeften

Wat zijn voor jou belangrijke aandachtspunten in gesprekken met ouders?

Oefening 5

fb

.v

i.

.

Reflectie h. Wat heb je geleerd van dit rollenspel?

Interculturele communicatie

Onze samenleving is multicultureel. Verschillende culturen hebben verschillende gewoonten, normen en waarden. In de omgang met kinderen en ouders uit andere culturen dan de Nederlandse, kan dat weleens voor verwarring of miscommunicatie zorgen. In hoeverre zijn jouw interculturele competenties ontwikkeld?

ie

Werkmodel Interculturele competenties <

Ac t

Voorbereiding • Bekijk het Werkmodel Interculturele competenties en print het. • Denk na over jouw ervaringen in contacten met mensen met een andere culturele achtergrond. Misschien heb je medestudenten in de klas, vrienden of vriendinnen met een andere etnische achtergrond.

Ed

u'

Uitvoering • Hoe kijk je naar jezelf als het gaat om interculturele communicatie? Geef jezelf hiervoor een cijfer (1 = laagst scorend, 10 = hoogst scorend) en vul dit in op het werkmodel. • Ga nu in gesprek met een medestudent, bij voorkeur iemand met wie je vaker optrekt en die jou redelijk goed kent. • Bedek jouw ingevulde cijfers en vraag je studiegenoot om de cijferlijst voor jou in te vullen.

ig

ht

Reflectie a. Welke opvallende uitkomsten kwamen uit deze opdracht naar voren?

yr

b. Welke interculturele competenties wil je nog verder ontwikkelen?

C

op

c. Op welke manieren zou je dat kunnen doen?

Oefening 6

Theoriebron Inventariseren van wensen en behoeften <

20

Ik zie, ik zie wat jij niet ziet… Doordat je selectief en subjectief naar de wereld om je heen kijkt, beleef je in feite jouw eigen werkelijkheid. Maar in hoeverre komt die overeen met de werkelijkheid zoals anderen die ervaren? Dat onderzoek je in deze opdracht.


Inventariseren van wensen en behoeften

Voorbereiding • Vorm groepjes van drie of vier personen. • Zorg dat je pen en papier bij je hebt en een mobiele telefoon met timerfunctie.

Ac t

Reflectie a. Naar welke situatie hebben jullie gekeken?

ie

fb

.v

.

Uitvoering • Ga naar buiten en observeer met elkaar een situatie die zich daar afspeelt. Dat mag van alles zijn. Bijvoorbeeld een groepje pratende medestudenten, verkeer dat voorbijkomt, eenden in de vijver, enzovoort. • Kijk, zonder te praten, twee minuten naar deze situatie. Tip: stel een timer in op je telefoon. • Schrijf meteen op wat je gezien hebt zonder met je groepsgenoten te praten of te overleggen. • Ga terug naar de klas en ga met je groepje bij elkaar zitten. Je hebt allemaal naar dezelfde situatie gekeken. Lees om de beurt jullie observatie voor.

Ed

u'

b. Hebben jullie allemaal hetzelfde gezien? Wat valt je op?

ht

c. Welke conclusie kun je uit deze opdracht trekken?

Oefening 7

In de volgende opdracht observeer je gericht bepaald gedrag bij een kind in de leeftijd tussen 1 en 4 jaar. Het doel van de observatie is om voorkeuren te achterhalen voor een activiteit, zodat je hierop kunt inspelen met je activiteitenaanbod.

ig

Theoriebron Inventariseren van wensen en behoeften <

Een kind observeren

C

op

yr

Vraag rond binnen je eigen familie of vriendenkring welk kind je mag observeren voor deze opdracht. Als je op dit moment stageloopt, kun je deze opdracht wellicht uitvoeren op je stageadres, je overlegt dan met de groepsleidster. Voorbereiding • Overleg met de ouders van het kind waar en wanneer je hun kind mag observeren. Maar hierover duidelijke afspraken. Vraag ook of je video-opnamen mag maken en leg uit dat die enkel voor jouw studieopdracht gebruikt zullen worden. Je kunt het materiaal indien gewenst daarna aan de ouders overdragen. • Maak een lijst met belangrijke observatiepunten. • Neem deze observatielijst door met de ouders van het kind, zodat zij ook weten wat je gaat doen. Plan de observatiemomenten en locaties samen met de ouders in.

21


Inventariseren van wensen en behoeften

ie

fb

.v

.

Uitvoering • Voer de observaties uit. • Maak notities tijdens de observaties of werk met een observatieformulier. • Als je ervoor kiest om video-opnamen te maken, kun je je ‘notities’ bij de opname inspreken. • Maak na afloop van alle observaties een observatieverslag. Verwerk in dit verslag: – waar je geobserveerd hebt en hoe lang – wat de vooraf geformuleerde observatiepunten waren – wat je is opgevallen tijdens de observaties in houding en gedrag van het kind – met welke activiteiten je de ontwikkeling nu het beste kunt stimuleren – een videoverslag, indien van toepassing – correct geschreven Nederlands; zet de spellingcontrole aan • Laat je observatieverslag lezen aan de ouders van het kind en vraag om feedback. Herkennen zij wat jij hebt gezien? Wat vinden zij van de door jou voorgestelde activiteiten? • Verwerk de gekregen feedback in je verslag en lever het in bij je docent.

u'

Ac t

Reflectie a. Ben je zelf tevreden over de uitvoering van de observaties? Motiveer je antwoord.

Ed

b. Hoe verliep het contact en het afspraken maken met de ouders?

ig

ht

c. Hoe makkelijk of moeilijk vond je het om conclusies te trekken en adviezen te geven op basis van de informatie uit je observaties?

C

op

yr

d. Wat zou je nog willen leren als het gaat om observeren?

22


.v

Activiteiten aanbieden vanuit verschillende disciplines

.

Activiteiten aanbieden vanuit verschillende disciplines

ie

fb

Als de doelgroep bekend is en de ontwikkelingsdoelen zijn vastgesteld, ga je op zoek naar passende activiteiten. De keuze in activiteiten is groot, het is daarom belangrijk om goede afwegingen te maken. Wat past bij mijn groep en locatie? Wat vinden de kinderen in mijn groep leuk om te doen? Waarmee kan ik ze uitdagen en stimuleren? Hoe zorg ik voor een gevarieerd en aantrekkelijk aanbod?

Leerdoelen

Ac t

Je kunt verschillende activiteiten ontwikkelen en voorbereiden. Je kunt activiteiten koppelen aan verschillende disciplines. Je kunt een activiteitenprogramma opzetten en uitwerken in een draaiboek.

ht

Ed

u'

• • •

ig

Met sport- en spelactiviteiten vergroten kinderen hun motorische vaardigheden maar werken ze ook aan hun sociaal-emotionele ontwikkeling.

Oefening 1

Happy Halloween

C

op

yr

Maak samen een lijstje met activiteiten waaraan alle kinderen kunnen meedoen.

Vergelijk jullie activiteiten met de andere lijstjes en vul je eigen lijstje aan met goede ideeën van anderen.

23


Activiteiten aanbieden vanuit verschillende disciplines

De docent heeft twee stapeltjes met kaartjes voor zich. Het ene stapeltje bestaat uit kaartjes waarop verschillende activiteitencategorieĂŤn zijn aangegeven. Het andere stapeltje bevat kaartjes met daarop de leeftijdsgroepen. Kom om de beurt per tweetal naar voren om van beide stapeltjes een kaartje te trekken.

.v

.

Bedenk een Halloweenactiviteit voor de leeftijdsgroep en binnen de categorie die op jullie kaartjes staan.

fb

Maak een korte beschrijving van de activiteit. Maak duidelijk waarom deze activiteit geschikt is voor jullie doelgroep en past binnen de categorie.

4-6 jaar

Categorie:

Sport en spel

Activiteit:

Heksenhoed spel

Beschrijving:

Alle kinderen gaan in een kring zitten, in het midden staat een heksenhoed met daaronder verschillende voorwerpen (bijvoorbeeld griezelige snoepjes, mini-pompoentjes, spookjes). Alle kinderen moeten goed kijken wat onder de hoed ligt. Een kind gaat even naar de gang en er wordt iets onder de hoed vandaan gehaald, waarna het kind terugkomt en opnieuw onder de hoed kijkt. Hij moet dan vertellen wat er onder de hoed is verdwenen.

Verantwoording:

Deze activiteit doet een beroep op de cognitieve vaardigheden van de kinderen en traint het geheugen. Door de manier van aanbieden ervaren de kinderen het als een spelletje.

Ed

u'

Ac t

ie

Leeftijdsgroep:

Bespreek met elkaar alle activiteiten die in de tweetallen gemaakt zijn.

ht

Beoordeel samen of de voorstellen geschikt zijn voor de betreffende categorie en leeftijdsgroep.

Mediteren met kinderen

ig

Oefening 2

Noorderlicht

C

op

yr

Filmpje Kindermeditatie De vlinder <

24

Verschillende onderzoeken hebben uitgewezen dat mediteren ook op kinderen een positief effect heeft. Meditatie brengt rust, het verhoogt het concentratievermogen en leert kinderen om dicht bij zichzelf te blijven. Daarnaast stimuleert het de creativiteit en verbeeldingskracht. Redenen genoeg voor bso Noorderlicht om hier wat meer mee te doen. Jij bent hier als stagiair werkzaam en krijgt de opdracht om een meditatie voor te bereiden om met een paar kinderen te gaan doen.

Voorbereiding Bekijk het Filmpje Kindermeditatie De Vlinder. Zoek zelf nog een paar andere voorbeelden. a. Bij welk ontwikkelingsgebied past meditatie het best?


Activiteiten aanbieden vanuit verschillende disciplines

.

b. Wat zijn voorwaarden voor een activiteit als deze?

Kies een onderwerp of thema waar je een of meerdere opdrachten bij laat aansluiten. Bepaal wat je voor jouw meditatie nodig hebt. Werk de meditatieopdracht uit op papier.

fb

• • •

.v

c. Wat is de maximale groepsgrootte volgens jou?

Ac t

ie

Uitvoering • Voer de meditatieopdracht uit met een aantal medestudenten, die zich verplaatsen in een kind. • Bespreek de opdracht met elkaar na. Reflectie d. Hoe vond je het om een meditatieopdracht te begeleiden?

u'

e. Welke reacties kreeg je uit de groep?

Oefening 3

Hoera het is lente

Werk voor de kleutergroepen (4 en 5 jaar) een aantal activiteiten uit met het thema Lente.

ht

Voorbereiding • Bedenk voor elk van de volgende categorieën een lenteactiviteit: – koken (bijvoorbeeld paasbroodjes bakken, eitjes koken en salade van maken) – natuur (bijvoorbeeld wandeling: wat groeit en bloeit er al of hoe ziet een vogelnestje eruit?) – sport en spel (bijvoorbeeld tikspelletjes met schapen en lammetjes, paaseitjes zoeken) – drama (bijvoorbeeld liedje krokusbolletje plus uitbeelden, lenteverhaal met dieren en figuren die de kinderen nadoen) – knutselen: (bijvoorbeeld tulpen stempelen met vork, paasei versieren, vogelhuisje) • Werk iedere activiteit uit volgens het Werkmodel Activiteitenplan. Verdeel binnen jullie groepje de taken. Wie werkt welk onderdeel uit? Of verdeel de activiteiten binnen jullie groepje.

C

op

yr

ig

Werkmodel Activiteitenplan <

Ed

f. Wat zou je een volgende keer anders doen?

Uitvoering • Kies in overleg met de docent een activiteit die je daadwerkelijk met de groep gaat uitvoeren en spreek af wanneer dit plaatsvindt. Gebruik het ingevulde activiteitenplan wat je hiervoor hebt opgesteld als voorbereiding. • Voer de activiteit uit met de groep, die zich inleeft in de doelgroep. Reflectie

25


Activiteiten aanbieden vanuit verschillende disciplines

Schrijf een verslag over de uitwerking van deze opdracht. Geef in je verslag ten minste antwoord op de volgende vragen: – Verliep de activiteit zoals je gepland had? – Waren er zaken waar je niet op voorbereid was? Zo ja, omschrijf die. – Hoe vond je het om een activiteit te doen met een groep? – Welke reacties kreeg je vanuit de doelgroep? – Wat zou je een volgende keer anders aanpakken?

Lever het verslag in bij je docent.

De Petteflet

ie

Je werkt als pedagogisch medewerker op de peutergroep, bij kindercentrum De Petteflet. Hier ben je met je collega’s bewust bezig met het kiezen van materialen en activiteiten. In het pedagogisch beleid staat dat er elke dag creatieve en natuurgerichte activiteiten worden gedaan. Het kindercentrum heeft een avontuurlijke buitenruimte met paadjes, fruitbomen, heuvels, zandbak en waterspeelplaats. De pedagogisch medewerkers kweken tomaten, aardappelen en wortels. In het najaar planten de kinderen bollen, in het voorjaar zaaien ze bloemen, groenten en kruiden. Elke dag buitenspelen is een feest in deze avonturentuin. Regent het? Geen probleem: de kaplaarzen staan in de gang. Stampen in plassen is toch geweldig? Motto: weer of geen weer, elke dag naar buiten.

u'

Website KDV Puk <

Een week op de peuterspeelzaal

Ac t

Werkmodel Activiteitenplan <

fb

Oefening 4

.v

.

Stel een weekprogramma op voor de peutergroep van het kindercentrum.

ht

Ed

Voorbereiding • Bekijk op de Website KDV PUK de dagindeling van het kindercentrum en bepaal op welke momenten je activiteiten kunt plannen en hoe lang deze ongeveer kunnen duren. • Denk na over de ontwikkelingsdoelen die je wilt bereiken. • Maak een overzicht van geschikte activiteiten en koppel deze aan ontwikkelingsdoelen voor de leeftijdsgroep. Houd daarbij rekening met de verschillende ontwikkelingsgebieden.

C

op

yr

ig

Uitvoering • Maak een weekprogramma voor de peutergroep (2-4 jaar). • Houd rekening met de eisen vanuit het pedagogisch beleid van de organisatie. • Werk de afzonderlijke activiteiten uit in een korte omschrijving en verantwoord je keuze vanuit het gekoppelde ontwikkelingsdoel. Maak hierbij gebruik van het Werkmodel Activiteitenplan. • Zorg voor een gevarieerd programma waarin alle vier ontwikkelingsgebieden aan bod komen. • Leg het activiteitenprogramma voor aan een medestudent en vraag om feedback. • Verwerk eventueel de feedback en werk je plan uit tot een definitieve versie. • Lever het activiteitenprogramma in bij de docent.

26

Reflectie a. Ben je tevreden over het activiteitenprogramma?

b. Wat vond je makkelijk in deze opdracht?


Activiteiten aanbieden vanuit verschillende disciplines

c. Wat vond je lastig?

Oefening 5

Meander

ie

De meivakantie komt eraan en dat betekent een vol programma bij de bso Meander. Er staat onder meer een sportdag gepland, maar de invulling daarvan ontbreekt nog. De vraag aan jullie is natuurlijk om te zorgen voor een leuk, sportief programma waaraan alle kinderen kunnen meedoen, ieder op zijn eigen niveau.

De bso heeft een buitenplein van ongeveer 600m2 dat gebruikt kan worden. Het plein grenst aan een grasveld waar een paar bomen staan. Dit grasveld mag door de bso ook gebruikt worden voor de activiteiten. Bij regen kan worden uitgeweken naar de sporthal, maar dan is er wel wat minder ruimte beschikbaar. De bso heeft heel veel sport- en spelmaterialen waarmee gewerkt kan worden. Er is voor deze dag extra hulp geregeld: tien volwassenen. Aan de sportdag doen kinderen uit alle leeftijdsgroepen mee. In totaal 120 kinderen, waarbij alle leeftijdsgroepen ongeveer gelijk vertegenwoordigd zijn. Het ochtendprogramma start om 9 uur en duurt tot 12 uur. Dan is er pauze, waarna de kinderen om 13 uur weer klaar staan voor het middagprogramma. Om 16 uur klinkt het eindsignaal. De kinderen eten en drinken iets en hebben nog even de tijd om bij te komen voordat ze naar huis gaan. De organisatie rekent op gevarieerd en sportief programma.

ht

Ed

u'

Werkmodel Draaiboek <

Sportdag op de bso

Ac t

Werkmodel Activiteitenplan <

fb

.v

.

d. Wat heb je gedaan met de feedback die je kreeg van je medestudent?

C

op

yr

ig

Voorbereiding • Brainstorm samen over mogelijke sport- en spelactiviteiten. Houd rekening met de verschillende leeftijdsgroepen en het gebruik/de verdeling van de beschikbare ruimte. • Denk ook na over de organisatie van een parcours bijvoorbeeld, over wedstrijdschema’s en de wijze waarop gerouleerd kan worden. • Maak een definitieve lijst van de activiteiten die jullie willen organiseren en leg deze voor aan de docent. Stem af of je groen licht hebt om hiermee door te kunnen. • Maak onderling een goede taakverdeling. Uitvoering • Werk jullie sportieve activiteiten uit volgens het Werkmodel Activiteitenplan. Houd rekening met de tijd die een activiteit mag duren. • Maak een duidelijke indeling (plattegrond) met waar welke activiteiten plaatsvinden en de wijze waarop gerouleerd kan worden. • Werk jullie sportdagprogramma uit in een praktisch draaiboek voor die dag. Je kunt hiervoor gebruikmaken van het Werkmodel Draaiboek. • Lever jullie activiteitenplan en draaiboek in bij de docent. Reflectie a. Ben je tevreden over jullie invulling van de sportdag?

27


Activiteiten aanbieden vanuit verschillende disciplines

b. Wat vond je lastig in de organisatie van activiteiten?

.v

.

c. Wat ging juist erg goed?

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

d. Hoe verliep de samenwerking?

28


Randvoorwaarden en materialen

.

Randvoorwaarden en materialen

fb

.v

Je kunt nog zulke leuke en leerzame activiteiten ontwikkelen, maar als ze om wat voor reden dan ook onuitvoerbaar blijken, heb je je doel gemist. Een uitstapje met de groep naar een museum is prachtig, maar als daar geen budget voor is een kansloze actie. Een groots sportevenement is geweldig, maar als er geen sportveld beschikbaar is of mensen om groepjes te begeleiden, is het onbegonnen werk. Het dus zaak om je vooraf goed te informeren welke mogelijkheden en middelen beschikbaar zijn op de locatie waar je werkt.

Ac t

Je kunt activiteiten afstemmen op beschikbare materialen en middelen. Je kunt activiteiten afstemmen op een bepaalde ruimte. Je kunt activiteiten organiseren binnen een bepaald budget. Je kunt activiteiten uitvoeren binnen een gestelde tijd.

ht

Ed

u'

• • • •

ie

Leerdoelen

ig

Tijdens overleg met collega’s worden aandachtspunten, wensen en voorwaarden vanuit de organisatie besproken.

Oefening 1

Bij vrijwel alle activiteiten gebruik je wel materialen. Wat je kiest, hangt af van wat je leerdoel is en op welke manier je daarmee aan de slag gaat.

C

op

yr

Theoriebron Werken met materialen <

Materiaalsoorten

Voorbereiding Bekijk de indeling van soorten materialen in de theoriebron. Uitvoering • Zoek op internet voor iedere categorie naar voorbeelden van materiaal. • Maak hiervan een collage, waarbij je de afbeeldingen clustert per soort. Je kunt de collage op de computer maken, je mag het ook op papier doen. • Vergelijk jouw collage met die van een aantal medestudenten en bespreek de verschillen. • Lever je collage in bij de docent.

29


Randvoorwaarden en materialen

Reflectie a. Heb je door deze opdracht een goed beeld van materialen en waarvoor deze bruikbaar zijn?

.v

Materiaalgebruik

fb

Oefening 2

.

b. Wat viel je op bij het vergelijken van de collages?

Vorm groepjes van twee-drie personen. De docent deelt per groepje materialen uit. Jullie bedenken met deze materialen een activiteit.

Ac t

ie

Voorbereiding Bekijk de materialen die jullie gekregen hebben. Brainstorm samen over de activiteit die je daarmee kunt uitvoeren. Denk ook na over wat voor leerdoelen je daaraan zou kunnen koppelen. Je krijgt een kwartier de tijd om met elkaar wat ideeën op papier te zetten.

Ed

u'

Uitvoering • Presenteer jullie ideeën voor activiteiten met jullie materiaal aan de groep. Leg onder andere uit: – hoe je het materiaal bij deze activiteit inzet – welke vaardigheden een kind kan leren door dit materiaal op voorgestelde wijze te gebruiken – of, en zo ja, voor welke kinderen het materiaal mogelijk ongeschikt is. • Heb je meerdere varianten of activiteiten bedacht, presenteer deze dan om de beurt binnen je groepje. • Beantwoord na afloop eventuele vragen. • Ben je toeschouwer/toehoorder bij de presentatie, maak dan aantekeningen om naderhand vragen te kunnen stellen.

ht

Reflectie a. Lukte het om in korte tijd een aantal activiteiten te verzinnen met jullie materiaal?

yr

ig

b. Hoe verliep jullie presentatie?

C

op

c. Ben je zelf tevreden over de uitvoering van deze opdracht? Motiveer je antwoord.

30


Randvoorwaarden en materialen

Oefening 3

Randvoorwaarden inventariseren

.v

fb

Voorbereiding a. Beschik je over voldoende gegevens om een activiteit op te zetten?

.

Stel, je werkt nog maar net op de kinderopvang. Een collega zegt dat het nu jouw beurt is om een activiteit aan te dragen voor de middaginvulling volgende week donderdag. Dan is het de afsluitweek van het thema boerderijdieren. Of je even iets leuks kunt verzinnen om met de kinderen uit de peutergroep te gaan doen. Dat zijn ongeveer twaalf kinderen.

Ac t

ie

Uitvoering b. Welke vragen zou je aanvullend willen stellen om een concreet voorstel te kunnen doen? Stel hiervoor een vragenlijst op. Laat onder iedere vraag ruimte vrij voor een antwoord.

Geef je vragenlijstje door aan de student links van je. Zelf ontvang je dus de vragenlijst van de student rechts van je. • Neem even de rol van de leiding van het kinderdagverblijf op je en vul de antwoorden in zoals deze zouden kunnen zijn. • Geef hierna de vragenlijst terug. • Bekijk jouw eigen vragenlijst opnieuw met de aangevulde informatie. c. Kun je nu wel aan de slag met het voorbereiden van een activiteit?

Ed

u'

ig

ht

Reflectie d. Waarom is het belangrijk om je vooraf op de hoogte te stellen van de randvoorwaarden voor een activiteit?

C

op

yr

e. Hoe verkrijg je de juiste informatie?

31


Randvoorwaarden en materialen

Oefening 4

Randvoorwaarden opstellen

fb

.v

Susan heeft een uitstapje georganiseerd voor de kinderen van de bso naar het varkensmuseum. Het gaat om groep van vijftien kinderen (7-9 jaar). Dit zijn de voorwaarden om de uitvoering te doen slagen: • 2,5 uur tijd • taxibusje voor vervoer naar het museum • drie begeleiders • geld voor het vervoer en de entree.

.

In deze opdracht draaien we de rollen om en stel jij zelf de randvoorwaarden op voor een activiteit die je gaat verzinnen. Werk in tweetallen.

Ac t

ie

Voorbereiding • Schrijf op een briefje een denkbeeldige doelgroep (leeftijd, samenstelling). • Verzin een thema waarbij de activiteit kan aansluiten. • Wissel de briefjes onderling uit.

Ed

u'

Uitvoering • Bedenk een activiteit op basis van de gegevens die je zojuist van je medestudent gekregen hebt. Houd daarbij rekening met de eisen/wensen die je hebt wat betreft tijd, ruimte, budget en materialen/middelen. a. Omschrijf de activiteit kort.

C

op

yr

ig

ht

b. Maak een overzicht van de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om jouw activiteit succesvol te kunnen uitvoeren.

32

Reflectie c. Hoeveel tijd had je (ongeveer) nodig om een activiteit te bedenken?

d. Hoe bewust was je je van de randvoorwaarden voor de activiteit, tijdens het bedenken ervan?


Randvoorwaarden en materialen

Oefening 5

Werken binnen randvoorwaarden

Het Hoekje

ie

fb

.v

.

Op peuterspeelzaal het Hoekje komen gemiddeld vijftien peuters spelen. De samenstelling wisselt, want sommige kinderen komen vier dagdelen, andere maar twee. Twee kinderen uit deze groep hebben een glutenallergie. De peuterspeelzaal ligt in het oude centrum van de stad. Elke dag zijn er drie leidsters op de groep. Het team bestaat uit vier collega’s: Margot, Annelies, Fatma en Inke. Margot en Annelies zijn alle dagen aanwezig. Fatma werkt op maandag en vrijdag. Inke is er op dinsdag en donderdag bij. De locatie beschikt over een eigen keuken met magnetron (geen oven). Het team heeft zojuist overleg gehad, onder andere over het nieuwe thema voor komende week. Dat is het thema Brood. Voor iedere themaweek is een budget van €50,gereserveerd. Dit bedrag is bedoeld voor themagerichte activiteiten. Standaardmaterialen, zoals papier, verf en klei bijvoorbeeld staan hier los van.

Ed

u'

Ac t

Voorbereiding • Inventariseer samen goed de gegevens uit de casus. • Brainstorm met elkaar over activiteiten die geschikt zijn voor peuters en passen binnen het thema Brood. Zorg ervoor dat de activiteiten ook aansluiten bij de verschillende ontwikkelingsgebieden. • Onderzoek wat je nodig hebt om de activiteit uit te voeren (sommige vragen amper iets, voor andere moet je meer organiseren) • Kijk naar de beschikbare tijd, ruimte en middelen die tot je beschikking staan en maak een selectie van de onderzochte activiteiten. • Maak onderling een goede verdeling van de taken.

ht

Mogelijke activiteiten: verschillende soorten brood proeven, prentenboeken over brood, waar wordt brood van gemaakt (graan), uitstapje naar de bakker, spelletjes waarmee kun je je brood beleggen, bakkertje spelen in de winkelhoek, knutselwerkje boterham versieren, liedje over de bakker, verhaal Zoete broodjes bakken, spelletje Het deeg moet rusten en gaat dan rijzen, broodmandje maken, spelletje Tommy Toaster enzovoort.

C

op

yr

ig

Uitvoering • Werk jullie activiteitenprogramma uit voor de themaweek Brood op de peuterspeelzaal. Houd daarbij rekening met de vaste routines en de dagindeling. • Houd bij de samenstelling zo veel mogelijk rekening met een logische opbouw/volgorde binnen het thema. • Controleer of jullie voorstel voldoet aan alle genoemde randvoorwaarden. • Verdeel onderling de taken. • Lever het activiteitenprogramma in bij de docent. Reflectie • Schrijf in Word een kort verslag (A4) over de uitvoering van deze opdracht. Beschrijf in je verslag hoe de samenwerking verliep met je groepsgenoten en hoe jullie de taken hebben verdeeld. Beschrijf ook wat jouw eigen inbreng is geweest in het geheel en tegen welke zaken je bent aangelopen. Wat ging goed en wat had je liever anders gezien? • Lever dit verslag in bij je docent.

33


Reflecteren

Reflecteren Oefening 1

Reflectie op de lesstof

fb

.v

.

a. Wat heb je allemaal geleerd? Noem drie dingen.

ie

b. Wat wist je al?

Oefening 2

Kritisch en creatief denken

Ac t

c. Wat ga je in de toekomst in jouw werk gebruiken?

Ed

u'

a. Kijk je naar verschillende mogelijkheden als dingen niet in één keer lukken? Noem één voorbeeld.

b. Kom jij voor jouw mening uit als de situatie dat vraagt? Noem één voorbeeld.

ig

ht

c. Heb jij het uiterste uit jezelf gehaald bij de opdrachten? Noem één voorbeeld.

Oefening 3

Zelfregulatie en zelfsturing

C

op

yr

a. Heb je een goede planning gemaakt? Geef hiervan één voorbeeld.

34

b. Heb je de goede bronnen en materialen gebruikt? Geef hiervan één voorbeeld.

c. Ben je goed omgegaan met feedback? Geef hiervan één voorbeeld: hoe heb je gereageerd?


Reflecteren

Oefening 4

Samenwerken

.

a. Heb jij bijgedragen aan een goede sfeer in de groep? Geef hiervan één voorbeeld.

fb

.v

b. Hebben jullie als groep goede afspraken gemaakt? Geef één voorbeeld van een goede afspraak.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

c. Kun je goed met andere mensen omgaan, ook al zijn ze anders dan jij? Geef hiervan één voorbeeld.

35


Theoriebron De ontwikkeling van kinderen

.

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen

fb

.v

De activiteiten die je opzet, stem je af op de groep waarmee je werkt. Afhankelijk van het ontwikkelingsniveau van de groep maak je keuzes. Daarna kijk je naar de individuele ontwikkeling van de kinderen. Want al zijn ze ongeveer even oud, de verschillen in ontwikkeling kunnen zeker op jonge leeftijd heel groot zijn. De ene peuter loopt bijvoorbeeld al binnen een jaar, terwijl een ander met anderhalf jaar de eerste stapjes zet. Het is dus belangrijk dat je de activiteit per deelnemer gemakkelijker of moeilijker kunt maken, kunt differentiëren.

Ed

u'

Ac t

ie

Eerder heb je al uitgebreid kennisgemaakt met de verschillende ontwikkelingsfasen bij kinderen. Omdat je deze kennis nodig hebt bij het opstellen van een activiteitenplan volgt hier een korte opfrisser.

ht

De ontwikkeling van baby tot schoolkind.

ig

Ontwikkelingsgebieden

C

op

yr

Kinderen maken op verschillende gebieden ontwikkelingen door. We onderscheiden de volgende ontwikkelingsgebieden: • lichamelijke ontwikkeling De groei en de ontwikkeling van de motoriek. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de grove motoriek (hoofd-, arm- en beenbewegingen) zoals kruipen, lopen en zwaaien en de fijne motoriek. De fijne motoriek ontwikkelt zich later dan de grove motoriek. Hieronder vallen de verfijndere bewegingen die nodig zijn om te kunnen vasthouden, schrijven, knippen, veters strikken, enzovoort. • cognitieve ontwikkeling Bij cognitieve ontwikkeling draait het om het leren denken, beredeneren en verbanden leggen. Leren lezen, schrijven en rekenen horen hierbij, maar ook het zicht krijgen op de wereld om het kind heen. Gaandeweg breidt zich deze wereld steeds meer uit: van de directe omgeving van thuis en school of opvang naar een breder perspectief (wereldoriëntatie). • sociale en emotionele ontwikkeling Dit is de ontwikkeling van het kind in relatie tot de sociale omgeving. In dit proces leert het kind steeds beter zijn eigen emoties en die van anderen (her)kennen. De omgang met de ander krijgt meer betekenis. Ook ontwikkelt het kind steeds meer een eigen persoonlijkheid en leert het omgaan met verschillende situaties.

36


Theoriebron De ontwikkeling van kinderen

.v

.

expressie- en spelontwikkeling Hierbij ontwikkelt het kind manieren om zich te uiten en om ervaringen te verwerken. Via het spel ontwikkelt het zijn talenten. Denk hierbij aan rollenspelen, bord- en kaartspellen, bewegingsspel, exploratieve of constructiespelen. morele ontwikkeling De ontwikkeling van het geweten. Wat is goed en wat is niet goed. Het kind ontwikkelt waarden en normen.

fb

Van baby tot schoolkind

Ac t

ie

Ieder kind ontwikkelt zich vanaf het moment van geboorte (feitelijk daarvoor al) over de genoemde ontwikkelingsgebieden. Afhankelijk van waar je gaat werken, krijg je met specifieke leeftijdsgroepen te maken. Ga je aan het werk op een peuterspeelzaal, dan zul je je vooral specialiseren in de ontwikkeling van 2- tot 4-jarigen. In de kinderopvang zorg je ook voor baby’s en peuters. Ga je werken op de bso dan is de leeftijdsgroep groot, variërend van 4 tot 13 jaar. Het spreekt voor zich dat hoe meer je je afstemt op de leeftijdsgroep en ontwikkelingsfase, hoe beter je in staat bent om passende activiteiten te kiezen of deze zo aan te passen dat ze goed aansluiten.

u'

Activiteiten aanpassen op ontwikkelingsfase

Ed

De activiteit die je voorstelt heeft altijd een doel, gericht op een bepaalde fase in een of meerdere ontwikkelingsgebieden. Afhankelijk van voor wie de activiteit bedoeld is, bepaal je de voorwaarden voor de uitvoering. Hier is altijd een aantal algemene aanwijzingen voor te geven. Een overzicht, ingedeeld naar leeftijd:

ig

ht

Baby (3–12 maanden) Een activiteit voor baby’s kun je aanpassen door individueel te werken of door in een klein groepje te werken, één begeleider per kind. De materialen mogen niet te groot, maar ook zeker niet te klein zijn. Baby’s onderzoeken veel via de mond. De materialen mogen geen scherpe randen hebben, waaraan een baby zich kan bezeren. Een baby heeft nog geen weet van regels, maar je kunt ze wel sturen of uitdagen, door ze in contact te brengen met materialen, geluiden, beelden en mensen. Als begeleider ben jij degene die zorgt voor de randvoorwaarden, de sfeer en de interactie.

C

op

yr

Dreumes (1-2 jaar) Met dreumesen kun je al in kleine groepjes werken, al zijn zij daarin nog wel op zichzelf gericht. Van samenwerken is in deze fase nog geen sprake. Als begeleider maak je de verbinding tussen kinderen en materialen. Dit doe je door materialen te gebruiken die geen gevaar voor hen opleveren. Wees erop voorbereid dat een dreumes wil onderzoeken of materialen in mond, oor of neus passen. Dat is zijn ontdekkingsreis. Jij bewaakt de regels en veiligheid. Je doet dit door de ruimte veilig in te richten en spelenderwijs te begeleiden. Je zingt bijvoorbeeld liedjes die uitdagen tot het gewenste gedrag. Als de knutselactiviteit af is, zing je ‘het opruimlied’ en verzamel je de materialen. De dreumes herkent het, omdat je dit altijd doet bij het opruimen – hij gaat je vast helpen. Jonge peuter (2–3 jaar) Je kunt in grotere groepen werken, leert vaardigheden aan en geeft de regels aan. Het kind leert samenwerken en rekening houden met anderen. De jonge peuter kan onder begeleiding al werken met fijnere materialen. Met grove materialen kan hij zelfstandig aan de slag. Hij heeft jou nodig als bewaker van veiligheid en regels. Je doet dit door goede randvoorwaarden

37


Theoriebron De ontwikkeling van kinderen

te scheppen. Bijvoorbeeld: je legt de materialen die ze mogen gebruiken klaar op tafel en bespreekt vooraf wat je allemaal hebt gepakt en wat ze ermee kunnen doen. Daarna laat je ze aan de slag gaan. Je stuurt alleen bij waar nodig.

fb

.v

.

Grote peuter (3–4 jaar) Aanpassen betekent hier: meer variatie in materialen en technieken, uitbreiding van regels en meer zelfstandigheid. De kinderen kunnen samenwerken en op hun beurt wachten. Je kunt dus met een grotere groep aan de slag gaan of ze zelfstandig laten werken. Door een vaste structuur – gedurende de dag en bij activiteiten – weten de kinderen wat je van hen verwacht. Je kunt ze dan met controlevragen gemakkelijk sturen. Bijvoorbeeld: je wilt gaan buitenspelen en je stelt een controlevraag aan de peuters als: ‘wat gaan we eerst doen als we naar buiten gaan?’

Ac t

ie

Jong schoolkind (4–8 jaar) Je past activiteiten aan op het kind, zoals bij de grote peuter. Realiseer je dat de groep waarin het kind nu functioneert veel groter is. Dit vraagt meer regels om zelfstandig te functioneren. Het kind kan steeds langer zelfstandig werken en je kunt dus verschillende individuele activiteiten tegelijk aanbieden. Het samenwerken en inleven vraagt ondersteuning. Bijvoorbeeld: als een paar kinderen een spel spelen, kunnen ze snel ruzie krijgen over regels. Ze hebben daarbij nog sturing nodig. Bij complexe activiteiten werk je met meerdere begeleiders.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Groot schoolkind (8–12 jaar) Bij het grote schoolkind is het belangrijk om aan te sluiten bij zijn mogelijkheden en interesses. Je maakt gebruik van zijn wens om iets te leren en je gebruikt de natuurlijke competitie tussen meisjes en jongens. Kortom, je daagt ze uit tot prestaties. Veiligheid en regels kunnen ze goed zelf bewaken. Maar correct met elkaar omgaan, vraagt nog sturing en ontwikkeling. Je biedt hiervoor passende activiteiten aan. Geef ze bijvoorbeeld een compliment na het afronden van een activiteit of na het stellen van een vraag. Dat stimuleert.

38


Theoriebron Inventariseren van wensen en behoeften

.

Theoriebron Inventariseren van wensen en behoeften

u'

Ac t

ie

fb

.v

Bij het kiezen en samenstellen van geschikte activiteiten kijk je naar de wensen en behoeften die er zijn. Natuurlijk zijn er de algemene ontwikkelingsdoelen die passen bij de leeftijd van het kind. Maar binnen eenzelfde leeftijdsgroep kunnen de onderlinge verschillen groot zijn. Daarnaast is ieder kind anders en daarmee dus de interesses. Om de wensen en behoefte aan activiteiten te achterhalen, kun je diverse methodes inzetten.

Ed

Overleg met ouders helpt om specifieke wensen in kaart te brengen.

Rekening houden met wensen en behoeften

C

op

yr

ig

ht

Wanneer je aan de slag gaat met het samenstellen van activiteiten, is het belangrijk dat je rekening houdt met wensen en behoeften binnen de groep. Dat betekent dat je rekening houdt met de samenstelling van de groep. Zitten er veel meer meisjes dan jongens in de groep, dan zet je misschien iets vaker sociale spelletjes en creatief bezig zijn op het programma. Daarnaast houd je rekening met persoonlijke voorkeuren. Dat wil niet zeggen dat als een kind geen zin heeft in verven hij iets anders mag doen. Wel kun je een kind laten kiezen, wanneer met twee activiteiten hetzelfde doel wordt bereikt. Zolang dat goed te organiseren is. Vanaf een jaar of vier kun je kinderen betrekken bij de invulling van het activiteitenprogramma. Formuleer een doel en laat ze meedenken over geschikte activiteiten die ze aanspreken. Dit vinden ze over het algemeen erg leuk en bovendien verhoogt het hun motivatie en betrokkenheid. Jonge kinderen kunnen deze behoeften zelf nog niet goed aangeven. De informatie komt grotendeels via de ouders en door middel van observaties van het kind. Je kunt ouders ook een vragenlijst voorleggen of hen betrekken met een verlanglijst of ideeĂŤnbus.

In contact met ouders/verzorgers De breng- en haalmomenten zijn vaak goede gelegenheden om even kort met ouders te praten. Dit geldt vooral voor kinderen die naar de dagopvang of peuterspeelzaal gaan. Met ouders van kinderen die naar de bso gaan is vaak minder contact. Dit heeft te maken met

39


Theoriebron Inventariseren van wensen en behoeften

het feit dat veel kinderen rechtstreeks uit school komen en het gebouw zelfstandig binnenkomen en weer verlaten. Wanneer er aanleiding voor is, is het natuurlijk goed om contact met de ouders of leerkracht te zoeken.

.

Informeel contact

ie

fb

.v

De gesprekken met ouders, zeker die tijdens halen en brengen, verlopen informeel. Dat neemt niet weg dat het belangrijke momenten zijn waaruit je veel waardevolle informatie kunt halen. Ook door het observeren van de relatie tussen ouder en kind krijg je vaak een indruk of aanwijzing voor gedrag dat je ziet bij een kind. Een overbezorgde moeder kan er bijvoorbeeld onbewust voor zorgen dat haar peuter erg angstig is en weinig durft te ondernemen. Hierover praten, kan soms best lastig zijn. Hier volgt een aantal tips bij contact met ouders.

Tips bij gesprekken

• •

Ac t

ig

ht

u'

Wees altijd respectvol. Dit komt tot uiting in je houding, in de toon waarop je praat en de woorden die gebruikt. Wees voorzichtig met (voor)oordelen. Het helpt wanneer je gedrag benoemt zonder het meteen op iemands persoon te betrekken. Je zegt bijvoorbeeld niet ‘Uw kind was erg lastig vandaag.’ Je kunt wel zeggen: ‘Ik heb de indruk dat uw kind vandaag wat uit zijn doen was. Hij had geen zin om te spelen en heeft ook nauwelijks een middagslaapje gedaan.’ Zo open je een dialoog en kun je kijken naar een mogelijke reden voor het afwijkende gedrag. Luister goed naar wat de ouder/verzorger vertelt. Laat zien dat je luistert en niet ondertussen je aandacht bij andere zaken hebt. Let op lichaamstaal in een gesprek. Aan de houding van iemand kun je vaak al zien of degene open staat voor wat jij zegt. Staat iemand met de armen over elkaar en kijkt die persoon steeds weg, dan merk je weerstand. Houd rekening met iemands achtergrond. We leven in een multiculturele samenleving. Verschillende culturen hebben verschillende gewoonten, normen en waarden. Dat merk je soms ook aan de kinderen en in gesprekken met de ouders. Een hand geven is voor Nederlanders een normale begroeting, maar dat geldt niet voor alle culturen. Ook voor de mate van afstand en nabijheid in een gesprek zijn belangrijk. De taal kan een barrière zijn. Dan kan het handig zijn om er iemand bij te betrekken die als tolk kan fungeren. Wil je meer weten over dit onderwerp, verdiep je dan eens in interculturele communicatie. Hier is op internet veel informatie over te vinden.

Ed

C

op

yr

Kinderen observeren Observeren is het bewust, doelgericht en systematisch waarnemen, registreren en interpreteren van gedrag. Een keertje toekijken is niet voldoende om een beeld te krijgen van de persoonlijkheid en voorkeuren van een kind. Wil je weten in hoeverre het behoefte heeft aan meer zelfstandigheid bijvoorbeeld, dan observeer je het kind gedurende een periode en let je op gedrag dat te maken heeft met zelfstandigheid.

Objectieve of subjectieve waarneming ‘Hij probeert de bal af te pakken’ of ‘hij grijpt naar de bal’. Dit voorbeeld maakt het verschil tussen objectieve en subjectieve waarneming al duidelijk. Objectief wil zeggen dat je puur op feiten bent gericht. Je beschrijft bijvoorbeeld concreet gedrag, zonder daaraan een

40


Theoriebron Inventariseren van wensen en behoeften

Observatiemethoden

Ac t

ie

fb

.v

.

betekenis te geven. Toch blijkt het in de praktijk haast onmogelijk om puur objectief te kijken. Dit komt omdat we gewend zijn om dat wat we zien meteen te interpreteren. Daarnaast zijn er meer factoren die een waarneming subjectief kunnen maken. Denk aan: • je eigen mening Wanneer je een erg beweeglijk kind observeert, kun jij dat een druk en wild kind vinden, terwijl een ander het juist actief en ondernemend vindt. • emotionele betrokkenheid Je kunt je te veel verbonden voelen met het kind of het kan dat de aanwezigheid van andere personen in de ruimte jouw observatie beïnvloeden. • het halo- en horneffect Je staat maar zelden echt neutraal tegenover iemand. Sympathie of antipathie tegenover het kind dat je observeert maakt dat je eerder geneigd tot een positieve (halo) dan wel negatieve (horn) interpretatie. • vooroordeel Een vooroordeel over het kind dat je observeert, kan een goede observatie in de weg staan. • projectie Je laat je eigen gevoelens en ervaringen meespelen tijdens de observatie, waardoor je niet meer objectief waarneemt.

yr

ig

ht

Ed

u'

Je kunt een observatie op verschillende manieren uitvoeren. Je kunt gebruikmaken van gestructureerde en minder gestructureerde methoden. Daarbij kun je participerend of niet-participerend observeren. • Wanneer je participerend observeert neem je zelf deel aan de handelingen. Dat heeft als voordeel dat je vorm en richting kunt geven aan de bezigheid en zo gerichter op een vraagstelling kunt observeren. Tegelijk beïnvloed je daarmee het gedrag van het kind, wat het observeren al minder objectief maakt. • Observeer je niet-participerend dan doe je zelf niet mee, maar bent puur de toeschouwer. Je kunt in de ruimte zelf aanwezig zijn (het kind weet dat je er bent) of ongezien. Je kunt dan observeren via een raam of vanuit een ruimte zonder dat het kind je ziet. Je kunt ook een video-opname maken. • Een ongestructureerde observatie vindt plaats zonder vooraf gemaakte regels of afspraken. Vaak worden tijdens de observatie notities gemaakt, die naderhand worden uitgewerkt in een beschrijvend verslag. • Wanneer vooraf wel strakke regels en criteria worden gehanteerd tijdens de observatie, spreek je van een gestructureerde observatie. Er wordt dan gewerkt met een observatielijst of –schema.

C

op

Registreren van de observatie Afhankelijk van het doel van de observatie kun je ervoor kiezen om continue te observeren (een langere aaneengesloten periode), op bepaalde momenten of alleen in bepaalde situaties. Hoe je ook observeert, het is belangrijk om je bevindingen vast te leggen in een verslag of rapportage. Vaak hebben organisatie een bepaald observatie- of volgsysteem. Zo kun je er op een later moment nog eens naar kijken en conclusies trekken. Uit jouw observaties en de gegevens uit het kindvolgsysteem kunnen doelen voor activiteiten komen. Als je bijvoorbeeld hebt ontdekt dat een kind wat meer gestimuleerd moet worden in de fijne motoriek, doe je activiteiten die de ontwikkeling hiervan ondersteunen. Je maakt de gegevens zo inzichtelijk voor je collega’s en het observatieverslag kan een hulpmiddel zijn in een gesprek met ouders bijvoorbeeld of met specialisten in zorg en opvoeding.

41


Theoriebron Activiteiten aanbieden vanuit verschillende disciplines

.v

.

Theoriebron Activiteiten aanbieden vanuit verschillende disciplines

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Om activiteiten te kunnen aanbieden op kinderdagverblijf, peuterspeelzaal of bso is het belangrijk dat je weet wat de interessegebieden van de doelgroep zijn. Je bepaalt welke leerdoelen je met de activiteiten wilt bereiken. Op basis daarvan kies of ontwikkel je een of meerdere activiteiten, die geschikt zijn voor de groep. De groep is altijd het uitgangspunt en staat dus boven individuele wensen, tenzij je met een kind apart gaat werken aan bepaalde vaardigheden.

Drama-activiteit met veel expressie.

ht

Activiteiten voor verschillende disciplines

C

op

yr

ig

Als de doelgroep bekend is en de ontwikkelingsdoelen vastgesteld zijn, ga je op zoek naar passende activiteiten. Het aanbod is groot, maar door goede selectiecriteria te hanteren maak je de zoektocht een stuk gemakkelijker. Activiteiten worden over het algemeen ingedeeld naar discipline, ook wel aangeduid met spelgebied of activiteitencategorie. De verschillende disciplines zijn afgeleid van de ontwikkelingsgebieden waaraan gewerkt wordt met deze activiteiten. Er bestaat geen vaste indeling en per opvang of bso kom je verschillende indelingen tegen. Een indeling kan er bijvoorbeeld als volgt uitzien: • sport en spel • natuur • expressie • kunst en knutselen • techniek en wetenschap • cultuur en maatschappij • koken.

42

Naast de activiteiten die worden aangeboden in het reguliere programma van de organisaties zijn er afwijkende programma’s, zoals complete dagprogramma’s op de bso tijdens de schoolvakantie.


Theoriebron Activiteiten aanbieden vanuit verschillende disciplines

Activiteitengebieden

fb

.v

.

Welke disciplines ook gehanteerd worden, op hoofdlijnen zijn activiteiten altijd onder te verdelen in: • sociale activiteiten • motorische activiteiten • creatieve activiteiten • ontwikkelingsactiviteiten.

Sociale activiteiten

Motorische activiteiten

Ac t

ie

Een mens groeit vanaf de geboorte op als een sociaal wezen. We hebben anderen nodig om gezond en gelukkig te kunnen leven. Sociale activiteiten zijn gericht op het als mens kunnen functioneren in groepen en in de samenleving. Het gaat om wat je kunt geven, wat je kunt ontvangen en hoe je hierbij kunt zijn wie je bent. Bijvoorbeeld: je kunt speelgoed delen, in een groep samenwerken, iemand een boodschap over zijn gedrag geven en omgaan met complimentjes.

Ed

u'

Motorische activiteiten zijn gericht op bewegen. Het doel is energieregulatie en het ontwikkelen en behouden van bewegingshandelingen. Bijvoorbeeld: kinderen spelen buiten, doen sportactiviteiten, leren knippen met een schaar, rijgen kralen, leren schrijven en veters strikken.

Creatieve activiteiten

ht

Bij creatieve activiteiten gaat het om het experimenteren, creëren en ontdekken van materialen en technieken. Hierdoor leert het kind om zich te uiten en oplossingen te bedenken. Zo maakt kleien bewust van de maakbaarheid van materialen en verven van het verschil tussen grof en fijn werken. Bij timmeren ontdekt het kind de mogelijkheid tot verbinden en een knutselwerk stimuleert de fantasie.

ig

Ontwikkelingsactiviteiten

C

op

yr

Ontwikkelingsgerichte activiteiten zijn gericht op het ontwikkelen van kennis, vaardigheden en gedrag. Zo leert het kind hoe het in de maatschappij kan functioneren. Bijvoorbeeld: je laat kinderen een plant verzorgen, zodat zij verantwoordelijkheid ervaren. Je speelt Memory om te leren observeren en onthouden. Je leert kinderen ritmisch bewegen op muziek en je leest voor om taal te leren.

43


Theoriebron Activiteiten aanbieden vanuit verschillende disciplines

Activiteiten aanpassen

fb

.v

.

Activiteiten kun je op drie manieren inzetten. Je zet standaardactiviteiten in, zoals Ganzenbord of voetbal. Je ontwikkelt zelf een activiteit, zoals een knutselwerk voor Pasen, of je past een bestaande activiteit aan. Je kunt een activiteit op verschillende punten aanpassen: • aantal deelnemers • materialen • regels • omgeving • begeleiding.

ie

Aantal deelnemers

Ac t

Je kunt een activiteit aanpassen aan het aantal deelnemers. Als je de groep verkleint, kun je beter tegemoetkomen aan de behoeften van de deelnemers. Bijvoorbeeld: in plaats van een klas van 25 leerlingen, vorm je er een van twaalf leerlingen, zodat meer persoonlijke aandacht binnen de groep mogelijk is. Daarmee vergroot je de leerkansen.

Materialen

Regels

Ed

u'

Op basis van de behoeften van de deelnemers pas je het materiaalgebruik van de activiteit vooraf aan. Bijvoorbeeld: aan het spel blikgooien doen kinderen uit verschillende leeftijdsgroepen mee. De tennisballen zijn voor de jongsten te klein om de blikken mee te raken. Je geeft deze kinderen een grotere zachte bal om mee te gooien. Op die manier kunnen ook zij deelnemen en een succeservaring opdoen.

ig

ht

Je past bestaande regels vooraf aan om zo aan te sluiten bij de behoefte van de doelgroep. Je kunt de regels moeilijker maken of juist versimpelen. Bijvoorbeeld: op de bso laat je kinderen Stratego spelen. De jongsten spelen het zonder de regels, de oudsten met alle regels.

Omgeving

C

op

yr

Je past de omgeving van de activiteit aan bij de behoefte van de deelnemers. Denk aan kinderen die meedoen aan een meditatie. Dan zorg je voor een rustige omgeving zonder storende prikkels als geluid, licht of bewegingen van andere personen in de ruimte.

44

Begeleiding De begeleiding bij activiteiten kun je aanpassen naar behoefte van de deelnemers of afhankelijk van de doelstelling. Bijvoorbeeld: kinderen gaan schilderen. Je laat ze vrij werken met materialen die ze zelf mogen pakken. Pas als je ziet dat een kind niet op gang komt of stopt met de activiteit, ga je naar hem toe. Je stelt dan een open vraag om te kijken of hij jouw hulp of een zetje in de goede richting nodig heeft.


Theoriebron Werken met materialen

.

Theoriebron Werken met materialen

Ac t

ie

fb

.v

Voor activiteiten heb je bijna altijd materialen, gereedschap of middelen nodig. Je gebruikt vormgevende, ongevormde of gevormde materialen. Constructie- en bouwmaterialen, materialen voor drama-activiteiten, sport- en spelmateriaal en speel-leermaterialen.

u'

Werken met vormgevende materialen.

Ed

Soorten materialen

ht

Afhankelijk van wat je wilt bereiken met de activiteit en van de interesse van het kind of de kinderen, kies je de materialen. Je kunt kiezen voor constructiemateriaal, wanneer je bijvoorbeeld wilt werken aan voorbereidend rekenen. Of voor klei, wanneer je kinderen wilt laten ervaren hoe het is om zelf vorm aan te kunnen brengen.

ig

Vormgevende materialen

C

op

yr

Vormgevende materialen kun je veranderen of ‘vervormen’. Dat veranderen doe je met gereedschap of de handen. Om verf ‘vorm’ te geven, gebruik je kwasten, stokjes, vingers of spatels. Klei verander je met de handen of met speciaal gereedschap. Papier verander je door te knippen, scheuren of plakken. De bekendste en meest gebruikte vormgevende materialen zijn klei, tekenspullen, schilderbenodigdheden, papier, materiaal uit de natuur en restmateriaal, zoals eierdozen en melkpakken.

Ongevormde materialen Zand en water zijn voorbeelden van ongevormde materialen. Ze heten zo, omdat ze geen vaste vorm hebben en steeds veranderen. Je gebruikt zand en water op verschillende manieren: taarten bakken, tunnels graven, berg scheppen, vijver maken. De mogelijkheden zijn eindeloos. Zand en scheerschuim voelen heel anders dan bijvoorbeeld een duplo-blok. Die tactiele sensatie – het voelen, ervaren en hanteren van ongevormde materialen – vinden kinderen meestal fijn. Soms is het even wennen, maar zien spelen doet spelen.

45


Theoriebron Werken met materialen

Gevormde materialen

.v

.

Poppen, rammelaars, pannen, boerderijdieren en auto’s zijn allemaal gevormde materialen. Ze hebben een vaste vorm die niet te veranderen is. Aan het materiaal is te zien wat het voorstelt en welke betekenis het heeft. Deze materialen zijn vooral te vinden in de huishoek, keukenhoek of het winkeltje in het kindercentrum en op school. Ze lokken rollenspel uit. Het kind kruipt in de rol van vader, moeder of winkelier of het speelt dat het een baby wast.

fb

Materiaal voor drama

Ac t

Constructie- en bouwmaterialen

ie

Verkleedkleren en handpoppen zijn geschikt materiaal voor drama-activiteiten. Als je poppenkast speelt, spreek je met andere stemmen en speel je een bepaalde rol. De bekendste zijn natuurlijk Jan Klaassen en Katrijn. Handpoppen gebruik je om via de pop in gesprek te gaan met iemand. Verkleedkleren, schoenen, hoeden en petten spreken tot de verbeelding. Prinsessen, piraten en cowboys zijn nog altijd favoriet.

Ed

u'

Constructiemateriaal heeft in elkaar grijpende delen en kan samengevoegd worden om allerlei vormen te maken. Duplo is een goed voorbeeld. Bouwmaterialen zijn losse materialen, die gestapeld en tegen elkaar aan gezet worden, zoals blokken, plankjes of bakstenen. Bij bouwen en construeren werk je driedimensionaal. Bij het gebruik van constructie- en bouwmateriaal werken kinderen met een plan. Ze bedenken dat ze een garage gaan maken waarin auto’s passen. Dat is passen en meten. Hoe breed en hoe hoog moet die garage dan worden? Activiteiten met deze materialen heten niet voor niets voorbereidende rekenactiviteiten.

Sport- en spelmaterialen

ig

ht

Bij sport- en spelmaterialen horen de materialen die beweging en actie uitlokken. Het gaat enerzijds om losse of verankerde materialen, anderzijds om spelvormen. Losse materialen zijn bijvoorbeeld fietsen of springtouwen. Schommels en klimrekken zijn verankerd. Sport wordt meer beoefend op clubs en in de gymles op school. In het welzijnswerk ben je vooral bezig met spelvormen om bewegingsactiviteiten uit te lokken. Bij elke buitenschoolse opvang liggen er wel ballen, springtouwen of loopklossen. Ook het plein is uitdagend ingericht met een schommel, duikelrek of hinkelbaan.

C

op

yr

Speel-leermaterialen

46

Speel-leermaterialen zijn in eerste instantie bedoeld om prettig mee te spelen. Ze doen al spelend ook een appel op de cognitieve vaardigheden. Speel-leermaterialen trainen het geheugen, je leert oplossingen bedenken, redeneren, tellen, rekenen, letters herkennen, woordenschat uitbreiden en lezen. Veel gezelschapsspellen behoren tot speel-leermateriaal. Memory bijvoorbeeld is een spel waarbij het geheugen wordt getraind. Onderwijsmateriaal neemt een aparte plek in. Dit is bedoeld om schoolse vaardigheden aan te leren en te trainen. Denk aan de rekendoos of de taalschriften.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.