40740 - C - Vakinhoud en leergebieden primair onderwijs (aardrijkskunde)

Page 1

Cursus

C

op

yr

ig ht

U itg

ev

er

ij

Ed

u' A

ct

ie

fb .v

.

Vakinhoud en leergebieden primair onderwijs (aardrijkskunde)


Colofon Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235

fb .v

.

info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl Auteur(s): Marloes Pouw

ie

Inhoudelijke redactie: Floortje Vissers

ct

Titel: Vakinhoud en leergebieden primair onderwijs (aardrijkskunde)

u' A

ISBN: 9789037240740

Bronvermelding: ashok india / Shutterstock.com Edu’Actief b.v. 2018

Ed

©

ev

er

ij

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

C

op

yr

ig ht

U itg

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave Over deze cursus OriĂŤntatie

4

6 9

Kaartvaardigheden en topografie

De aarde

13

17 23

ie

De wereld

fb .v

.

Geografische vaardigheden

34

Theoriebron Geografische vaardigheden

36

43

er

Theoriebron De aarde

40

ij

Theoriebron De wereld

38

Ed

Theoriebron Topografie en kaartvaardigheden

Theoriebron Model Didactische Analyse van Van Gelder

ev

27

u' A

Reflectie

ct

Kerndoelen Aardrijkskunde & Model Didactische Analyse van Van Gelder

52

C

op

yr

ig ht

U itg

Theoriebron Didactische werkvormen

48

3


Over deze cursus

Over deze cursus

ij

Ed

u' A

ct

ie

fb .v

.

Deze cursus gaat over de aardrijkskundeonderwerpen die op de basisschool behandeld worden. In de leerstof zie je dan ook duidelijk de landelijk opgestelde kerndoelen terug. Als onderwijsassistent ondersteun je de leerkracht bij het lesgeven. Soms zul je ook zelf lesactiviteiten ontwikkelen en uitvoeren. Daarom is het van belang dat je op de hoogte bent van de kerndoelen voor aardrijkskunde. Maar om goed les te kunnen geven in aardrijkskunde, moet je ook geografische vaardigheden en kaartgebruik beheersen. Daarom begint de cursus met deze onderwerpen. Tot slot oefen je met het voorbereiden van (delen van) lessen aardrijkskunde. Hiervoor gebruik je het model Didactische Analyse van Van Gelder.

ig ht

• • •

Je hebt kennis van de belangrijkste didactische vaardigheden voor leerlingen bij aardrijkskunde. Je hebt kennis over het omgaan met kaart en atlas en je hebt kennis van de topografie van Nederland, Europa en de wereld. Je hebt kennis van sociale geografie. Je hebt kennis van fysische geografie. Je hebt kennis over het voorbereiden van een les aardrijkskunde met behulp van het Model voor Didactische Analyse van Van Gelder. Je hebt kennis van de landelijk opgestelde kerndoelen voor het vak aardrijkskunde en didactische werkvormen om leerlingen hierover te leren.

U itg

ev

Leerdoelen

er

Skyline van Dubai.

op

yr

C

Beoordelingsformulier <

4

Beoordeling Aan het eind van de cursus wordt je parate kennis beoordeeld met een toets. Je praktische beheersing van de leerdoelen wordt getoetst aan de hand van één beroepsproduct. Dit wordt op verschillende punten beoordeeld: op inhoud en op de uitvoering. Andere belangrijke punten bij de beoordeling zijn: actieve deelname aan de lessen, nette uitwerking van de opdrachten in correct Nederlands. Je vindt ze bij elkaar in het beoordelingsformulier.


Over deze cursus

Planning Een beroepsproduct maken kost tijd. Daarom moet je dit goed plannen. Lees eerst de opdracht van het beroepsproduct goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze cursus op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

.

Planningsformulier <

fb .v

Beroepsproduct: Lesvoorbereiding aardrijkskunde

• •

ct

u' A

ev

Kies een onderwerp voor je les. Vul deel A Voorbereiding van het werkschema in. Bij Doelstelling vul je de leerdoelen in. Vul dan deel B Lesschema in. Voor iedere lesfase bedenk je minimaal één werkvorm. Voor de lesfase Inleiding gaat het erom de aandacht van de leerlingen te trekken en eventueel de voorkennis duidelijk te krijgen. In de lesfase Instructie geef je uitleg aan de leerlingen. In de lesfase Verwerking gaan de leerlingen de nieuwe kennis uit de instructiefase verwerken (gebruiken). Voor de lesfase Afsluiting bedenk je een werkvorm om de les te evalueren met de leerlingen.

Ed

• • • • •

ij

Werkmodel Lesvoorbereiding <

Stappen

er

Website Kerndoelen primair onderwijs Aardrijkskunde <

ie

Je maakt een lesvoorbereiding voor een aardrijkskundeles. Je gebruikt hiervoor Werkmodel Lesvoorbereiding. Je kiest een onderwerp voor je les dat binnen de kerndoelen valt.

U itg

Laat elke processtap goedkeuren door je docent voordat je begint aan de volgende processtap.

Eisen aan het beroepsproduct Werkmodel Lesvoorbereiding is volledig ingevuld. De lesvoorbereiding sluit aan bij de kerndoelen aardrijkskunde. Er zijn minimaal vier verschillende werkvormen volledig uitgewerkt.

C

op

yr

ig ht

• • •

5


Oriëntatie

Oriëntatie Opdracht 1

Ik denk dat ik dit moet leren omdat?

ct

ie

a. In de volgende leerjaren heb ik aardrijkskunde gehad op school:

fb .v

.

Op de basisschool krijgen alle leerlingen onderdelen aardrijkskunde. Soms heet het Wereldoriëntatie of is het vak gecombineerd met geschiedenis. Op de middelbare school hebben alle leerlingen de eerste paar jaar aardrijkskunde. In de bovenbouw wordt het een keuzevak. Aardrijkskunde is ook om je heen; bijvoorbeeld als er in het nieuws over een aardbeving wordt gesproken of als er in de stad een nieuwe wijk wordt gebouwd. Vul onderstaande zinnen aan.

Ed

u' A

b. Dit weet ik nog van aardrijkskunde:

Opdracht 2

ev

er

ij

c. Ik denk dat ik dit moet leren over aardrijkskunde:

Waar of niet waar

U itg

Is de stelling waar of niet waar? Waarom?

ig ht

a. Aardrijkskunde is vooral topografie.

C

op

yr

b. China heeft meer dan honderd steden met meer dan 1 miljoen inwoners.

6

c. Nederland heeft ooit een tropisch klimaat gehad.


OriĂŤntatie

Opdracht 3

Waar is dit? Herken je de steden op de foto's? En weet je ook in welk land deze steden liggen?

Ed

u' A

ct

ie

fb .v

.

a. Welke stad zie je? In welk land ligt deze stad?

C

op

yr

ig ht

U itg

ev

er

ij

b. Welke stad zie je? In welk land ligt deze stad?

7


OriĂŤntatie

u' A

ct

ie

fb .v

.

c. Welke stad zie je? In welk land ligt deze stad?

C

op

yr

ig ht

U itg

ev

er

ij

Ed

d. Welke stad zie je? In welk land ligt deze stad?

8


Geografische vaardigheden

Geografische vaardigheden Inleiding

fb .v

.

Bij aardrijkskunde probeer je omstandigheden of gebeurtenissen te begrijpen door deze binnen een groter geheel te plaatsen. Als iets in Nederland zo is, hoe is het dan in Polen? En waarom? Je gebruikt hierbij een aantal didactische vaardigheden. Je oefent nu eerst zelf met deze vaardigheden, zodat je ze later kunt gebruiken tijdens het voorbereiden en uitvoeren van een opdracht of les op de basisschool.

ct

C

op

yr

ig ht

U itg

ev

er

ij

Ed

Je kunt de betekenis van het begrip didactische vaardigheid uitleggen. Je kunt uitleggen hoe je vergelijkingen maakt tussen verschijnselen en gebieden. Je kunt uitleggen hoe je verbanden legt binnen en tussen gebieden. Je kunt uitleggen dat je een onderwerp vanuit verschillende invalshoeken (natuur, mens, economie en politiek) kunt beschrijven en verklaren. Je kunt uitleggen hoe je een gebeurtenis en gebied kunt beschrijven en analyseren vanuit lokaal, regionaal, nationaal, continentaal en mondiaal schaalniveau.

u' A

• • • •

ie

Leerdoelen

Zweden en Nederland worden vergeleken in oppervlakte, inwoneraantal en bevolkingsdichtheid.

9


Geografische vaardigheden

Opdracht 4

Didactische vaardigheden Didactische vaardigheden gericht op aardrijkskunde heten geografische vaardigheden. In deze opdracht leer je wat didactische vaardigheden zijn en welke verschillende geografische vaardigheden er zijn.

Theoriebron Geografische vaardigheden <

fb .v

.

a. Omschrijf in je eigen woorden wat didactiek is.

u' A

ct

ie

b. Omschrijf in je eigen woorden wat vaardigheden zijn.

Ed

c. Ook als je thuis bent gebruik je vaardigheden. Welke vaardigheden herken je bij jezelf?

Opdracht 5

op C 10

Vergelijkingen tussen verschijnselen en gebieden De eerste geografische vaardigheid zul je veel gebruiken. Het gaat om vergelijkingen maken tussen verschijnselen en gebieden. In deze opdracht ga je dan ook vergelijkingen maken. Lees het Artikel Vakantie in eigen land steeds meer in trek: Noord-Holland populairst.

ig ht

yr

Theoriebron Geografische vaardigheden <

U itg

ev

er

ij

d. Welke didactische vaardigheden herken je bij jouw docenten?

Vakantie in eigen land steeds meer in trek: Noord-Holland populairst Hotels, campings en andere vakantiebestemmingen in Nederland kregen vorig jaar ruim 24,4 miljoen gasten uit eigen land op bezoek, zo'n 6% meer dan in 2016. In vijf jaar tijd nam het aantal vakantievierders uit eigen land zelfs met drie miljoen toe. Dat blijkt uit een analyse van CBS-cijfers door LocalFocus. Dat er meer gasten dan Nederlanders zijn, komt doordat sommige Nederlanders meerdere keren per jaar een vakantie in eigen land doorbrengen. Het kan bijvoorbeeld zijn dat ze in de winter een nachtje in een Utrechts hotel doorbrachten voor een stedentrip, maar ook in de zomer drie weken op de camping in Zeeland zaten. In totaal brachten al die gasten maar liefst 67,7 miljoen nachten door in hun vakantieprovincie. Dat betekent dat de gemiddelde vakantie in eigen land iets korter dan drie dagen duurt. Dit viel ons verder op: in een jaar tijd steeg het aantal toeristen uit eigen land in Zuid-Holland en Friesland


Geografische vaardigheden

met meer dan een tiende. Alleen Zeeland trok vorig jaar minder gasten dan in 2016. In Noord-Brabant nam het aantal gasten nog wel toe, maar die gasten brachten wel minder nachten in de provincie door. Stijgers en dalers

fb .v

.

Noord-Holland trekt in absolute zin nog altijd de meeste toeristen uit eigen land: 4,3 miljoen. Gelderland trekt minder gasten dan Noord-Holland, maar er werden wel meer vakantieovernachtingen geboekt: in een jaar tijd ruim tien miljoen.

ct

ie

In Groningen en Overijssel nam het aantal gasten in vijf jaar tijd met ruim 20% toe, in Zuid-Holland zelfs met ruim 30%. Limburg kreeg de afgelopen vijf jaar het minst mee van het toenemende toerisme in eigen land: in de provincie steeg het aantal gasten met slechts 3,5%. Het aantal nachten dat Nederlandse toeristen doorbrachten in de provincie nam in vijf jaar tijd zelfs af, net als in Zeeland en Flevoland.

u' A

Bron: AD, 11 mei 2018.

ij

Ed

a. Vergelijk de provincies met elkaar. Wat is een overeenkomst tussen de provincies?

U itg

ev

er

b. Vergelijk de provincies met elkaar. Wat is een verschil tussen de provincies?

Je gaat op zoek naar samenhang tussen verschijnselen. Wat hebben verschillende zaken met elkaar te maken? Deze verbanden staan niet altijd letterlijk aangegeven, maar je moet ze zelf zien te leggen. d. Welke trekpleisters heeft Noord-Holland dat er 4,3 miljoen toeristen uit eigen land naar deze provincie komen?

C

op

yr

ig ht

c. Vergelijk de provincies met elkaar. Welke provincie vormt een uitzondering op de rest en waarom?

11


Geografische vaardigheden

Opdracht 6

Verschillende invalshoeken Vaak zijn mensen het niet met elkaar eens als er een probleem opgelost moet worden. Dit komt doordat iedereen een ander oogpunt heeft. Niet alles is voor iedereen even belangrijk. Het kan nuttig zijn een probleem vanuit meerdere invalshoeken te benaderen. In deze opdracht oefen je daarmee.

Theoriebron Geografische vaardigheden <

fb .v

.

Lees het Artikel Villa’s vallen ten prooi aan lava.

Villa's vallen ten prooi aan lava

u' A

ct

ie

Als een loerende kat die een muis in het vizier heeft, zo tergend langzaam maar meedogenloos sluipt de lavastroom naar deze villa in Leilani Estates op HawaĂŻ. Al ten minste 26 woningen zijn sinds de uitbarsting van de vulkaan Kilauea door de lava verzwolgen. In de aardkorst zijn tien scheuren ontstaan, waaruit de gloeiende massa ontsnapt. De uitbarsting op 30 april ging gepaard met enkele aardbevingen, die beperkte schade veroorzaakten aan wegen op het eiland en tot korte stroomstoringen leidden. Toch verplichtten de autoriteiten afgelopen donderdag 1700 inwoners een veilig heenkomen te zoeken. Zij moeten nu toegeven dat die maatregel terecht was.

Ed

Bron: AD, 8 mei 2018.

er

ij

a. Geef voor de invalshoek natuur voorbeelden uit de tekst.

U itg

ev

b. Geef voor de invalshoek mens voorbeelden uit de tekst.

ig ht

c. Geef voor de invalshoek economie voorbeelden uit de tekst.

C

op

yr

d. Geef voor de invalshoek politiek voorbeelden uit de tekst.

12

Je oefent deze opdracht met het aanwijzen van schaalniveaus. Lees nogmaals het artikel en kies op welk schaalniveau dit speelt. e. Uitbarsting van de vulkaan. Schaalniveau: lokaal regionaal nationaal f. Aardbevingen met als gevolg schade aan wegen en stroomstoringen. Schaalniveau: lokaal regionaal nationaal


Kaartvaardigheden en topografie

Kaartvaardigheden en topografie

fb .v

.

Inleiding

ct

ie

Kaarten zijn een handig hulpmiddel om informatie over een gebied weer te geven. Je ziet dan gelijk waar het is en kunt gemakkelijk vergelijken met omliggende gebieden. Op de basisschool kunnen leerlingen kaarten vinden in atlassen. Maar weten leerlingen eigenlijk hoe ze de atlas moeten gebruiken? Of bladeren ze net zo lang tot ze het gevonden hebben? En als ze dan de juiste kaart gevonden hebben, is het handig als jij hen kunt begeleiden om er ook echt informatie uit te halen.

u' A

Daarnaast maakt het hebben van topografische kennis het gemakkelijker om geografische vaardigheden toe te passen.

ij

er

C

op

yr

ig ht

U itg

• • • • •

Je kunt uitleggen wat een mental map is van je eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld. Je kunt uitleggen hoe je atlassen en (digitale) kaarten als informatiebron gebruikt. Je kunt uitleggen hoe je kaarten kunt selecteren, lezen, verklaren en begrijpen. Je kunt de topografie van Nederland (CITO 100 namen) uitleggen. Je kunt de topografie van Europa (CITO 100 namen) uitleggen. Je kunt de topografie van de wereld (CITO 100 namen) uitleggen.

ev

Ed

Leerdoelen

Informatie weergeven op een kaart.

13


Kaartvaardigheden en topografie

Opdracht 7 Theoriebron Topografie en kaartvaardigheden <

Mental map van de wereld Hoe is jouw kaartbeeld van de wereld? Teken op een vel A4-papier een wereldkaart met de vormen van alle continenten erop. Schrijf de namen van de continenten erbij. Vergelijk als je klaar bent jouw mental map met een kaart uit de atlas.

ie

Hoe ziet de plaats waar jouw school staat er van bovenaf uit? En hoe gebruik jij deze ruimte? Kun je dit op een kaart intekenen? Teken zo veel mogelijk in op een schetskaart van de plaats waar jouw school staat. Bijvoorbeeld de school, winkels waar je graag komt, sportvelden.

u' A

Theoriebron Topografie en kaartvaardigheden <

Mental map van de eigen omgeving

ct

Opdracht 8

fb .v

.

Welke continenten heb je het best weten te tekenen? En welke het minst goed? Wat denk je dat de reden hiervan is?

Website ChartsBin <

ij

er

Bij deze opdracht bekijk je een aantal verschillende onderwerpen waar een kaart over kan gaan. Ook kijk je naar verschillende manieren waarop informatie gegeven wordt. Allerlei informatie kan ook op een kaart weergegeven worden. De website ChartsBin geeft daar voorbeelden van. De website is in het Engels. Mocht je woorden niet herkennen, zoek ze dan op in het woordenboek of gebruik een online woordenboek. Ga naar de website ChartsBin.

ev

Theoriebron Topografie en kaartvaardigheden <

Kaart als informatiebron

U itg

Opdracht 9

Ed

Vergelijk nu in groepjes van vier jullie kaarten. Verklaar de verschillen. Geef de belangrijkste verschillen en mogelijke verklaringen door aan de docent.

b. Klik op Environment. Klik op Forest Loss by Country. Op welke manier wordt het verlies aan bos weergegeven?

C

op

yr

ig ht

a. Over welke onderwerpen gaan de kaarten? Noem er vijf.

c. Klik op Drugs & Crime. Klik op Most Consumed Alcoholic Beverage by Country. Op welke manier wordt het meest gedronken drankje weergegeven?

14


Kaartvaardigheden en topografie

Opdracht 10 Theoriebron Topografie en kaartvaardigheden <

De atlas Hoe selecteer je een kaart in de atlas? Als je vervolgens de juiste kaart hebt, hoe lees je deze dan af? Wat heb je aan die informatie? Gebruik voor deze opdracht een atlas. De kaartnummers horen bij de Kleine Bosatlas 61e editie (KB61). Met een andere atlas is het ook mogelijk om de opdrachten te maken.

fb .v

.

a. Je wilt weten hoe vaak het regent in Nederland. Gebruik de atlas en bekijk de Inhoud (KB61 2). Op welke kaart kom je uit?

u' A

ct

ie

b. Gebruik nu het onderwerpregister om dezelfde informatie te vinden (KB61 222). Welke twee trefwoorden (onderwerpen) kun je gebruiken?

ev

er

ij

Ed

c. Welke gebieden horen bij de droogste gebieden van Nederland in de periode 1951-1980? De kop van Noord-Holland Drenthe West-Brabant Oost-Brabant Zeeland Zuid-Limburg d. Welke waarde zie je niet meer op de kaart 1981-2010?

U itg

e. Welke waarde zie je nog niet op de kaart 1951-1980?

ig ht

f. Bekijk nu in de atlas ook de kaarten over de gemiddelde jaartemperatuur in Nederland tussen 1951-1980 en 1981-2010. Waardoor is de temperatuur hoger en de neerslag groter geworden? Voor 1980 werd er nog niet zo nauwkeurig gemeten Klimaatverandering

yr

Opdracht 11

C

op

Theoriebron Topografie en kaartvaardigheden < CITO Topo-100 plus namen. Topografie van Nederland, Europa en de wereld <

Topografie Voor het basisonderwijs zijn door het CITO drie topografielijsten opgesteld. De namen zijn Topo-100 plus van Nederland, van Europa en van de wereld. In de Kleine Bosatlas staan deze lijsten op blad 14 tot en met 19. a. Bespreek in de klas wie er familie in het buitenland heeft. In welke landen? Bekijk op de kaart waar ze liggen.

b. Zoek op internet twee verschillende programma's om topografie te oefenen. Let erop dat hierbij geoefend moet worden met de 100 plus namen van de drie lijsten.

15


Kaartvaardigheden en topografie

C

op

yr

ig ht

U itg

ev

er

ij

Ed

u' A

ct

ie

fb .v

.

c. Oefen de topografie met beide programma's. Vergelijk de programma's. Welk programma vind jij het beste? Waarom?

16


De wereld

De wereld Inleiding

fb .v

.

Je hebt vast weleens een video gezien over een sloppenwijk. Heel veel mensen wonen dicht op elkaar in kleine, zelfgebouwde huizen. En gek genoeg ligt vaak meteen ernaast een veel duurdere wijk, een luxe golfbaan of een grote shopping mall. Verschillen tussen arm en rijk hebben invloed op hoe een plaats eruitziet. Ook cultuur en geloof bepalen gedeeltelijk hoe gebouwen eruitzien. Staat er een kerk of een moskee?

ct

u' A

ig ht

U itg

ev

er

Ed

• • • •

Je kunt uitleggen wat het begrip sociale geografie betekent. Je kunt de inrichtingselementen van landschappen, wonen, werken, bestuur en verkeer in de eigen omgeving en elders benoemen. Je kunt vormen van recreatie in de eigen omgeving en elders benoemen. Je kunt welvaart herkennen in de eigen omgeving en elders in Nederland. Je kunt kenmerken van cultuur en geloof herkennen en beschrijven. Je kunt bovenstaande onderdelen koppelen aan twee lidstaten van de Europese Unie en twee landen die in 2004 lid werden, de Verenigde Staten en een land in Azië, Afrika en Zuid-Amerika. Je kunt uitleggen hoe bevolkingsconcentraties en godsdiensten in eigen omgeving, Nederland en wereldwijd verspreid zijn.

ij

• •

ie

Leerdoelen

yr

Een sloppenwijk in Trichy, India.

op

Opdracht 12

C

Theoriebron De wereld <

Sociale geografie Deze opdrachten gaan over de sporen die mensen achterlaten als ze ruimte gebruiken, en over de verschillen die hierin zitten. Want niet iedereen gebruikt ruimte op dezelfde manier. a. Wat zijn twee belangrijke vragen bij sociale geografie?

b. Welke drie voorbeeldvragen met ‘waar ... en waarom daar?’ erin kun jij bedenken?

17


De wereld

c. Waarom zou je een gebied vergelijken met andere gebieden?

Een voorziening is een maatregel om in iets te voorzien. Je kunt ook zeggen: het is een faciliteit of een mogelijkheid. Een zwembad is een voorziening, net zoals een supermarkt of een busverbinding.

.

Theoriebron De wereld <

Ruimtelijke inrichting

fb .v

Opdracht 13

u' A

ct

ie

a. Welke voorzieningen vind je in jouw wijk?

ij

Ed

b. Welke voorzieningen gebruik je in jouw woonplaats?

U itg

ev

er

c. Voor welke voorzieningen ga je naar een andere plaats?

ig ht

d. Hoe ga jij naar school en waarom op die manier? Wat zijn de voordelen en nadelen van het vervoersmiddel?

yr

Opdracht 14

C

op

Theoriebron De wereld <

18

Soorten recreatie Het is bloedheet en na school gaan jullie met een groepje naar het zwemmeertje verderop om een frisse duik te nemen. Er is een ligstrandje gemaakt en er staan prullenbakken en fietsenrekken. Dit zwemmeertje is een recreatiegebied en jullie zijn recreanten. In deze opdracht ga je aan de slag met diverse soorten recreatie. a. Welke hoort er niet bij? stadswandeling strandbezoek fietsen dansschool Stippel met een medestudent een recreatieve route uit rond school (wandelen of fietsen) op basis van bestaande voorzieningen. Je kunt buiten rondkijken wat je aantreft, maar ook op internet zoeken of er misschien fiets- of wandelroutes vlak langs school lopen.


De wereld

Je gaat de welvaart van twee buurten met elkaar vergelijken. Je doet dit door gegevens op te zoeken en door een bezoek te brengen aan de buurten. Je presenteert de uitkomsten van de vergelijking aan je klas met behulp van Prezi. Van je docent hoor je of je alleen of in een groepje werkt en welke buurten je onderzoekt.

ie

Theoriebron De wereld <

Welvaart herkennen

fb .v

Opdracht 15

.

b. Vergelijk jullie route met de route van twee andere groepjes. Probeer de routes samen te voegen tot de mooiste/leukste/beste route. Geef aan waarom jullie dit de beste route vinden.

Zoek op de Website CBS in uw buurt inkomensgegevens over de twee buurten. Volg de instructies op het werkblad. Noteer het gemiddelde inkomen per inwoner en de percentages personen met een laag inkomen en een hoog inkomen. Noteer ook andere gegevens waarvan jij vindt dat ze iets over de welvaart van de buurt zeggen. Gebruik deze gegevens in je presentatie in Prezi.

Cultuur en geloof

ig ht

Opdracht 16

ij

Ed • • •

Maak foto’s van de twee buurten waarop een verschil in welvaart tussen de buurten zichtbaar is. Per buurt maak je minimaal drie foto's. In je presentatie in Prezi zet je foto's van de twee buurten naast elkaar op een dia. Je vult de presentatie aan met de gegevens die je over de buurten uit CBS in uw buurt hebt gehaald. Je hoort van de docent wanneer je moet presenteren. Iedereen krijgt een andere student of ander groepje toegewezen waaraan je vragen stelt na afloop van de presentatie. Je geeft ook feedback.

er

ev

Website CBS in uw buurt <

U itg

Werkblad CBS in uw buurt <

u' A

ct

Website Prezi <

Als je in Italië op vakantie bent, zijn het altijd de toeristen die bij een koffiebarretje gaan zitten. De Italianen drinken hun koffie vaak staand aan de bar. Voor sommige Italianen hoort dat bij de cultuur. Cultuur houdt in: de regels en gewoonten van een groep mensen die samenleven. a. Wat zijn voorbeelden van ruimtelijke kenmerken van cultuur?

C

op

yr

Theoriebron De wereld <

b. Welke geloven horen bij een kerk, een moskee en een synagoge?

19


De wereld

c. Omschrijf hoe het centrum van een stad in Nederland eruitziet. Denk aan soorten gebouwen, pleinen, ouderdom en gebedshuizen.

.

Je hebt je nu verdiept in ruimtelijke kenmerken van wonen, werken, verkeer, cultuur en geloof. Nu ga je verschillen hierin tussen landen benoemen. Eerst vergelijk je Nederland met een land in Azië. Je mag zelf een land in Azië kiezen. Daarna vergelijk je twee lidstaten van de Europese Unie. Gebruik een atlas en internetbronnen.

ie

Theoriebron De wereld <

Verschillen tussen landen

fb .v

Opdracht 17

Ed

u' A

ct

a. Benoem verschillen tussen wonen, werken en verkeer in Nederland en een zelfgekozen land in Azië.

U itg

ev

er

ij

b. Benoem verschillen tussen cultuur en geloof in Nederland en een zelfgekozen land in Azië.

d. Zoek uit welke lidstaten sinds 2004 lid zijn geworden van de Europese Unie.

C

op

yr

ig ht

c. Zoek uit welke lidstaten al voor 2004 bij de Europese Unie hoorden.

e. Kies één lidstaat van de Europese Unie van voor 2004, en één lidstaat sinds 2004 of later. Vergelijk voor deze twee lidstaten wonen, cultuur en geloof.

20


De wereld

.

Je gaat je verdiepen in de spreiding van de bevolking. Je hebt voor deze opgaven een atlas nodig.

a. Bekijk een atlaskaart over de bevolkingsdichtheid op aarde. Je ziet hierop ook de bevolkingsspreiding. Op welke plekken op aarde wonen de meeste mensen? Door welke natuurlijke omstandigheden zou dit komen? Vergelijk zo nodig de kaart met een natuurkundige kaart van de aarde of een klimaatkaart.

u' A

ct

ie

Theoriebron De wereld <

Bevolkingsspreiding

fb .v

Opdracht 18

ev

Artikel Bevolking naar migratieachtergrond <

Culturele diversiteit in Nederland

Hoe de actuele situatie rondom culturele diversiteit eruitziet, is zeer dynamisch. Voor een professional is het dan ook zaak om altijd op de hoogte te blijven van de actuele situatie. Denk hierbij aan je toekomstige doelgroep. Hierbij kunnen kinderen of ouders met verschillende migratieachtergronden zijn. Deze opdracht is bedoeld om jullie te laten zien hoe je dit zou kunnen doen.

U itg

Opdracht 19

er

ij

Ed

b. Bekijk een atlaskaart over verspreiding van godsdiensten. Schrijf per continent op welke godsdienst het grootst is.

a. Wat zegt de afbeelding Bevolkingsgroepen naar achtergrond over de culturele diversiteit in Nederland?

C

op

yr

ig ht

Lees het Artikel Bevolking naar migratieachtergrond en bestudeer de afbeelding Grootste bevolkingsgroepen naar achtergrond en de migratiesaldotabellen. Beantwoord de volgende vragen.

b. Hebben jullie iets gelezen op deze pagina wat je nog niet wist? Zo ja, wat?

21


De wereld

c. Klik door naar de interactieve kaart en zoek de gegevens van jullie regio op. Geef aan hoe de meest recente verdeling is.

fb .v

.

d. Ga weer terug naar de hoofdpagina en klik onder aan de pagina op de link naar Dossier migratie en integratie. Kies een van de aangegeven thema’s en noteer dit.

u' A

ct

ie

e. Welke kansen en/of uitdagingen zien jullie wanneer je deze pagina doorneemt?

C

op

yr

ig ht

U itg

ev

er

ij

Ed

f. Omschrijf wat jullie als professional aan de informatie van het CBS zouden kunnen hebben.

22


De aarde

De aarde Inleiding

fb .v

.

‘Hoe komt het dat het in de winter kouder is?' ‘Hoe kom je aan water in een woestijn?' ‘Wat is de zwaarste aardbeving aller tijden?' Kinderen zijn vaak heel nieuwsgierig naar fysischgeografische processen en kunnen er eindeloos veel vragen over stellen. Fysische geografie omvat de natuurkundige processen die het landschap vormen en hebben gevormd.

ct

ig ht

U itg

ev

er

u' A

Ed

• •

Je kunt uitleggen wat het begrip fysische geografie betekent. Je kunt verschillen tussen weer en klimaat beschrijven in de eigen omgeving, Nederland en elders. Je kunt het verband tussen weer en seizoenen verklaren. Je kunt de klimaten en vegetatietypen in Nederland, Europa en de wereld beschrijven en verklaren. Je kunt het ontstaan en gebruik van energiebronnen in Nederland en de wereld benoemen en uitleggen. Je kunt de betekenis van natuurlandschappen (zoals vulkanen, woestijnen, tropische regenwouden, hooggebergten en rivieren) op bewoning aangeven. Je kunt maatregelen noemen die in Nederland genomen worden of werden om bewoning van door water bedreigde gebieden mogelijk te maken.

ij

• •

ie

Leerdoelen

yr

Een fysischgeografische kaart van de wereld.

op

Opdracht 20

C

Theoriebron De aarde <

Fysische geografie Fysische geografie is dat deel van aardrijkskunde waarbij de fysische processen bestudeerd worden die het landschap vormen. Het gaat dan om natuurlijke processen waarop de mens weinig invloed heeft. Bijvoorbeeld de vorming van gebergten, zeestromen en tropische orkanen. Wat valt er onder fysische geografie? Let op: er zijn meerdere goede antwoorden. vorming van gletsjers bodemdaling in Nederland de Waddeneilanden als vakantiebestemming het verschuiven van de Waddeneilanden vulkaanuitbarstingen

23


De aarde

Opdracht 21

Je hebt voor deze opdracht een klimaatgrafiek van Tokio nodig. Gebruik de Kleine Bosatlas of zoek een klimaatgrafiek op internet met de zoektermen ‘klimaatgrafiek Tokio’. a. Verzin een weerbericht voor morgen voor Nederland. Denk aan temperatuur, wind en neerslag.

ie

fb .v

.

Theoriebron De aarde <

Weer en klimaat

u' A

ct

b. Zoek in de atlas de klimaatgrafiek van Tokio op (KB61 197D). Heb je geen atlas, zoek dan op internet een klimaatgrafiek van Tokio. Wat is de warmste maand?

ij

Nederland kent vier seizoenen. Dit komt door de ligging van Nederland. Veel plekken op aarde hebben minder duidelijke verschillen tussen de seizoenen.

er

Theoriebron De aarde <

Seizoenen

Omdat de aarde schuin op haar as staat, valt de zon gedurende een jaar niet altijd op dezelfde plek in. Vul de juiste seizoenen in.

ev

Opdracht 22

Ed

c. Bekijk nogmaals de klimaatgrafiek. In welke maand valt de meeste neerslag?

valt de zon loodrecht in op de evenaar. In de

U itg

In de

schijnen de zonnestralen meer op het noordelijk halfrond. In de zon weer loodrecht in op de evenaar. In de

valt de

wordt het zuidelijk halfrond

ig ht

meer beschenen.

Opdracht 23

C

op

yr

Theoriebron De aarde <

24

Klimaten en vegetatietypen Het klimaat van een gebied is van grote invloed op het soort en de hoeveelheid bomen en planten die er groeien. Zoek plaatjes van de gevolgen van verschillende klimaten op het leven van mensen. Vergelijk de plaatjes. a. Wat doet een klimaat met kleding, huizen, vervoersmiddelen en de gewassen die er verbouwd kunnen worden? En waarom? Omschrijf de verschillen voor minstens twee klimaten.


De aarde

Als je naar de daken van huizen kijkt, zie je steeds meer daken met zonnepanelen erop. Ook is regelmatig in het nieuws dat huizen ‘van het gas af’ zouden moeten. Er is een verandering aan de gang in de energiebronnen die gebruikt worden.

ct

Theoriebron De aarde <

Energiebronnen

ie

Opdracht 24

fb .v

.

b. Bekijk een kaart met klimaten en een met vegetatietypen (bijvoorbeeld KB61 195B). De afstand tot de evenaar is van grote invloed op klimaat en vegetatietype. Welke gebieden vormen hierop de uitzondering? Waarom?

u' A

a. Hoe heet het proces waarbij stukken aardkorst bewegen over het oppervlak van de aarde?

b. Waar en waaruit ontstaan steenkool en aardolie?

Ed

steenkool

er

ij

aardolie

U itg

aardolie

ev

steenkool

ondiep tropisch moeras

ondiepe warme zee

plantenresten

plankton

C

op

yr

ig ht

c. Hernieuwbare energie raakt niet op. Dat is een voordeel. Welke voordelen zitten er nog meer aan hernieuwbare energie? En welke nadelen?

25


De aarde

Opdracht 25

Droom je er weleens van om in de bergen te wonen? Lekker de hele winter skiën, dat klinkt niet verkeerd! a. Lees met een groepje elk een deel van de theoriebron over natuurlandschappen. Er staan vijf verschillende natuurlandschappen beschreven. Leg vervolgens de invloed van het natuurlandschap op bewoning aan elkaar uit. Maak korte aantekeningen van de hoofdzaken. Noteer vragen voor je docent als iets nog niet duidelijk is.

ct

ie

fb .v

.

Theoriebron De aarde <

Natuurlandschappen en bewoning

Ed

u' A

b. Je kent nu een aantal verschillende natuurlandschappen. In welke van de natuurlandschappen zou jij het liefst wonen? Waarom daar?

Theoriebron De aarde <

ij

er

Bekijk op de Website Schooltv korte video's over mensen die de watersnoodramp in 1953 meegemaakt hebben. Zoek op ‘ooggetuigen van de watersnoodramp’.

ev

Website Schooltv Watersnoodramp <

Water in Nederland

a. Op welke twee manieren worden de kustgebieden beschermd tegen het zeewater?

U itg

Opdracht 26

b. Door welke natuurlijke oorzaak kan het water in een rivier hoog komen te staan?

C

op

yr

ig ht

c. Zoek op internet op in welk waterschap of hoogheemraadschap jij woont. Bekijk de website van dit waterschap of hoogheemraadschap. Welke taken voert het waterschap uit?

26

d. Zoek informatie over infiltratie/hemelwaterbeleid/wateroverlast. Er vallen vaker zwaardere buien in Nederland. Hoe kunnen jij en je familie helpen om wateroverlast te voorkomen?


Kerndoelen Aardrijkskunde & Model Didactische Analyse van Van Gelder

fb .v

.

Kerndoelen Aardrijkskunde & Model Didactische Analyse van Van Gelder Inleiding

u' A

ct

ie

De lessen aardrijkskunde op de basisschool vallen allemaal binnen de kerndoelen aardrijkskunde. Landelijk worden er afspraken gemaakt over wat leerlingen op de basisschool in welk leerjaar moeten kennen en kunnen (de lesinhoud). Hierdoor hebben alle kinderen in Nederland dezelfde basis. Kerndoelen zijn streefdoelen. Er is veel ruimte voor eigen invulling.

er

ij

Ed

Hoe de lesinhoud wordt aangeboden, verschilt per docent en/of per school. De docent van een klas denkt van tevoren de lesdag uit met al haar onderdelen. Een goede lesopzet leidt tot beter onderwijs. Als jij een lesactiviteit bedenkt, is het belangrijk dat deze activiteit binnen de lesdag past en aansluit bij wat de leerlingen op dat moment aan het leren zijn. De meeste docenten en onderwijsassistenten maken bij de voorbereiding gebruik van het model Didactische Analyse van Van Gelder.

Leerdoelen

ev

C

op

yr

ig ht

• • • •

Je kunt de kerndoelen voor het primair onderwijs benoemen en het belang ervan uitleggen. Je kunt het model voor Didactische Analyse van Van Gelder uitleggen. Je kunt lesdoelen formuleren voor een aardrijkskundeles. Je kunt invulling geven aan de onderwijsleersituatie. Je kunt een vorm van evaluatie bedenken.

U itg

Model Didactische Analyse van Van Gelder.

27


Kerndoelen Aardrijkskunde & Model Didactische Analyse van Van Gelder

Opdracht 27 Website TULE SLO: kerndoelen primair onderwijs <

Kerndoelen Aardrijkskunde Voor alle vakken in het basisonderwijs zijn landelijk kerndoelen opgesteld, dus ook voor het vak aardrijkskunde. Bekijk op de Website van TULE SLO de kerndoelen die voor aardrijkskunde zijn opgesteld. Ze staan onder ' ‘Oriëntatie op jezelf en de wereld’ (onder het onderdeel Ruimte).

fb .v

.

a. Waarom is het belangrijk om landelijk met dezelfde kerndoelen te werken?

ev

er

ij

Ed

u' A

ct

ie

b. Onder het blad ‘Oriëntatie op jezelf en de wereld’ (onder het onderdeel Ruimte) staan de kerndoelen voor aardrijkskunde. Leg deze vier kerndoelen in je eigen woorden uit.

ig ht

U itg

c. Onder het blad 'Natuur en techniek' staan ook enkele doelen die voor aardrijkskunde gelden. Welke kerndoelen zijn dat?

C

op

yr

d. Ga naar de kerndoelen voor 'Ruimte' en klik op 'naar leerlijn' bij een van de kerndoelen. Je ziet nu een overzicht staan. Hoe kun je dit overzicht gebruiken bij de voorbereiding van een les?

28


Kerndoelen Aardrijkskunde & Model Didactische Analyse van Van Gelder

a. Waarom is de beginsituatie van belang?

Jullie gaan nu oefenen met het achterhalen van de beginsituatie. Ga naar de Website TULE SLO: kerndoelen primair onderwijs en klik op ‘Oriëntatie op jezelf en de wereld’ en kijk bij het onderdeel '‘Ruimte'. Kies hier één kerndoel dat je wilt behandelen.

ct

ie

Artikel SMART-methode: een introductie <

De meeste lessen worden voorbereid met behulp van het model Didactische Analyse van Van Gelder. De eerste stap van dit model is het achterhalen van de beginsituatie van de leerlingen en de tweede stap is het opstellen van doelen. In deze opdracht ga je hiermee aan de slag.

.

Theoriebron Model Didactische Analyse van Van Gelder <

De beginsituatie en doelen

fb .v

Opdracht 28

u' A

Je gaat vragen stellen aan je medestudent om erachter te komen wat hij al weet over dit onderwerp en waar zijn interesses liggen. Wat wil hij leren over dit onderwerp?

ij

Ed

b. Welke vragen heb je gesteld om erachter te komen wat jouw medestudent al weet en kan over dit onderwerp?

U itg

ev

er

c. Wat weet jouw medestudent al van dit onderwerp?

C

op

yr

ig ht

d. Wat vindt je medestudent interessant aan dit onderwerp? Wat wil hij leren?

In de praktijk is het niet altijd mogelijk om je lessen aan te laten sluiten bij de interesses van de leerlingen. Sommige onderwerpen moeten gewoon behandeld worden! Het is de kunst om de lessen zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor de leerlingen, ze nieuwsgierig te maken voor jouw les, zodat ze willen leren. En uiteraard moet de les wel altijd aansluiten bij de voorkennis (wat weten ze al van dit onderwerp?), zodat ze ook kunnen leren. De volgende stap is het formuleren van de lesdoelen. Wat wil je dat de leerlingen kennen of kunnen aan het einde van de les? Maak hierbij gebruik van het Artikel 'SMART-methode: een introductie’.

29


Kerndoelen Aardrijkskunde & Model Didactische Analyse van Van Gelder

e. Je hebt je medestudent vragen gesteld gericht op zijn beginsituatie. Formuleer op basis hiervan een lesdoel voor je medestudent.

. fb .v

Theoriebron Model Didactische Analyse van Van Gelder <

De onderwijsleersituatie: leeractiviteiten

In deze opdracht ga je aan de slag met leeractiviteiten. Volgens de leertheorie van Boekaars en Simons zijn er vier hoofdleeractiviteiten. Bij de keuze voor een leeractiviteit kijk je eerst naar je lesdoel en naar de inhoud (de stof) van je les. Op basis daarvan kijk je welke leeractiviteit(en) het meest geschikt is/zijn.

ie

Opdracht 29

ct

a. Zet de hoofdleeractiviteiten in de juiste volgorde: van makkelijk naar moeilijk.

u' A

Onthouden Begrijpen

Creatief toepassen

Ed

Integreren

ev

er

ij

b. Hoe kun je deze kennis over leeractiviteiten gebruiken in je werk als onderwijsassistent?

U itg

Elke hoofdleeractiviteit is onder te verdelen in specifieke leeractiviteiten; dit is wat de leerlingen doen om een hoofdleeractiviteit te leren. c. Wat doet een docent/onderwijsassistent wanneer hij de leerlingen iets wil laten onthouden?

C

op

yr

ig ht

d. Noem vijf specifieke leeractiviteiten die leerlingen kunnen uitvoeren bij de hoofdleeractiviteit onthouden.

30

e. Wat doet een docent/onderwijsassistent wanneer hij de leerlingen iets wil laten begrijpen?


Kerndoelen Aardrijkskunde & Model Didactische Analyse van Van Gelder

fb .v

.

f. Noem vijf specifieke leeractiviteiten die leerlingen kunnen uitvoeren bij de hoofdleeractiviteit begrijpen.

ct

ie

g. Wat doet een docent/onderwijsassistent wanneer hij de leerlingen iets wil laten integreren?

er

ij

Ed

u' A

h. Noem vijf specifieke leeractiviteiten die leerlingen kunnen uitvoeren bij de hoofdleeractiviteit integreren.

Wat doet een docent/onderwijsassistent wanneer hij de leerlingen iets creatief wil laten toepassen?

j.

Noem vijf specifieke leeractiviteiten die leerlingen kunnen uitvoeren bij de hoofdleeractiviteit creatief toepassen.

C

op

yr

ig ht

U itg

ev

i.

k. Welke hoofdleeractiviteit(en) heb je zelf uitgevoerd bij deze opdracht? Leg je antwoord uit.

31


Kerndoelen Aardrijkskunde & Model Didactische Analyse van Van Gelder

Opdracht 30

De onderwijsleersituatie Je wilt een les natuurlijk zo interessant en aantrekkelijk mogelijk maken voor je leerlingen. De keuze van een werkvorm is hierbij een belangrijke stap. Deze moet aansluiten bij de beginsituatie, je lesdoel, de lesstof en natuurlijk de leeractiviteiten.

Theoriebron Didactische werkvormen <

In deze opdracht verdiep je je eerst in de diverse soorten werkvormen en vervolgens werk je een onderwijsleersituatie uit.

.

ct

ie

Werkmodel Lesbrief <

a. Zoek een definitie van het begrip didactische werkvormen. Vermeld ook de bron.

fb .v

Theoriebron Model Didactische Analyse van Van Gelder <

u' A

b. Didactische werkvormen zijn in vijf groepen te verdelen. Welke vijf?

ij

Ed

Website TULE SLO: Oriëntatie op jezelf en de wereld <

U itg

ev

er

c. Met welke kenmerken van de leerlingen moet je rekening houden?

ig ht

d. Met welke kenmerken van de docent/onderwijsassistent moet je rekening houden bij het kiezen van een werkvorm?

C

op

yr

e. Met welke randvoorwaarden moet je rekening houden bij het kiezen van een werkvorm?

32

Je gaat nu een aantal werkvormen bedenken en uitwerken. Vorm groepjes van vijf. Jullie gaan samen een kerndoel uitwerken in vijf verschillende onderwijsleersituaties. • Ga naar de website TULE SLO; kerndoelen aardrijkskunde. • Kies samen een kerndoel en bedenk wat jullie de leerlingen hierover willen laten leren. (Je kunt hierbij gebruikmaken van de 'leerlijn'.) • Verdeel de vijf soorten werkvormen over het aantal studenten. • Individueel werk je jouw 'soort werkvorm' uit in een onderwijsleersituatie. • Bekijk Werkmodel Lesbrief: je gaat de kolom 'Onderwijsleersituatie' invullen en vervolgens de kolom 'Per werkvorm'. • Jullie hebben nu vijf werkvormen uitgewerkt over hetzelfde kerndoel. • Bespreek de werkvormen in je groep en geef elkaar tips en tops.


Kerndoelen Aardrijkskunde & Model Didactische Analyse van Van Gelder

Opdracht 31

Je krijgt een kopie van een paragraaf uit een aardrijkskundeboek van je docent. Lees de paragraaf grondig door en bestudeer ook Theoriebron Model Didactische Analyse van Van Gelder goed. a. Formuleren lesdoelen bij de paragraaf.

fb .v

.

Theoriebron Model Didactische Analyse van Van Gelder <

Een lesplan volgens het model Didactische Analyse

Ed

u' A

ct

ie

b. Vul de onderwijsleersituatie in. Denk eraan te benoemen wat de leerlingen doen ĂŠn wat jij doet.

C

op

yr

ig ht

U itg

ev

er

ij

c. Bedenk een vorm van evaluatie voor de leerlingen.

33


Reflectie

Reflectie Opdracht 32

Reflectie op de lesstof

fb .v

.

a. Wat heb je allemaal geleerd? Noem drie dingen.

u' A

ct

ie

b. Wat wist je al?

Kritisch en creatief denken

er

Opdracht 33

ij

Ed

c. Wat ga je in de toekomst in jouw werk gebruiken?

U itg

ev

a. Kijk je naar verschillende mogelijkheden als dingen niet in één keer lukken? Noem één voorbeeld.

c. Heb jij het uiterste uit jezelf gehaald bij de opdrachten? Noem één voorbeeld.

C

op

yr

ig ht

b. Kom jij voor jouw mening uit als de situatie dat vraagt? Noem één voorbeeld.

Opdracht 34

Zelfregulatie en zelfsturing a. Heb je een goede planning gemaakt? Geef hiervan één voorbeeld.

34


Reflectie

b. Heb je de goede bronnen en materialen gebruikt? Geef hiervan één voorbeeld.

Samenwerken

ie

Opdracht 35

fb .v

.

c. Ben je goed omgegaan met feedback? Geef hiervan één voorbeeld: hoe heb je gereageerd?

u' A

ct

a. Heb jij bijgedragen aan een goede sfeer in de groep? Geef hiervan één voorbeeld.

ev

er

ij

Ed

b. Hebben jullie als groep goede afspraken gemaakt? Geef één voorbeeld van een goede afspraak.

C

op

yr

ig ht

U itg

c. Kun je goed met andere mensen omgaan, ook al zijn ze anders dan jij? Geef hiervan één voorbeeld.

35


Theoriebron Geografische vaardigheden

Theoriebron Geografische vaardigheden

fb .v

.

Inleiding

ev

er

ij

Ed

u' A

ct

ie

Als je iets wilt weten of leren, is het handig om gebruik te maken van een bepaalde aanpak. Dan hoef je niet in het wilde weg te zoeken en zie je minder snel iets over het hoofd. Zo’n vaste aanpak kun je een werkwijze noemen. Als je deze werkwijze heel vaak oefent en helemaal onder de knie hebt, wordt het een vaardigheid. Bij aardrijkskunde horen eigen didactische vaardigheden.

U itg

Vergelijken van plaatsen: verschillen tussen arm en rijk.

Didactische vaardigheden

C

op

yr

ig ht

Een didactische vaardigheid is gebruikmaken van een bepaalde aanpak om iets te leren. Je hebt deze aanpak zo vaak geoefend dat je goed weet hoe het moet. Het is een vaardigheid geworden. Didactische vaardigheden bij aardrijkskunde zijn altijd gekoppeld aan gebieden. Daarom heten ze geografische vaardigheden. De belangrijkste geografische vaardigheden zijn: vergelijkingen maken, verbanden leggen, verschillende invalshoeken gebruiken en vanuit verschillende schaalniveaus werken.

36

Vergelijkingen maken Vergelijken kun je doen door het aangeven van overeenkomsten en verschillen. Het wordt een geografische vergelijking als je verschillen en overeenkomsten tussen gebieden en tussen verschijnselen aangeeft. Je vergelijkt dan in ruimte en soms ook in tijd. Vergelijkingen maken is een van de krachtigste manieren om iets te leren. Je kunt dit heel goed met leerlingen samen doen.


Theoriebron Geografische vaardigheden

In de praktijk Vergelijk een wijk in de oude binnenstad en een nieuwbouwwijk aan de rand van de stad. Je vraagt je af: wat is hetzelfde? Wat is anders? Vergelijk de functies van een stad en van een dorp. Wat vind je wel in een stad en niet in dorp? En andersom? Is er een ziekenhuis? Een middelbare school?

fb .v

.

Vergelijk Italië met Frankrijk. Welke taal spreken de mensen? Liggen de landen aan zee? Aan welke dan? Hoeveel inwoners hebben beide landen?

ie

Verbanden leggen

u' A

ct

Als je verbanden binnen en tussen gebieden legt, benoem je de samenhang tussen verschijnselen binnen een gebied. Dus hoe het een met het ander samenhangt. Is er een verband tussen het aantal studenten en hoe druk het is in de trein? Is er een verband tussen de gemiddelde leeftijd in een stad en het aantal voetbalclubs?

Ed

Verschillende invalshoeken

ig ht

U itg

ev

er

ij

Je kunt een onderwerp vanuit verschillende invalshoeken beschrijven en verklaren. Veelgebruikte invalshoeken zijn natuur, mens, economie en politiek. Door vanuit meerdere invalshoeken te kijken kun je de verschillende belangen beter in de gaten krijgen. Neem als voorbeeld de kap van het tropisch regenwoud op Borneo (Indonesië) voor oliepalmplantages. Vanuit iedere invalshoek volgt een voorbeeld: • Natuur: de orang-oetans hebben geen plek meer om te leven. • Mens: sommige mensen vinden werk op een plantage. • Economie: er kan veel palmolie geproduceerd worden voor weinig geld, en palmolie is een bestanddeel van heel veel producten. Het levert dus veel geld op. • Politiek: eigenlijk mogen er in beschermde natuurgebieden geen kapvergunningen afgegeven worden. Maar een beetje smeergeld (omkopen) doet wonderen.

C

op

yr

Schaalniveaus Je kunt een gebeurtenis of een gebied vanuit verschillende schaalniveaus beschrijven en analyseren. Als je het lerarentekort in het basisonderwijs beschrijft, kun je een onderscheid maken tussen het lerarentekort in Leeuwarden, Friesland en heel Nederland. Hierbij wissel je van schaalniveau. De tekorten zullen niet op ieder schaalniveau precies even groot zijn. Leeuwarden is lokaal, binnen een stad of dorp. Regionaal houdt in: binnen een regio, bijvoorbeeld een provincie (in dit geval Friesland). Nationaal is binnen een land (natie), continentaal binnen een continent en mondiaal wil zeggen: wereldwijd.

37


Theoriebron Topografie en kaartvaardigheden

Theoriebron Topografie en kaartvaardigheden

fb .v

.

Inleiding

ig ht

U itg

ev

er

ij

Ed

u' A

ct

ie

Je tekent snel een kaartje met een route erop naar een andere sportclub voor de rest van het team. Of je overweegt een vakantie naar Spanje en kijkt op de kaart waar al die Spaanse plaatsen eigenlijk liggen. Het is handig als jij kaarten kunt lezen, en nog handiger als je een basistopografie in je hoofd hebt. Leerlingen kunnen hun kennis veel beter plaatsen - en hierdoor onthouden - als ze een idee hebben waar de plekken liggen waarover het gaat tijdens de lessen.

C

op

yr

Topokaart van het Midden-Oosten en Noord-Afrika.

38

Topografie Topografie is de studie van de ligging en de namen van plaatsen, wateren, bergen, streken en landen. Of simpeler gezegd: het uit je hoofd leren van de namen bij een plek op de kaart. Dit uit je hoofd leren moet meestal twee kanten op. Als je een kaart krijgt met stippen erop, moet je bij de gevraagde stippen de namen kunnen geven. En als je een lijst met namen krijgt, moet je kunnen aangeven bij welke stippen op de kaart de namen horen.


Theoriebron Topografie en kaartvaardigheden

Kaartvaardigheden Kaartvaardigheden zijn de vaardigheden die je leerlingen wilt aanleren om kaarten op de juiste manier te lezen. Het gaat dan om zelfgetekende kaarten, kaarten in boeken of op internet en kaarten in de atlas.

fb .v

.

Mental map

Een mental map is een weergave op een kaart van hoe jij een gebied in je hoofd hebt. Het hoeft dus niet te kloppen. De kaart is niet op schaal en je tekent niet alles op de kaart.

ct

ie

Als iemand een mental map heeft gemaakt, kun jij zien welke plekken die andere persoon opvallen. Of waar iemand vaak komt.

Ed

u' A

Bij een kaart staat een legenda afgebeeld. Hierin kun je zien wat de kleuren of symbolen op de kaart betekenen. Vaak heeft een kaart ook een onderwerp: de wegenkaart van België bijvoorbeeld. Of in de krant staat een kaart over bomaanslagen in Syrië. De legenda en het onderwerp gebruik je om informatie uit de kaart te halen, oftewel: om de kaart te lezen.

ij

Atlas

er

Een atlas is een grote verzameling van kaarten. Ook atlaskaarten hebben een legenda en een onderwerp. Als de legenda niet bij de kaart staat, kun je deze voor in de atlas vinden.

U itg

ev

Om de juiste kaart te vinden kun je op drie manieren zoeken: • Je zoekt in de inhoudsopgave, voor in de atlas. • Je gebruikt de bladwijzers aan de binnenzijde van de kaft. Je moet dan wel weten waar het gebied ligt waarvan jij een kaart wilt vinden. • Je zoekt een naam op in het register, achter in de atlas. Er is een algemeen register (namenregister) met alle namen die in de atlas staan. En er is een onderwerpregister (trefwoordenregister).

C

op

yr

ig ht

Als je de juiste kaart voor je hebt, lees je die. Je bekijkt de kaart, de legenda en het onderwerp van de kaart.

Verklaren met een kaart Door informatie te combineren kun je iets verklaren. Kijk bijvoorbeeld naar kaart 99D in de Kleine Bosatlas (61). Onderwerp: De Alpen, toerisme. In de legenda staat dat een geel driehoekje betekent dat er op die plek aan wintersport gedaan wordt. Het valt op dat de gele driehoekjes in een gekleurde band midden over de kaart liggen. In de legenda staat dat die gekleurde band staat voor gebieden boven de 1500 meter. Nu is de verklaring voor wintersport in deze gebieden duidelijk: boven de 1500 meter zal in de winter sneeuw liggen.

39


Theoriebron De wereld

Theoriebron De wereld Inleiding

er

ev

Een woonwijk in Florida.

ij

Ed

u' A

ct

ie

fb .v

.

De meer dan 7 miljard mensen die op aarde wonen, hebben samen een behoorlijk grote invloed op hoe de wereld is ingericht. Deze theoriebron gaat over sociaalgeografische processen, over de invloed van de mens op de wereld. Leerlingen van de basisschool hebben hier zelf vaak niet veel invloed op, hun ouders bepalen dit voor hen. Maar ze kunnen er wel over nadenken.

U itg

Sociale geografie

C

op

yr

ig ht

Sociale geografie is het deel van aardrijkskunde waarbij sociale processen (activiteiten van de mens) en ruimtelijke patronen bestudeerd worden. Belangrijke vragen zijn hierbij ‘waar’ en ‘waarom daar’. Bijvoorbeeld: waar hebben mensen hun havens gebouwd en waarom daar? Of: waar wonen mensen in een risicogebied voor aardbevingen en waarom wonen ze daar?

40

Als je iets weet over de ruimtelijke inrichting van een gebied, kun je dit gebied gaan vergelijken met andere gebieden. Door te vergelijken kom je erachter of een situatie bijzonder is of juist vaker voorkomt.

Landschappen en wonen Het landschap, hoe een gebied eruitziet, is niet overal hetzelfde. Welk landschap je ziet, hangt af van de grondsoort (zand of klei), of een gebied hoog of laag ligt en of er hoogteverschillen (reliëf) te zien zijn. Ook de begroeiing en dieren kunnen het landschap vormen. En tot slot het gebruik door mensen. Binnen Nederland zijn er verschillende landschappen. Zo heb je het rivierenlandschap en de dekzandgebieden. Bekijk de interactieve schoolplaat ‘Het Nederlandse landschap’ op Schooltv.


Theoriebron De wereld

Interactieve schoolplaat Het Nederlandse landschap <

Bij wonen kun je kijken naar de inrichting van een huis. Vervolgens kun je het huis vergelijken met de inrichting van de straat en de wijk. Daarna kun je verschillen tussen wijken onderzoeken. Welke voorzieningen zijn er: groenvoorziening, een winkel, een speelplaatsje? Wat voor soort huizen staan er: flats of ruitjeshuizen?

Werken, bestuur en verkeer

fb .v

.

Wat voor soort werk wordt er uitgevoerd in het gebied? Gaat het om commercieel werk in winkels, kantoren of fabrieken of om niet-commercieel werk in een ziekenhuis of school? Of werkt iemand buiten, als boer, glazenwasser of sportinstructeur?

ct

ie

Welk bestuur er is, bepaalt ook de ruimtelijke inrichting. Voorzieningen als de brandweer en de vuilstort worden door de gemeente geregeld, net als het aantal winkels en restaurants. Provinciaal en landelijk bestuur zorgen er bijvoorbeeld voor dat bruggen en wegen aangelegd en onderhouden worden.

Ed

u' A

Verkeer heeft een grote invloed op de ruimtelijke inrichting. Wegen verbinden plaatsen met elkaar. Voetpaden, fietspaden, autowegen en spoorwegen nemen allemaal plek in. Veel mensen wonen graag op een plaats die goed verbonden is met andere plaatsen.

ij

Recreatie

U itg

Welvaart

ev

er

Recreatie is een overkoepelend woord voor wat mensen doen als vrijetijdsbesteding. Het meest zichtbaar is buitenrecreatie. Denk aan wandel- en fietspaden maar ook de bewegwijzering hiervan. Andere voorzieningen die voor recreanten aangelegd worden, zijn afvalbakken, parkeerplaatsen en picknickplaatsen.

C

op

yr

ig ht

Welvaart is wat je te besteden hebt. Als de welvaart toeneemt, zul je vaker uit eten of op vakantie kunnen gaan. Welvaart is zichtbaar. In de straat kun je bijvoorbeeld kijken naar het onderhoud van huizen en tuinen, en binnen de wijk naar de staat van winkels, plantsoenen en bushokjes. Zijn er culturele voorzieningen aanwezig in de stad? Ook kun je kijken naar vervoersmiddelen. Meestal wordt bij een hogere welvaart meer gebruikgemaakt van auto’s. Binnen een wijk met een lagere welvaart zal de bus voller zijn.

Cultuur en geloof Een zichtbaar ruimtelijk kenmerk van cultuur, hoe mensen samenleven, is in bebouwing terug te vinden: op welke manier huizen gebouwd en versierd zijn, welke rol pleinen in een stad spelen of dat alle huizen in dezelfde kleur geschilderd zijn. Er zijn verschillende geloven. Ruimtelijke kenmerken van geloven zijn gebedshuizen (kerk, moskee of synagoge). Verder zie je ontkerkelijking terug in de ruimte: als minder mensen kerken bezoeken, krijgen sommige kerken een andere bestemming. Er worden bijvoorbeeld appartementen in gebouwd.

41


Theoriebron De wereld

Bevolkingsconcentraties en bevolkingsspreiding Als mensen bij elkaar in de buurt gaan wonen, is er een bevolkingsconcentratie. De grootste bevolkingsconcentraties noemen we steden. De meeste bevolkingsconcentraties vind je op plekken waar het aangenaam wonen is. Niet boven op een berg, waar nauwelijks te komen valt. Of midden in de Sahara, waar het veel te heet is en er nauwelijks water en voedsel beschikbaar is.

fb .v

.

Bevolkingsdichtheid is een gemiddelde van het aantal mensen per km2. Bevolkingsdichtheid wordt meestal per land gegeven. Dichtbevolkte vierkante kilometers van een stad en dunbevolkte vierkante kilometers van het platteland zijn dus beide onderdeel van dit gemiddelde.

u' A

Bekijk de video van Mr. Geo over dit onderwerp.

C

op

yr

ig ht

U itg

ev

er

ij

Ed

Filmpje Bevolkingsdichtheid, bevolkingsspreiding en bevolkingsconcentratie <

42

ct

ie

Hoe de bevolking over een land of continent verspreid is, wordt de bevolkingsspreiding genoemd. Over Nederland kun je bijvoorbeeld zeggen dat er in de Randstad meer mensen wonen dan in Limburg.


Theoriebron De aarde

Theoriebron De aarde Inleiding

ev

er

ij

Ed

u' A

ct

ie

fb .v

.

De planeet waarop wij wonen heet de aarde. Soms wordt deze de 'wereld' of 'Terra' genoemd. Op de aarde gebeurt van alles zonder dat de mens er invloed op heeft. Er is wind, er zijn zeestromen, vulkanen kunnen uitbarsten, er vallen moessonregens. In deze theoriebron gaat het over fysischgeografische processen, over de vorming van het landschap door natuurlijke oorzaken.

U itg

Vulkaanuitbarstingen.

Fysische geografie

C

op

yr

ig ht

Fysische geografie is het deel van aardrijkskunde dat gaat over fysische of natuurkundige processen (door de aarde zelf) die het landschap vormen en hebben gevormd. Belangrijke vragen zijn hierbij: ‘waar?’ en ‘waarom daar?’. Bijvoorbeeld: waar liggen vulkanen en waarom daar en niet ergens anders? Of: waarom is het weer vaak verschillend in Nederland?

Weer en klimaat Weer is de toestand van de atmosfeer, op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd. Kenmerken van het weer zijn temperatuur, wind en neerslag. Dus hagel, wolken en windkracht vertellen je iets over het weer op dat moment.

43


Theoriebron De aarde

Atmosfeer De atmosfeer is de kring van lucht om de aarde heen die ervoor zorgt dat het gemiddeld zo'n 15 graden is op aarde. Een ander woord voor atmosfeer is dampkring. De atmosfeer bestaat uit meerdere lagen en is in totaal 1000 kilometer dik. Het is een ‘dekentje’ om de aarde heen. In de onderste 15 kilometer van de atmosfeer, het deel het dichtst bij de aarde, speelt het weer zich af.

Ed

Dag en nacht en ontstaan seizoenen

ij

De aarde staat niet stil, maar draait in 24 uur om haar eigen as, en tegelijkertijd een ronde om de zon in een jaar tijd. Omdat de aarde om haar eigen as draait, schijnt de zon op die helft van de aarde die op dat moment naar de zon gekeerd is: het is er dag. Op de helft van de aarde die afgekeerd is van de zon, is het nacht.

er

Filmpje ‘Klimaatzones van de wereld. Waarom zijn er verschillende klimaatzones?’ <

u' A

ct

ie

fb .v

.

Klimaat is het gemiddelde weer over een periode van dertig jaar. Bekende klimaten op aarde zijn het tropisch klimaat, woestijnklimaat, Middellandse Zeeklimaat, landklimaat, zeeklimaat en poolklimaat. In Nederland heerst een zeeklimaat. Bij de klimaten horen bepaalde verlopen in temperatuur en neerslag door het jaar heen. Je kunt dit aflezen in een klimaatgrafiek. Per maand wordt de temperatuur in graden Celsius (lijn) en neerslag in mm (balk) weergegeven. In sommige klimaten ontbreken de seizoenen. Het tropische klimaat is bijvoorbeeld het hele jaar warm en nat. Welk klimaat er in een gebied heerst, bepaalt gedeeltelijk ook welke planten en dieren in een gebied te vinden zijn, en hoe het landschap eruitziet. Bekijk op Schooltv het filmpje ‘Klimaatzones van de wereld. Waarom zijn er verschillende klimaatzones?’

Fossiele energie

C

op

yr

ig ht

Filmpje ‘Dag en nacht. Waarom is het ’s winters langer donker?’ <

U itg

ev

De aarde staat een beetje schuin ten opzichte van de zon. Daardoor valt er op het noordelijk en zuidelijk halfrond niet altijd evenveel licht. Als het noordelijk halfrond meer naar de zon toegekeerd staat, is het in Nederland zomer. Op de Noordpool wordt het dan niet donker. Als het zuidelijk halfrond meer naar de zon toegekeerd staat, is het in Nederland winter. Op de Noordpool wordt het dan niet licht. Bekijk op Schooltv het filmpje ‘Dag en nacht. Waarom is het ’s winters langer donker?’

Het woord fossiel is afgeleid van het Latijnse fossilis, dat "opgegraven" betekent.. Fossiele energie is de benaming voor energiebronnen die lang geleden ontstaan zijn, zoals aardolie, aardgas en steenkool. Aardolie is gevormd uit plankton. Plankton zijn kleine organismen die zwevend in het water leven. Ze kunnen niet zwemmen, maar zweven mee met stromingen. Miljoenen jaren geleden heeft een dikke laag dood plankton zich op de bodem van een ondiepe warme zee opgestapeld. Later is deze laag afgedekt geraakt, en door de druk van de bovenliggende lagen is uiteindelijk aardolie gevormd. Steenkool is gevormd uit plantenresten in een tropisch moeras. Op het moeras zijn andere lagen gekomen. De plantenresten zijn door de druk na lang wachten uiteindelijk vervormd tot steenkool.

44


Theoriebron De aarde

Steenkool en aardolie worden dus gevormd in warme gebieden. Toch liggen de brandstoffen over de hele wereld verspreid. Dit komt doordat de continenten niet stilliggen; ze verschuiven heel langzaam over de aardbol. Dit heet platentektoniek. Soms botsen de platen op elkaar, om tienduizenden jaren later weer uit elkaar te schuiven. Zo heeft Nederland ooit rond de evenaar gelegen.

fb .v

.

Hernieuwbare energie

ie

Hernieuwbare energie is energie die niet opraakt, van deze soorten energie wordt telkens nieuwe energie aangemaakt. Windenergie (windmolens), zonne-energie (zonnepanelen) en waterenergie (waterkrachtcentrales) zijn hernieuwbare energiebronnen. Bij de productie van deze energie wordt geen brandstof gebruikt. Er vindt dan ook minder uitstoot van koolstofdioxide (CO2) plaats en hernieuwbare energie is daardoor beter voor het milieu.

u' A

ct

In Nederland wordt er zonne-energie opgewekt, en windenergie. Door het winnen van deze energie hoeft Nederland nu minder energie te importen uit andere landen. Soms is er protest tegen windmolenparken. Vogels vliegen zich dood tegen de windmolens en mensen vinden het niet mooi staan, windmolens in hun uitzicht. Ze noemen het horizonvervuiling.

ij

Ed

Voor waterkrachtcentrales worden stuwmeren aangelegd. Er kunnen dan grote gebieden onder water komen te staan. Soms moeten mensen gedwongen verhuizen omdat hun huis onder water komt te liggen.

er

Natuurlandschappen

ev

Wat betekent het om te wonen in een woestijn of hooggebergte? Of bij een vulkaan, in een tropisch regenwoud of aan een rivier? Welke invloed heeft de natuur op jouw leven?

U itg

Droge gebieden zijn moeilijk om in te leven. In de woestijn kunnen de temperaturen extreem hoog en laag zijn, en door het gebrek aan neerslag kunnen mensen nauwelijks aan water en voedsel komen. Ze zijn dan aangewezen op oases: plekken waar water omhoogkomt uit de grond.

C

op

yr

ig ht

In Nederland hebben we alleen wat heuvels. Maar stel je voor dat je in het hooggebergte woont, op 2400 meter hoogte. Je kunt via een pas nog aan de andere kant van de berg komen, maar dit kost wel moeite. Alle verplaatsingen kosten moeite. Je zit boven de boomgrens, dus er groeiden eerst nog wat struiken maar daarna vrijwel niets meer. Kortom, er wonen maar weinig mensen in het hooggebergte.

Vulkanen Vulkanen ontstaan bij breuken in de aardkorst. Omdat de stenen aardkorst om een ronde bol heen gevouwen is, zitten er breuken in de korst. De magmakamer onder de vulkaan wordt gevuld en wordt steeds voller en heter. Als de druk te groot wordt, barst de vulkaan uit. Bij iedere uitbarsting wordt de vulkaankegel groter. Sommige vulkanen zijn erg actief en barsten regelmatig uit, bij andere vulkanen zit er jaren tussen. In de buurt van vulkanen wonen vaak mensen. Dat lijkt wat onhandig, maar de meeste vulkanen barsten maar af en toe uit. De gestolde lava wordt na verloop van tijd erg vruchtbare grond, waarop mensen goed gewassen kunnen verbouwen. Tijdens een uitbarsting is er niet alleen lava waarvoor de mensen moeten uitkijken, maar er komen ook giftige gassen in de lucht en er is veel as. Bekende Europese vulkanen zijn de Vesuvius en de Etna in ItaliĂŤ en de vulkanen op IJsland.

45


Theoriebron De aarde

Tropisch regenwoud en rivieren

fb .v

.

In het tropisch regenwoud is het iedere dag boven de 18 graden en er valt veel regen. Er komen dan ook heel veel soorten bomen, planten en dieren voor. Er leven nog wel inheemse volken (indianen), maar steeds vaker wordt het regenwoud gekapt. Dit gebeurt voor het hout, maar vaak ook om landbouwgronden te maken voor soja of oliepalmen. Er komen dan mensen van buitenaf die deze plantages beheren. De inheemse bevolking heeft er zelden iets aan.

ct

ie

Mensen wonen graag aan rivieren. Rivieren zijn een bron voor vruchtbare landbouwgrond, handel (scheepvaart) en energie (waterkracht). Rivieren stromen altijd van hoog naar laag: van de bergen naar de zee. Veel rivieren lopen door meer dan ĂŠĂŠn land. Een land dat stroomafwaarts ligt van een ander land, krijgt ook weleens dingen waar men niet op zit te wachten. Vervuilende stoffen houden zich niet aan grenzen. Ook is er het risico dat een rivier overstroomt.

u' A

Water in Nederland

ij

Ed

Nederland wordt door water bedreigd, niet alleen vanuit de zee, maar ook door de rivieren die door het land stromen. Al lang geleden probeerden mensen hun huis veilig te krijgen voor overstromingen. Eerst werden er terpen gebouwd, woonheuvels. Later dijken, zodat niet alleen het huis maar ook het land eromheen droog bleef.

U itg

ev

er

Soms gaat het mis en is er een overstroming in een deel van Nederland. In 1953 vond de laatste grote overstroming door de zee plaats: de watersnoodramp. Bij een zware storm braken de dijken door en grote delen van Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden kwamen onder water te staan. Omdat de dijken 's nachts braken, was er extra paniek. Huizen spoelden weg of kwamen tot aan de eerste verdieping onder water te staan. Veel mensen vluchtten het dak op. Er vielen 1836 slachtoffers. Ook kwamen ruim 200.000 koeien, paarden en varkens om. Zo'n grote ramp, dat willen we voor de toekomst zien te voorkomen.

C

op

yr

ig ht

Kust

46

Aan dekust vormt de zee samen met de wind zelf een verdediging tegen het water: de duinen. Op sommige plekken zijn de duinen niet breed of hoog genoeg, of ze ontbreken. Daar worden het strand en de duinen opgehoogd met meer zand (suppletie) of er worden dijken gebouwd. De Afsluitdijk en de Deltawerken in Zeeland beschermen een groot gebied tegen overstromingen door de zee. De Waddenzee is een half afgeschermde binnenzee, die bij laag water droogvalt. Aan de kust van Friesland en Groningen hoopt zich veel slib op, zo veel dat er af en toe nieuw land bij komt. Zeker als we dat nieuwe land een handje helpen door er een dijk omheen te leggen.


Theoriebron De aarde

Rivieren en regenwater

ct

Polders

u' A

Filmpje ‘Ruimte voor de rivier. Hoe voorkomen we overstromingen?’ <

ie

fb .v

.

Om veel rivieren in Nederland liggen dijken. Bij hoogwater in de rivier, dat ontstaat na veel regenval of tijdens de smeltperiode in de Alpen, blijft de rivier binnen de dijken en het land eromheen droog. Alleen hebben we door het aanleggen van de dijken de rivier wel in een krappe gang geduwd. Soms is er meer water dan erin past, en dreigt toch een overstroming of dijkdoorbraak. Om bij extreem hoog water (heel veel water in de rivier) toch van al het water af te komen, zijn er speciale bergingsgebieden aangewezen. Dit zijn gebieden die tijdelijk onder water kunnen komen te staan. Meestal wonen er geen mensen in die gebieden, of als er wel huizen zijn, zijn die op terpen gebouwd. Naast deze maatregel zijn er op nog veel meer manieren ingrepen gedaan om Nederland te beschermen tegen een overstroming door de rivieren. Bekijk op Schooltv het filmpje ‘Ruimte voor de rivier. Hoe voorkomen we overstromingen?’

In Nederland liggen veel polders. Een polder is een door dijken omringd gebied waarbinnen de waterstand geregeld wordt. Er zijn verschillende soorten polders.

ij

Ed

In veengebieden, waar het veen ontgonnen (afgegraven) is om het te drogen tot turf (brandstof), ontstonden laaggelegen gebieden met veel sloten. Het land is vaak te nat en wordt bemalen om het waterpeil omlaag te krijgen. Vroeger werd bemalen met molens, nu vaak met gemalen. Veenpolders zijn meestal in gebruik als grasland.

ev

er

Sommige veenafgravingen liepen uit de hand, en er ontstonden meren. Veel van deze meren zijn later ook drooggelegd. Het zijn nu laaggelegen polders waar akkerland en grasland te vinden is. Voorbeelden van droogmakerijen zijn de Beemster en de Haarlemmermeer.

C

op

yr

ig ht

U itg

De IJsselmeerpolders zijn nog een aparte categorie: deze polders zijn ontstaan doordat men delen van het IJsselmeer heeft drooggemalen. Flevoland en de Noordoostpolder zijn IJsselmeerpolders.

47


Theoriebron Model Didactische Analyse van Van Gelder

fb .v

.

Theoriebron Model Didactische Analyse van Van Gelder Inleiding

C

op

yr

ig ht

U itg

ev

er

ij

Ed

u' A

ct

ie

In Nederland wordt bij lesontwerp al jaren veel gebruikgemaakt van het model Didactische Analyse van Van Gelder. Zoals de afbeelding laat zien, volgt dit model een aantal vaste stappen. Een les die goed is voorbereid, heeft meer kans van slagen. Om jouw les goed voor te bereiden kun je dit model gebruiken.

48

Model Didactische Analyse van Van Gelder.

Beginsituatie Bij het ontwerpen van een les is de beginsituatie van belang. Wat weten de leerlingen al? Waar liggen hun interesses? Als je aansluit op bestaande kennis, kunnen de leerlingen het onderwerp beter plaatsen. En wat kunnen de leerlingen? Welke vaardigheden kunnen ze inzetten? Door over de beginsituatie na te denken, voorkom je dat je een te moeilijke opdracht geeft, die in de soep loopt omdat de leerlingen het niet snappen en (nog) niet kunnen. Ook voorkom je een te makkelijke (saaie) opdracht.


Theoriebron Model Didactische Analyse van Van Gelder

Leerdoelen

fb .v

.

Wat gaan de leerlingen leren? Tijdens het voorbereiden van een lesactiviteit gaat het om wat de leerlingen gaan doen. Het kan gaan om kennis, maar ook om vaardigheden. Je formuleert als doel een gedragsvorm van de deelnemers. Met andere woorden: wat kan de deelnemer met deze les bereiken? De deelnemer moet na afloop (iets): • kennen of weten • kunnen • ontdekt hebben • beleefd of ervaren hebben • geoefend hebben • kennisgemaakt hebben met ...

Ed

u' A

ct

ie

Doelstellingen formuleer je zo concreet mogelijk. Hierbij maak je gebruik van het SMART-model. SMART staat voor: • Specifiek: wie, wat, waar, wanneer, welke, waarom, hoe? • Meetbaar: wanneer is het doel behaald? (80% van de sommen moet goed zijn.) • Acceptabel: niet te hoge of te lage eisen stellen. • Realistisch: doelen moeten worden afgestemd op wat de leerling werkelijk kan in een gegeven tijd. • Tijdgebonden: wanneer is het doel bereikt?

ij

Onderwijsleersituatie

U itg

ev

er

In de onderwijsleersituatie beschrijf je alles wat er deze les gaat gebeuren: wat jij doet én wat de leerlingen doen. Er zijn vijf onderdelen: inhoud, leeractiviteit, werkvormen, materiaal en groepering. • inhoud • leeractiviteiten • werkvormen • materiaal • groepering.

ig ht

1. Inhoud

C

op

yr

Inhoud is de leerstof: dat wat er vakmatig geleerd moet worden om het leerdoel te behalen.

2. Leeractiviteit Leeractiviteiten zijn activiteiten van leerlingen die het onthouden en begrijpen van leerstof ondersteunen. Onderwijskundigen Boekaars en Simons gebruiken drie vormen van leren met elk hun eigen leeractiviteiten: activiteiten die de lerende moet uitvoeren om iets te kunnen leren.

49


Theoriebron Model Didactische Analyse van Van Gelder

Vorm van leren

Hoofdleeractiviteit

Specifieke leeractiviteiten

Leren gericht op beheersing en inzicht

1. Onthouden

1. Luisteren, oefenen, lezen, beschrijven, benoemen, opzeggen, vertellen, definiĂŤren, stappen aangeven, aanwijzen

2. Begrijpen

ie

fb .v

.

2. BediscussiĂŤren, uitleggen, in eigen woorden weergeven, samenvatten, beredeneren, een verklaring geven, afleiden, grote lijnen aangeven, aangeven wat niet in het rijtje thuishoort 3. Integreren

Leren gericht op wendbaar, flexibel gebruik

4. Creatief toepassen

Vergelijken, een plan ontwikkelen, met elkaar in verband brengen, analyseren, voorspellen, beoordelen, aantonen, beargumenteren, laten zien hoe ..., patroon vaststellen, tegen elkaar afzetten, analyseren Selecteren, ontwerpen, evalueren, bouwen, ontwikkelen, besluiten op basis van argumenten, uitvinden, bewijzen voor conclusies aangeven

U itg

ev

er

ij

Ed

u' A

ct

Leren gericht op beklijving, verankeren

ig ht

Deze vormen van leren lijken een logische volgorde te hebben: eerst moet je de stof onthouden en begrijpen (zodat je hem beheerst), dan moet je hem integreren in bestaande kennis (verankeren oftewel koppelen aan bestaande kennis) en vervolgens kun je het geleerde in een nieuwe situatie toepassen (wendbaar flexibel gebruik).

C

op

yr

Volgorde van leren

50

Stel, je moet een nieuw recept klaarmaken. Je moet dan eerst weten en begrijpen wat er in het recept staat (beheersing). Vervolgens moet je bedenken wat je hier al van weet; heb je al weleens gewerkt met het benodigde kookgerei? (integreren). Daarna kun je het recept pas uitvoeren (creatief toepassen).


Theoriebron Model Didactische Analyse van Van Gelder

3. Werkvormen

u' A

ct

ie

fb .v

.

Werkvormen zijn werkwijzen om leerprocessen in gang te zetten en leerdoelen te realiseren. Dit kan zijn in de vorm van luisteren, kijken, samenwerkend leren of groepswerk. Er zijn vijf groepen werkvormen: 1. Instructievormen: de nadruk ligt op de leerstof en vaak is deze werkvorm begeleider-gestuurd (kennisoverdracht). Denk aan voorlezen, vertellen en uitleggen. 2. Interactievormen: hierbij worden kennis, ervaringen en vragen uitgewisseld. Leerlingen overleggen, luisteren actief en vormen zich een mening. Groepsgesprekken of discussies zijn interactievormen. 3. Opdrachtvormen: leerlingen krijgen taken die ze zelfstandig of in groepsverband uitzoeken. Zelfstandigheid wordt bevorderd, maar ook leren samenwerken en het zoeken naar en verwerken van informatie. 4. Samenwerkingsvormen: samen naar een doel toe werken. Groepen kunnen worden ingedeeld naar interesses, niveau, vaardigheden of sociale voorkeur. Samenwerken moet worden opgebouwd en begeleid, leerlingen moeten dit leren. 5. Spelvormen: leren door middel van een spel. Denk aan varianten op spellen, zoals kwartet en bingo of een rollenspel.

Ed

4. Materiaal

ev

er

ij

Materiaal heeft betrekking op dat wat je nodig hebt voor de les: een filmpje, een atlas, het schoolbord enzovoort. Het is belangrijk om het materiaal voor de les op orde te hebben; alles ligt klaar om gebruikt te worden. Daarnaast kun jij leerlingen begeleiden bij het op juiste wijze omgaan met de materialen. Hoe krijgen ze de juiste informatie uit de materialen? En hoe zorg je ervoor dat de atlassen zonder ezelsoren terug op hun plek komen te liggen?

U itg

5. Groepering

ig ht

Tevens denk je na over de groepering bij de lesactiviteit. Gaan de leerlingen in groepjes werken of individueel?

C

op

yr

Evaluatie Aan het einde van de les evalueer je deze. Je vraagt na bij de leerlingen of de leerdoelen behaald zijn. Je kunt gerichte vragen stellen, quizvragen stellen of leerlingen laten opschrijven wat ze geleerd hebben. Er zijn verschillende vormen van evaluatie. Ook evalueer je je eigen handelen. Je houdt een productevaluatie over het behaalde resultaat. Is het vooraf gestelde doel bereikt? Waren de leerlingen tevreden? Waren de werkvormen geschikt? Daarnaast houd je een procesevaluatie. Dit is een evaluatie over het proces, over de manier waarop je het resultaat bereikt hebt. Had je de beginsituatie goed ingeschat? Waren de taken goed verdeeld? Was de manier van begeleiden goed gekozen? Klopte de tijdsplanning? Waren de juiste hulpmiddelen aanwezig? Uiteindelijk kun je dan de vraag beantwoorden: zou je deze les zo nog een keer geven of pas je iets aan? En wat pas je dan aan?

51


Theoriebron Didactische werkvormen

Theoriebron Didactische werkvormen

fb .v

.

Inleiding

U itg

ev

er

ij

Ed

u' A

ct

ie

Werkvormen beschrijven werkwijzen in termen van leraar/onderwijsassistent- en leerlingenactiviteiten. Een onderwijsassistent moet verschillende werkvormen kennen en kunnen toepassen als de situatie daarom vraagt. Door te oefenen met leeractiviteiten wordt er gewerkt aan de gestelde doelen. Didactische werkvormen zijn onder te verdelen in vijf groepen: interactievormen, opdrachtvormen, samenwerkingsvormen, spelvormen en instructievormen.

ig ht

De gereedschapskist als metafoor voor didactische werkvormen, door de jaren heen leer je er steeds meer.

C

op

yr

Hoe kies je een werkvorm?

52

Bij het kiezen van een werkvorm houd je rekening met drie punten: 1. je doel: wat wil je bereiken? De voorbereiding van een activiteit begint met het formuleren van de SMART- doelen en de beginsituatie van de deelnemers. Een SMART-doel stel je op omdat je een verandering teweeg wilt brengen bij de deelnemers, je werkvorm moet dat stimuleren. 2. de mate van sturing door de begeleider • Docent/onderwijsassistent-gestuurd: de docent/onderwijsassistent staat centraal bij het overdragen van kennis of vaardigheden. • Gedeelde sturing: leerlingen hebben een gedeelde verantwoordelijkheid met de docent/onderwijsassistent. Ze vullen zelf de tijd in, maar de docent/onderwijsassistent bewaakt de verschillende activiteiten. • Leerling-gestuurd: de leerlingen staan centraal en vervullen de sturende rol. Ze bepalen zelf de manier van werken en de aanpak, wel stelt de docent/onderwijsassistent eisen aan tijd en uitvoering.


Theoriebron Didactische werkvormen

3. situatiekenmerken • deelnemers: kennisniveau, mate van zelfstandigheid, sociaal-culturele achtergrond, de groep, interesses en belangstelling • docent/onderwijsassistent: aanwezige competenties, visie, onderwijsstijl • randvoorwaarden: inrichting ruimte, aanwezigheid materialen, beschikbare tijd en moment, sociaal klimaat.

fb .v

.

Interactievormen

ct

ie

Interactievormen zijn gericht op het uitwisselen van kennis, ervaringen en vragen. Deze vormen zijn geschikt om leerlingen te leren overleggen, actief te luisteren en een mening te vormen. Voorbeelden zijn een groepsgesprek of een discussie. Als docent/onderwijsassistent heb je de volgende vaardigheden nodig: openheid en betrokkenheid tonen, luisteren, samenvatten, structureren, interpreteren, bevestigen, toevoegen, sturen, beoordelen, informeren.

ev

er

ij

Ed

u' A

Bij alle interactievormen is vragen stellen een belangrijk middel. Dit zijn de belangrijkste soorten vragen: • Waarnemingsvragen: door te kijken, te luisteren, te voelen en te ruiken vind je het antwoord. • Geheugenvragen: gebruik wat de groep of deelnemer al weet of ervaren heeft. • Brainstormvragen: je hebt creativiteit en fantasie nodig om nieuwe ideeën te krijgen. • Toepassingsvragen: wat je weet in een nieuwe situatie toepassen. • Denkvragen: door te structureren en te ordenen wordt het antwoord overzichtelijk. • Open en gesloten vragen: veel antwoorden of maar één antwoord mogelijk. • Productie- of reproductievragen: bevat het antwoord iets nieuws of iets wat iemand al weet?

U itg

Opdrachtvormen

C

op

yr

ig ht

Bij opdrachtvormen krijgen leerlingen taken, die ze zelfstandig of met anderen moeten uitvoeren. Leerlingen leren hierdoor samenwerken en informatie zoeken en verwerken. Ook wordt de zelfstandigheid bevorderd. Voorbeelden zijn casestudies of verwerkingsopdrachten. De voorbereiding van opdrachtvormen is cruciaal: alles moet van tevoren overdacht zijn, zodat je weet welke moeilijkheden de groep kan tegenkomen en hoe je daarmee om kunt gaan. Korte, duidelijke opdrachten en afspraken over het verloop van de activiteit zorgen voor een prettige werksfeer en geven de docent/onderwijsassistent de mogelijkheid om een leerproces te begeleiden. Het leerproces bij opdrachtvormen: 1. Kennismaking: de opdracht doornemen en materialen uitproberen, de docent/onderwijsassistent stelt vragen over de opdracht en de materialen. 2. Vaststellen van het probleem: wat lukt er niet en waarom? Stel vragen over wat er niet lukt en waarom, maar vraag vooral ook naar de gewenste situatie. 3. Verkenning: uitproberen en mogelijkheden verkennen. 4. Oplossingen: welke mogelijkheden hebben we en hoe pakken we die aan? Heb je een voorkeur voor een oplossing? 5. Keuze en uitvoering: oplossingen worden uitgewisseld en afgewogen. De beste oplossing wordt uitgevoerd. 6. Evaluatie: oplossingen en uitvoeringen worden bekeken en vergeleken.

53


Theoriebron Didactische werkvormen

Samenwerkingsvormen Bij samenwerkingsvormen werken de leerlingen samen aan een gemeenschappelijk doel. Je kiest voor samenwerken in groepen als leerlingen zijn in te delen naar: • interesse: leerlingen kiezen zelf een onderwerp • vaardigheden: leerlingen indelen naar hun niveau, vaardigheden of vorderingen • sociale voorkeur: leerlingen kiezen zelf met wie ze willen samenwerken.

ct

ie

fb .v

.

Samenwerken is echter niet vanzelfsprekend, het is een werkvorm die op zichzelf oefening vraagt. Je kunt bijvoorbeeld niet van iedere leerling verwachten dat hij goed kan samenwerken. Daarom kun je samenwerken opbouwen: 1. parallel werken: meekijken, van elkaar leren en naast elkaar werken 2. groepsresultaat: eigen werk dat onderdeel wordt van een groter geheel 3. groepswerk: afspraken en taakverdeling om een groepswerk op te leveren.

u' A

Spelvormen

er

ij

Ed

Spelvormen zijn gericht op leren door middel van een spel. Voorbeelden zijn een leerspel, zoals kwartet of een rollenspel. Een docent/onderwijsassistent kan materiaal, de spelers en de plaats beïnvloeden om een spel in een opdrachtvorm te gieten. Specifieke materialen klaarzetten, waarna leerlingen zelf verder kiezen, is een variant. Zo ontstaat een schaal van vrij spel tot geheel geleid spel. Alle tussenvormen zijn mogelijk. Alle spelsituaties zijn dus te beïnvloeden in materiaal, spelers en omgeving en kunnen door de groepsleider gebruikt worden om een specifiek doel te bereiken.

U itg

ev

Concrete spelvormen zijn: • rollenspel: vaardigheden oefenen, sociale relaties, ervaring opdoen; bijvoorbeeld een rapportgesprek tussen ouder en docent/onderwijsassistent • simulatiespel: naspelen van een werkelijke situatie die aan regels is gebonden; bijvoorbeeld het naspelen van verkiezingen • drama: vrij uiten door taal, mimiek en beweging; bijvoorbeeld experimenteren met geluiden, ontspanning of uitbeelding van een gebeurtenis.

C

op

yr

ig ht

Instructievormen

54

Instructievormen zijn docent/onderwijsassistent-gestuurd, de nadruk ligt meestal op de leerstof in plaats van op de leerling. Bij leerstof kun je denken aan kennisoverdracht en vaardigheden, maar ook aan het overdragen van houdingen en gedrag. Instructievormen zijn geschikt voor het doorgeven van informatie of het inleiden van een nieuw onderwerp. Instructievormen zijn bijvoorbeeld: • voorlezen: afgestemd op de groep, boeiend en met een goede opbouw • vertellen: met een interessant begin, inbeelding, opbouw en climax • uitleggen: duidelijk zijn in het doel, ondersteuning met visuele hulpmiddelen, samenvatten en duidelijke voorbeelden • uitstapje: geef aan waarom, zelfstandig onderzoeken, vooraf opdracht doorgesproken en afspraken gemaakt • beeld en geluid: geef aan waarom, zorg voor een praktische opstelling in de ruimte.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.