Psalmen Psalmen 1
1. Welgelukzalig
Als hebbende de belofte van het tegenwoordige en toekomende leven; 1 Tim. 4:8. is de man Dat is, een mens. Zie Job 12:10., die niet wandelt Dat is, naar de raad of aanraden zijn leven niet aanstelt; of niet gaat in hun raad, om boze stukken met hen te besluiten. Zie Job 21:16. in de raad
der
goddelozen
Of, ongoddelijk, ongerechtigen, onvromen, bozen, onrustigen. Zie Num. 35:31., noch staat op Dat is, met hunne manier van leven, bozen handel en wandel gene gemeenschap heeft. Zie Gen. 6:12 en onder vs. 6. den weg der
zondaren
Die hun werk maken van het zondigen, in welken de zonde ten enenmale is heersende; alzo Ps. 1:5, en Ps. 26:9; Ps. 104:35. Pred. 2:26; Pred. 9:2. Jes. 65:20. Matth. 26:45. Rom. 5:8. Zie ook 1 Sam. 15:18. # 1Sa 15.18, noch zit in het gestoelte
der spotters; 2. Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht Als hij ontwaakt, of daartoe zijn slaap breekt, Verg. Ps. 16:7; Ps. 17:3; Ps. 63:7; Ps. 77:7; Ps. 88:2; Ps. 119:55,62. De zin is steeds, geduriglijk, doorgaans..
3. Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd Dat is, ter rechter tijd, in zijn seizoen. Alzo Lev. 26:4. Ps. 104:27; Ps. 145:15. Jer. 5:24., en welks
blad
Of loof. Het afvallen der bladeren is vergezelschapt met het verwelken, daarom zetten het sommigen over, verwelkt niet. Verg. Jes. 34:4. niet afvalt; en al wat hij
doet
De rechtvaardige, die bij den boom
vergeleken is., zal wel gelukken Of, bestaan, gedijen; of daarin zal hij voorspoedig
zijn. Verg. Gen. 39:2. 2 Kron. 31:21; 2 Kron. 32:30. en zie Rom. 8:28. Sommigen duiden dit op de boom, bij welken de rechtvaardige wordt vergeleken, aldus; Al wat hij voortbrengt Hebr. maakt of doet zal wel gedijen; omdat het Hebreeuwse woord maken van het voortbrengen der vruchten elders gebruikt wordt. Zie Jes. 5:4,10. Jer. 12:2; Jer. 17:8. en verg. Matth. 3:8,10. # Mt 3.8,10.
4. Alzo
Te weten, als zulk een boom; als de
zijn de goddelozen niet, maar als het kaf, dat de wind henendrijft. 5. Daarom zullen de goddelozen niet bestaan Maar vallen, ten tijde als God zijne rechtvaardige,
oordelen in de wereld over de goddelozen uitvoert, doch inzonderheid als zij van de Zoon Gods verdoemd en ter helle verwezen zullen worden; de vergadering der rechtvaardigen daarentegen zal voor God bestaan, en ten laatste ingaan in de eeuwige heerlijkheid. Zie Matth. 25:41,46, enz. in het
gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen. 6. Want de HEERE kent den weg Dat is, bemint, heeft er behagen in, kent voor goed, draagt er zorg voor. Verg. Gen. 18:19. Deut. 2:7. Ps. 31:8; Ps. 101:4. Nah. 1:7. Matth. 7:23; Matth. 25:12. 1 Thess. 5:12. der
rechtvaardigen; maar de weg der goddelozen zal vergaan. Psalmen 2
1. Waarom woeden
Of, woelen, razen, rotten, lopen oproeriglijk tezamen. Het Hebr. woord kan hebben de betekent van bijeenkomen, geheime bijeenkomsten houden en ook woelen, rumoerig, oproerig zijn, gelijk afgenomen wordt uit Ps. 55:15; Ps. 63:3. Dan. 6:7. de heidenen Of, natiĂŤn, zo Joden als heidenen. Zie Hand. 4:27., en bedenken Vergeefse aanslagen, waarmede zij den raad Gods niet kunnen breken en zichzelven in gevaar van verderf brengen. de volken
ijdelheid? 2. De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten Of, raadsheren.