1 Korinthe 1 Korinthe 1
1. Paulus, een geroepen
Van den van Paulus en hetgeen volgt, zie de aantekeningen Hand. 13:9; Rom. 1:1.
apostel van Jezus Christus, door den wil van God, en Sosthenes Dezen menen enige dat geweest is dezelfde Sosthenes, die tevoren was een overste der synagoge te Corinthe, en tot Christus bekeerd is, Hand. 18:17, en dat hij nu bij Paulus was, of met hem van Corinthe was vertrokken, om de vervolging tegen hem, doch dit is onzeker.,
de broeder, Zo noemt hij dezen Sosthenes, niet alleen omdat hij een discipel van Christus was, maar ook een voornaam leraar en metgezel van Paulus, en bij de gemeente in grote achting. Zie dergelijke 2 Cor. 1:1; Gal. 1:2.
2. Aan de Gemeente Gods, die te Korinthe is, den geheiligden Dat is, die door Christus en zijne gemeenschap van den gemenen hoop der wereld zijn afgezonderd tot ene gemeente Gods. in Christus Jezus,
den geroepenen heiligen, met allen, die den Naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaats, Namelijk van Achaje, waar Corinthe in lag, gelijk 2 Cor. 1:1 wordt uitgedrukt. Of, der gehele wereld, waar de naam van Christus aangeroepen wordt, gelijk Hand. 9:14; 2 Tim. 2:22 de gelovigen daardoor beschreven worden. Want hetgeen Paulus aan ééne gemeente schrijft, is een voorschrift, waarnaar zich alle gemeenten moeten gedragen; gelijk Christus zeide tot Zijne discipelen; Mark. 13:37. beide hun en
onzen Heere; 3. Genade zij u Zie hiervan, Rom. 1:7. en vrede van God onzen Vader, en den Heere Jezus Christus.
4. Ik dank mijn God allen tijd over u, vanwege de genade Gods, die u gegeven is in Christus Jezus; 5. Dat gij in alles rijk zijt geworden in Hem, in alle rede Of, in allen woord. Dit wordt verstaan, òf van de gave van bekwamelijk te kunnen uitspreken hetgeen door de kennis van hen begrepen was, of van het woord des apostels zelf, waardoor zij tot deze kennis van alle verborgenheden des geloofs gebracht waren; Hand. 20:20. en
alle kennis; 6. Gelijk de getuigenis Dat is, het woord des Evangelies van Christus, Rom. 1:16, gelijk hierna 1 Cor. 2:1. van Christus bevestigd
is
Namelijk uitwendig door verscheidene wonderen, die onder hen geschied waren, 2 Cor. 12:12, en inwendig door de verzegeling des Heiligen Geestes in hunne harten, 1 Cor. 2:12, en 2 Cor. 1:22. Zie ook Mark. 16:20.
onder u; 7. Alzo dat het u aan gene gave Namelijk tot zaligheid en stichting nodig. Anderszins kennen wij hier maar ten dele, en profeteren mar ten dele; 1 Cor. 13:9. En dit zegt hier de apostel in het algemeen van de ware christenen, die onder hen waren, welke hij daarna over het misbruik dezer gaven berispt ten aanzien van de gebreken, die ook onder sommigen van hen waren ingeslopen. ontbreekt, verwachtende Namelijk in zijn tweede toekomst, in welke wij, in al hetgeen ons nog ontbreekt, eerst zullen volmaakt worden; 1 Cor. 13:10,11,12. Zie ook 1 Petr. 1:7,13. de openbaring van
onzen Heere Jezus Christus. 8. Welke God u ook zal bevestigen
Of, versterken; namelijk in het geloof en begonnen goed, dat alrede in u is. tot het
einde toe, om onstraffelijk eigenlijk, die niemand zal beschuldigen; Rom. 1,33. te zijn
dag
Dat is kunnen
in den
Dat is, in den uitersten dag, wanneer Christus zal verschijnen om te oordelen en om de Zijnen volkomenlijk te verlossen; Rom. 2:16; Ef. 4:30. van onzen Heere Jezus
Christus.