Als aankomend oncoloog belandde ds. de Raaf in de banken van de Theologische School.
Ik ben een laatbloeier
Hugo van der Meij: Vader, docent, pianist, dirigent en student. “Ik ga meer tijd nemen voor mijn gezin.”
Geen dag zonder muziek Muziek is de grote uitlaatklep van Carina, ook nu ze zwanger is van een tweeling.
Wat leuk dat je dit digitale magazine hebt gedownload.
Hierin lees je onder andere een interview met ds. P.J. de Raaf over catechiseren, maar ook een blog van Henrieke de Wit over haar ervaringen tijdens haar werk als verloskundige.
Deze en andere verhalen zijn voor jou helemaal gratis. Veel leesplezier!
INHOUDSOPGAVE
Pastoraal - Catechiseren met hoop 4
Interview - Ik ben een laatbloeier 8
Interview - Geen dag zonder muziek 13
Column - Wanneer ben je de vader? 17
Blog - De zin die ons leven veranderde 18
Catechiseren is voor ds. P.J. de Raaf een van de mooiste kanten van het ambt.
Catechiseren met hoop
Vanuit een drukke baan als aankomend oncoloog belandde Johan de Raaf in de banken van de Theologische School te Rotterdam. Zijn eerste kerkelijke taak daar was catechiseren, wat hem veel vreugde gaf. Dat bleef zo. „Doet zich een gouden moment voor door een mooie vraag, pak die mogelijkheid.”
TEKST: HUIB DE VRIES BEELD: CEES VAN DER WAL
Onlangs verhuisde ds. P.J. de Raaf (39) naar de nieuwe pastorie van de gereformeerde gemeente te Boskoop. Het was een volgende mijlpaal in zijn kerkelijke loopbaan, die in 2017 begon. In dat jaar werd hij aangenomen door het curatorium van de Gereformeerde Gemeenten. Het betekende tegelijk het einde van zijn loopbaan als arts en de specialisatie tot oncoloog.
Hoe ervoer u die overgang?
„Ineens kwam ik in een totaal andere wereld. Vooral de overgang van de hectiek van een ziekenhuis naar de stilte van de studie vond ik niet eenvoudig. Ik ben een mensenmens en was blij dat ik meteen mocht gaan catechiseren, om ervaring op te doen. Dat was de enige link met de gewone wereld. De rest van de tijd zat ik op school met een klein groepje medestudenten of thuis achter mijn bureau. In die tijd heb ik me best eenzaam gevoeld.”
U miste het ziekenhuis?
„Tot de laatste dag daar heb ik mijn werk met plezier gedaan. Geneeskunde vind ik nog steeds een prachtig vak, maar het feit dat je alleen bezig bent met het lichamelijk welzijn van mensen, ging me steeds meer drukken. Je moest zoeken naar een haakje om iéts te kunnen zeggen over hun ziel en de Zaligmaker. Op een gegeven moment lag dat als een steen op mijn hart. Ik voel me nog steeds bevoorrecht als ik nu met mijn Bijbel in de hand een ziekenhuis in loop. Dat ik met het Woord van de Heere bij patiënten mag komen, en er zelfs van me wordt verwacht dat ik daar iets uit lees en een gebed doe.”
En dan moest u als student
ineens catechiseren.
„Ja, zonder ervaring. Ik deed het in de gereformeerde gemeente van Rotterdam-Centrum, een sterk vergrijsde gemeente. Het eerste jaar had ik een groep van ongeveer tien catechisanten in de leeftijd van twaalf tot twintig jaar en een groep belijdeniscatechisanten uit Rotterdam en Barendrecht. Vooral het catechiseren aan de eerste groep was ingewikkeld. De methode gaf enig houvast, maar verder was het voortdurend schakelen tussen de
geven. Daar kwam bij dat mijn ouders altijd met respect over ambtsdragers spraken. Het zijn mensen met gebreken, maar wel door God aangesteld voor hun ambt. Hij wil ze gebruiken. Deze basishouding kreeg ik van huis uit mee. Halverwege mijn puberteitsjaren ging de Heere in mijn eigen leven werken; dan krijg je een innerlijke betrokkenheid op de dingen van Gods Woord. De momenten die me het meest bijbleven, zijn die waarin de catechiseermeester uit zijn hart
”Ik voel me nog steeds bevoorrecht als ik nu met mijn Bijbel in de hand een ziekenhuis in loop”
verschillende leeftijden. Hoe betrek ik die jongen van twaalf erbij en houd ik het tegelijk boeiend voor een volwassene van negentien?
Ik probeerde dat door gericht vragen te stellen, dan aan de een, dan aan de ander. Het was een uitdaging, maar had ook iets moois. Je moet het contact met elke individuele catechisant zoeken. Zo doe ik het nog steeds, al heb ik nu een veel homogener gezelschap voor me. Ik geef catechisatie aan de negentienplusgroep en de belijdeniscatechisanten.”
Hoe ervoer u in uw jeugdjaren de catechese?
„Dat was afhankelijk van de catecheet. De oudere ouderlingen doceerden vooral. Het kostte hen nogal eens moeite om de aandacht vast te houden, maar bij allen proefde je de liefde tot jonge mensen en het verlangen iets wezenlijks door te
vertelde wie de Heere voor hem was. Dan voelde je: het gaat om zaken die echt van waarde zijn. De overdracht van de lesstof draagt daar wel aan bij; die mag niet ontbreken.”
Wat leverde de catechese op aan concrete kennis van de geloofsleer?
„Voordat we de leeftijd hadden om catechisatie te volgen, gaf mijn vader ons op zondagmiddag al catechisatie. Doordeweeks ging ik naar een reformatorische school, met Bijbels onderwijs. Het is in zo’n situatie moeilijk om te bepalen wat de catechese precies bijdroeg aan het verkrijgen van kennis over de geloofsleer. Het is een van de schakels, zoals de Heere ook in het tot geloof komen van mensen tal van schakeltjes wil gebruiken.”
De spontane, persoonlijke verhalen van catecheten
raakten u het meest. Welke conclusie verbindt u daaraan?
„Die spontane momenten kun je niet organiseren. Ik zie ze als een geschenk van de Heere, waar ik ook om bid. Tegelijk mag je die momenten wel bewust zoeken, door tijdens de voorbereiding na te gaan waar in de lesstof een punt zit dat zich leent voor een persoonlijke toespitsing. Een woord vanuit je hart voor het hart van de jongeren die voor je zitten. Iets wat hen zou kunnen raken.”
Wat is een constante in de catechese en wat veranderde er in de achterliggende 25 jaar?
„De constante is dat catechisatie wordt gegeven op een avond nadat jongeren op school hebben gezeten. Ze beginnen moe te worden en hebben niet zo veel concentratie meer. Daar moet je rekening mee houden.
Een tweede constante is dat geen mens van nature zit te wachten op de boodschap van Gods Woord. Gelukkig zijn er in mijn gemeente veel betrokken jongeren en wordt er goed meegedaan, maar de basishouding van ons hart is afkerig. Die weerbarstigheid moeten we ons realiseren. Een derde constante is dat jongeren met aandacht luisteren als ze iets horen over het werk van de Heere en van Zijn goedheid. Ze zijn op zoek naar echtheid. Een positieve verandering is de toegenomen aandacht voor de individuele catechisant. In Boskoop voeren we zo nu en dan met de oudere catechisanten korte een-op-eengesprekken.
Soms leidt zo’n gesprek ertoe dat we op een later moment wat langer doorpraten. Een ander verschil met vroeger is de veranderde leefwereld van jongeren, door de mobiele telefonie en de nadruk op beeld. Daardoor neemt de concentratie op het gesproken woord af. Dat zie ik echt als een tactiek van de duivel. Het raakt ook de aandacht voor het gepredikte Woord. Daarom moeten we nog meer investeren in het gevangenhouden van de aandacht.”
Hoe?
„In de eerste plaats door niet te veel te willen in één les. Je kunt beter vooraf een kernpunt bedenken en dat meerdere keren herhalen, dan een veelheid aan stof overdragen die niet beklijft. In de tweede plaats door aan te sluiten bij de taal van jongeren, zonder populair te doen. Met Pinksteren hoorden ze allen in hun eigen taal de grote werken Gods verkondigen.”
In hoeverre sluit u in de catechese aan bij de beeldcultuur?
„Je ziet daar een model van de tabernakel staan. Dat heb ik bij mijn negentienplusgroep gebruikt om termen als rechtvaardiging en heiligmaking te verduidelijken. In mijn woordkeus probeer ik beeldend te zijn, onder meer door voorbeelden uit de actualiteit te gebruiken. Met powerpointpresentaties ben ik terughoudend. Mijn ervaring is dat die ten koste gaan van het contact met de catechisant. Ze kijken niet naar jou, maar naar het scherm. Ik wil ze in de ogen zien.”
Vraagt de huidige tijd wel om een andere didactische aanpak?
„Een monoloog van drie kwartier werkt niet meer. Vanuit het onderwijs zijn jongeren gewend aan verschillende werkvormen. We zullen daar in de catechese op enigerlei wijze bij aan moeten sluiten. Zelf probeer ik de overdracht van lesstof te combineren met momenten waarop we dingen gezamenlijk doen of waarop de catechisanten in groepjes van drie een element uit de stof kort met elkaar bespreken. In de afronding kom ik weer bij het kernpunt dat ik in die les wil maken. Het blijft ambtelijk onderwijs.”
Dienen catecheten daarvoor een stuk toerusting te krijgen?
„Absoluut. Binnen onze gemeenten worden catechetencursussen gegeven. Als kerkenraad stimuleren we het volgen daarvan wanneer iemand gaat catechiseren. Natuurtalenten zijn er niet zo veel.”
Welke ruimte biedt u catechisanten voor het stellen van vragen over allerlei onderwerpen?
„Ik heb de luxe dat bij de negentienplussers geen vaste methode meer wordt gebruikt. Vragen die ze graag behandeld zien, mogen ze aan het begin van het seizoen op een briefje schrijven. De ene avond behandelen
we iets wat ík ze graag wil meegeven, de volgende avond plukken we een vraag uit de stapel. De broeders die strakker aan de methode vastzitten, moeten een keuze maken als een vraag wordt gesteld. Past die bij de stof en zo niet, ruim ik er tien minuten voor in? Mijn advies is: doet zich een gouden moment
”Je moet het contact met elke individuele catechisant zoeken”
voor door een mooie vraag, pak die mogelijkheid. Het gaat niet in de eerste plaats om jouw voorbereiding van de stof, maar om de ontmoeting met die jongeren. Zielen met wie je op reis bent naar de eeuwigheid.”
Met het gevaar dat veel tijd wordt opgeslokt door allerlei ethische vragen?
„Dat is zo, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we als kerk op dat terrein dingen vreselijk hebben laten liggen. Neem het denken over seksualiteit. Ik heb midden in de wereld gewerkt, maar toch schrok ik toen ik ontdekte hoe vanzelfsprekend geslachtsgemeenschap voor het
huwelijk is. Ook bij betrokken jongeren uit serieuze gezinnen. Ze vinden het zó normaal dat ze verbaasd zijn als je benadrukt dat dit tegen Gods Woord en wil ingaat, ook in 2024. Dan is er wat misgegaan in de gewetensvorming. De vreze des Heeren betreft leer én leven.”
Wat weegt voor u het zwaarst in de catechese?
„De vraag of die jongeren in mij iets zien van mijn grote Zender; van Christus in Zijn wijsheid, Zijn heiligheid, Zijn gewilligheid en genade. Ik denk aan een oude ouderling van wie ik catechisatie kreeg. Het ging allemaal niet vanzelf bij die man, maar als jongetje proefde ik: hij heeft de Heere lief. Dat maakte indruk op me. Je moet proberen de stof begrijpelijk over te dragen, maar nog belangrijker is dat je in woord en daad een wegwijzer bent.”
Hebt u uw idealen ten aanzien van de catechese wat bijgesteld?
„Ik begon met goede moed en veel verwachting. Je gunt al die catechisanten aan Christus en Christus aan al die catechisanten. De praktijk stelt soms teleur, maar de verwachting is niet weg. Het is mijn taak om te zaaien. Vervolgens mag ik het biddend aan de Heere overlaten waar, wanneer en hoe het zaad opkomt en vrucht draagt. Ik ben ervan overtuigd dat dit werk niet tevergeefs zal zijn.”
„Ik
Hugo van der Meij gaat minderen met muziek
ben een laatbloeier ”
Hij is vader, docent, pianist, dirigent en student. Dat het het afgelopen jaar een beetje druk was, is een understatement. Daarom pakt hij het vanaf september anders aan. Hugo van der Meij (32): ,,Ik word fulltime docent en neem meer tijd voor mijn gezin.”
TEKST: JACOMIJN ARIAKHAH
BEELD: RENATE BLEIJENBERG-VAN LEEUWEN
Hij kan veel hebben, maar toch werd het een beetje te gortig allemaal. Toen Hugo van der Meij eind vorig jaar met z’n vrouw Rebekka nadacht over wat 2024 zou brengen, was het eigenlijk meteen duidelijk. Hij moest gaan minderen.
De afgelopen jaren liep hij zichzelf en zijn gezin regelmatig voorbij. Hij gaf zich vol passie aan zijn werk als docent op het Hoornbeeck College in Gouda. Dan reed hij naar zijn huis in Katwijk, at wat en stapte in de auto naar een repetitie van een van zijn vier koren of vertrok naar boven om te studeren voor zijn hbo-opleiding.
„Tot aan het derde jaar van mijn studie lukte dat nog wel. Maar het laatste jaar ging ik over de zeventig uur per week heen met alles wat ik moest doen. Ik merkte dat ik thuis bijna niet meer kon ontspannen.”
Zijn vrouw en kinderen zag hij lang niet zo vaak als hij wel zou willen.
„Als je de deur uitgaat en je kinderen hoort zeggen: „Moet papa nu weer weg?” dan voel je dat je je gezin in de steek laat. Dat knaagde aan me. Mijn vrouw is veel alleen geweest, vooral de eerste maanden van dit jaar. Ik heb veel bewondering voor hoe ze alles gedaan heeft, maar op een gegeven moment voel je dat je meer thuis moet zijn.”
Daarom gaat hij het nu anders doen. Twee koren heeft hij in januari opgezegd. „Dat was natuurlijk helemaal niet leuk. Maar de koorleden begrepen het heel goed. Sommigen van het mannenkoor in Zaandam kwamen naar me toe en zeiden: „Wat goed dat je dit doet. ik heb zelf te weinig tijd aan mijn kinderen besteed en daar heb ik nu spijt van.”
Ook als pianist maakt hij de komende tijd vaker pas op de plaats. „Rebekka en ik hebben samen de
beslissing genomen om andere prioriteiten te stellen. Ik vind het prettig dat ik nu ’s avonds niet meer per se iets hoef te doen. En wie weet wat er later, als de kinderen groot zijn, nog eens op ons pad komt.”
Muziek is je eerste liefde. Mis je het niet om daar fulltime mee bezig te zijn?
„Nee, want ik speel nog steeds elke week wel een keer. Bijvoorbeeld bij koren van Martin Mans. Dat is leuk om te doen, we hebben een fijne samenwerking. Ik zit nog steeds geregeld achter mooie orgels in prachtige kerken. Maar omdat ik daar niet als dirigent ben, kan ik nadien ook zo weer vertrekken.”
Hoe ben je docent geworden?
„Dat is bijzonder gelopen. Na de middelbare school heb ik vanaf mijn zestiende tot mijn drieëntwintigste in een fietsenwinkel gewerkt. Lekker handjes uit de mouwen, aanpakken en centjes verdienen. Daar had ik veel plezier in. Tot ik besloot om volledig de muziek in te gaan. Ik dirigeerde toen al een aantal koren en elk weekend had ik concerten. Het was mijn passie. Ik was jong en vond dat gaaf. Acht jaar geleden ben ik getrouwd en in 2017 kregen we onze oudste. Toen begon ik voor het eerst te
Als ik daaraan terugdenk, ervaar ik dat nog steeds als iets heel bijzonders. Want drie maanden later verloor ik bijna alle muzikale inkomsten vanwege de coronabeperkingen. Toen ik in mei van dat jaar gevraagd werd in loondienst te komen op het Hoornbeeck College, heb ik die kans met beide handen aangepakt. Ik ben vervolgens een lerarenopleiding gaan doen en heb die juist afgelopen voorjaar afgerond.”
Doe je nu helemaal geen koren meer?
„Ik heb nog twee koren aangehouden, waaronder het mannenkoor Eben-Haëzer in Katwijk. Daar dirigeer ik elke dinsdag. Ik heb daar veel plezier in.
Per week besteed ik nu twee á drie avondjes aan muziek, waar het er voorheen vijf of zes waren. Met mijn koren zingen we zo’n tien uitvoeringen per jaar. Zo houd ik meer energie over voor het onderwijs, want fulltime docent zijn is een pittige job. Je moet goed je hoofd erbij houden en orde op zaken stellen.”
Wat vind je mooi aan het docentschap?
„Ik ben heel sociaal. Op school noemen ze me weleens een wandelende sociale antenne. Ik voel
”Toen we onze oudste kregen, merkte ik voor het eerst hoe ongestructureerd mijn leven was”
merken hoe ongestructureerd mijn leven was.
In 2019 ben ik op het Hoornbeeck binnengekomen als zzp’er om een paar uur per week muziek te geven.
al snel aan wie ik in mijn klas in de gaten moet houden, omdat die student zich anders gedraagt dan normaal.
Ik houd erg van omgaan met men-
sen, ook met jongeren. En ik merk dat veel jongeren dezelfde worstelingen hebben als ik vroeger had, toen ik een jaar of 16, 17 was. Wat wil ik met mijn leven? Waarom moet dit, of dat? Ik vind het heel motiverend om hen daarbij te helpen. Wat ik ook mooi vind, is het neerzetten van een positief en veilig leerklimaat. Dat iedereen het hier naar zijn zin heeft, dat de school voor elke student leuk is.”
Welke vakken geef je?
„Ik dirigeer al drie jaar het schoolkoor. Daar doen inmiddels bijna honderd jongeren aan mee.
Ook geef ik het vak communicatie, bijvoorbeeld aan onderwijsassis-
tenten. Dat gaat onder meer over hoe je een oudergesprek voert, of een slechtnieuwsgesprek. Ook komt feedback geven en krijgen aan de orde.
Daarnaast geef ik natuurlijk ook nog steeds het vak muziek. Ik blijf graag muzikaal bezig.
En ik begeleid stages. Zo was ik twee maanden geleden bij een kindzorgcentrum in Zeist voor kinderen die zwaar beperkt zijn. Een van mijn leerlingen liep daar stage. Toen ik binnenkwam, zag ik hem op zijn hurken bij een gehandicapt kind zitten, terwijl hij op school best veel bravoure kan hebben. Dat zijn mooie momenten, dan zie je de ware aard van zo’n jongen naar
boven komen. Ik herkende iets van mezelf in hem. Ik was vroeger ook een jongen die zijn bekkie wel bij zich had. En moet je me nu voor de klas zien staan.”
Hoe zorg je ervoor dat je een goede band opbouwt met je studenten?
„Door aandacht voor ze te hebben. Als ze in groepjes aan het werk zijn, kan ik er even bij gaan zitten. Dan vraag ik bijvoorbeeld of ze het nog een beetje naar hun zin hebben. Heb ik derdejaars voor me, dan zeg ik: jullie zijn over een jaar onderwijsassistenten. Vertel mij eens: wat doe ik goed in de les en wat zou beter kunnen? Op het moment dat
je dat doet, worden studenten een soort collega’s. Dat is goed voor de band. Ik heb niet zo veel met de standaard docent-studentverhouding.
Voor eerstejaars moet ik wat strenger zijn. Die komen net van de Driestar af. Soms moet ik op mijn strepen gaan staan. Maar als ik met ze op werkweek ga en ik roep: „Gasten, wie gaat er mee hardlopen, ik loop jullie er allemaal uit!” dan weten ze dat ik een normale vent ben. Zeker als ik daarna nog een duik met ze in de jachthaven maak.
De relatie tussen een docent en diens studenten is het allerbelangrijkste aspect van onderwijs geven. Dan hoef je op een gegeven moment geen moeite meer te doen om orde te houden, maar krijg je stilte als je daarom vraagt, omdat ze je mogen.”
Sommige docenten kiezen voor wat meer afstand tot hun leerlingen.
„Ik weet het. Toen ik zelf op de Driestar zat, waren er ook zulke docenten. Die stonden als een pilaar voor de groep. Maar dat is niet mijn ding. Ik heb van hen vooral geleerd hoe het niet moet. We hadden geen enkele vorm van relatie met deze docenten, omdat zij totaal geen empathie richting ons hadden. Ik laat aan een nieuwe groep studenten weleens het trouwfilmpje van mijn vrouw en mij zien, zodat mijn ze weten dat ik naast docent ook gewoon man ben, vader ben, mens ben.
Ik leg ze soms uit dat het voor mij ook niet leuk is om boos op hen te moeten worden. Af en toe stel ik me kwetsbaar op: „Wat moet ik nu doen om jullie stil te krijgen, zodat ik even wat kan zeggen?”
Geregeld sta ik te acteren. Als ik uit mijn slof schiet, bijvoorbeeld. Daar meen ik in mijn hart niets van. Ten diepste denk ik: wat een topjoch is dat toch. Of ik zie mezelf in zijn plaats in de schoolbank zitten.”
Had de tiener Hugo zich voor kunnen stellen ooit voor de klas te staan?
„Nee. Ik ben een laatbloeier. Vroeger dacht ik altijd van mezelf dat ik dom was. Ik hield niet van leren, maar was graag aan het werk, altijd bezig. Lekker rommelen, dingen bedenken.
Ik vond het daarom ook heel spannend toen ik met de docentenopleiding aan het hbo begon. Maar het ging vanzelf, omdat ik het leuk vond en door mijn werk bij het Hoornbeeck een stok achter de deur had.”
Wat was je vroeger zelf voor jochie in de klas?
„Echt geen heilig boontje. Het was niet zo dat ik leraren pestte, maar ik hield wel van kabaal in de klas. Tegelijkertijd kon ik veel maken bij de docenten. Toen al was het vormen van relaties een sterk punt van mij. Er was geen vijandigheid tussen hen en mij, absoluut niet. Een docent zei, toen ik mijn diploma had gehaald: „De ergsten komen het eerste terug.” Dat was ook zo. Drie weken later kwam ik koffiedrinken met mijn oud-docenten. Ik miste ze.”
Je had al jong een serieuze kant, als het om muziek ging. Terwijl je tegelijkertijd niet het braafste jochie van de klas was. Wrong dat?
„Ik gaf als tiener al heel veel om muziek, maar mijn vrienden niet. Dat vond ik soms lastig. Ik voelde me
altijd een beetje tussen twee werelden zitten. Mijn vrienden gingen liever voetballen, maar dat interesseerde me niet. Ik ging weleens mee, maar eigenlijk vooral voor de gezelligheid. Ik vond het ook leuk om met hen gezellig in een cafeetje op het dorp een biertje te drinken. Ik weet nog dat het weleens voorkwam dat ik eerst een orgelconcert had gespeeld en daarna doorfietste naar de kroeg voor dat biertje. Heel stom.
Ik was ook al jong kerkorganist. Soms denk ik dat dat ervoor gezorgd heeft dat ik überhaupt nog in de kerk zit. Niet dat ik ooit gedacht heb om met de kerk te stoppen, maar ik had geen tijd om bijvoorbeeld een discotheek te bezoeken. En ik voelde aan dat dat niet naast mijn liefde voor geestelijke liederen kon bestaan. De wereld trok niet zo bijzonder hard aan me, omdat ik het veel leuker vond om bij koren te spelen. Op die leeftijd is dat best cruciaal.”
Zit muzikaliteit in de familie?
„Ik ben de oudste van vier. Mijn broertje is ook kerkorganist. Het zusje onder mij speelt piano. En mijn jongste zusje kan erg goed zingen. Het grappige is dat mijn ouders dus allebei helemaal niet muzikaal zijn. Mijn moeder hoort wel meteen of iets goed gespeeld is of niet, maar mijn vader absoluut niet. Die hoort niet eens het verschil tussen samenzang en koorzang. Toen ik een jaar of vier was, hebben mijn ouders een oude piano in huis gezet, als meubelstuk. Vanaf dat moment was ik er niet meer vanachter te slaan. Ik ging naar de muziekschool en daar bleek ik een absoluut gehoor te hebben. Dat is soms best lastig. Ik vind het daardoor moeilijk om me te ontspannen
”Ik laat aan studenten weleens het trouwfilmpje van mijn vrouw en mij zien, zodat ze me ook zien als man, vader, mens”
als ik naar muziek luister. Ik begrijp bijvoorbeeld gelijk waarom de componist iets in die toonsoort heeft geschreven. En ik merk het bijvoorbeeld ook meteen als ik in een kerk kom waar het orgel een halve toon lager staat. Dan moet ik eerst een kwartiertje spelen, totdat mijn hoofd daaraan gewend is.”
Waarom heb je nooit een muziekopleiding gedaan?
„Ik ben ooit aan een deeltijdopleiding koordirectie in Utrecht begonnen, maar die heb ik niet afgemaakt. Op een gegeven moment lag de focus zo op klassiek, dat ik me er niet meer thuis voelde. Mijn passie ligt bij koren uit onze achterban, niet bij componisten als Buxtehude.”
Zijn je kinderen muzikaal?
„Jesse, onze oudste, is nu 7. Ik zie mezelf voor een deel terug in hem. Wat hij hoort, kan hij naspelen. Hij heeft een goed ritmegevoel. Al zit
hij geen uren met een koptelefoon naar orgelmuziek te luisteren, zoals ik vroeger deed.
Als ik op zondagavond in de kerk het uitleidend orgelspel doe, spelen we nog even samen een psalm. Hij de melodie en ik de akkoorden. Dat vind hij erg leuk. Misschien gaat hij wel een keer op orgelles, maar ik ga hem niet pushen.
Bij onze dochter Lauren van 5 merk ik iets minder muzikale interesse.
En de jongste is nog maar 16 maanden.” Lachend: „Die speelt hooguit met een muziekauto.”
Je bent een laatbloeier, zei je, en hebt net je eerste studie afgerond. Heb je dromen voor de toekomst?
„Ik zou nog wel een master willen doen. Daar ben ik me nu op aan het oriënteren. Ik heb gemerkt dat ik verder leren leuk vind. Maar nu eerst een tussenjaar, waarin ik me even helemaal niet bezighoudt met studeren.”
Geen dag zonder muziek
Uitgebreid panfluit spelen is er voor Carina Petersen-Bossenboek (31) niet zomaar meer bij. Dan trekt er al snel een meisje van twee aan haar rok, of roept een jochie van tien maanden om aandacht. Toch blijft muziek haar uitlaatklep.
Ook nu ze in verwachting is van een tweeling.
TEKST: JACOMIJN ARIAKHAH
BEELD: RENATE BLEIJENBERG-VAN LEEUWEN
”Muziek spelen draait om spanning, adrenaline, vooraan staan en presteren, de zorg is ontspannener”
Of Carina wil meewerken aan een interview? „Maar natuurlijk”, antwoordt haar man Johan in Carina’s afwezigheid. „Die en die datum komt het best uit. Er moet ook een fotograaf komen? Geen probleem, dat vindt Carina alleen maar leuk.”
Ze lachen er achteraf samen om, op de bank in hun woonkamer in Harderwijk. HIJ: „Ik ben haar secretaris, want zij is meestal slecht bereikbaar.” CARINA: „Hij vertelde me: „Terdege komt, je moet wel iets leuks aantrekken, hoor.” Ze grinnikt. „Ik dacht, waarom zou ik ook niet meedoen?”
Het stel leert elkaar kennen in de muziek. Zij is 19 als ze als soliste optreedt bij het koor waarin hij als 17-jarige zingt. JOHAN: „Als koorlid moet je je ogen gericht houden op de dirigent, maar dat werd moeilijk
toen zij voor me stond. Helaas zag Carina mij toen nog niet staan.”
Hij stuurt haar een paar weken later een berichtje, omdat ze beiden voor een uitvoering naar Rotterdam moeten. Of ze wil meerijden? Met een lach: „Dat werd gelijk afgekapt.” CARINA, VERDEDIGEND: „Ik werd in die tijd wel vaker benaderd door koorjongens, maar ik had geen interesse.”
Ondanks de slechte start worden de twee uiteindelijk goede vrienden. Toch verliezen ze elkaar na verloop van tijd uit het oog. Als Carina na een aantal jaar weer contact met hem zoekt, slaat de vonk bij haar pas echt over. JOHAN: „Toen begrepen we hoe goed we bij elkaar passen.”
Daarna gaat het snel. De twee verloven zich drie maanden nadat ze verkering hebben gekregen en trouwen het jaar daarop. Inmiddels vormen ze een zich rap uitbreidend gezinnetje, met Sofie (2), Ruben (10 maanden) en twee kleintjes op komst.
Dat laatste was een verrassing, vertelt het echtpaar. CARINA: „Ik werd best snel na Ruben weer zwanger. De verloskundige zei: „Ben je al een beetje gewend aan het idee dat je een kleintje krijgt?
Want ik moet je wat vertellen. Ik zie twee hartjes kloppen.”” JOHAN: „Ik kreeg van schrik de slappe lach en vroeg me gelijk af hoe we dat moesten gaan doen.” CARINA: „Niet dat de kindjes niet welkom zijn, we zijn heel blij met hen. De dankbaarheid overheerste direct. Maar je moet het toch even verwerken. Terwijl de verloskundige begon over een grotere auto, lag ik te huilen.”
Vanzelf
De van oorsprong Nunspeetse
speelt al sinds haar kindertijd panfluit. Dankzij haar moeder, die de kinderen stimuleerde om muziek te maken. „Op haar advies heb ik voor dit instrument gekozen, want zij vindt dat prachtig.”
Ook al is ze dan nog maar negen jaar, Carina is verkocht zodra ze de fluit in handen heeft. „Het spelen ging vanzelf. Ik kan me niet herinneren dat ik er ooit hard voor heb moeten studeren. Ik volgde eerst lessen bij Gerlinda van den Berg in Elspeet en daarna bij Liselotte Rokyta in Amersfoort.”
Of ze als puber niet een fase heeft gehad waarin de panfluit haar gestolen kon worden? „Nooit”, zegt ze gedecideerd. „Het instrument was me gewoon op het lijf geschreven. Ik speelde elke dag. Uit school pakte ik muziekboeken met cd’s erbij en ging ik aan de slag. Mijn moeder hoefde nooit tegen me te zeggen dat ik moest oefenen.”
Het panfluitspelen begint serieuze vormen aan te nemen als ze als tiener meedoet met een evenement voor jonge musici, waarna ze mag meewerken aan een cd-opname. „Vervolgens luisterde ik eindeloos mijn solostukjes terug.”
Op haar zestiende neemt ze deel aan een concours van Peter Wildeman. „Hij zag wat in mij en belde op om te vragen of ik wilde meewerken aan een cd. Daarna is het in sneltreinvaart gegaan. Ik raakte bevriend met Wilbert Magré, die in de buurt woont. Zo kom je van het een in het ander en rol je het muziekwereldje in.”
Zorg
Even overweegt ze om het conservatorium te gaan doen, maar ze haakt af omdat ze de opleiding te veel gericht vindt op moderne muziek.
Bij Liselotte Rokyta leert ze genoeg over muziekstijlen die ze wel mooi vindt. „Zij stimuleerde me ook om panfluitcursussen in het buitenland te volgen. Zo ben ik in Zwitserland geweest, in Moldavië, Roemenië en Tsjechië. Dat vond ik superleuk.” Ze kiest ervoor om na de havo een opleiding tot tandartsassistente te volgen. Die blijkt niet bij haar te passen. Daarop schakelt ze over op de mbo-opleiding verzorgende-IG. „Ik kon daarnaast m’n muziekoptredens uitbreiden. Dat was me met een hbo-opleiding niet gelukt. Ik heb in die tijd veel concerten gedaan met Wim en Wilbert Magré.”
Spijt van de beslissing om niet fulltime te gaan musiceren heeft ze nooit gehad. Beslist: „Ik vind de zorg ook heel mooi, die past bij mijn persoonlijkheid. Muziek spelen draait om spanning, adrenaline, vooraan staan en presteren. De zorg is ontspannender. Ik heb daar fijn contact met de mensen, met wie ik over van alles kan keuvelen. Dat wil ik niet missen. Daarom werk ik nu nog steeds maximaal negen uur per week in de thuiszorg.”
Zoontje Ruben, die een tijdje heerlijk in zijn kinderstoel een koekje zat te verorberen, heeft daar genoeg van. En dat laat hij horen ook. Vader Johan tilt hem op en houdt hem hoog in de lucht. Het jochie schatert het uit.
Niveau
Inmiddels krijgt Carina geen panfluitles meer, maar geeft ze die zelf. Bij haar ouders thuis. Met een lach: „Wij hebben een tussenwoning, zij wonen vrijstaand. Dat is handiger, want de panfluit hoor je goed. En ik heb daar meer rust. Als ik vroeg klaar ben met de lessen, kan ik lekker even voor mezelf spelen.” Nu ze moeder is, merkt ze hoe
weinig tijd er nog overblijft voor haar passie. „Natuurlijk speel ik nog steeds maar het moederschap vraagt veel van je. En dat is ook goed.” Toch probeert ze ook bewust tijd in te plannen om muziek te maken. „Even iets anders doen dan de hele dag zorgen, geeft me voldoening. En ik wil mijn niveau vasthouden, daarom probeer ik elke dag de fluit erbij te pakken. Maar dat krijg ik niet altijd voor elkaar. Gisteren zei Sofie: „Fluiten klaar?” Die vindt het maar niks als ik geen aandacht voor haar heb.”
Gemiddeld eens per maand heeft ze een uitvoering. Ook die wil ze graag blijven doen, zij het wat minder frequent dan voordat ze kinderen kregen.
Moeilijke muziek
Tijdens het gesprek klinkt op de achtergrond koormuziek. Dat is niet ongewoon in huize Petersen. Sterker nog, er gaat geen dag en vrijwel geen uur voorbij zonder dat er muziek klinkt.
Carina en Johan proberen hun kinderen liefde voor muziek bij te brengen. CARINA: „Ik neem Sofie bijvoorbeeld mee naar peutermuziekles, waar ze spelenderwijs wat leert. Muziek is belangrijk voor kinderen, zeker als ze net als ik introvert van karakter zijn. Ze kunnen er hun gevoel in kwijt. En mochten ze later een instrument willen spelen, dan moedigen we dat zeker aan.”
JOHAN: „Maar er is natuurlijk niets verplicht.” CARINA: „We willen alleen dat ze vertrouwd raken met muziek. Ze mogen van alles uitproberen, en dan zien we wel wat eruit komt.”
Ook zonder de kinderen zou Carina overigens het liefst de hele dag door naar muziek luisteren. JOHAN: „Dan is ze soms zo onbereikbaar dat je
geen gesprek meer met haar kunt voeren. Zitten we in de auto, dan hoort ze het huilen van de kinderen zelfs niet meer.” CARINA: „Muziek kan erg bij me binnenkomen. Ik ben een nuchter persoon, maar vanbinnen heb ik net als iedereen een kwetsbaar hart. Dat merk ik vooral als ik naar muziek luister. Daarmee creëer ik als het ware een eigen wereld.”
Carina neemt muziek heel serieus. Ook als ze zich voorbereidt op een optreden. „Als ik een concert geef met wat ingewikkeldere muziek, dan trek ik er een paar weken voor uit om me voor te bereiden. Zeker bij stukken waar bepaalde technieken bij komen kijken wat ademsteun en tongslag betreft.” JOHAN: „Je daagt jezelf graag uit door moeilijke muziek te kiezen.” CARINA: „Ik wil de lat hoog blijven leggen, bijvoorbeeld met een snel en springerig stuk als ”Czardas” van Monti.”
Ze neemt Ruben op schoot en geeft hem een fles melk, die hij gulzig naar binnen klokt.
„Daarbij is het ook heel belangrijk wie mij op de piano of het orgel begeleidt. Dat kan een stuk maken of breken. Je moet elkaar aanvoelen en aanvullen. Ik speel bijvoorbeeld veel samen met Wilbert Magré en Mark Brandwijk. Als je weet wat de ander qua muziek in gedachten heeft, kun je de uitvoering tot grote hoogte tillen, soms zelfs zonder te overleggen. Dat is zo bijzonder.”
Ruben vindt dat het interview nu wel lang genoeg geduurd heeft en begint te mopperen. Johan loopt naar het ventje toe, zet hem op de grond en speelt even met hem.
CARINA, PEINZEND: „Als een uitvoering muzikaal helemaal klopt, kan ik daar erg van genieten. Maar als ik merk dat een begeleider juist iets heel anders in zijn hoofd heeft
dan ik, kan ik daar enorm van balen.” JOHAN: „Dan kom je gefrustreerd thuis.” CARINA: „Dat geeft me het gevoel dat de ander muziek minder serieus neemt dan ik. Als de pianist niet heeft nagedacht over de opbouw van een stuk, merk je dat. Dat werkt niet.”
Draai
Johan en Carina hebben het elke dag wel een keer over muziek. Of dat nu vanwege Carina’s professie is of niet.
JOHAN: „We vinden het bijvoorbeeld ontzettend leuk om samen naar concerten te gaan.” CARINA: „Door de muziek hebben we ook veel vrienden gekregen.” Johan, die af en toe zingt als solist: „Soms worden Carina en ik ergens als duo voor gevraagd, dat is ook leuk om te doen.”
Op die manier proberen ze in de drukte van elke dag toch tijd te vinden voor elkaar. Johan aait even over
de rug van zijn zoontje. „Anders ben je altijd met de kinderen bezig.”
Ze geven elkaar de vrijheid om hun muzikale carrières uit te bouwen, ook al bevinden die zich op heel verschillende niveaus. CARINA: „Johan gaat binnenkort naar Canada om te zingen als solist bij het koor van Martin Mans daar. Dan blijf ik hier. Voor zoiets maken we ruimte. Af en toe weigeren we een verzoek. In april heb ik bijvoorbeeld drie concerten staan, maar rond die tijd ben ik uitgerekend. Die moet ik dus afzeggen.”
Hoe ze het straks gaat doen, na de geboorte van de tweeling, weet ze nog niet. „Dat ligt eraan hoe ik me dan voel.” JOHAN: „Dat zei je voor de geboorte van Ruben ook.”
CARINA: „Maar volgend jaar hebben we vier kinderen onder de drie jaar, misschien staat mijn hoofd dan even niet naar muziek maken.”
Ze staat om op om Ruben een schone luier te geven.
JOHAN: „Het duurt allemaal nog even.” CARINA: „Toch kan ik niet ontkennen dat ik er elke dag wel even over nadenk hoe we het straks moeten gaan organiseren met de kamertjes, de wiegjes en de spullen die we nodig zullen hebben.” JOHAN: „Waar ik me soms zorgen over maak, is het slapen en voeden van de tweeling. Wat als ze precies na elkaar willen drinken? Dan doen we geen oog meer dicht.” Carina, met een glimlach: „Mijn schoonmoeder zegt nu al dat ze straks gewoon intern komt wonen om te helpen. Ach, het zal wel even wennen zijn, maar we zullen vast onze draai wel weer vinden.” JOHAN: „Niet alleen krijgen we nu al hulp aangeboden, er komt ook hulp van Boven.” CARINA, NUCHTER: „Het komt zoals het komt.”
Wanneer ben je de vader?
Henrieke de Wit is verloskundige en moeder van drie. Blogt op terdege.nl over het wel en wee rond bevallen.
Hij was zestien, zij ook. Kinderlijk en bijna volwassen kwamen ze samen naar het spreekuur. Zij wat stil en zenuwachtig, hij niet. Hij praatte volop, het was natuurlijk niet de bedoeling geweest, maar nu gingen ze er samen voor.
Zijn bijbaantje als vakkenvuller kon hij fulltime gaan doen en sowieso had je bij de supermarkt echt heel goede doorstroommogelijkheden.
Misschien moest er in het begin nog een krantenbaantje bij, maar het zou financieel allemaal wel lukken.
Zij zat erbij en ze zei nog steeds eigenlijk niets, maar juist in deze stille woorden proefde ik wel dat ze zijn positiviteit niet deelde. Op mijn vraag wie er allemaal op de hoogte waren van de zwangerschap, vertelde ze dat nog niemand het verder wist en dat ze eigenlijk ook niet wist hoe ze dit thuis moest gaan vertellen.
Een paar weken later ging het mis. In paniek belde hij naar de praktijk. Ze had het uitgemaakt, geen relatie meer en ook geen contact. En nu wist hij helemaal niets. Was ze nog wel zwanger, wanneer was de volgende controle, wat als ze nu de zwangerschap zou afbreken, had hij daar dan nog iets over te zeggen?
Een heleboel vragen, en ik kon en mocht er geen één beantwoorden. Alles wat ik wist, kon ik hem niet vertellen. Ik kon alleen maar zeggen: Probeer het contact te herstellen, betrek je ouders erbij of een andere volwassene die je vertrouwt, beheers je, houd het rustig, want aan
de lijn hoorde ik nu geen volwassen vader in spé, maar een verdrietige, opstandige, zestienjarige puber.
Dat wij geen informatie delen en al helemaal niet met exen, vind ik voluit terecht. Maar dat je als vrouw, in dit geval meisje, helemaal alleen iets te zeggen en te besluiten hebt over je ongeboren kind, ja ,daar vind ik toch ook wat van. En de trieste uitwerking hiervan zien we echt met
Was ze nog wel zwanger, wanneer was de volgende
controle?
regelmaat in de praktijk. Ook in de praktijk waar ik werk, midden in de zogenoemde Biblebelt. En natuurlijk speelt er altijd meer, want laten we niet voorbijgaan aan de nare realiteit dat er gezinnen bestaan, waar zestienjarige dochters niet aan hun ouders durven vertellen dat ze zwanger zijn. Dus oordeel niet te hard en laten we samen gezinnen zijn waar meisjes en jongens met wat ze ook gedaan hebben altijd terechtkunnen.
Een zin die ons leven veranderde
Blog - Corlinde van den Top-Boogaard
Een maand geleden zijn we hier aangekomen. Het is nu echt definitief: we wonen in Canada.
Het is nog behoorlijk wennen en een vreemd gevoel. Na een lange tijd van voorbereiding en van wachten was het ineens zover. Het voelt tegelijk als de dag van gisteren dat onze dromen daadwerkelijk plannen werden.
Het is nu zo’n twee jaar geleden. De herfst had zijn intrede gedaan, wij zaten samen op de bank. Buiten was het al donker en waaide het, maar binnen bij de houtkachel was het heerlijk. Stilletjes samen, Henry achter zijn laptop en ik met een boek.
Hij zag op YouTube een boer in Manitoba, een andere provincie in Canada, die zijn koeien molk met een melkrobot van GEA. Laat hij nou met plezier elke dag aan GEA melkrobots sleutelen maar ook de droom hebben om dit werk voort te zetten in Canada...
Daarna was hij een beetje aan het rondkijken welke dealers er wereldwijd zaten. En ineens klonk het door de stille kamer: ‘Hee! Ze hebben ook een GEA-dealer in
Chilliwack!’ Ik keek hem aan, hij keek grijnzend terug en ik wist direct dat deze zin veel voor ons leven zou gaan betekenen Die zin heeft inderdaad ons leven veranderd.
Op dat moment zag ik het nog helemaal niet voor me. Écht emigreren, écht alles achterlaten... Ik kon niet geloven dat we dat daadwerkelijk zouden doen. Maar, zo nam ik me voor, ik wil het wél goed uitgezocht hebben. En dat konden we maar op een manier doen: we gaan ernaartoe.
Henry heeft kort daarna het bedrijf gemaild of hij eens een paar weken mocht komen orienteren. We kregen een positief bericht terug.
We regelden alles om in het voorjaar van 2023 een paar weken in Chilliwack te verblijven en te proeven hoe het zou zijn als we daar als gezin een tijdje zouden wonen en werken.
Nog steeds was ik in de veronderstelling dat er veel zou moeten gebeuren om er écht naartoe te verhuizen. Natuurlijk hadden we een droom, maar er
echt wonen was wel heel anders.
Het is nogal wat, wat je achterlaat. Maar niets zonder Zijn leiding. Op heel veel manieren werd het duidelijk dat we deze stap echt mochten zetten.
En nu, een ruim jaar na onze verkennende periode, wonen we er.
Onze hele huisraad staat nu op een ellenlange trein die straks op een paar kilometer van ons huis voorbij dendert richting de douane in Vancouver. We wachten met smart. Wat zal het fijn zijn om weer in ons eigen bed te liggen en op die ene bank te ploffen waar het allemaal serieus begon te worden.
We hebben zelfs al geinend tegen elkaar gezegd dat we de container met wildwesttaferelen van de trein halen als hij toch praktisch langskomt. Maar ach. Ons geduld is al aardig beproefd, we kunnen die paar dagen (of weken?) ook nog wel wachten totdat de verhuizers hem hier brengen.
Het laatste stukje van de emigratie is in zicht. Of begint het nu pas?