5 minute read

Organisatie van de onderaannemingsketen: ingrijpende wijzigingen voor de bouwsector

In mei vorig jaar heeft het federaal Parlement een wet goedgekeurd tot hervorming van het Sociaal Strafwetboek. Deze wet bevat ook een aantal nieuwe bepalingen die ingrijpen in de organisatie van de onderaannemingsketen. Sinds 1 januari 2025 geldt er een algemeen verbod van financiële onderaanneming bij werken in onroerende staat, zowel in overheidsopdrachten als voor privé-opdrachten. Voor het overschrijden van het aantal toegelaten niveaus van onderaanneming in overheidsopdrachten kunnen voortaan strafrechtelijke of administratieve sancties worden opgelegd.

Verbod van financiële onderaanneming

Het verbod van financiële onderaanneming geldt al sinds 2017 in overheidsopdrachten. De nieuwe wet heeft dit vanaf 1 januari 2025 uitgebreid tot alle privé-opdrachten van werken in onroerende staat. Voor een onderaannemer is het verboden om het geheel van de uitvoering van de overeenkomst die hij gesloten heeft met zijn eigen medecontractant, in onderaanneming te geven of om alleen de coördinatie van de uitvoering van de overeenkomst te behouden. Belangrijk: het verbod geldt enkel op het niveau van de onderaannemers en niet voor de aannemer-opdrachtnemer. Hoewel het verbod al van toepassing is in overheidsopdrachten sinds 2017, is er weinig ervaring hoe de draagwijdte ervan moet geïnterpreteerd worden. Het verbod verplicht de onderaannemer effectieve taken voorzien in de overeenkomst met zijn eigen medecontractant te behouden en deze taken moeten verder gaan dan de loutere coördinatie van de uitvoering van de werken. De notie “coördinatie” is evenwel nergens gedefinieerd. Wat de te behouden taken minimaal moeten inhouden is dus allerminst helder.

In die context is het nuttig om terug te grijpen naar de bron van de maatregel. Het zijn de sociale partners van de bouwsector die de invoering van het verbod hebben opgenomen in het Plan voor een Eerlijke Concurrentie dat ze hebben afgesloten met de bevoegde administraties. Het gaat om een maatregel om de sociale fraude in de sector aan te pakken en de eerlijke concurrentie te bevorderen. De Memorie van Toelichting verantwoordt het verbod om de praktijken te kunnen bestrijden van frauduleuze ondernemingen die onderaanneming gebruiken om de arbeidskosten te drukken. Zij maken winst door middel van zware loonconcurrentie, uitbuiting en sociale dumping. De ketens die zij opzetten dienen om arbeidsverhoudingen te verhullen, belastingen en sociale bijdragen te ontduiken, hoofdelijke aansprakelijkheid te vermijden en zich aan controles te onttrekken. Het gaat vaak slechts om intermediaire leveranciers van arbeidskrachten die geen reële en productieve activiteit verrichten.

De sanctie in de wet voor de overtreding van het verbod is de zwaarst mogelijke sanctie (niveau 4) van het Sociaal Strafwetboek. De hoogte van de sanctie kan niet los gezien worden van de doelstelling om de sociale fraude te bestrijden. Dergelijk hoge sanctie is enkel verantwoord voor het beteugelen van onderaannemingsketens die de bedoeling hebben de sociale wetgeving te omzeilen.

Het blijft niettemin afwachten hoe de inspectiediensten en de rechtbanken het verbod zullen interpreteren. Het komt immers geregeld voor dat ondernemingen de manuele uitvoering van de werken volledig uitbesteden en enkel andere taken met betrekking tot uitvoering van de werken behouden (zoals de opmetingen, de aankoop van materialen, eventuele productieactiviteiten, levering, enz.). Men kan ervan uitgaan dat deze activiteiten verder gaan dan de loutere coördinatie. Bovendien gaat het om ondernemingen, die in tegenstelling tot de geviseerde fraudesituaties, een reële economische activiteit hebben en waarbij de uitbestedingen om andere reden gebeuren dan het drukken van de arbeidskosten.

Hoe de inspectiediensten deze situaties zullen beoordelen valt nog af te wachten. Gelet op de doelstelling om de sociale fraude te bestrijden, zou het niet stroken met de geest van de wet om ondernemingen te viseren die te goeder trouw en op een correcte manier werken uitbesteden zonder enige intentie tot fraude.

Sanctionering beperking onderaannemingsketen

In overheidsopdrachten geldt al sinds 2017 een beperking van het aantal schakels in de onderaannemingsketen.

Als de opdracht voor werken volgens de erkenningsreglementering ondergebracht is in een categorie mag de keten uit niet meer dan 3 niveaus bestaan, te weten de rechtstreekse onderaannemer van de opdrachtnemer, de onderaannemer van het 2e niveau en de onderaannemer van het 3e niveau.

Als de opdracht voor werken volgens de erkenningsreglementering ondergebracht is in een ondercategorie mag de keten uit niet meer dan 2 niveaus bestaan, te weten de rechtstreekse onderaannemer van de opdrachtnemer en de onderaannemer van het 2e niveau.

Tot voor kort waren aan deze beperking geen strafsancties verbonden. De nieuwe wet voorziet ook hier bij overtreding een sanctie van niveau 4 van het Sociaal Strafwetboek. De sanctie geldt voor de onderaannemer van het 2e of 3e niveau die de beperking niet respecteert (dus geen sanctie voor de hoofdaannemer).

Uitsluiting van deelname aan overheidsopdrachten

Tot slot bevat de wet ook een totaal nieuwe sanctie. Wanneer een onderneming een strafrechtelijke veroordeling oploopt met een sanctie van niveau 3 of 4 van het Sociaal Strafwetboek, heeft de rechtbank de mogelijkheid om als bijkomende sanctie ook een uitsluiting van deelname aan overheidsopdrachten op te leggen. Deze uitsluiting kan 3 tot 5 jaar bedragen.

Conclusie

De draagwijdte die de inspectiediensten zullen geven aan de verboden blijft onduidelijk. Het federale regeerakkoord is in ieder geval hoopgevend omdat het aangeeft dat het de bedoeling is dat de inspectiediensten de ernst van de fraude centraal zetten, eerder dan de potentiële budgettaire opbrengst. Embuild zal er nauw over waken dat de concrete toepassing gebeurt volgens de geest van de wet.

This article is from: