Instant digital products (PDF, ePub, MOBI) ready for you
Download now and discover formats that fit your needs...
Diagnostic Pathology: Endocrine 2nd Edition Vania Nosé
https://ebookmass.com/product/diagnostic-pathology-endocrine-2ndedition-vania-nose/
ebookmass.com
Diagnostic Pathology: Familial Cancer Syndromes 2nd Edition Uk
https://ebookmass.com/product/diagnostic-pathology-familial-cancersyndromes-2nd-edition-uk/
ebookmass.com
Diagnostic Pathology: Intraoperative Consultation 2nd Edition Susan C. Lester
https://ebookmass.com/product/diagnostic-pathology-intraoperativeconsultation-2nd-edition-susan-c-lester/
ebookmass.com
Beyond Racial Capitalism 1st Edition Hossein
https://ebookmass.com/product/beyond-racial-capitalism-1st-editionhossein/
ebookmass.com




Controversial Therapies for Autism and Intellectual Disabilities: Fad, Fashion, and Science in Professional Practice 2nd Edition, (Ebook PDF)
https://ebookmass.com/product/controversial-therapies-for-autism-andintellectual-disabilities-fad-fashion-and-science-in-professionalpractice-2nd-edition-ebook-pdf/ ebookmass.com
Serpents
of the Dawn:
Cora Roberts Book 3 Adaline Winters
https://ebookmass.com/product/serpents-of-the-dawn-cora-robertsbook-3-adaline-winters/
ebookmass.com
A Murder (Academy of
the Ravens Book 4) Mazzy J. March
https://ebookmass.com/product/a-murder-academy-of-the-ravensbook-4-mazzy-j-march/
ebookmass.com
Drinking in Victorian and Edwardian Britain: Beyond the Spectre of the Drunkard Thora Hands
https://ebookmass.com/product/drinking-in-victorian-and-edwardianbritain-beyond-the-spectre-of-the-drunkard-thora-hands/
ebookmass.com
Digital Media: Concepts and Applications 4th Edition Tena
B. Crews
https://ebookmass.com/product/digital-media-concepts-andapplications-4th-edition-tena-b-crews/
ebookmass.com





Google Cloud Certified Professional Cloud Architect Allin-One Exam Guide 1st Edition Iman Ghanizada
https://ebookmass.com/product/google-cloud-certified-professionalcloud-architect-all-in-one-exam-guide-1st-edition-iman-ghanizada/
ebookmass.com

Catlin, „North American Indians”, 3rd. edit., 1842, vol. II, blz. 227. Over de Guarani’s, zie Azara, „Voyages dans l’Amérique Mérid.”, tome II, 1809, blz. 58; ook Rengger, „Säugethiere von Paraguay”, blz. 3. ↑
Prof. en Mevrouw Agassiz („Journey in Brazil”, blz. 530) merken op, dat de seksen van de Amerikaansche Indianen minder verschillen dan die van de negers en van de hoogere rassen. Zie ook Rengger, ibid., blz. 3, over de Guarani’s. ↑
Rütimeyer, „Die Grenzen der Thierwelt; eine Betrachtung zu Darwin’s Lehre”, 1868, blz. 54. ↑
„A Journey from Prince of Wales Fort”, 8vo. ed., Dublin, 1796, blz. 104. Sir J. Lubbock („Origin of Civilisation”, 1870, blz. 69) deelt andere soortgelijke gevallen in Noord-Amerika mede. Omtrent de Guana’s van Zuid-Amerika, zie Azara, „Voyages”, enz. tome II, blz. 94. ↑
Over het vechten der mannelijke gorilla’s, zie Dr. Savage in „Boston Journal of Nat. Hist.”, vol. V, 1847, blz. 423. Omtrent Presbytis entellus, zie het „Indian Field”, 1859, blz. 146. ↑
J. Stuart Mill merkt op („The Subjection of Women”, 1869, blz. 122): „De dingen waarin de man de vrouw het meest overtreft, zijn die welke het meeste hoofdbreken en lang hameren op enkele gedachten vereischen.” Wat is dit anders dan geestkracht en volharding? ↑
Een opmerking van Vogt heeft op dit onderwerp betrekking; hij zegt: „het is een opmerkelijk feit, dat het verschil tusschen de seksen, met betrekking tot de schedelholte, toeneemt met de ontwikkeling van het ras, zoodat de mannelijke Europeeër de vrouwelijke daarin veel meer overtreft dan de negerin. Welcker heeft deze stelling van Huschke door zijn metingen van [324]negerschedels en Duitsche schedels bevestigd.” Vogt geeft echter toe („Lectures on Man”, Eng. vert., 1864, blz. 81), dat er meer waarnemingen omtrent dit punt worden vereischt. ↑
Owen, „Anatomy of Vertebrates”, vol. III, blz. 603. ↑
„Journal of the Anthropolog. Soc.”, 1869, blz. LVII, LXVI. ↑
Dr. Scudder, „Notes on Stridulation”, in „Proc. Boston Soc. of Nat. Hist.”, vol. XI, April 1868. ↑
Medegedeeld in W. C. L. Martin’s „General Introduc. to Nat. Hist. of Mamm. Animals”, 1841, blz. 432; Owen, „Anatomy of Vertebrates”, vol. III, blz. 600. ↑
Helmholtz, „Théorie Phys. de la Musique”, 1868, blz. 187. ↑
De heer R. Brown, in „Proc. Zool. Soc”, 1868, blz. 410. ↑ a b
Over de voortbrengselen van het plantenrijk, die door de Noordwestelijke
Amerikaansche Indianen worden gebruikt, „Pharmaceutical Journal”, vol. X. ↑
„A Journey from Prince of Wales Fort”, 8vo edit. 1796, blz. 89. ↑
Aangehaald door Prichard, „Phys. Hist. of Mankind”, 3rd. edit., vol. IV, 1844, blz. 519; Vogt, „Lectures on Man”, Eng. vert., blz. 129. Omtrent het oordeel der Chineezen over de Singaleezen, E. Tennent, „Ceylon”, vol. II, 1859, blz. 107. ↑
Prichard volgens de opgaven van Crawfurd en Finlayson, „Phys. Hist. of Mankind”, vol. IV, blz. 534, 535. ↑
„Idem illustrissimus viator dixit mihi praecinctorium vel tabula foeminae, quod nobis teterrimum est, quondam permagno aestimari ab hominibus in hac gente. Nunc res mutata est, et censent talem conformationem minime optandam esse.” ↑
„The Anthropological Review”, Nov. 1864, blz. 237. Voor verdere aanhalingen, zie Waitz, „Introduction to Anthropology”, Eng. vert., 1863, vol. I, blz. 105. ↑
„Mungo Park’s Travels in Africa”, 4to, 1816, blz. 53, 131. Burton’s mededeeling wordt door Schaaffhausen aangehaald, „Archiv für Anthropologie”, 1866, blz. 163. Omtrent de Banyai, Livingstone, „Travels”, blz. 64. Omtrent de Kaffers, de weleerw. heer J. Shooter, „The Kafirs of Natal and the Zulu Country”, 1857, blz. 1. ↑
Omtrent de Javanen en Cochin-Chineezen, zie Waitz, „Introduct. to Anthropology”, Eng. vert., vol. I, blz. 305. Omtrent de Yura-Cara’s A. d’Orbigny, aangehaald bij Prichard, „Phys. Hist. of Mankind”, vol. V, 3rd. edit., blz. 476. ↑
„North American Indians”, door G. Catlin, 3rd. edit., 1842, vol. I, blz. 49; vol. II, blz. 227. Omtrent de inboorlingen van Vancouver’s Eiland, zie Sproat, „Scenes and Studies of Savage Life”, 1868, blz. 25. Omtrent de Indianen van Paraguay, Azara, „Voyages”, tome II, blz. 105. ↑
Omtrent de Siameezen, Prichard, ibid., vol. IV, blz. 533. Omtrent de Japanneezen, Veitch in „Gardener’s Chronicle”, 1860, blz. 1104. Omtrent de Nieuw-Zeelanders, Mantegazza, „Viaggi e Studi”, 1867, blz. 526. Omtrent de overige vermelde volken, zie aanhalingen in Lawrence. „Lectures on Physiology” enz., 1822, blz. 272. ↑
Lubbock, „Origin of Civilisation”, 1870, blz. 321. ↑
Dr. Barnard Davis haalt Dr. Prichard en anderen wegens deze op de Polynesiërs betrekking hebbende feiten aan in „Anthropological Review”, April 1870, blz. 185, 191. ↑
Ch. Comte maakt opmerkingen in dezen zin in zijn „Traité de Législation”, 3rd. edit., 1837, blz. 136. ↑
De Vuurlanders beschouwen, gelijk mij een zendeling heeft medegedeeld, die lang onder hen heeft geleefd, Europeesche vrouwen als uiterst schoon: maar op grond van hetgeen wij hebben gezien omtrent het oordeel van de andere inboorlingen van Amerika, kan ik niet anders denken dan dat dit een vergissing moet zijn, tenzij evenwel deze getuigenis betrekking heeft op de weinige Vuurlanders die eenigen tijd onder Europeanen hebben geleefd en ons als hoogere wezens moeten beschouwen. Ik wil hierbij voegen, dat een hoogst ervaren waarnemer, Kapitein Burton, gelooft, dat een vrouw die wij als schoon beschouwen, door de geheele wereld heên wordt bewonderd, „Anthropological Review”, Maart 1864, blz. 245. ↑
„Personal Narrative”, Eng. vert., vol. IV, blz. 518, en elders. Mantegazza wijst in zijn „Viaggi e Studi”, 1867, met aandrang op dit zelfde beginsel. ↑
Omtrent de schedels der Amerikaansche stammen, zie Nott en Gliddon, „Types of Mankind”, 1854, blz. 440; Prichard, „Phys. Hist. of Mankind”, vol. I, 3rd. edit., blz. 321; omtrent de inboorlingen van Arakhan, ibid., vol. IV, blz. 537. Wilson, „Physical Ethnology”, Smithsonian Institution, 1863, blz. 288; omtrent de Fidsjieilanders, blz. 290. Sir J. Lubbock, („Prehistoric Times”, 2nd. edit, 1869, blz. 506) geeft een uitvoerig resumé over dit onderwerp. ↑
Omtrent de Hunnen, Godron, „De l’Espèce”, tome II, 1859, blz. 300. Omtrent de bewoners van Otaheite, Waitz, „Anthropolog.”, Eng. vert., vol. I, blz. 305. Marsden, aangehaald door Prichard, „Phys. Hist. of Mankind”, 3rd. edit., vol. V, blz. 67. Lawrence, „Lectures on Physiology”, blz. 337. ↑
Dit feit werd op de reis der Novara bewezen: „Reise der Novara; Anthropolog. Theil”, Dr. Weisbach, 1867, blz. 265. ↑
„Smithsonian Institution”, 1863, blz. 289. Over de modes der Arabische vrouwen, Sir S. Baker, „The Nile Tributaries”, 1867, blz. 121. ↑
„Het Varieeren der Huisdieren en Cultuurplanten”, Ned. vert., deel I, blz. 236; deel II, blz. 210. ↑
Schaaffhausen, „Archiv für Anthropologie”, 1866, blz. 164. ↑
De heer Bain („Mental and Moral Science”, 1868, blz. 304–314) heeft omtrent een dozijn min of meer verschillende theorieën van het denkbeeld van schoonheid gegeven; maar geen daarvan stemt volkomen met de hier gegevene overeen. ↑
[Inhoud]
Bij den mensch, vooral bij wilden, storen vele oorzaken de werking der seksueele teeltkeus, voorzoover het lichamelijk maaksel aangaat. Beschaafde menschen worden in hooge mate aangetrokken door de [350]geestelijke bekoorlijkheden der vrouwen, door haar rijkdom, en voornamelijk door haar maatschappelijken rang; want mannen huwen zelden ver beneden hun stand. Die mannen welke het best slagen in het verkrijgen der schoonere vrouwen, zullen geen beter kans hebben om een lange lijn van nakomelingen na te laten dan andere mannen met leelijker vrouwen, met uitzondering van de weinige die hun vermogen volgens de wet der eerstgeboorte vermaken. Wat den tegenovergestelden vorm van teeltkeus, namelijk van de meer aantrekkelijke mannen door de vrouwen aangaat, zoo heeft op de keus der vrouwen, hoewel zij bij beschaafde natiën een vrije of bijna vrije keus hebben, hetgeen bij barbaarsche rassen niet het geval is, de maatschappelijke rang en rijkdom der mannen een grooten invloed; en de voorspoed van deze laatsten in het leven hangt in groote mate af van hun verstandelijke vermogens en geestkracht (energie), of van de vruchten van die zelfde vermogens bij hun voorvaders. Wij behoeven geen vergiffenis te vragen, dat wij dit onderwerp eenigszins uitvoerig behandelen; want, gelijk de Duitsche wijsgeer Schopenhauer opmerkt: „is het einddoel van alle liefde-intriges, hetzij zij komisch of tragisch zijn, in werkelijkheid belangrijker dan alle andere zaken in het menschelijk leven. Want het komt geheel en al neêr op niets minder dan de samenstelling van het volgende geslacht (generatie). Niet het geluk of ongeluk van eenig bijzonder individu, maar dat van het geheele toekomstige menschdom staat hier op het spel.”1
Er is echter reden om te gelooven, dat de seksueele teeltkeus bij sommige beschaafde en half beschaafde volken eenigen invloed heeft gehad. Vele personen zijn overtuigd en naar het mij schijnt terecht, dat de leden van onze aristocratie, als men onder dit woord alle rijke families verstaat, bij welke het recht van eerstgeboorte lang
alle mannen en vrouwen van den stam elkanders echtgenooten zijn. De losbandigheid van vele wilden is ongetwijfeld verbazend groot; maar het schijnt mij toe, dat er meer bewijzen noodig zijn, voordat wij volkomen kunnen aannemen, dat hun bestaande vermenging werkelijk volstrekt algemeen is. Desniettemin gelooven allen die het onderwerp zeer grondig hebben bestudeerd5, en wier oordeel veel meer waard is dan het mijne, dat het communale huwelijk de oorspronkelijke en algemeene vorm over de geheele wereld [353]was, met insluiting van het huwelijk tusschen broeders en zusters. Wijlen Sir A. Smith die groote reizen in Zuid-Afrika had gedaan, en veel wist van de zeden der wilden daar en elders, verzekerde mij ten sterkste, dat er naar zijn meening geen stam bestaat, waarin de vrouw als het eigendom van al de leden daarvan wordt beschouwd. Ik geloof dat dit oordeel in groote mate werd bepaald door den zin dien hij aan het woord huwelijk hechtte. In de hier volgende bespreking zal ik dit woord gebruiken in den zelfden zin als dierkundigen, wanneer zij van éénwijvige (monogame) dieren spreken, waarmede zij bedoelen, dat het mannetje wordt aangenomen door een enkel wijfje, of een enkel wijfje uitkiest en daarmede leeft, hetzij gedurende den paartijd of gedurende het geheele jaar, haar in bezit houdende door het recht van den sterkste; of als zij spreken van een veelwijvige (polygame) soort, bedoelende, dat het mannetje met meer dan één wijfje leeft. Deze soort van huwelijk is het eenige waarmede wij hier hebben te maken, daar zij voldoende is voor de werking der seksueele teeltkeus. Doch ik weet, dat verscheidene der boven aangehaalde schrijvers onder het woord huwelijk een erkend recht, beschermd door den stam, verstaan. De indirecte bewijzen ten gunste dezer meening zijn uiterst sterk en berusten voornamelijk op de namen der graden van bloedverwantschap, die tusschen de leden van den zelfden stam worden gebruikt, en alleen een verwantschap met den stam en niet met een der beide ouders te kennen geven. Het onderwerp is echter te uitgebreid en te ingewikkeld om hier te worden behandeld, en ik zal mij tot eenige weinige opmerkingen
meeningen omtrent verschillende punten van drie schrijvers die hem het grondigst hebben bestudeerd, namelijk, den heer Morgan, den heer M’Lennan en Sir J. Lubbock, schijnt het toch wegens de voorgaande en onderscheidene andere reeksen van bewijzen zeker8 , dat het gebruik van het huwelijk zich trapsgewijze heeft ontwikkeld, en dat bijna algemeene vermenging eens door de geheele wereld heên uiterst algemeen was. Desniettemin kan ik wegens de analogie van de lagere dieren, meer in het bijzonder van die welke in de reeks het naast bij den mensch staan, niet gelooven, dat deze gewoonte in een uiterst verwijderd tijdperk heerschte, toen de mensch nog nauwelijks zijn tegenwoordigen rang op de ladder van het Dierenrijk had bereikt. De mensch stamt, gelijk ik heb trachten aan te toonen, zonder eenigen twijfel van een of ander op een aap gelijkend schepsel af. Bij de tegenwoordige Vierhandigen (Quadrumana) zijn, voor zoover hun levenswijze bekend is, de mannetjes van sommige soorten eenwijvig (monogaam), maar leven alleen gedurende een deel van het jaar met de wijfjes, gelijk met den Orang het geval schijnt te zijn. Onderscheidene soorten, zooals sommige van de Indische en Amerikaansche apen, zijn streng eenwijvig (monogaam) en leven gedurende het geheele jaar in gezelschap van hun wijfjes. Andere zijn veelwijvig (polygaam), gelijk de Gorilla en onderscheidene Amerikaansche soorten, en elk gezin leeft afzonderlijk. Zelfs wanneer dit plaats grijpt, leven de gezinnen die de zelfde streek bewonen, waarschijnlijk [356]gezellig; de Chimpanzee, bijvoorbeeld, wordt nu en dan in groote troepen aangetroffen. Wederom andere soorten zijn veelwijvig (polygaam); doch verscheidene mannetjes leven, elk met zijn eigen wijfje, in een troep vereenigd, gelijk bij onderscheidene soorten van Bavianen9 . Wij mogen inderdaad uit hetgeen wij weten van de ijverzucht van alle mannelijke viervoetige dieren, gewapend, gelijk vele van hen zijn, met bijzondere wapenen om met hun medeminnaars te vechten, het besluit trekken, dat een algemeene vermenging in den natuurstaat uiterst onwaarschijnlijk is. De paren mogen niet
de ladder staan, die streng eenwijvig (monogaam) zijn. Dit is het geval met de Veddah’s van Ceylon; zij hebben, volgens Sir J. Lubbock11, een spreekwoord, „dat alleen de dood vrouw en man kan scheiden.” Een verstandelijk goed ontwikkeld opperhoofd uit Kandy, natuurlijk een polygamist, „ergerde zich in hooge mate over de uiterste barbaarschheid van slechts met ééne vrouw te leven en haar nooit te verlaten, voor men door den dood van haar wordt gescheiden.” Het was, zeide hij, „juist als bij de Wanderoe apen.” Of wilden die tegenwoordig den eenen of anderen vorm van huwelijk, hetzij veelwijvig (polygaam) of eenwijvig (monogaam), bezitten, die gewoonten van uit oorspronkelijke tijden hebben behouden, dan wel, of zij tot den eenen of anderen vorm van huwelijk zijn teruggekeerd, na een toestand van algemeene vrije vermenging te hebben doorloopen,—daarover waag ik het niet vermoedens uit te spreken.
Kindermoord.—Dit gebruik is nu in de geheele wereld zeer veelvuldig, en er is reden om te gelooven, dat het in vroegere tijden een nog grooter verspreiding had. Barbaren vinden het moeilijk zich zelven en hun kinderen te onderhouden, en het is een eenvoudig plan hun kinderen te dooden. In Zuid-Amerika vernielden sommige stammen, gelijk Azara getuigt, zoovele kinderen van beide seksen, dat zij op het punt waren van uit te sterven. Op de Polynesische eilanden heeft men vrouwen gekend, die vier of vijf tot zelfs tien van haar kinderen hadden gedood, en Ellis kon geen enkele vrouw vinden, die er niet ten minste één had gedood. Overal waar kindermoord heerscht, zal de strijd om het bestaan in zoover minder hevig zijn, en zullen al de leden van den stam een bijna even goede kans hebben om hun weinige overgebleven kinderen groot te brengen. In de meeste andere gevallen wordt een grooter aantal vrouwelijke dan mannelijke kinderen gedood; want het is duidelijk, dat deze laatsten van meer waarde voor den [358]stam zijn, daar zij, wanneer zij volwassen zijn, hem zullen helpen verdedigen, en zich
zelf kunnen onderhouden. Doch de moeite die de vrouwen ondervinden bij het grootbrengen van kinderen, het daardoor veroorzaakte verlies van schoonheid, de hoogere waarde die men aan haar hecht, en haar gelukkiger lot, als zij weinig in getal zijn, worden door de vrouwen zelven en door onderscheidene waarnemers opgegeven als bijkomende beweegredenen voor kindermoord. In Australië waar het dooden van vrouwelijke kinderen nog veelvuldig plaats heeft, schatte Sir G. Grey de verhouding van de vrouwelijke inboorlingen tot de mannelijke als één tot drie; maar anderen zeggen, dat zij als twee tot drie is. In een dorp op de oostelijke grens van Indië vond Kolonel MacCulloch geen enkel vrouwelijk kind.12
Als ten gevolge van het dooden der vrouwelijke kinderen de vrouwen van een stam weinig in getal zijn, zal natuurlijk de gewoonte ontstaan om de vrouwen van naburige stammen te rooven. Sir John Lubbock schrijft echter, gelijk wij hebben gezien, dat gebruik voornamelijk hieraan toe, dat vroeger het communale huwelijk bestond en dat ten gevolge daarvan de mannen vrouwen van andere stammen roofden om haar als hun uitsluitend eigendom te houden. Bijkomende oorzaken zouden kunnen worden aangegeven, b.v. dat de gemeenschappen zeer klein waren, in welk geval huwbare vrouwen dikwijls zouden ontbreken. Dat de gewoonte van vrouwenroof in vroegere tijden op groote schaal bestond, zelfs bij de voorouders van beschaafde natiën, wordt duidelijk aangetoond door het bewaard blijven van vele merkwaardige gebruiken en plechtigheden van welke de heer M’Lennan een hoogst belangwekkende beschrijving heeft gegeven. In onze eigen huwelijken schijnt de „beste man” oorspronkelijk de voornaamste helper van den bruidegom bij de handeling van het rooven te zijn geweest. (1) Zoolang nu de mannen zich gewoonlijk hun vrouwen door geweld en list verschaften, is het niet waarschijnlijk, dat zij de aantrekkelijkste vrouwen uitkozen (2); zij zullen blijde zijn geweest,
Als wij de oorspronkelijke tijden beschouwen, toen de menschen nog slechts twijfelachtig den rang der menschelijkheid hadden bereikt, zullen zij waarschijnlijk, gelijk reeds is gezegd, hetzij in veelwijverij (polygamie) of tijdelijk in eenwijverij (monogamie) hebben geleefd. Hun vermenging zal, te oordeelen naar de analogie, niet volkomen algemeen zijn geweest. Zij zullen ongetwijfeld hun vrouwen, zoo goed als zij maar konden, tegen allerlei soort van vijanden hebben verdedigd en waarschijnlijk voor hun onderhoud en tevens voor dat van hun kroost op de jacht zijn gegaan. De sterkste en bekwaamste mannen zullen het best zijn geslaagd in den strijd om het leven en in het verkrijgen van aantrekkelijke vrouwen. In dit vroege tijdvak zullen de stamouders van den mensch, daar zij slechts zwakke verstandelijke vermogens bezaten, [361]niet vooruit hebben gezien op zaken die mogelijk in de toekomst konden gebeuren. Zij zullen door hun instinkt meer en door hun rede minder dan zelfs de tegenwoordige wilden zijn bestuurd. Zij zullen in dat tijdvak niet een van de sterkste van alle instinkten, dat aan alle lagere dieren gemeen is, namelijk de liefde voor hun jong kroost, gedeeltelijk hebben verloren, en zullen bij gevolg geen kindermoord hebben uitgeoefend. Er zal geen kunstmatige schaarschte van vrouwen zijn geweest en derhalve geen veelmannerij (polyandrie) plaats hebben gehad; er zullen geen vroege verlovingen in zwang zijn geweest; de vrouwen zullen niet alleen als slavinnen zijn gewaardeerd; beide seksen zullen, indien aan de vrouwen even goed als aan de mannen werd veroorloofd eenige keus uit te oefenen, hun gezellen hebben gekozen, niet wegens geestelijke bekoorlijkheden, of rijkdom of plaats in de maatschappij (sociale positie), maar bijna alleen wegens uiterlijke schoonheid. Al de volwassenen zullen zijn gehuwd of hebben gepaard, en al de kinderen zullen, zoover dat mogelijk was, zijn grootgebracht, zoodat de strijd om het leven periodiek uitermate heftig was. Zoo zullen gedurende deze oorspronkelijke tijden al de voorwaarden voor seksueele teeltkeus veel gunstiger zijn geweest dan in eenig later tijdperk, toen de mensch in zijn verstandelijke
vermogens vooruit-, maar in zijn instinkten achteruit was gegaan. Daarom zal, welken invloed de seksueele teeltkeus ook moge hebben gehad op het ontstaan van de verschillen tusschen de menschenrassen en tusschen den mensch en de hoogere apen, die invloed veel machtiger zijn geweest in een zeer verwijderd tijdperk, dan op den huidigen dag.
OverdeWijzewaaropdeSeksueeleTeeltkeusopdenMenschheeft gewerkt.—Bij den oorspronkelijken mensch onder de gunstige zooeven geschilderde voorwaarden, en bij die wilden van den tegenwoordigen tijd, welke den eenen of anderen huwelijksband sluiten, zal de seksueele teeltkeus (hoewel in meerdere of mindere mate belemmerd, al naar de gewoonten van het dooden der vrouwelijke kinderen, vroege verlovingen enz., meer of minder in zwang waren) waarschijnlijk op de volgende wijze hebben gewerkt. De sterkste en moedigste mannen,—die welke hun gezinnen het best konden verdedigen en door de jacht onderhouden, en gedurende latere tijden de aanvoerders of opperhoofden werden,— die welke van de beste wapenen waren voorzien en de meeste eigendommen, zooals een grooter aantal honden of andere [362]dieren bezaten, zullen er in zijn geslaagd om gemiddeld een grooter aantal nakomelingen groot te brengen, dan de zwakkere, arme en lagere leden van de zelfde groep. Er kan ook geen twijfel bestaan, dat dergelijke mannen over het algemeen in staat zijn geweest om de aantrekkelijkste vrouwen uit te kiezen. Tegenwoordig slagen de opperhoofden van bijna elken stam door de geheele wereld heên er in om meer dan ééne vrouw te verkrijgen. Tot voor korten tijd toe was, naar ik van den heer Mantell hoor, bijna ieder meisje in Nieuw-Zeeland, dat mooi was, of mooi beloofde te worden, taboe(3) voor het eene of andere opperhoofd. Bij de Kaffers hebben, gelijk de heer C. Hamilton getuigt16, „de opperhoofden over het algemeen de keus uit de vrouwen van vele mijlen in den omtrek, en geven zich veel moeite om hun voorrecht te bevestigen en te