Wouw 3 - Thema 3 - Handleiding - inkijk methode

Page 1

Wolk, waar ga je heen?

Thema 3

Themaoverzicht

WOUW-moment: maak je keuze uit het aanbod minimaal 50 minuten

Les 1 Welk weer wordt het?

Les 2 We meten de temperatuur

Les 3 Van waar komt de wind?

Les 4 Hoe komt het dat het regent?

Les 5 We meten de neerslag

Les 6 Sneeuwpret of niet?

Les 7 Evaluatiemoment

50 minuten 50 minuten 100 minuten 100 minuten 75 minuten 50 minuten 50 minuten

WOUW-actie: maak je keuze uit het aanbod minimaal 100 minuten

Thema 3:
je
2
Wolk, waar ga
heen?

Inleiding

In dit thema staan we stil bij het weer en zoomen we in op alle weerselementen (temperatuur, windrichting en windkracht, bewolking en neerslag). De leerlingen maken stap voor stap hun eigen meetstation.

De WOUW-momenten in dit thema willen de leerlingen laten kennis maken met het weer. Dit kan door macro-afbeeldingen van neerslag te bekijken of even stil te staan bij wat wolken nu juist zijn. Een andere manier waarop leerlingen tijdens de WOUW-momenten kunnen kennis maken met het weer is door ervaringsgericht te werken en na te denken over welke kleren bij welk soort weer horen of door de leerlingen aan de hand van uitdagingen kennis te laten maken met de verschillende vormen van water.

Na het WOUW-moment, dat je kiest op basis van de interesses van de leerlingen, de mogelijkheden van de schoolomgeving en de klemtonen die de school legt, bekijken we het weerbericht, verkennen we de weerselementen en gaan na hoe we die zelf kunnen meten. Er wordt veel aandacht besteed aan het technisch denkproces bij het zelf maken van meetinstrumenten en aan passende oplossingen zoeken door te experimenteren en onderzoeken. De leerlingen ervaren door middel van proeven hoe ijs en sneeuw sneller smelten en ontdekken de aggregatietoestanden van water. Van daaruit verkennen we het eerste deel van de waterkringloop. In het thema “Water, bron van leven” (thema 6) wordt hierop verder gebouwd en de waterkringloop vervolledigd. De leerlingen noteren tijdens dit thema elke dag het weer, alsook de weerwaarnemingen in de weerkalender in het werkboek. Ze vergelijken deze weerwaarnemingen met de voorspellingen, om zo na te gaan of de voorspelling klopt.

De focus in dit thema ligt op de domeinen 'natuur' en 'techniek'.

Tijdens de WOUW-actie gaan de leerlingen zelf aan de slag met hun nieuw verworven kennis. Je kunt opnieuw kiezen voor de optie die het beste bij de specifieke situatie van jouw klasgroep aansluit. Zo kan je kiezen om de leerlingen een week lang om te toveren tot weerman of weervrouw, een video te laten maken met tips voor koud weer, een muzikaal weerbericht te laten maken of een waterdichte rugzakhoes te laten ontwerpen.

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 3

Overzicht opties WOUW-moment 1

De lesfiches bij deze activiteiten vind je terug op Kabas, samen met alle andere nodige bestanden.

50' In dit WOUW-moment maken de leerlingen kennis met de verschillende soorten neerslag. De macro-afbeeldingen van verschillende soorten neerslag zorgen voor verwondering bij de leerlingen en zullen hen aansporen om meer te weten te komen over neerslag.

50' Wolken komen dagelijks voor in onze leefwereld. In dit WOUW-moment willen we de leerlingen dan ook laten stilstaan bij wat wolken nu juist zijn. Aan de hand van een gedicht en een wolkententoonstelling wordt er verwondering opgewekt bij de leerlingen.

50' Dit WOUW-moment laat de leerlingen nadenken over het weer en welke kleren bij welk soort weer horen. De leerlingen zullen zelf moeten nagaan welk weer het wordt en welke kleren ze daar het beste voor dragen.

50' Aan de hand van verschillende uitdagingen zorgt dit WOUW-moment ervoor dat de leerlingen kennis maken met de verschillende vormen van water. Zal iedereen alle uitdagingen kunnen oplossen?

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 4
Het weer in macro 1
2
ik naar boven kijk … 2
Als
3
trek ik aan? 3
Wat
4 Experimenteren met water 4

Check altijd Kabas voor het meest recente aanbod.

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 5

Les 1 Welk weer wordt het?

Lesdoelen

1. De kinderen kunnen verwoorden dat het weer bepaald wordt door verschillende weerselementen (neerslag, bewolking, windrichting en windsterkte/snelheid, temperatuur).

2. De kinderen kunnen de weerselementen (neerslag, bewolking, windrichting en windsterkte/snelheid, temperatuur) aanduiden en benoemen in een weerbericht.

3. De kinderen kunnen verwoorden dat we ons gedrag en onze kledij aanpassen aan het weer.

4. De kinderen kunnen op basis van een weerbericht een buitenactiviteit plannen en aangeven welke kledij ze hierbij best aantrekken.

Lesmateriaal

- werkboek p. 4 - 6 - video 1: weerbericht - weerbericht van Karrewiet - weerbericht van Eén - website van KMI: www.kmi.be

Vooraf

Zet de weerberichten klaar op de computer.

Zet eerst het weerbericht van Karrewiet klaar. Dit komt aan bod tijdens de laatste minuten van de uitzending en is zeer kort. Ga op zoek naar het weerbericht van de vorige dag.

Vervolgens zet je ook het weerbericht van Eén klaar. Kies hier ook voor het weerbericht van de vorige dag.

Op pagina 2 en 3 in het werkboek komen straks de gegevens van de voorspelling uit het weerbericht en die van onze waarnemingen. Dit schema loopt dus als een rode draad doorheen dit weerthema wordt vanaf les 2 verder aangevuld.

Het weer en de verschillende weerselementen volgden we ook al in WOUW 1 en WOUW 2. Er is dus zeker al heel wat voorkennis bij de leerlingen.

Thema 3:
6
Wolk, waar ga je heen?

Lesverloop

1 Instap

Kondig aan dat je een uitstap wil plannen of een buitenactiviteit wil organiseren (indien dat nog niet aan bod kwam in het WOUW-moment).

Stel volgende vragen:

- Wanneer plannen we dat het best?

- Wat trekken we aan?

- Hoe kunnen we dat weten?

- Waar kunnen we het weerbericht vinden?

Indien dat wel aan bod kwam tijdens het WOUW-moment, bouw je er nu op verder en ga je meteen naar de kern.

2 Kern

2.1 Het weerbericht analyseren

Laat de leerlingen het weerbericht bekijken.

Toon eerst het weerbericht van Karrewiet.

Bespreek waarover iets wordt gezegd en wat er getoond wordt. Je kan het bijvoorbeeld hebben over neerslag, bewolking, temperatuur, windrichting en windsterkte.

Laat indien nodig het weerbericht nog een tweede keer zien.

Noteer de weerselementen op het bord.

Op Karrewiet wordt over het weer voor de volgende dagen niets verteld dus we kunnen nu nog altijd niet weten wanneer we de uitstap of buitenactiviteit moeten plannen. Daarom gaan we nu kijken naar het weerbericht op Eén.

Toon het weerbericht van Eén

Geef volgende luister- en kijkvragen mee:

- Over welke dagen wordt iets verteld?

- Herken je de weerselementen?

Bespreek het weerbericht. Vertel dat zowel het weer van vandaag als het weer van de volgende dagen besproken wordt en dat ze dus het weer voorspellen.

Laat de leerlingen per twee oefening 1 tot en met 3 in het werkboek op pagina 4 en 5 maken.

Bespreek kort de moeilijke woorden uit het weerbericht en verbeter samen.

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 7

2.2 Hoe wordt het weer voorspeld?

Hoe kan de weerman of weervrouw weten welk weer het overal in België is? Hij/zij rijdt niet heel het land rond om het weer te gaan bekijken, dus hoe zouden ze dit dan te weten kunnen komen? Hoe weet de weerman of weervrouw welk weer het de volgende dagen wordt?

Toon video 1

Geef de leerlingen de volgende kijkvragen mee:

- Wat gebruiken ze om te weten welk weer het nu is?

Antwoord: Ze gebruiken meetinstrumenten om te weten welk weer het nu precies is. Ze noemen dit het 'meetveld'. Wij noemen dit het weerstation.

- Wat gebruiken ze om het weer te voorspellen?

Antwoord: Ze gebruiken satellieten om het weer te voorspellen. Die nemen foto’s van de wolken, meten de temperatuur en de luchtdruk hoog in de lucht.

- Wat doet een weerman allemaal?

Antwoord: Hij/zij bekijkt alle gegevens: de metingen van het weerstation, de informatie van de satellietbeelden, de wolkenfoto’s … Zo voorspellen ze het weer voor de komende dagen.

Geef meer uitleg over satellieten: De satellieten worden met een raket in een baan rond de aarde geschoten en daar blijven ze ronddraaien. Toon op de website van het KMI via 'waarnemingen' de wolkenbeelden die door de satelliet genomen zijn.

Leg uit: Het KMI is het Koninklijk Meteorologisch Instituut, waar ze het weer meten en voorspellen.

Bekijk waar er weerstations staan in België. Welk weerstation is het dichtst in de buurt?

Leg uit dat het belangrijkste weerstation in Ukkel staat. Toon waar Ukkel ligt op de kaart.

Laat de leerlingen oefening 4 in het werkboek pagina 6 oplossen.

3 Slot

Toon het weerbericht van Eén opnieuw. Zet het beeld stil op het weekoverzicht.

Laat de leerlingen de volgende vragen bespreken per twee:

- Welke dag zouden we best kiezen voor de buitenactiviteit/uitstap en waarom?

- Welk weer voorspellen ze voor morgen?

Laat de leerlingen oefening 5 en 6 in het werkboek op pagina 6 maken.

De weerman doet een weersvoorspelling. Klopt deze voorspelling wel? Hoe kunnen we dit weten?

Vertel dat de enige manier om te controleren of de weersvoorspellingen kloppen, is door zelf de temperatuur, wind … elke dag te meten.

Thema
8
3: Wolk, waar ga je heen?

Les 2 We meten de temperatuur

Lesdoelen

1. De kinderen kunnen verwoorden waarvoor de verschillende thermometers worden gebruikt.

2. De kinderen kunnen de temperatuur van een thermometer aflezen tot op één graad nauwkeurig en noteren in °C.

3. De kinderen kunnen verwoorden wat de minimum- en maximumtemperatuur is.

4. De kinderen kunnen verwoorden dat de temperatuur gemeten wordt in de schaduw en uit de wind en regen zoals bijvoorbeeld in een thermometerhut.

Lesmateriaal

- werkboek p. 2 - 3 en 7 - 8 - bijlage 1: dhr. Anders Celsius - bijlage 2: thermometerhut - verschillende thermometers: digitale thermometer, buitenthermometer, vleesthermometer, koortsthermometer, minimum-maximumthermometer, zwembadthermometer - krat - kartonnen doos - gesloten bak in plastic of hout - post-it per groep met het groepsnummer op - kompas per groep

Vooraf

Zet de voorspelling voor de weektemperaturen op het einde van het weerbericht van vandaag klaar op de pc of het digibord.

Zet de temperatuurgrafiek van één van de meetstations op www.kmi.be klaar.

Verdeel de klas in verschillende groepen voor de opdracht buiten in fase 2.2.

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 9

Lesverloop

1 Instap

Bekijk nog eens de voorspelling van gisteren over de temperatuur van vandaag.

Er worden temperaturen gezegd en getoond. Wat is het verschil tussen deze temperaturen? Wanneer worden die gemeten?

Kom tot de volgende antwoorden over minimum- en maximumtemperatuur:

- De minimumtemperatuur is de laagste temperatuur van de dag. Die wordt 's nachts gemeten.

- De maximumtemperatuur is de hoogste temperatuur van de dag. Die wordt in de middag gemeten.

We gaan eens meten of de voorspellingen van vandaag wel kloppen.

2 Kern

2.1 Wat is een thermometer?

Verzamel de leerlingen rond de demotafel met de verschillende soorten thermometers

Bespreek:

- Met welke thermometer kun je de buitentemperatuur meten?

- Waarvoor dienen de andere thermometers?

- Wat is een minimum-maximumthermometer?

Kom voor de laatste vraag tot het volgende antwoord: Om niet de hele nacht bij de thermometer te moeten waken om te zien wanneer het het koudst is, is een minimum-maximumthermometer handig. Die onthoudt de koudste en de warmste temperatuur.

Toon de temperatuurgrafiek van één van de meetstations via www.kmi.be, onder de rubriek 'waarnemingen'.

Neem het meetstation het dichtst bij je school.

Stel volgende vragen:

- Wanneer was het het koudst?

- Wat was de minimumtemperatuur?

- Wanneer was het het warmst?

- Hoe noemen we de warmste temperatuur?

Ga nu over tot de bespreking van de thermometer. Wat staat er allemaal op een thermometer? Hoe werkt een thermometer eigenlijk?

Kom tot het antwoord dat een thermometer bestaat uit een reservoir met een rode of blauwe vloeistof (kwik of alcohol), een zeer dun glazen buisje en een schaalverdeling met cijfers.

Laat de leerlingen aflezen hoe hoog (de positieve temperaturen) en hoe laag (de negatieve temperaturen) de thermometer kan gaan.

Benoem het vriespunt, namelijk 0 °C.

Wolk, waar ga je heen?

Thema
10
3:

Laat enkele leerlingen de binnentemperatuur aflezen. Is de temperatuur bij alle thermometers gelijk? Welke maateenheid gebruiken we bij temperatuur?

Kom tot het antwoord graden Celsius. Vertel dat we dit noteren als °C.

Toon bijlage 1

Vertel dat deze maateenheid vernoemd is naar dhr. Anders Celsius. Hij is een Zweed die honderden jaren geleden leefde (1701-1744) en deze schaal bedacht heeft.

Leg uit hoe een thermometer werkt:

Als de kwik of de alcohol in het reservoir warmer wordt, gaat het uitzetten en heeft het meer plaats nodig. Daardoor gaat het kwik omhoog in het buisje. Het omgekeerde gebeurt wanneer het kouder wordt.

2.2 Waar hangen we de buitenthermometer op?

Verdeel de leerlingen in groepen.

Geef de volgende opdracht:

Zoek samen een plek op de speelplaats waar je de temperatuur buiten het beste kunt meten. Je gaat dus op zoek naar een plek om de thermometer op te hangen. Overleg hierover samen met je groep. Dat betekent dat je, als je een voorstel hebt, ook zegt aan de anderen van je groep waarom je dat een goede plek vindt. Heb je een plek gevonden, hang dan de post-it met je groepsnummer op en kom terug naar hier. Iedereen uit je groep moet kunnen uitleggen waarom je de thermometer op die plek zou hangen.

Maak afspraken over hoe de leerlingen zich moeten gedragen op de speelplaats. De leerlingen zoeken in verschillende groepen een geschikte plek en hangen hun post-it op. Ze komen terug naar het verzamelpunt.

Ga vervolgens met heel de klas bij elke plek langs. Laat de leerlingen uitleggen waarom ze de thermometer daar zouden ophangen. Haal telkens de goede criteria uit de antwoorden, zoals niet in de zon en niet in de regen.

Indien de zon niet schijnt, laat je de leerlingen nagaan op welke muur de zon nooit zal schijnen. Dit kunnen ze doen met behulp van een kompas. De zon zal namelijk nooit schijnen op een noordelijke muur.

Stel volgende vragen:

- Waar staat de zon ’s morgens?

- Op welke muur schijnt de zon dan?

- En ’s middags?

- En ’s avonds?

- Op welke muur zal de zon nooit schijnen?

We kunnen ook zelf schaduw maken, zodat onze thermometer in de schaduw kan hangen.

Toon de kartonnen doos, de gesloten bak in plastic of hout en het krat. Welke doos of krat is het meeste geschikt om onze thermometer in op te hangen?

Kom tot het antwoord dat een krat de beste optie is. In een gesloten doos is de temperatuur warmer. Een krat is beter, omdat het open is aan de zijkant. Daardoor kan er lucht in.

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 11

Bevestig het krat aan een paal zodat de opening naar het noorden gericht is of hang die op aan een noordelijk muur.

Vat samen: We hangen de thermometer op een plaats uit de zon en uit de regen. Daarom hangen we hem op aan een muur die naar het noorden gericht is, zodat hij niet in de zon hangt. We zorgen ervoor dat de thermometer niet in de regen hangt door hem in een half open kast te hangen.

Je kan ook nog meer ervaringsgericht werken en een thermometer in de zon ophangen en één in de schaduw. Laat de leerlingen de temperatuur dan aflezen en vergelijken wanneer de zon schijnt. Vraag aan de leerlingen welke temperatuur in het weerbericht gezegd wordt en waar die wordt gemeten.

Laat de leerlingen met hun groep oefening 1 tot en met 4 in het werkboek op pagina 7 en 8 oplossen.

3 Slot

Laat de leerlingen de buitentemperatuur aflezen op de thermometer.

Laat hen de gemeten temperatuur en de voorspelde maximumtemperatuur aanvullen in het werkboek op pagina 2 en 3.

Laat de leerlingen de gemeten temperatuur vergelijken met de maximumtemperatuur van de voorspelling.

Is het meer of minder? Hoe komt dat verschil?

Kom tot de conclusie dat dit geen wetenschappelijke meting is en dat het niet overal in het land even warm is. Leg uit dat alles afhangt van het moment van de dag en de plaats in België.

Bekijk samen met de leerlingen de voorspelling voor morgen in het jeugdjournaal of op de website van Eén of op www.kmi.be. Laat deze voorspelling ook noteren in het werkboek pagina 2 bij een volgende dag.

Thema 3:
12
Wolk, waar ga je heen?

Les 3 Van waar komt de wind?

Lesdoelen

1. De kinderen kunnen de windrichting bepalen aan de hand van een windwijzer.

2. De kinderen kunnen de stappen van het technisch denkproces volgen om iets te maken (probleem verwoorden, ontwerp maken, uittesten, aanpassen ontwerp).

3. De kinderen kunnen passend materiaal en hulpmiddelen kiezen om een windzak te maken.

4. De kinderen kunnen een eenvoudige windwijzer en windmolen maken aan de hand van een ontwerptekening.

5. De kinderen kunnen verwoorden dat de windrichting gemeten wordt met een windwijzer en de windkracht met een windzak.

6. De kinderen kunnen verwoorden dat de windkracht uitgedrukt wordt met de schaal van Beaufort.

7. De kinderen kunnen verwoorden dat wind een energiebron is en hiervan voorbeelden geven.

Lesmateriaal

- werkboek p. 9 - 15

- video 2: weerstation maken (Archief voor Onderwijs) - video 3: windkrachtmeter - video 4: Karrewiet: wat is een tyfoon of orkaan? (Archief voor Onderwijs)

- voor de windwijzer (per groep):

• karton (A4)

• satéstok

• plakband

• kurk

• rietje

• wijnfles gevuld met water

• blanco windroos

• patroon voor de twee pijlen - voor de windkrachtmeter (per groep):

• stok

• touw (minimum twee meter)

• lichte plastic zak en een zware, stevige plastic zak

• krantenpapier

• licht stuk stof (bijvoorbeeld glasgordijn) en een zwaar stuk stof

• blad papier

- voor de windmolen (per groep of leerling):

• kopieerblad 1: sjabloon windmolen

• vierkant blad stevig papier (16 cm op 16 cm)

• schaar

• plooirietje

• lege rol keukenpapier

• spijker

• 20 cm naaigaren

• licht voorwerp zoals een slijper

Vooraf

Verdeel de leerlingen in groepen van vier. Leg het materiaal klaar per groep.

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 13

Lesverloop

1 Instap

Over welke weerselementen verzamelt de weerman/weervrouw informatie naast de temperatuur?

Bespreek kort het verschil tussen windrichting en windsterkte.

Hoe kunnen we meten uit welke richting de wind komt?

Bespreek kort enkele antwoorden, bijvoorbeeld naar de bomen kijken, een vlagje in de lucht houden, een windwijzer …

Hoe kunnen we weten hoe sterk de wind waait?

Kondig aan dat de leerlingen een eigen windwijzer en windkrachtmeter zullen ontwerpen en maken.

2 Kern

2.1 Windwijzer en windkrachtmeter maken

Verdeel de klas in verschillende groepen. Windwijzer

Toon video 2

Bespreek de criteria voor de windwijzer en de ontwerpprincipes.

Wat moet de windwijzer kunnen?

Kom tot het antwoord dat een windwijzer de windrichting moet aangeven en moet kunnen aanwijzen van waar de wind komt. Daarom moet hij dus kunnen draaien door de wind.

Om te weten uit welke richting de wind komt, hebben we een windroos nodig.

Vul samen de windroos aan bij oefening 1 in het werkboek op pagina 9.

Maak afspraken voor het samenwerken in groep: We luisteren naar de meningen en ideeën van de andere groepsleden en overleggen eerst voor we iets doen. Soms moet je van je eigen mening afstappen en tot een akkoord komen vooraleer je het uitvoert.

Geef alle groepen het nodige materiaal om een windwijzer te maken.

Laat de leerlingen verschillende windwijzers maken en uittesten aan de hand van het werkboek pagina 9 en 10. Laat hen de bijhorende oefeningen aanvullen.

Kom tot de conclusie dat de windwijzer met een grote staart de beste is. De wind blaast tegen de grote staart, waardoor de staart wegdraait van de wind. Dit betekent dat de pijl draait naar de wind en dus toont vanwaar de wind komt.

Thema 3:
14
Wolk, waar ga je heen?

Windkrachtmeter

Toon video 3

Digitale meters kunnen we niet maken, maar hoe kunnen we nog zien hoe hard de wind waait?

Kom tot het antwoord dat we dit kunnen zien aan de bomen, de rook uit de schouw, de golven of met een vlag.

Hoe moet een windkrachtmeter eruit zien? Moet het iets zwaar of licht zijn?

Leg het nodige materiaal om een windkrachtmeter te maken klaar. De leerlingen maken vervolgens een windkrachtmeter aan de hand van de stappen van oefening 7 tot en met 9 in het werkboek pagina 11.

Laat de leerlingen uit de materialen kiezen wat het meest geschikt is. Laat hen zelf uitzoeken hoe ze de zak zullen bevestigen aan de stok.

Laat de leerlingen de windzak buiten uittesten en eventueel aanpassen.

Welk materiaal kozen jullie en waarom? Werkt de windkrachtmeter goed? Wat moet je aanpassen?

Je kan eerst beide opdrachten bespreken en dan de leerlingen aan het werk zetten met beide ontwerpen OF werk met een doorschuifsysteem: de helft van de klas start met de windwijzer, de anderen met de windkrachtmeter. Zo kun je wanneer elke groep één ontwerp af heeft, de meetopdracht uitvoeren. Is er nog tijd over op het einde van de les, dan maakt elke groep ook het andere toestel.

2.2 De windrichting en windkracht meten

Laat de leerlingen de windrichting meten met hun windwijzer en laat hen de windkracht bepalen met hun windkrachtmeter.

Bespreek de plaats waar je dit best doet op de speelplaats. Laat de leerlingen meten op verschillende plaatsen. Laat hen zelf de plaats zoeken met het meeste wind.

Bespreek de windsterkte:

- Hoe hangt de windzak?

- Is het windstil?

- Is er een zwakke wind?

- Is er een matige of sterke wind?

Laat de leerlingen oefening 10 en 11 in hun werkboek op pagina 11 aanvullen.

Bekijk samen de schaal van Beaufort in het werkboek op pagina 12 en 13.

Toon video 4 of zoek zelf een artikel over orkaanverwoestingen of stormen uit de actualiteit. Dit is ter illustratie, zodat de leerlingen zich iets kunnen voorstellen bij een orkaan of storm.

Thema 3:
ga je heen? 15
Wolk, waar

2.3 Waarvoor wordt windkracht gebruikt?

Laat de leerlingen pagina 14 in het werkboek nemen.

Start een klasgesprek met de volgende vragen:

- Wanneer vind jij veel wind fijn?

- Wat kun je doen als het hard waait? (bijvoorbeeld fietsen met meewind, vliegeren of windsurfen)

- Waarvoor wordt windkracht nog gebruikt?

Besluit dat wind wordt gebruikt als energiebron. Bekijk waar er windmolens staan in de gemeente of buurgemeentes.

Duid de windmolens eventueel aan met een pictogram op de kaart van de gemeente die in de klas hangt.

2.4 Windmolen maken

Geef alle groepen kopieerblad 1 en het andere nodige materiaal

Laat de leerlingen een windmolen maken aan de hand van oefening 12 in het werkboek op pagina 15.

Laat de leerlingen de windmolen buiten uittesten.

Tips voor als de windmolen niet werkt:

- Indien het rietje draait en het draadje niet meedraait: het draadje vastkleven of steviger vastbinden.

- Indien de schoepen draaien, maar het rietje niet meedraait: de schoepen ter hoogte van de ribbels van het plooirietje bevestigen.

- Indien de schoepen er af draaien: iets bevestigen op het einde van het rietje.

3 Slot

Laat de leerlingen de waarnemingen noteren op de weerkalender in het werkboek op pagina 2 en 3. Vergelijk het weerbericht met de voorspellingen.

Bekijk samen het weerbericht voor morgen en noteer de voorspellingen in de weerkalender.

Thema 3:
16
Wolk, waar ga je heen?

Les 4 Hoe komt het dat het regent?

Lesdoelen

1. De kinderen kunnen bewolking nauwkeurig waarnemen en benoemen als: niet bewolkt, licht bewolkt, zwaar bewolkt, gesloten hemel.

2. De kinderen kunnen verwoorden dat de zon een energiebron is en zonnepanelen elektriciteit of warm water maken.

3. De kinderen kunnen verwoorden hoe regen wordt gevormd.

4. De kinderen kunnen het proces van water naar waterdamp benoemen als ‘verdampen’.

5. De kinderen kunnen verwoorden dat waterdamp op een koud oppervlak fijne druppeltjes vormt.

Lesmateriaal

- werkboek p. 16 - 21 - simulatie: waterkringloop - video 5: wolkenatlas (Archief voor Onderwijs) - video 6: droogte (Archief voor Onderwijs)

- video 7: Karrewiet: overal in Vlaanderen aanhoudende droogte (Archief voor Onderwijs) - balpen - kleurpotloden - laptop of tablet met internetverbinding per groep - proef 1:

• gieter met water

• twee natte doeken

• wasknijpers - proef 2 (per groep):

• glas

• ijsblokjes - proef 3 (per groep):

• spiegel uit de koelkast - proef 4 (per groep):

• glazen bokaal of theeglas met handvat

• aluminiumfolie

• elastiek

• ijsblokjes

• waterkoker (één voor alle groepen)

Vooraf

Zet het materiaal voor de proeven klaar. De proeven met water laat je best op een locatie doen waar je makkelijk aan water kan geraken en er een koelkast en stopcontact is, bijvoorbeeld in de eetzaal.

Zet de video’s klaar per groep.

Fase 1.1, 1.2 en proef 1 van 2.2 gebeuren buiten op de speelplaats. De leerlingen hebben wel hun werkboek, een balpen en kleurpotloden nodig.

Bekijk de handleiding bij de simulatie van de waterkringloop op Kabas in het bestand ‘Handleiding simulaties’.

Thema 3:
ga je heen? 17
Wolk, waar

Lesverloop

1 Instap

1.1 Waarneming van het weer

Laat de leerlingen met hun zelfgemaakte instrumenten de windrichting en windsterkte meten.

Laat de leerlingen hun waarnemingen noteren in het werkboek op pagina 2 en 3.

Welke weerselementen hebben we nog niet zelf geobserveerd? (bewolking en neerslag)

Vertel dat neerslag water is of een vorm van water dat op de aarde terecht komt.

1.2 Waarneming van de bewolking

Laat de leerlingen de bewolking bekijken en oefening 1 in het werkboek pagina 16 maken. Vervolgens vergelijken ze met de wolkenfoto’s van oefening 2 in het werkboek op pagina 16. Bespreek in welk weertype deze wolken passen.

2 Kern

2.1 Bewolking en zon

Verwijs naar de waarneming van de bewolking.

Start een klasgesprek over bewolking en zon.

Wat heb jij het liefst: bewolking of zon? En welk soort bewolking?

Teken ze bij oefening 3 in het werkboek op pagina 17.

Wat hebben mensen op de afbeeldingen bij oefening 3 het liefst, denk je?

Vul oefening 3 verder aan.

Er bestaat zelfs een heuse wolkenatlas met wel meer dan tien soorten wolken in.

Toon video 5

Bespreek:

- Wat zijn zonnepanelen?

- Wat doen zonnepanelen?

- Wie heeft zonnepanelen?

- Zie je er in de buurt van de school of van je huis?

Toon een rekenmachine of lamp of ander voorwerp met zonnecellen.

De boer heeft ook graag bewolking als de planten dringend water nodig hebben, zodat ze niet verder uitdrogen door de zon en er neerslag kan vallen.

Valt er uit alle wolken neerslag?

Thema 3:
18
Wolk, waar ga je heen?

2.2 Verdampen van water

Ga aan de slag met de proefjes. Voor de eerste proef trek je samen naar de speelplaats. Proefjes 2, 3 en 4 stellen we voor om in groepjes af te werken maar je kunt er ook voor kiezen om dit samen te doen aan de demotafel.

Overloop samen op pagina 17 van het werkboek de stapjes bij een proefje. Laat de kinderen kort toelichten en herhalen.

Proef 1: Wat gebeurt er met het regenwater dat op de speelplaats valt?

Kom tot het antwoord: Een deel van het water dringt in de grond en een ander deel blijft op de speelplaats liggen.

Doe proef 1 om dit uit te testen. Indien de speelplaats niet nat is, giet je met de leerlingen op een afgebakende zone op de speelplaats telkens even veel water uit met een gieter op: - een plekje in de zon. - een plekje in de schaduw.

Hang een vochtige doek op aan een draad in de zon en in de schaduw.

Laat de leerlingen voorspellen wat er gaat gebeuren. Ze noteren hun voorspelling bij oefening 4 in het werkboek op pagina 18.

Vertel dat er een groot probleem is, want de boeren hebben dringend regen nodig door de aanhoudende droogte.

Toon video 6 en/of video 7

Bespreek mogelijke oplossingen met de leerlingen.

Kunnen we zelf wolken en regen maken?

Bekijk de situatie op de speelplaats (kan eventueel ook een les later).

Het water is weg! Waar is het naartoe? Hoe komt dat?

(Dat noemen we verdampen. Het water is waterdamp geworden en zit in de lucht. We kunnen het niet zien.)

Welke plas is het snelste verdampt?

Laat de leerlingen dit bij oefening 6 en 7 noteren in het werkboek pagina 18.

Bespreek nu ook wat er is gebeurd met de vochtige doeken.

Leg het materiaal voor proef 2, proef 3 en proef 4 klaar.

Laat de leerlingen de proeven uitvoeren aan de hand van de beschrijving in het werkboek op pagina 18 tot en met 19 en laat hen oefening 8 tot en met 19 maken. Oefening 11, oefening 15 en oefening 19 doen ze enkel mondeling.

Thema 3:
je
19
Wolk, waar ga
heen?

Voor proef 3 ga je bij elke groep langs met de waterkoker

Proef 2, 3 en 4 zijn telkens toepassingen van condenseren: waterdamp wordt bij aanraking van een koud oppervlak terug een waterdruppel.

Bij proef 1 maken we van de spiegel een koud oppervlak door hem even in het diepvriesvak te leggen. De damp komt van onze adem. Laat de kinderen verwijzen naar wat er gebeurt als ze op een koude winterdag hard uitademen: dan wordt die waterdamp ook ‘zichtbaar’. Nu gebeurt hier hetzelfde, maar we vangen de damp op tegen de koude spiegel.

Bij proef 2 maken we de buitenkant van het glas zeer fris. Zonder dat we dat zelf waarnemen is er waterdamp aanwezig is de lucht rondom ons. Op het koude oppervlak van het glas vol ijs zet die damp zich vast en vormt na een tijdje druppeltjes. Denk hierbij aan de legendarische reclame van een frisdrankenmerk.

Bij proef 3 komen we heel dicht bij de waterkringloop. Met het hete water hebben we de zee waar het water verdampt. Met de gekoelde folie bootsen we de koude luchtlagen na waar de wolken worden gevormd. Die koelen af tot waterdruppels en worden zo zwaar dat ze weer naar beneden vallen.

Bespreek na de proeven de verklaringen en laat hen de besluiten aanvullen bij oefening 11, oefening 15 en oefening 19 in het werkboek pagina 18 tot en met 19.

2.3 De waterkringloop deel 1

Laat de leerlingen het eerste deel van de waterkringloop verkennen aan de hand van de simulatie. Dit gaat over verdamping, wolkenvorming door condensatie en neerslag.

Versie 1:

Laat de leerlingen experimenteren met de parameters onderaan: het reliëf van het land, de sterkte van de zon en van de wind. Wat gebeurt er als we …? Ontdek en becommentarieer verschillende combinaties en scenario's.

Versie 2: Ga nu in op de opdrachten. Probeer ervoor te zorgen dat de figuren het weer krijgen dat ze wensen. Stel samen de parameters in. Kijk wat er gebeurt en evalueer. Pas eventueel terug aan als het resultaat tegenvalt.

Zorg dat de simulatie ook buiten de WO-les beschikbaar blijft voor de leerlingen om verder te experimenteren.

Hoe worden er in het echt regenwolken gemaakt?

Laat de leerlingen oefening 20 in het werkboek pagina 20 maken.

In thema 6 komt de waterkringloop opnieuw aan bod en werken de leerlingen opnieuw met deze simulatie. Daar ligt de nadruk op het tweede deel van de waterkringloop met vervuiling en waterzuivering.

Thema 3: Wolk,
20
waar ga je heen?

3 Slot

3.1 Andere wolken

Bekijk samen met de leerlingen de afbeeldingen in het werkboek op pagina 21. Hoe worden deze wolken gemaakt?

Laat de leerlingen verwoorden hoe deze ontstaan.

Bijvoorbeeld: Uit de uitlaat van een vliegtuig komt warme lucht. Deze condenseert tot waterdruppeltjes. Idem bij de fabriek. Soms bevat de lucht van de fabriek echter ook vervuilende stoffen.

Laat de leerlingen de foto bekijken waarbij er een wolk in het gebouw hangt.

Laat de leerlingen vrij reageren. Indien er weinig reactie komt, stel je enkele vragen:

- Wat vind je vreemd aan deze foto?

- Kan dat, een wolk in een huis?

- Hoe komt die wolk daar, denk je?

Vertel vervolgens dat Berndnaut Smilde een kunstenaar is die wolken maakt in gebouwen en hiervan foto's neemt. Je kan eventueel op het internet nog andere foto's van hem zoeken en tonen.

3.2 De weerkalender

Laat de leerlingen de waarnemingen noteren op de weerkalender in het werkboek op pagina 2 en 3. Vergelijk het weerbericht met de voorspellingen. Bekijk samen het weerbericht voor morgen en noteer de voorspellingen in de weerkalender.

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 21

Les 5 We meten de neerslag

Lesdoelen

1. De kinderen kunnen de soorten neerslag herkennen en benoemen.

2. De kinderen kunnen aan de hand van een werktekening een pluviometer maken.

3. De kinderen kunnen verwoorden hoe de hoeveelheid neerslag gemeten wordt en weten dat deze uitgedrukt wordt in mm.

4. De kinderen kunnen verwoorden hoe je je het best gedraagt bij onweer.

5. De kinderen kunnen vanuit een probleem naar een oplossing zoeken en er kritisch over nadenken.

Lesmateriaal

- werkboek p. 22 - 25 - bijlage 3: bliksem maken met een kam - bijlage 4: bliksem maken met een bakblik - video 2: weerstation maken (Archief voor Onderwijs)

- video 8: sneeuw (Archief voor Onderwijs)

- video 9: hagel (Archief voor Onderwijs)

- video 10: mist (Archief voor Onderwijs)

- video 11: onweer (Archief voor Onderwijs) - grote plastic bak - plastic of glazen fles - grote trechter - kartonnen doos - plastic zak - glas of beker - per groep:

• plastic fles van 1 liter of 1,5 liter

• stevige plakband of twee grote papierklemmen

• alcoholstift

• eventueel geplastificeerd stuk (van 10 cm) papieren meetlint. - proef 1:

• plastic kam

• metalen deurknop

• wollen trui of sjaal

• verduisterd lokaal - proef 2:

• metalen bakblik

• stuk klei

• plastic placemat

• metalen munt

• verduisterd lokaal

Vooraf

Leg het materiaal voor de proeven klaar

Zet de video’s klaar.

Reserveer een lokaal dat verduisterd kan worden en waarvan de deur een metalen knop heeft.

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 22

Lesverloop

1 Instap

Verwijs naar de vorige les:

- Hoe wordt regen gemaakt?

- Valt er altijd regen uit een wolk of kan er ook andere neerslag uit een wolk vallen? Welke?

- Ook mist, ijs en het witte laagje op de straat als het koud is, is neerslag.

- Van welke soort neerslag houd jij het meest? Waarom? En het minst?

Beluister het weerbericht van vandaag. Wat zeggen ze in het weerbericht over de neerslag? (bijvoorbeeld de soort, de hoeveelheid)

2 Kern

2.1 Soorten neerslag

Welke neerslag kan er nog uit een wolk vallen?

Laat de leerlingen in groepen (of eventueel klassikaal) video 2, video 8, video 9 en video 10 bekijken. Laat de leerlingen oefening 1 in het werkboek pagina 22 maken over de soorten neerslag.

2.2 Meetinstrument maken om de hoeveelheid neerslag te meten

Houd een klasgesprek in de zithoek zodat de leerlingen elkaar goed kunnen aankijken bij het gesprek en het materiaal kunnen bekijken.

Bespreek kort klassikaal: Hoe kunnen we meten hoeveel neerslag er valt?

Kom tot het antwoord dat we de neerslag moeten kunnen opvangen.

Bekijk nog eens video 2, maar nu het deel over de pluviometer.

Bespreek de functie en de ontwerpcriteria voor een pluviometer: - voldoende neerslag opvangen - het water mag niet verdampen (opdrogen) - kunnen aflezen hoeveel neerslag er is

Laat de leerlingen uit de verschillende voorwerpen kiezen welke ze het beste vinden en verwoorden waarom.

Bespreek de voor- en nadelen van elk voorwerp: - de grote bak kan veel neerslag opvangen, maar het kan ook gemakkelijk verdampen/opdrogen - in een fles kan er weinig neerslag opgevangen worden - in een maatbeker kan de neerslag ook gemakkelijk verdampen

Verwoord nog eens het probleem en laat de leerlingen oplossingen formuleren.

Thema 3:
ga je heen? 23
Wolk, waar

Kom tot het volgende antwoord: We vangen best de neerslag op in een fles met een trechter. Op de fles maken we een schaal om af te lezen hoeveel neerslag er gevallen is. Om de centimeter zetten we een streepje met onuitwisbare stift ofwel kleven we er een geplastificeerd meetlint aan vast.

Laat de leerlingen bij oefening 2 in hun werkboek pagina 23 aanduiden wat ze zullen gebruiken voor hun pluviometer.

Verdeel de leerlingen in groepen. Laat één leerling van elke groep om het nodige materiaal komen.

Laat de leerlingen een pluviometer maken aan de hand van pagina 23 en 24 in het werkboek.

Evalueer de pluviometer na enkele regenachtige dagen.

Hoe komt het dat er zo weinig water in zit, hoewel het veel heeft geregend?

Kom tot het antwoord: Er is een smalle opening. Daardoor kan onze pluviometer niet veel water opvangen.

Vergelijk met de pluviometer van het KMI, die een veel grotere opening heeft, namelijk één vierkante meter. Hoe kunnen we de opening groter maken om meer water op te vangen?

Bijvoorbeeld: water opvangen in een grote bak en in een fles of maatbeker gieten.

Laat de leerlingen dat proberen en de nieuwe pluviometer evalueren.

2.3 Klassikaal verkennen van de buienradar

Je wil straks een fietstocht maken of naar huis rijden met de fiets. Je zou graag droog thuis komen. Gaat het regenen of onweren?

Zoek samen op buienradar of het zal regenen of niet.

2.4 Help, onweer!

Wie houdt er van onweer? Wie niet? Waarom? Hoe ontstaat onweer? We bekijken het samen.

Toon video 11

Maak oefening 5 in het werkboek op pagina 25.

Hoe kan je weten of het onweer dichtbij is?

Kom tot het antwoord dat als je de bliksem ziet, je moet tellen: 1-2-3-4 … tot je de donder hoort. Als je maar tot 3 kan tellen, is het onweer dichtbij, op ongeveer 1 km.

Leg uit:

De donder en bliksem vinden tegelijk plaats maar geluid, de donder dus, heeft meer tijd nodig om door de lucht te gaan dus hoor je die later. Het licht gaat supersnel.

Wat doe je best als het dichtbij onweert en je bent buiten?

Wolk, waar ga je heen?

Thema
24
3:

Bespreek: Je mag niet schuilen onder een boom of in een open veld blijven staan. Als je geen veilige schuilplek hebtook de auto is een schuilplaats - ga je hurken met je benen tegen elkaar en maak je je zo klein mogelijk.

Laat de leerlingen oefening 6 in het werkboek pagina 25 oplossen.

Wat doe je binnen als het onweert?

Kom tot het antwoord: De elektriciteitskabels van de radio en televisie uittrekken en niet voor het venster gaan staan.

3 Slot

3.1 Bliksem maken

Leg het materiaal voor proef 1 en 2 klaar.

Doe proef 1 en proef 2. Gebruik hiervoor bijlage 3 en bijlage 4.

Bij proef 1 zal je bliksem maken met een kam. Hiervoor wrijf je in een verduisterde kamer met een wollen trui of sjaal over de kam. Houd de kam daarna meteen bij de metalen deurklink.

Wat zag je? (een vonk)

Dit is zoals een bliksem. Door de wrijving, wordt de kam elektrisch geladen en kan er een vonk overspringen. Bij proef 2 maak je bliksem met een bakblik. Hiervoor duw je een handvol klei op een metalen bakblik, zodat het vast zit en je hiermee het bakblik kan opheffen. Zet het bakblik op de plastieken placemat en wrijf het blik heen en weer. Je mag alleen de klei aanraken! Hef het bakblik omhoog bij de klei, zonder het bakblik zelf aan te raken. Houd een munt dicht bij de onderkant.

Wat zie je?

Vraag naar de ervaringen van leerlingen die al eens een elektrische snok gevoeld hebben, bijvoorbeeld als ze de deur van de auto open doen en ze hebben schoenen met rubberen zolen aan die over het synthetisch tapijt wrijven. Of wanneer ze hun haar kammen met een plastic kam. Daarbij gaat het haar soms rechtop staan.

3.2 Plaats de pluviometers

Plaats met de leerlingen de pluviometers in het weerstation. Bespreek met de leerlingen hoe hij vast kan staan zodat hij niet omwaait.

Mogelijke antwoorden zijn: - keitjes errond leggen - vastzetten tussen bakstenen - in de grond ingraven

Laat de leerlingen de weersvoorspellingen en het weer van vandaag noteren in het werkboek pagina 2 en 3.

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 25

Les 6 Sneeuwpret of niet?

Lesdoelen

1. De kinderen kunnen verwoorden dat water bevriest bij 0 °C, het vriespunt.

2. De kinderen kunnen verwoorden dat zout water moeilijker bevriest en zout het ijs doet smelten.

3. De kinderen kunnen een werktekening volgen om een proef correct uit te voeren.

4. De kinderen kunnen verwoorden hoe je het voetpad sneeuw- en ijsvrij maakt.

5. De kinderen kunnen de functie van een sneeuwruimer en strooiwagen benoemen en beschrijven.

Lesmateriaal

- werkboek p. 26 - 32 - bijlage 5: sneeuwkristallen - bijlage 6: ijsbloemen - bijlage 7: regendruppels - video 12: sneeuw - video 13: koud beroep - video 14: strooidienst - proef 1: • twee kleine bakken

• maatbeker of kopje

• water

• zout - proef 2 (per groep): • vier ijsblokjes op een bord

• kom met zand

• zout

• suiker

• pepervat of peper in een kleine schaal - proef 3 (per groep)

• ijsblokje op een bord • touw

• theelepel

• zout - strooizout - Kahoot!-quiz (herhaling)

Vooraf

Leg de materialen voor de proeven klaar.

Verdeel de leerlingen in groepen van vier.

Zet de video’s klaar.

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 26

Lesverloop

1 Instap

Start een klasgesprek over sneeuwpret of niet.

Verwijs naar de antwoorden van de leerlingen in de vorige les op de vraag 'Van welke neerslagvorm houden jullie het meest en waarom?'.

Toon video 12

Voor wie is sneeuw en ijs leuk? Wat vind je er leuk aan?

Voor wie is sneeuw en ijs vervelend?

Waarom is dit vervelend voor hen?

2 Kern

2.1 Hoe houden we het veilig?

Toon video 13

Wat kunnen we doen om het veilig te houden voor postbodes, voetgangers en fietsers als het gesneeuwd heeft?

Kom tot het antwoord dat we de sneeuw kunnen ruimen door die op te vegen.

Laat de leerlingen oefening 1 en 2 in het werkboek op pagina 26 en 27 oplossen.

Indien de leerlingen ook suggereren om zout te strooien, vraag je: Waarom strooien ze zout op de weg? En geen zand of peper of suiker?

Indien de leerlingen niet tot 'zout strooien' komen, doe je eerst de proeven om na te gaan hoe sneeuw en ijs kunnen smelten en trek je van daaruit de conclusie.

2.2 Water bevriest, maar ijs smelt

Laat de leerlingen hun werkboek pagina 28 tot en met 30 nemen. Laat de leerlingen plaatsnemen rond de demotafel.

Voer samen proef 1 uit.

Vul twee kleine bakken met evenveel water in een dunne laag. Doe in één bak twee soeplepels zout en kleef er een etiket 'zout water’ op. Zet beide bakken in de diepvries.

Laat de leerlingen voorspellen: Wat bevriest het snelst?

Bespreek ook: Wanneer bevriest water? Wat is het vriespunt?

Laat de leerlingen oefening 3 in het werkboek pagina 28 aanvullen.

Kijk na een uur wat er is gebeurd.

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 27

Laat de leerlingen oefening 5 en 6 in het werkboek op pagina 28 aanvullen. Zuiver water bevriest bij 0 °C. Dat is het vriespunt. Het vriespunt van zout water ligt lager. Zout water bevriest niet zo snel.

Laat de leerlingen nu in groep proef 2 en 3 uitvoeren aan de hand van het stappenplan in het werkboek op pagina 29 en 30 en oefening 7 tot en met 14 oplossen.

Indien er niet genoeg materiaal is voor alle groepen, kun je deze proeven ook klassikaal doen.

Bespreek kort de conclusies in het werkboek na elke proef.

2.3 Hoe maken we de straten en de voetpaden sneeuwvrij in de winter?

Start een klasgesprek.

- Hoe smelten sneeuw en ijs het snelst?

- Hoe zouden we de straten en voetpaden sneeuwvrij kunnen houden en zorgen dat het water niet opnieuw ijs wordt?

Toon video 14

Vertel: Zout strooien op de wegen heeft ook nadelen. Als het regent, komt het zout in de berm terecht of in de bodem, die daardoor zouter wordt. Dat kunnen niet alle planten verdragen. Het zout is ook slecht voor het metaal van de auto en de fiets. Ze roesten sneller, bijvoorbeeld de ketting van je fiets.

Laat de leerlingen oefening 15 in het werkboek pagina 31 maken.

3 Slot

3.1 Wat is het?

Toon bijlage 5, bijlage 6 en bijlage 7.

Laat de leerlingen raden wat het is en hun verwondering uiten.

Laat de leerlingen de weersvoorspellingen en het weer van vandaag noteren in het werkboek pagina 2 en 3.

Wolk, waar ga je heen?

Thema
28
3:

3.2 Herhalingsmoment

We ronden deze lessenreeks af met een herhalingsmoment. In het werkboek op pagina 32 zie je een aantal herhalingsoefeningen die de inhoud van een aantal lessen herhalen. Op Kabas vind je aanvullend een Kahoot!-quiz. Het is een aanleiding om het thema even opnieuw te overlopen en de lessen te bekijken en te bespreken.

Daarbij kunnen de leerlingen het blanco bolletje bij het nummer van elke opdracht inkleuren volgens de eenvoudige legende:

- Ik weet.

- Ik begrijp.

De bedoeling is vooral om de leerlingen nog even te laten nadenken over wat we in dit thema allemaal leerden (kennen).

Bij iedere les geven wij zelf ook een indicatie van hoe je iedere opdracht kunt inkleuren. Dit vind je hieronder terug. Straks in de toetsen kunnen de oranje opdrachten als kennis worden bevraagd terwijl de groene opdrachten bevraagd worden als toepassing waarbij het begrijpen wordt geëvalueerd.

Deze werkwijze om een thema af te ronden bouwt verder op de aanpak in de eerste graad. Vanaf het vierde leerjaar werken we anders: de herhalingsopdracht vind je dan enkel online terug, in de vorm van een Kahoot!-quiz, bedoeld voor een kort klassikaal moment. In het werkboek vinden de leerlingen een studiewijzer op de laatste pagina. Die helpt hen om zich voor te bereiden op het toetsmoment.

Je kunt de herhalingsoefeningen en de kleuropdracht zowel individueel (contractwerk, huistaak …) als klassikaal laten uitvoeren. Het is evenwel nooit de bedoeling om alle leerstof nog eens te gaan herhalen en uitleggen in detail.

Verwijs de leerlingen ook naar het online aanbod op Kabas: - de digitale oefeningen; - de simulatie waterkringloop; - de oefentoets, die ze kunnen maken wanneer ze denken klaar te zijn voor de toets.

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 29
Les 1 1 2 3 4 5 6
Les 2 1 2 3 4 Les 3 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Les 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Les 5 1 2 3 4 5 6 Les 6 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15

Les 7 Evaluatiemoment

Lesdoelen Gesloten boek

1. De kinderen kunnen aangeven welk weerselement je kan meten met een gegeven meettoestel.

2. De kinderen kunnen verwoorden dat windmolens en zonnepanelen voor energie zorgen en de energiebron benoemen.

3. De kinderen kunnen beschrijven wat er gebeurt bij een gegeven proefje rond verdamping en condensatie.

4. De kinderen kunnen de stappen van het ontwerpproces verwoorden.

5. De kinderen kunnen verwoorden hoe je het voetpad sneeuwvrij houdt.

6. De kinderen kunnen aangeven wat je moet doen wanneer het onweert.

7. De kinderen kunnen het eerste deel van de waterkringloop uitleggen.

Open boek

1. De kinderen kunnen de gegevens op een weerkaart begrijpen en interpreteren.

2. De kinderen kunnen aangeven welke kledij past bij het gegeven weer.

3. De kinderen kunnen aanduiden hoe een windwijzer eruit ziet en kunnen dit verklaren.

4. De kinderen kunnen aanduiden waar je een thermometer het beste hangt om de buitentemperatuur te meten.

5. De kinderen kunnen de windsterkte (in Beaufort) noteren bij een gegeven foto of beschrijving.

6. De kinderen kunnen verwoorden dat zout water minder snel bevriest.

7. De kinderen kunnen de temperatuur aflezen op een thermometer.

8. De kinderen kunnen het vriespunt aanduiden op een thermometer.

Lesmateriaal

- kopieerblad 2: geslotenboektoets

- kopieerblad 3: correctiesleutel geslotenboektoets - kopieerblad 4: openboektoets - kopieerblad 5: correctiesleutel openboektoets

- kopieerblad 6: selfie - powerpoint 1: selfie

Vooraf

Kopieer kopieerblad 2 en kopieerblad 4 voor elke leerling.

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 30

Lesverloop

Deel de toetsbladen uit. De leerlingen noteren hun naam en klas. Overloop alle vragen. De leerlingen duiden met een markeerstift de belangrijkste begrippen in iedere vraag aan.

De eerste toets is een geslotenboektoets. De leerlingen mogen bij deze toets geen gebruik maken van hun werkboek of andere bronnen. Bij de openboektoets mogen ze hun werkboek wel gebruiken.

Beoordeling

Gesloten boek

Opdracht 1: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 1,5 punten Opdracht 2: 1 punt per correct antwoord Totaal: 2 punten

Opdracht 3: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 1,5 punten

Opdracht 4: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 1 punt

Opdracht 5: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 2 punten

Opdracht 6: 1 punt per correct antwoord Totaal: 2 punten

Totaal: 10 punten

Open boek

Opdracht 1: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 3 punten Opdracht 2: 1 punt per correct antwoord Totaal: 1 punten Opdracht 3: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 1 punten Opdracht 4: 1 punt per correct antwoord Totaal: 1 punt Opdracht 5: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 2 punten Opdracht 6: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 1 punt Opdracht 7: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 0,5 punt Opdracht 8: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 0,5 punt

Totaal: 10 punten

De selfie

Bezorg alle leerlingen de selfie (kopieerblad 6) van dit thema. Leid kort in. We hebben het thema afgerond. We sluiten zoals steeds af met een momentje waarop we het even stil maken en een selfie maken van wat we er zelf van vinden.

Start de powerpoint met de eerste dia. Laat die voorlezen indien dat wenselijk is. Je leest de vragen en de antwoorden. Kruis nu het antwoord aan dat het best bij jou past, volgens jou. Wanneer je klaar bent, vouw je het blad en kleef je het dicht.

De leerlingen houden het bij op de afgesproken plaats. Dat kan een eigen envelop zijn, of een ringmapje of …

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 31

100' In deze WOUW-actie worden de leerlingen voor één week weerman of weervrouw. Ze zullen hiervoor alle kennis uit het thema nodig hebben. Zo moeten ze hun zelfgemaakte weerstation gebruiken, de weersvoorspellingen opzoeken, de juiste weerpictogrammen gebruiken en het juiste kledingadvies geven. Wie zal zich ontplooien tot de nieuwe Frank Deboosere of Sabine Hagedoren?

100' Niet iedereen weet hoe ze zich het beste kleden tijdens koud weer. Om dit probleem de school uit te helpen, maken de leerlingen een instructievideo met tips voor koud weer. Hiervoor moeten de leerlingen zelf nadenken wat ze zouden doen bij koud weer en de kennis van de afgelopen lessen toepassen.

100' Het weer bestaat uit allemaal verschillende geluiden. In deze WOUW-actie gaan de leerlingen zelf een weer-verhaal maken waarin ze alle soorten neerslag naspelen met (zelfgemaakte) instrumenten. Wie zal het beste de verschillende soorten neerslag tot leven brengen?

100' Oei, mijn rugzak is niet waterdicht en het regent! Wat moet ik nu doen? In deze WOUW-actie gaan de leerlingen op zoek naar een oplossing voor dit probleem. Ze ontwerpen en maken zelf een rugzakhoes om zo iedere rugzak waterdicht te maken. Wie zal de mooiste én meest waterdichte rugzakhoes ontwerpen?

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 32
De lesfiches bij deze activiteiten vind je terug op Kabas, samen met alle andere nodige bestanden.
voor
Overzicht opties WOUW-actie 1 Weerman/weervrouw
één week 1
2 Tips voor koud weer 2
3 Muzikaal weerbericht 3
4 Een waterdichte rugzakhoes 4

How about the weather today?

50' Deze les taalinitiatie Engels is opgehangen aan de onderwerpen waarmee de leerlingen in dit thema vertrouwd geraakt zijn: het weer en de weerselementen, observaties, metingen en kleding die bij een weertype hoort. We werken in deze les met twee liedjes, luisteren naar weersgeluiden, spelen een bingo en maken een weerbericht … in het Engels, natuurlijk!

50' In deze les taalinitiatie Frans herhalen we de verschillende uitdrukkingen met betrekking tot het weer zoals die ook in de les Milan van WOUW 2 thema 2 aan bod kwamen. We gebruiken hierbij voor de eerste keer het woordbeeld. Aan de weersuitdrukkingen wordt ook de bijpassende kledij toegevoegd.

Quel temps fait-il aujourd’hui ?

Check altijd Kabas voor het meest recente aanbod.

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 33

Begrippen- en namenlijst

Les 1 weerbericht weerselement temperatuur windrichting bewolking neerslag windsterkte instrument weerwaarneming weerstation satelliet windrichting

Les 2 temperatuur minimum maximum meetstation schaduw zon Celsius (°C)

Les 3 windroos windstreek tussenwindstreek zuiden (Z) noorden (N) westen (W) oosten (O) noordoosten (NO) zuidwesten (ZW) zuidoosten (ZO) noordoosten (NO) windwijzer windvaan stappenplan windkrachtmeter windsterkte (schaal van) Beaufort storm orkaan windkracht windmolen

Les 4 regen energiebron zonnepaneel voorspelling waterkringloop waterdamp verdampen stijgen afkoelen druppel Les 5 neerslag pluviometer rijm dauw onweer

Les 6 ijs smelten bevriezen vriespunt

Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 34
Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 35
Thema 3: Wolk, waar ga je heen? 36

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.