

WOUW-actie
Taalinitiatie Frans
J’adore ma famille !
Lesdoelen
1. De kinderen staan open voor een nieuwe vreemde taal.
2. De kinderen beleven plezier aan de kennismaking met nieuwe woorden en zinnen in een speelse context.
3. De kinderen begrijpen de aangebrachte woorden in verband met familie en kunnen ze correct uitspreken.
4. De kinderen kunnen hun familieleden benoemen met: « C’est mon/ma … » en kunnen aan iemand vragen wie het is: « C’est qui ? / C’est ton/ta … ».
5. De kinderen kunnen hun eigen familiestamboom maken en die presenteren met de zinsstructuur: « Il/elle s’appelle … et c’est mon/ma … ».
Lesmateriaal
- bijlage 1: je présente ma famille
- bijlage 2: c’est qui ?
- bijlage 3: l’arbre généalogique
- kopieerblad 1: mon arbre généalogique
- video 1: je présente ma famille
- video 2: l’arbre généalogique pour enfants
- lucifers
Link met thema
In thema 5 ‘Het zit in de familie’ (WOUW 2) stelden de leerlingen hun familie voor. In deze les taalinitiatie doen ze dat in het Frans en stellen ze de stamboom van hun familie samen.
Lesverloop
1 Instap / Introduction
Vraag de leerlingen vooraf om één of meerdere foto’s van hun familie mee te brengen naar de klas.
Toon video 1 en vraag hen goed te kijken wie er allemaal in het filmpje voorkomt.
Na het bekijken van het filmpje, antwoorden de leerlingen in het Nederlands: papa en mama, kleine broer Nicolas, zus, grootvader en grootmoeder, oom en tante.
Stel daarna ook nog volgende vraag: Weet iemand waar de zus en de tante zijn? De zus en de tante zijn er niet. De zus is naar de bioscoop en de tante naar de opera. Prijs de leerlingen die het antwoord weten: Félicitations, très bien trouvé !
2 Kern / Présentation & Exercices
2.1 Présentation : « Je présente ma famille »
Hang bijlage 1a aan het bord.
Zeg de woorden uit het filmpje telkens in het Frans en laat herhalen. Duid aan op de afbeelding.
• C’est mon père et ma mère. Répétez après moi. C’est mon père et ma mère. Leg uit dat het ook je pluspapa of plusmama kan zijn. In het Frans zegt men: « mon beau-père », « ma belle-mère ».
• C’est mon petit frère Nicolas et ma sœur. Répétez après moi. C’est mon petit frère Nicolas et ma sœur.
• C’est mon grand-père et ma grand-mère. Ce sont mes grands-parents. Répétez après moi. C’est mon grand-père et ma grand-mère. Ce sont mes grands-parents.
Hang bijlage 1b aan het bord en zeg: Et voici mon oncle et ma tante. Répétez après moi. Et voici mon oncle et ma tante.
2.2 Exercice : « C’est qui ? »
Neem telkens een afbeelding uit bijlage 2, wijs de foto aan en vraag: C’est qui ?
De leerlingen antwoorden met:
(2a) Ce sont mes grand-parents. (2b) Ce sont mes parents, ma soeur et moi. (2c) Ce sont mes parents et moi. (2d) Ce sont mes parents. (2e) C’est mon grand-père et moi. (2f) Ce sont mes grand-parents, ma soeur et moi. (2g) C’est ma grand-mère. (2h) C’est ma soeur et moi. (2i) C’est mon père. (2j) C’est moi. (2k) C’est ma mère. (2l) C’est ma tante.
Verdeel de afbeeldingen onder de leerlingen. (Zorg dat er telkens per twee leerlingen één afbeelding is.)
Vraag aan de leerlingen om de vraag aan jou te stellen: « C’est qui? » Antwoord afhankelijk van de afbeelding met:
(2a) Ce sont tes grand-parents. (2b) Ce sont tes parents, ta soeur et toi. (2c) Ce sont tes parents et toi. (2d) Ce sont tes parents. (2e) C’est ton grand-père et toi. (2f) Ce sont tes grand-parents, ta soeur et toi. (2g) C’est ta grand-mère. (2h) C’est ta soeur et toi. (2i) C’est ton père. (2j) C’est toi. (2k) C’est ta mère. (2l) C’est ta tante.
Laat elke structuur goed herhalen: in koor, eerst de meisjes, daarna de jongens en omgekeerd. Laat ook individueel herhalen.
Leerling 1 stelt nu de vraag aan leerling 2, terwijl die de afbeelding toont: « C’est qui ? ». Leerling 2 antwoordt met: « C’est toi », « C’est ta sœur et toi », « C’est ton grand-père et toi », « Ce sont tes parents », « Ce sont tes parents et toi », « Ce sont tes parents, ta sœur et toi », « Ce sont tes grands-parents », « Ce sont tes grandparents, ta sœur et toi », « C’est ton père », « C’est ta mère », « C’est ta tante », « C’est ta grand-mère ».
Laat de leerlingen de afbeelding doorgeven in wijzerzin. Het is nu aan leerling 2 om de vraag te stellen en aan leerling 1 om te antwoorden. Zowel de vraag als het antwoord breid je uit naar: « C’est ton oncle ? », « Oui, c’est mon oncle » of « Non, c’est mon père ».
Laat de leerlingen nu hun eigen familie voorstellen aan de hand van de foto(’s) die ze meebrachten naar de klas. Ze doen dit telkens met hun buur. Leerling 1 stelt de vraag: « C’est qui ? » of « C’est ton père ? » en leerling 2 antwoordt. Daarna worden de rollen omgekeerd.
2.3 Présentation : « Mon arbre généalogique »
Vertel. Nu gaan jullie een eigen stamboom maken. In het Frans gebruiken we daar een moeilijk woord voor: un arbre (een boom) généalogique.
Verknip de afbeeldingen van bijlage 3 en hang ze in willekeurige volgorde aan het bord. Bekijk samen aandachtig video 2. Laat de leerlingen daarna een stamboom zoals in het filmpje reconstrueren aan de hand van de bijlage.
Geef de instructie ook in het Frans.
Vous allez faire votre propre arbre généalogique. Regardez bien la vidéo. On présente un arbre généalogique. Est-ce que vous pouvez reconstruire un arbre généalogique comme dans la vidéo ? Les images se trouvent au tableau.
Laat de leerlingen één voor één naar het bord komen en een stamboom zoals in het filmpje opbouwen. Stel hierbij telkens de vraag: « C’est qui ? » De leerling antwoordt: « C’est moi », « C’est ma sœur », « C’est ma mère », « C’est mon père », « C’est mon grand-père », « C’est ma grand-mère », « C’est ma tante », « C’est mon oncle ».
Vraag aan de leerlingen of ze de woorden voor de zoon en dochter van oom en tante hebben begrepen uit het filmpje: « C’est mon cousin », « C’est ma cousine ». Laat de leerlingen deze zinnen herhalen.
De leerlingen mogen nu hun eigen stamboom maken. Ze krijgen daarvoor kopieerblad 1. Laat hen de kaders uitknippen en de naam van hun familieleden in de kaders schrijven. Hiermee maken ze de stamboom van hun familie. Deel lucifers uit om de relaties tussen de familieleden aan te duiden. Demonstreer.
Geef de instructie ook in het Frans.
Vous allez faire l’arbre généalogique de votre famille. Écrivez le nom des membres de votre famille dans les cadres. Par exemple, ton père s’appelle Luc. Écrivez Luc dans le cadre. Ensuite, coupez les cadres. Mettez maintenant les cadres dans le bon ordre selon votre arbre généalogique.
3 Slot / Fin
Elke leerling presenteert nu zijn/haar stamboom aan zijn/haar buur. Ze gebruiken hierbij ook de voornamen van de familieleden. Ze leerden al hoe ze zichzelf moeten voorstellen: « Moi, je m’appelle … ». Nu komt daar de il/elle-vorm bij: « Il/elle s’appelle … » en ze voegen er de familierelatie aan toe: « C’est mon père, ma mère, ma tante, mon grand-père… ».
Vraag ook aan de leerlingen of iemand zijn/haar stamboom voor de klas wil presenteren. Daarbij zegt de leerling telkens: « Je vous présente ma famille. »