Oefening 1

Ik maak met de letters tweetekenklanken. Ik schrijf de tweetekenklank in het woord. e – i – u – o – j
Je bent niet groot. Je bent kl n. Tussen je ogen staat je n s.
De poes loopt achter de m s.


Ik ben jarig! Wat ben ik bl !
Die man heeft een h d op zijn hoofd.
Ik maak met de letters meertekenklanken. Ik schrijf de meertekenklank in het woord. a – o – e – i – u – w
Als ik stout ben, zegt papa: ‘F !’
De l is een wild beest.


Een h is een grote vis met scherpe tanden. Die bloemen zijn m . Mijn fiets is nog n .
Oefening 2


Ik schrijf de woorden in het juiste vak. pen – bui – kieuwen – schrik – streep – strooien
De klinker is maar één teken De klinker is een tweetekenklank
De klinker is een meertekenklank
Oefening 3
Ik schrijf de woorden in het juiste vak.
M = Medeklinker K = Klinker
nu – kam – stam – prins – drie – kast – in – ons – zo – krom – huis – twee – melk –als – trots – of




MK KM MMK KMM MKM MMKM MKMM MMKMM
Fout ?
Oefening 4
Ik vul de woorden in.
MMMKM een boot of een sch… MKMM een h… op mijn hoofd MMMKMM het sch… van de televisie MMKM een appel, een peer, een banaan: fr… MMKM een sp… en zijn web MMMKM een verhaal met prentjes: een str… MKMM een h… op een bezem MKMM met mijn f... naar school rijden MKMM een w... in de grond MKMM niet koud, maar w... KMM een been en een …

Deze samenstelling staat in het gekleurde vak. ______________________________
Ik schrijf alle woorden nog eens over.
Oefening 5





Ik schrijf de +t-vorm van de werkwoorden. Het is een MKMM- of een MMKMM-woord.
werkt
Werkwoorden zijn woorden die zeggen wat iets of iemand doet, wat gebeurt. ik-vorm +t-vorm werken ik werk Papa in een drukkerij. klimmen ik klim Tom in een boom. vliegen ik vlieg Luna naar Spanje. sparen ik spaar Anika voor een fiets. blazen ik blaas De poes naar de hond. slapen ik slaap Pedro ___________________________ al. roepen ik roep Mama naar mij. plagen ik plaag Fien mij. kruipen ik kruip De slak ___________________ heel traag. Fout ?

Oefening 6

Ik gebruik de woordstukjes om zoveel mogelijk woorden te maken. eu kl r en t d ui l b en d oe k vl r st l en ei kl n e z l r s Fout ?

Oefening 7




Ik verdeel de samenstelling en ik kleef de woorden weer aan elkaar. kleurdoos = + = tuinhuis = + = kampvuur = + = zwembroek = + = schuilplaats = + = weggaan = + = vuurrood = + = brooddoos = + = Fout ?





Samenstellingen schrijven door woorden aan elkaar te kleven.
Oefening 8

doos zak boek kan kruimel mes fles bier Fout ?

Oefening 9

spr str aa
ee i







s k a
oo oe
m f Fout ?
schr sch m
Ik maak woorden met de lettergroepjes in de ballonnen. De woorden beginnen met spr, str, sch of schr. t




Oefening 10











Ik maak samenstellingen. strip + boek We lezen in een schoen + smeer Met maak ik me zwart. eind + sprint Dat was een spannende . basis + school De gemeente opent een ruitjes + schrift We rekenen in een . hef + schroef + vliegtuig Een helikopter heet ook een . dans + school Ik ga naar de . Fout ?

3

Oefening 11
Werkwoorden zijn woorden die zeggen wat iets of iemand doet of wat gebeurt.
Ik schrijf de ik-vorm en +t-vorm van de werkwoorden. ik-vorm (stam) +t-vorm werken ik Papa in de haven van Antwerpen. werpen ik Anna de bal. zorgen ik Tante voor ons. wensen ik Opa ons een goede reis. turnen ik Tamara graag. poetsen ik Warre zijn tanden. morsen ik Hij melk. fietsen ik Mats te snel. Fout ?
Oefening 12
werk werkt
Ik schrijf de woorden op de juiste plaats. herfst – films – huisarts – Straks – stripverhaal – bonst – schrift – school – wenst –dorst – koorts





De blaadjes vallen van de bomen. Het is . Mijn zus is ziek. Ze heeft de griep. Ze heeft hoge . komt de . Zus verveelt zich. Ze wil naar enkele kijken op tv. Maar dat mag niet. Haar mond is droog. Ze heeft Ze leest een . Wanneer mag ze terug naar ? Haar vriendin brengt haar een met oefeningen. Maar het gaat niet. Haar hoofd . Ze dat ze vlug geneest! Fout ?

Oefening 13
Ik luister goed en schrijf de woorden op. Fout?
1 Mama of ik wil.
2 Komen er of kinderen spelen? 3 Nee, er komen er toch geen !
4 Boven op de was het erg . 5 Heb je een _________________________ __________________ ? 6 Dat kind met heeft een .





7 Gebeurt het dat een __________________ _________________ ?

8 Emma soms te vlug.
9 Het is al en mama dat het terug lente is.
Oefening 14
Ik schrijf de twee- en meertekenklanken tweemaal mooi over. aai ooi oei uw eeuw ieuw Ik schrijf de woorden over. meeuwen Over de zee komen aangevlogen. nieuws Heb je het al gehoord? gooien De kinderen de bal naar elkaar. groeien Ons hondje moet nog . duwen We tegen de deur. Fout ?
Focus Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw

Oefening 17
Ik zoek woorden met ng en nk. In de gekleurde vakjes staat dezelfde letter. ng en nk Nooit meer dan twee!
1 Ik zit op een b…
Het schip ligt aan een …
Ik ben bang. Ik heb …
We komen binnen langs de …
5 Ik krijg een pakje of een …
6 Ik vind het griezelig of …
geen duivel, maar een …
8 niet rechts, maar …
9 niet kort, maar …
de breedte en de … 10


We steken onze … uit. 11








Een nagel uittrekken met een … 12
Je doet stookolie in een … 13
Hoor je de … van de piano? 14
De a is geen medeklinker, maar een … 15
Oefening 18
Ik maak samenstellingen. groei – naai – sneeuw – angst – sprong – hang – schreeuw – winkel – slot – klokje
Oefening 19
Werkwoorden zijn woorden die zeggen wat iets of iemand doet of wat gebeurt.
Ik schrijf de ik-vorm en de +t-vorm van de werkwoorden. ik-vorm stam +t-vorm vangen ik Zarah de bal. drinken ik Jara een cola. duwen ik Tine mij op de slee. zingen ik Onze juf mooi. roeien ik Wie het hardst? tanken ik Papa benzine. strooien ik Bas kruimeltjes. wenken ik Hij naar oma en opa. Fout?

Oefening 20

vang drink
Ik schrijf de naamwoorden in het meervoud. bank twee tong veel ring mooie vonk uit het vuur slang giftige plank lange wang blozende jong de van onze poes Fout ?

Naamwoorden zijn woorden die een naam geven aan iets of iemand. enkelvoud er is maar één meervoud er zijn er meer dan één
Focus Woorden met ng en nk




Oefening 21





Ik maak zoveel mogelijk woorden met de letters op de stenen. d r e h en t uw ieuw e s n eeuw en t sn spr
Oefening 22



Ik schrijf de passende vorm van de woorden.
Sommige woorden staan bij een naamwoord. Zet je het naamwoord in het meervoud, dan verandert soms ook dat woord. een groot huis grote huizen een slank meisje slanke meisjes lang Dat zijn koorden. flink De juf vindt ons kinderen. schuw Muizen zijn erg dieren. jong Kijk, twee hondjes. taai De hond kauwt op stukken vlees. mooi Dat zijn echt rozen. nieuw Papa wil een fiets. fraai Vind je dat geen kleuren? Fout ?
























Oefening 23





Ik luister goed! Ik plaats de leestekens.
Opa werkt in de tuin Het is mooi weer Zal ik opa helpen
Ik wil liever spelen De hond Max springt tegen me op Ik vind dat niet meer fijn Stop ermee


In de tuin staan allerlei groenten wortelen erwtjes boontjes sla spinazie en zelfs rode biet Morgen is het terug school Ik moet mijn huiswerk nog maken Komen eten Dat roept oma Het huiswerk zal voor na het eten zijn
Oefening 24

Ik schrijf de zinnen over, maar met hoofdletters en met leestekens. ik ben bang in de schoolstraat in gent staat een hond op de weg hij blaft naar mij zal ik om hulp roepen help veel mensen komen kijken de buurvrouw mijn mama papa mijn broer liesje fien en ahmed

Oefening 25
Ik schrijf de woorden op de juiste plaats.
Woorden met ch moet ik onthouden! ach – lachen – kachel – toch – pech – zich – glimlach – pocht – kuchen – lichaam , wat heeft Jan !
Hij vergat zijn jas en nu heeft hij het koud.
Zijn hele rilt.
Hij begint zelfs te .
Hij kan er niet om ‘Kom naar binnen. De brandt heerlijk!’, zijn vriend. Jan kan verwarmen, heerlijk. Met een geniet hij ervan. Ik schrijf de tien woorden met ch nog eens over.
Fout ?
Oefening 26

Ik schrijf de juiste vorm van de werkwoorden. lachen ik Milan kuchen ik Olivia pochen ik Bashir glimlachen ik Vic Fout ?
Focus Woorden met g, ch, gt en cht






Oefening 27

Ik onderstreep de woorden met cht. Ik schrijf ze in het juiste vak.
Na a, e, i, o of u schrijf ik cht.


Het licht brandt in het riool. De lucht ruikt onfris. Het vocht druipt van de muren. Mijn vriend lacht een beetje groen. Het is hier echt niet prettig. ‘Wacht maar,’ zegt de man, ‘het wordt nog erger!’ Het is ook donker en ik zie slecht. Achter een bocht voel ik de tocht. In de schemer zie ik wezens bewegen. Een stadsriool is hoog. Je kunt rechtstaan.
Rechts van mij, in een gracht zwemt een rat. Mijn gsm rinkelt. Het is een bericht. Als een bliksemschicht gaan de ratten op de vlucht. Van het minste gerucht zijn ze weg. Hoog boven mij zie ik een riooldeksel. Het is goed dicht. Ik zucht. Daar is een deur. We kunnen terug naar buiten.

...acht... ...ocht... ...ucht... ...echt... ...icht...

Oefening 28




Ik zoek in de woordzoeker woorden met cht.
Fout ?


Oefening 29
Ik schrijf de juiste vorm van de werkwoorden.
liggen ik Janne neer. leggen ik Victor het boek weg. zeggen ik Daan niets. Fout ?
S J A C H T B E R I C H T
T T O C H T D O R G S L E C H T I C A E Z C H Z I C H T A W A C H T V O C H T G
L I C H T E C V T E E L U C H T C H L E N R I H T T R E C H T E R U
T T C C H G R A C H T A C H T H T N A C H T D O C H T E R T
Oefening 30
Ik schrijf de ik-vorm en de +t-vorm van de werkwoorden.
Werkwoorden zijn woorden die zeggen wat iets of iemand doet, wat gebeurt.
ik-vorm +t-vorm dragen ik Lucas zijn tas. wiegen ik Mijn tante de baby. drogen ik Mama de was. verbergen ik Hij zich achter een boom. jagen ik De jager op konijnen. krijgen ik Farah een fiets. plagen ik Vic Luna. liegen ik Mijn vriend niet. Fout ?
Oefening 31
Ik vul aan met g of ch. Ik voel me vandaa niet zo goed. Ik eet niet graa en mijn maa is lee . Dat is pe . Want mama ko t taart voor mijn verjaarda . Ik zit in de zetel di t bij de ka el. Papa doet een beetje zot. Mijn broer la t zich een bult. Maar ik vind het to niet leuk, zelfs geen glimla kan er af! Ik ze niet veel. Ik li daar maar tegen een kussen. Ik moet ook wat ku en. Deze midda komt de dokter. Hij zal mijn li aam onderzoeken. Ik schrijf alle woorden nog eens over.
Woorden met g, ch, gt en cht









10

Oefening 32
Ik vul g, ch, gt of cht in. Ik schrijf de woorden nog eens over.
1 Doe jij het li uit? het
2 Ik zor wel voor de hond. ik
3 Kom je deze midda spelen? deze
4 Je lie toch niet? je
5 Mama steekt de ka el aan. de
6 Niemand wil oorlo ! de





7 Kobe li nog in zijn bed. Kobe
8 Harald heeft zi pijn gedaan.
9 Onze juf zu ! zij
10 Heb je mijn beri ontvangen? een
11 Ik heb voor jou een vraa je. een
12 Kato zui aan een rietje. Kato
13 Oei! Ik kom to weer te laat!
14 Ken je de zang van de na egaal? de
15 Pas op! Een scherpe bo in de weg! een
16 Je moet niet zo stoefen of po en!
17 Halima ze dat ze komt spelen. Halima
18 De auto blijft een belangrijk voertui een
19 Mijn tante Tamara krij een kindje. zij
20 Lotte kan lief glimla en.
Fout ?
Oefening 33


Ik maak samenstellingen. auto + tocht We maken een . lach + film Ik vond het een heel plezante . stop + licht Je stopt toch altijd aan een ? weer + bericht We luisteren naar het . pech + vogel Mijn vriend Jasper is vandaag een .
Ik kleef de woorden aan elkaar.
acht + tien Negen plus negen is .
achter + ruit De van de auto is stuk. achter + uit We rijden .

Oefening 34
Ik luister goed. Ik schrijf de zinnen op.
Focus Woorden met g, ch, gt en cht








Oefening 35


Ik schrijf de 26 letters van het alfabet.
Aap Beer Canapé
DE Fazant Geeuwt Hondje Is Jarig


KaLe MaN OP Quad RuST

Uit Van het Werk
XYlofoon …. Zwijg!





Oefening 36




Ik schrijf de eerste tien letters van het alfabet in volgorde.
Ik bedek wat hierboven staat en probeer de letters nog eens te schrijven.
Ik bedek wat hierboven staat en probeer de ontbrekende letters te schrijven.
A C D F H
D H



Oefening 37
Ik schrijf de woorden over. avontuur perron dikwijls eekhoorn bieb konijn toneel misschien jullie juffrouw koningin telefoon markt terug erwt tomaat hotel brutaal web
Focus Alfabet en moeilijke woorden
Oefening 38


Ik schik de woorden alfabetisch. A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z





Fout? dikwijls bieb avontuur juffrouw koningin misschien erwt hotel
Oefening 39
Ik schik de woorden met ch alfabetisch.
Fout? kachel ach pech zich toch lichaam glimlach
Oefening 40


Ik schrijf de woorden op de juiste plaats.
Een koningin op avontuur

avontuurdikwijls biebjuffrouw koninginmisschien perroneekhoornsmarktjullieweb
brutaalkonijntelefoonterughotel erwtentoneeltomaten

Ik lees een boek uit de . Maar soms ga ik ook naar het Nu vond ik het verhaal wel eng. moeten het zeker ook zien.


Adiba, een prinses uit een ver land, werd
Op een dag kwam ze van de . Haar meid droeg een mand met en . Ze stonden op het te wachten op de trein. En wat zag ze? Ze kon haar ogen niet geloven. De trein werd getrokken door zes , zo groot als reuzen. Een was de baas en riep : ‘Vlugger! Of moet ik de zweep gebruiken?’
Toen kreeg ze een rare . Een stem zei: ‘Stap niet op de trein. Ga naar het en wacht op mij.’ Dat was het begin van het waar koningin Adiba in terecht kwam. Het was een verhaal over geesten en spoken, over sprekende dieren en mieren als reuzen, over een fee en over een enge heks als een spin in een . Fout ?

Oefening 41

Ik maak het woord langer. Dan vul ik d of t in. Ik schrijf het woord nog eens over.
Eindletter d of t aan het eind van een woord?
Ik maak het woord langer, dan hoor ik het.
langer maken d of t ? overschrijven




Hij rijdt op een paar .
Het is fees
We gaan naar het stran . We slapen in een ten . Joren is mijn vrien
We klimmen op een koor . Een ree is geen her
Hij heeft een lange baar .
Er is een bars in de muur. Draag jij die man ?
Fout ?
Oefening 42
Ik vul d of t in. Ik schrijf het woord nog eens over.
1 In de winter kan het kou zijn. 2 Het licht staat op roo 3 Hij heeft pijn aan zijn hoof . 4 Het be staat naast de kas . 5 Die noo is wel har 6 Hij heeft bloe aan zijn han
Fout ?


Oefening 43


Ik luister goed. Ik schrijf de woorden op.
Eindletter d of t aan het eind van een woord?
Ik maak het woord langer. 1 Ik stap op het met de aan mijn . 2 Er een op het . 3 De man met een zit voor een en leest zijn . 4 Dat is een . Fout?




Oefening 44

verdeel de samenstelling.

onderstreep het woord dat ik langer maak.

