Oefening
1 Ken ik mijn letters?
Oefening 2


Ik maak woorden. ee b r = = aa n h = = oo k r = = oo t b = = s aa k = = a s t = = oo n t = =














1 Ken ik mijn letters?
Oefening 2
Ik maak woorden. ee b r = = aa n h = = oo k r = = oo t b = = s aa k = = a s t = = oo n t = =
Ik schrijf de letters in het juiste raam van de bus. a – d – f – ee – r – eu – p – z – ei – uu – s – i klinkers medeklinkers
Ik kleur de klinkers blauw. sok neen snoep twaalf geur pruim park krom
Ik kleur de medeklinkers rood. beer als krom sterk rook knie tram broers
Ik schrijf de woorden in het juiste blad. mee – poot – en – haan – op – nu – zo – oom – peer
MK KM MKM
Ik maak nieuwe woorden. Ik voeg vooraan een letter toe. Fout? Ik schrijf opnieuw. ruim les lag lees ruis Welke woorden hoor ik? Ik trek een kring. ril bril tok stok waar zwaar
Ik schrijf de woorden over. droom leest hij iets hoort oma Ria traan kiest Eva kraag zegt Jakob melk ligt de hond vloer leert Milan berg zoekt Leen werk legt ma vers maakt Joke
Ik vul de juiste woorden in.
Fout? melk welk Weet jij weer het is? helm halm Op de fiets draag ik een . fris vrees Het is vandaag. worm warm De zon schijnt. Het is fles vlees Ik drink melk uit een . zwaar waar Die zak weegt . zwem zweet Ik al 25 meter. fruit vlag Aan de mast hangt een
Ik schrijf de woorden in de juiste ballon. fiets – mast – kast – paars – pels – dans – rots – kers – wens – pols
Ik luister goed. Ik schrijf wat ik hoor.
Ik drink graag .
Dat is erg
Ik eet met mes en .
Draag je op je fiets een ?
Ik naar school.
We fietsen over de
De merel pikt naar een .
De weg is hier .
Ben je wel ziek?
Mijn doet pijn.
Het gras is mooi
Vind je het niet ?
Ik drink uit de
Het is maar
Ik schrijf de woorden op ee op de juiste plaats.
Ik hoor ee aan het eind van het woord. Ik schrijf ee. mee – zee – snee – twee – wee – nee – fee – slee – ree Wat neem je naar de ? Een brood met gelei of boterhammen met ei? O ! Je zegt toch niet ? Kijk daar! Een op een achter een !
Ik schrijf de woorden op a, o of u op de juiste plaats. Op het eind van een woord schrijf ik a, o of u. ja – sta – nu – ga – pa – zo – ma – opa – oma – sla – vla , ik op en ik met op stap. zijn we op tijd bij . en zijn er ook. We eten lekkere en als toetje een . Fout ?
Focus Woorden op a, o, u en ee
Ik zoek MK- en MMK-woorden. Ik schrijf ze in het juiste vak.
Ik ga zo meteen naar zee met pa en ma. Mijn hond gaat mee. Ik sta met mijn tenen in het zand. Wat is het warm. Willen jullie zwemmen? Ja! Mag ik nu of straks een ijsje?
Mijn hond doet raar. Hij heeft jeuk. Oh nee, wat een grote vlo! Er zijn er twee!
4
Ik zoek naar rijmwoorden. Papa gaat naar zijn werk. Wat is papa toch (st) ! Wie kijkt er naar de koers? Ik en mijn twee (br)
De boer wast zich aan de pomp Kijk, dat is een houten (kl) .
Daan stapte veel op kamp. Maar plots kreeg hij een (kr) .
Ik schrijf de +t-vorm van de werkwoorden. de ik-vorm de +t-vorm ik slaap pa slaapt ik droom jij droomt ik plaag hij plaagt
De koe graast en de poes (bl) . De lopers staan aan de start met mutsen rood en (zw)
Lies is moe en gaapt. Ze gaat naar bed en (sl) .
Het water van de beek stroomt en Arne die (dr) .
Ik slaap al. Mijn broer nog niet. Ik blaf niet. De hond veel. Ik klop op de deur. De meester op het bord. Ik kruip onder tafel. Mijn broer in een boom. Ik prik mij. Mama zich aan een roos. Ik graaf in het zand. De hond een put in de tuin. Ik kleur een letter. Zij in een kleurboek.
Fout ?
Ik schrijf de woorden in het juiste wolkje. melk – fruit – zwaan – wolk – broers – vlek – plaats – berg –twaalf – vlieg – welk – sterk
Fout?
Ik duid de letters aan zoals in de codes. Ik vorm met de letters een woord. MMKM MKMM MMKM MMKM MKMM speel kers stil snor kaars
Ik schrijf de letters apart. Ik schrijf de letters aan elkaar.
Ik luister goed. Ik schrijf de woorden op.
Er koeien in de wei.
Straks geven ze
Ben je al in een geweest? Fout?
Het is er .
De koeien hebben er hun eigen
Op een een
En de hond naar mij.
6
Ik vorm woorden op ng of nk en ik schrijf ze op de juiste plaats.
sla – ba – pla – spri – stre – dri – va –fli – ba – pi + ng nk
1 Ik zie een in een kooi. 6 Opa zit op een in de tuin.
2 Ik een vis. 7 Ik melk.
3 Papa zaagt een 8 Onze juf is soms
4 Ik in het water. 9 De is een vinger.
5 De kinderen zijn . 10 Die hond maakt me .
Fout ?
Ik vul ng of nk in. Ik schrijf de woorden over op een schrijvertje. De hond van oma We zorgen voor Bas, de hond van oma. Ben je ba ?
Hij is braaf. Bas heeft ho er. Ik geef een koek. Bas likt aan mijn vi ers. Heeft hij nog iets te dri en?
We gaan met Bas wandelen. We komen la s een wei. Er staat een ba je. Daar gaan we li s het bos in. Oei, het wordt al do er. Dat vinden we e . Vlug naar huis. Bas is fli geweest.
Fout ?
Ik kijk goed. Ik bedek dan het woord en ik schrijf het woord in de zin. links Ik sta van jou. anker Een boot ligt vast met een . jongens In onze klas zijn er acht ingang Dat is de van dat gebouw. langs We stappen de rivier. vingers Hoeveel toon ik? donker Buiten is het al . linker Ik sta op mijn been.
7 Focus Woorden met ng en nk
Fout?
Ik luister goed. Ik schrijf de woorden op. 1 Ik heb een in een kooi. 2 Opa zit op een 3 Ik water uit de . 4 Het wordt al . 5 Een spijker trek je uit met een 6 Mama verft de . 7 Kom je naar de ? 8 De is de kleinste 9 Het aan een ketting. Fout ?
Ik schrijf de ei-woorden over.
Schrijf ik ei van trein of ij van ijsje? Dat moet ik onthouden!
de kip en haar ei mijn grote meid een geheim vertellen een plein met bomen stappen op de heide een reis naar een ver land een kei in het water het zeil van een boot een beeldje van klei Mama zei: ‘Het regent!’ Mama
26
Ik schrijf de ei -woorden op de juiste plaats. mei – geit – weide – klei Het is de maand . De koeien staan op de . Onze mekkert. We maken beeldjes van trein – reis – plein – eind Straks gaan we op met de We stappen eerst een heel naar het . meid – zeilen – kleine – geheim Liesje, mijn , niets zeggen aan papa, want het is nog een . We gaan op het meer.
Ik oefen vooral de woorden met ei van trein.
Fout ?
Ik zoek alle ei-woorden in de woordenzoeker. Ik lees in elke rij van links naar rechts. Ik kleur alleen de hokjes met de ei-woorden. b a d z e i l s t a m e i k l e i n p a k w e i d e h e i d e z i e z e i e i e i n d e f i l m k l e i p l e i n b i e r r e i s t r e i n e n o f r o o s m e i s t i e r k e i e n Ik schrijf de woorden over.
Welke ei-woorden kan ik vormen met de letters in het hokje? Ik ken de eerste letter. z l ei en ge ei h m r en ei z h de ei g jes ei t tr ei en n w de ei ei d e n p ei n l ei en e r k ei l kl n ei e z er ei l pl tje n ei ge h m ei n e Fout ?
Ik oefen mijn ei-woorden. Ik neem mijn afdekkaartje en dek het woord af. Ik schrijf het woord op een schrijvertje. Ken ik het woord niet of twijfel ik aan de schrijfwijze, dan kijk ik.
Schrijf ik het woord meteen juist, dan kleur ik een hokje groen. Schrijf ik het woord over of fout, dan ga ik verder.
klein Ze is niet groot. Ze is … reis
We vertrekken op r… naar Frankrijk. kei Er zit een slak op die k… geheim
Je mag het niet weten. Het is een groot ge… geit
Het zegt bèè. Het is geen schaap, maar een g… einde Die straat heeft een begin en een … ei Je kunt een … bakken of koken. weide Koeien staan op de w… klei
Ik boetseer een beeldje uit …
Ik oefen mijn ei-woorden.
heide We wandelen door de h… trein De tr… rijdt op twee sporen. zei ‘Het gaat regenen’, … de juf. mei In de maand … leggen de vogels een ei. zeil Soms heeft een schip een z… klei Ik boetseer een beeldje uit … meid Mijn zusje is papa’s kleine m… plein Voor de kerk ligt een groot pl… geheim
Je mag het niet weten. Het is een groot ge… einde Die straat heeft een begin en een …
Vervang ik door ei of ij? Ik schrijf de woorden op. pl n h de r zen t gers z len kr gen gl den nd w zen r p
Nu iets moeilijker!
1 Boven op een (dk) staat een (gt)
2 Straks op het (pln) (krg) ik een (sje) .
3 De juf (z) dat ze (bl) was omdat we zo flink (zn) .
4 We (blven) (kken) tot het (nde) van de film.
5 Mama vindt het (fn) om op (rs) te gaan.
6 Op die (wde) zitten veel (konnen)
7 In haar dagboek (schrft) (mn) zus haar (gehmen)
Fout ?
29
Ik maak rijmpjes. Vind ik het juiste woord niet, dan zoek ik het op. Op vrijdag doet mama boodschappen.
Met de fiets, dat wordt trappen. Eerst maakt ze een lange lijst: een brood en vijf pakken (r) , de tomaten die zijn rijp, en tabak voor opa’s (p) .
We zoeken nog een rijm, dat rijmt op een tube (l) Honing van de bijen, aan de kassa staan lange (r) . Dat vraagt weer te veel tijd, zegt mama met (sp) . Ik zal maar stilletjes zwijgen, dan zal ik zeker iets (kr)
Mijn papa heeft hoofdpijn. Hij dronk te veel (w)
Ik trek een lijn. Soms dik, soms (f)
Ben je niet goed wijs ? Papa betaalt niet die (pr) voor drie bolletjes ijs, anders wordt hij nog (gr) . Fout ?
Focus Woorden met ei en ij
Ik maak rijmpjes. Vind ik het juiste woord niet, dan zoek ik het op. Ik ben zo blij, want Noor staat bij (m) in de (r) .
Je moet eens goed kijken hoe die twee op elkaar (l) .
Op fietsen kunnen we rijden, van een glijbaan kunnen we (gl) Sommige vijanden vechten met een bijl, anderen vechten met boog en (p) . Op mijn gordijnen staan kippen en (ko) En weet je? Alle dagen blijven we woordjes (schr) Ik loop graag op dijken, om te testen hoe ver ik kan (k) . Welke prijsjes krijg ik voor deze mooie (w) ? Fout ?
Ik vul ei of ij in. Ik schrijf die woorden over.
1 We schr ven een brief met geh men.
2 Een p l uit een boog kan p n doen.
3 We k ken tussen de gord nen. Buiten is het gr s. We bl ven lekker b de warme kachel.
4 In de zoo zien we t gers, g ten en zelfs kon nen. In de speeltuin gl den we van de gl baan. We kr gen een sje. Het is al t d om naar huis te gaan.
Ik luister goed. Ik schrijf de woorden op.
1 een in een kooi 5 mijn broertje
2 het van de straat 6 wandelen op de
3 een maken met 7 een appel de 8 koeien op de
4 met de slee naar beneden 9 een vertellen 10 bakken
Fout ?
Focus Woorden met ei en ij
Ik schrijf de meertekenklanken over.
aai, ooi, oei meertekenklanken Die veranderen nooit! aai ooi oei
Ik schrijf de woorden op de juiste plaats.
gooien – vlooien – mooie – koeien – groeien – taai – nooit – roeit – boeien – naait
1 Dat zijn kleuren.
2 De meiden moeten nog veel .
3 We de bal naar elkaar.
4 Ik vind dat vlees niet mals, maar
5 De grazen in de weide.
6 Papa in een bootje.
7 Onze hond heeft jeuk. Hij heeft toch geen ?
8 Mama een knoop aan mijn jas.
9 Ik hoop dat je later zal roken.
10 De agent doet de dief aan.
Fout ?
Focus Woorden met aai, ooi, oei, eeuw en ieuw
13
Ik schrijf twee nieuwe vormen van het werkwoord. ik-vorm wij-vorm +t-vorm
groeien groeit
ik groei wij Het konijn . ik zaai wij De boer het land. ik gooi wij Het kind een bal. ik roei wij De roeier . ik naai wij Mama een knoop vast. ik aai wij Papa onze hond. ik boei wij De agent de dief. ik sproei wij Mijn broer met water. ik maai wij Oom het gras.
Ik schrijf woorden met meertekenklanken. Ik ken de eerste letter(s). Fout? 1 In de wei grazen de (k) In de stal krijgen ze (h) . 2 Tijgers in (k) mag je niet (a) 3 Bloemen (gr) en (bl) Ze hebben (fr) kleuren. 4 We (r) in een bootje. 5 Die taak is niet boeiend, maar (s) 6 Vele oma’s (n) kleren. 7 Ik vind die prent erg (m) .
Focus Woorden met aai, ooi, oei, eeuw en ieuw
Ik schrijf de woorden met ch over in de zin. Ik schrijf de woorden nog eens over.
Woorden met ch Ik moet ze onthouden!
ik lach Ik als jij gek doet. ik pech Dat is tegenslag. Dat is ! ach lach – l = zich Rani heeft pijn gedaan. toch Ik wil naar televisie kijken!
Vervang ik door g of ch ? Ik schrijf de woorden op. Opstaan!
g of ch
Ik hoor een ‘g’, ik schrijf een g. Woorden met ch moet ik onthouden!
Het is (no) (vroe) . Ik (li) op mijn (ru) . Ik (la) naar papa. Vandaag gaan we de (ber) op. Wat is dat (hoo) . Mijn broer wast (zi) eerst. Mama vindt de tocht (er) ver, maar (to) gaat ze mee. ‘Hopelijk hebben we geen (pe) ’, zegt mama. We stappen over een (bru) en ik (vol) papa langs een smal pad. De (we) kronkelt naar boven. Ik word moe en ik (ze) niets meer. Eindelijk boven! Fout ?
Focus Woorden met g, ch, gt en cht
Ik vorm woorden met g of ch. pe vlie zi ma li la + g of ch
1 Ik in bed. 2 Ik in een vliegtuig. 3 Karim heeft pijn gedaan. Dat is tegenslag of . 4 ik met je mee? 5 Als je mij kietelt, dan ik.
Ik schrijf woorden met g of ch. De eerste letter(s) ken ik. Vind ik het woord niet, dan zoek ik het onderaan.
1 De doos is niet vol. Ze is (l) . 2 Ik huil niet. Ik (l) 3 Ik schiet met een (b) en een pijl. 4 Ik heb geen geluk. Ik heb (p) . 5 Het vliegtuig vliegt niet hoog, maar (l) 6 Je wil niet, maar (t) ga je mee! 7 Ik ben niet nat. Ik ben (dr) . 8 Het is niet laat. Het is (vr) in de morgen. 9 Hij wast (z) in het bad. 10 Het is geen nacht. Het is (d) .
Fout?
De woorden door elkaar! laag – lach – pech – droog – leeg – zich – boog – toch – vroeg – dag
Focus Woorden met g, ch, gt en cht
Herdruk 2020/1064 – Bestelnummer 60 1021 101 – ISBN 978 90 4862 191 0 KB D/2015/0147/246 – NUR 191
Auteur Erik Billiaert – Illustrator Nick Claes, Madeleine van der Raad, Jeroen Bullaert Verantwoordelijke uitgever die Keure, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge RPR 0405 108 325 – © Copyright die Keure, Brugge
9 789048 621910