55 minute read

RECHTSLEER

Vijf Jaar Omgevingsvergunning In De Rechtspraak Van De Rvvb

Jens Hoofd, Referendaris – coördinatiejurist DBRC

OMGEVINGSVERGUNNING (10.7.3.) – OMGEVINGSFONDS EN DOSSIERTAKSEN (10.7.3.4.) – ADMINISTRATIEVE LUS (10.7.3.5.) – ONTVANKELIJKHEIDS- EN VOLLEDIGHEIDSONDERZOEK (10.7.3.7.3.1.) – BEKENDMAKING (10.7.3.7.3.6.3.) – WIJZIGING AANVRAAG (10.7.3.7.3.4. EN 10.7.3.8.6.) – ONTVANKELIJKHEID EN VOLLEDIGHEID ADMINISTRATIEF BEROEP (10.7.3.8.3.) – TERMIJN BESLISSING (10.7.3.8.7.1.)

Vandaag de dag, iets meer dan vijf jaar1 na de inwerkingtreding van het Omgevingsvergunningsdecreet (OVD), werden bezorgdheden vanuit de praktijk en de bestaande rechtspraak meegenomen in een eerste evaluatierapport van het Departement Omgeving. In zijn rapport geeft het Departement aan dat verschillende struikelblokken binnen het OVD het beoogde doelbereik in de weg staan2. Een groot deel van de knelpunten die het rapport aanhaalt vindt ook zijn beslag in de rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de rechtsleer. Het is een uitgelezen moment om met een rechtsleerbijdrage een overzicht te geven van de meest spraakmakende procedurele problemen die ondertussen in de rechtspraak zijn uitgeklaard. Denk maar aan de volledigheid van het aanvraagdossier, de dossiertaks, het statuut van de stilzwijgende beslissing, de mogelijkheid om plannen aan te passen of de problemen bij de bekendmaking van de vergunningsbeslissing.

I. INLEIDING

1 Na jaren onderhandeling en voorbereiding trad het OVD op 23 februari 2017

1 Gerekend vanaf 1 januari 2018 als belangrijkste datum van inwerkingtreding.

2 Raadpleegbaar op https://omgeving.vlaanderen.be/nl/evaluatie-van-de-werking-van-het-omgevingsvergunningendecreet (laatst geraadpleegd op 3 november 2022).

3 Art. 8 decreet 3 februari 2017 houdende de nadere regels tot implementatie van de omgevingsvergunning, BS 9 februari 2017, 19.531 en art. 2 decreet 2 juni 2017 houdende de nadere regels tot implementatie van de omgevingsvergunning, BS 22 juni 2017, 67.357.

4 Buiten de Vlaamse en provinciale projecten en enkele gemeenten die wel kozen voor een snellere inwerkingtreding: B.Vl.Reg. 13 februari 2015 tot aanwijzing van de Vlaamse en provinciale projecten ter uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, BS 4 maart 2015, 15.156. En 23 februari 2017 voor de gemeenten Dilsen-Stokkem, Herstappe, Langemark-Poelkapelle en Staden, 18 april 2017 voor de gemeente Beersel en 2 mei 2017 voor de stad Diest officieel in werking. Door allerlei praktische problemen werd de inwerkingtreding van het decreet tweemaal uitgesteld3 Niet 23 februari 2017, maar wel 1 januari 2018 werd daardoor in de praktijk de belangrijkste datum4

5 B. LEYSEN, “Drie jaar omgevingsvergunningsdecreet; tranen van blijdschap of tranen van verdriet?”, TOO 2020, nr. 4, 392-393.

2 Met het OVD wou de decreetgever een volledig nieuwe, geïntegreerde vergunningsprocedure en vooral een procedure die eenvoudiger, sneller en veel flexibeler moest zijn. De nogal formele vergunningsprocedure onder de VCRO was daar zeker niet vreemd aan. Na verloop van tijd bleken er echter nog wel wat knelpunten te bestaan. Zo werd er gewezen op een moeilijke samenwerking van diensten en actoren5, maar ook decretale vergetelheden, onduidelijke of foutieve kruisverwijzingen en onjuiste toepassingen in de praktijk leiden tot juridische twistpunten. Het zijn twistpunten waarover de Raad voor Vergunningsbetwistingen (RvVb) en de Raad van State (RvS) als cassatierechter uiteindelijk standpunt hebben ingenomen.

3 Deze rechtsleerbijdrage beoogt een overzicht te geven van de meest spraakmakende procedurele problemen die ondertussen in de rechtspraak zijn uitgeklaard. Waar nodig wordt ook verwezen naar het regime onder de VCRO om de rechtspraak beter te kaderen.

II. HET AANVRAAGDOSSIER A. Een korte terugblik

4 Laten we beginnen bij het begin: de volledigheid en ontvankelijkheid van het aanvraagdossier. Met name de vraag wat exact de procedurele en juridische gevol- gen zijn van een onvolledig aanvraagdossier.

5 Onder het regime van de VCRO was een antwoord op die problematiek vrij voorspelbaar. In vaste rechtspraak was de RvVb initieel van oordeel dat een onvolledig aanvraagdossier niet automatisch betekent dat de vergunningsbeslissing die daarop steunt onwettig is. Cruciaal was de vraag of de bevoegde overheid nog wel met kennis van zaken over het dossier had beslist en of ze niet misleid was door de ontbrekende gegevens6. Slechts wanneer dat het geval was, besloot de RvVb tot de onwettigheid van de vergunning. Althans dat was de rechtspraak tot aan het arrest-Vandeweyer van de Raad van State7. De RvS was namelijk van oordeel dat het vervolledigen van het aanvraagdossier in graad van bestuurlijk beroep de bevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen miskende. De jarenlange vaste RvVb-rechtspraak ging daarmee op de schop. Enkel in de bijzondere vergunningsprocedure bleef de oude rechtspraak nog van kracht8

6 RvVb 17 december 2013, nr. RvVb/A/2013/0741; RvVb 17 maart 2015, nr. RvVb/A/2015/0146; RvVb 21 juni 2016, nr. RvVb/A/1516/1270, RvVb 16 augustus 2016, nr. RvVb/A/1516/1437; RvVb 18 april 2017, nr. RvVb/A/1617/0784.

7 RvS 9 november 2017, nr. 239.822 met noot K. GOETHALS, “De verrijzenis van de rechtspraak van de Raad van State inzake wijzigingen van de vergunningsaanvraag in beroep: krachtig, maar vooral kort?”, TROS 2018, nr. 89, 65-71.

8 RvVb 18 juni 2019, nr. RvVb-A-1819-1109.

9 RvVb 16 oktober 2018, nr. RvVb/A/1819/0171; RvVb 16 oktober 2018, nr. RvVb/A/1819/0180; RvVb 16 oktober 2018, nr. RvVb/A/1819/0184; RvVb 6 november 2018, nr. RvVb-A-1819-0274. Een overzicht door E. RENTMEESTERS, “De substitutiebevoegdheid van de Raad voor Vergunningsbetwistingen in de praktijk” TMR 2020, nr. 5, 578-593; Y. SMEETS, “De scheiding der machten in het Vlaamse omgevingsrecht. Driehoeksverhouding onder gemeenschap van goederen? TROS 2022, nr. 105, 23-26.

10 Ingevoegd met art. 12 decreet 9 december 2016 houdende wijziging van diverse decreten, wat de optimalisatie van de organisatie en de rechtspleging van de Vlaamse bestuursrechtcolleges betreft, BS 24 januari 2017, 12.794.

11 K. GOETHALS, “De verrijzenis van de rechtspraak van de Raad van State inzake wijzigingen van de vergunningsaanvraag in beroep: krachtig, maar vooral kort?” TROS 2018, nr. 89, 71.

12 Art. 19, tweede lid en art. 38, tweede lid OVD. Overhandigt de aanvrager die documenten niet, dan vangt de beslissingstermijn voor de volledigheid en ontvankelijkheid aan na het verstrijken van de regularisatietermijn die de overheid zelf heeft bepaald. RvVb 26 januari 2023, nr. RvVb-A-2223-0469.

13 MvT bij het OVD, Parl.St. Vl.Parl 2013-14, stuk 2.334, nr. 1, 36; RvVb 22 juli 2021, nr. RvVb-A-2021-1227.

14 Art. 21, vierde lid en art. 40, vierde lid OVD.

6 Wat volgde was een omvangrijk aantal vernietigingsarresten waarin de RvVb de onbevoegdheid van de deputatie vaststelt om zich nog inhoudelijk over een onvolledig aanvraagdossier uit te spreken. Die rechtspraak leidde zelfs tot de eerste toepassingen van de substitutiebevoegdheid9, een techniek die de RvVb al langer bezat10, maar die hij tot dan toe nog niet echt had verkend. In sommige rechtsleer werd de kwestie in ieder geval als een uitdovend verhaal afgedaan door de intrede van het OVD dat de devolutieve werking van het beroep terug zou laten primeren op de bevoegdheid van de overheid in eerste aanleg11. Die voorspelling blijkt vandaag niet accuraat.

B. Eerste aanleg

7 Hoe krijgt diezelfde problematiek nu haar beslag volgens het OVD? Een onvolledig aanvraagdossier hoeft in eerste bestuurlijke aanleg in principe helemaal geen probleem te vormen. Het decreet voorziet zelf in die situatie en biedt de overheid in eerste aanleg uitdrukkelijk de mogelijkheid om ontbrekende documenten op te vragen12. Maar een mogelijkheid is nog geen verplichting om een onvolledig aanvraagdossier recht te laten zetten13 De overheid hoeft de regularisatiemogelijkheid niet te gebruiken. Dat is een niet onbelangrijk detail want het onvolledig verklaren van het aanvraagdossier heeft verregaande juridische gevolgen.

8 Het belangrijkste gevolg houdt in dat de onvolledigheid van de aanvraag ook het einde betekent van de bestuurlijke vergunningsprocedure. Tegen de beslissing staat immers geen georganiseerd bestuurlijk beroep open14. Spreekt de deputatie zich toch nog inhoudelijk uit over een bestuurlijk beroep tegen wat eigenlijk een onvolledigheidsbeslissing is, dan overschrijdt ze haar bevoegdheid15. Een aanvrager die zijn dossier al in het prille begin afgewezen ziet, is dus rechtstreeks aangewezen op het rechterlijk beroep bij de RvVb16 waar de vernietigingsprocedure vandaag de dag ongeveer twaalf maanden bedraagt. Het hoeft niet te verbazen dat heel wat aanvragers wellicht eerder kiezen om een nieuwe aanvraag in te dienen17. Het is iets dat in de praktijk wordt betreurd, aangezien blijkbaar de opvatting leeft dat het ontvankelijkheidsen volledigheidsonderzoek wel eens voor andere doelen wordt aangewend18

9 De rechtspraak toont alvast aan dat een overheid zich niet al te lichtzinnig mag buigen over een onvolledigheidsbeslissing. In enkele samenhangende zaken gaf de RvVb aan dat een verkavelings- aanvraag niet onvolledig mag worden verklaard omdat die zou strijden met de ruimtelijke visie van een voorlopig vastgesteld gemeentelijk RUP. Het voorafgaande onderzoek naar de volledigheid van de aanvraag staat los van het inhoudelijk onderzoek dat pas daarna plaatsvindt19. Het gebrek aan een voldoende uitgeruste weg vormt om diezelfde reden evenmin een wettig argument voor de onontvankelijkheid van een aanvraag 20 Ook de rechtsleer wees op dit strikte onderscheid 21 .

15 RvVb 15 oktober 2019, nr. A-1920-0163.

10 Kiest de overheid er toch voor om de onvolledigheid van de aanvraag vast te stellen, dan moet ze daarvoor in ieder geval een voldoende verantwoording aanreiken. In een interessante zaak die bij de RvVb voorlag, moest de Raad zich uitspreken over de situatie waarin de aanvrager van een verkavelingsvergunning blijk- baar niet was ingegaan op het verzoek van de gemeentelijke omgevingsambtenaar om de aanvraag te vervolledigen. Meer nog, in een lijvig antwoord wees diezelfde aanvrager de omgevingsambtenaar op de onjuistheid van zijn bevindingen. Het college dat in zo’n situatie alsnog de eerdere motieven van de omgevingsambtenaar overneemt, verantwoordt zijn beslissing niet wettig22

16 RvS 17 juni 2020, nrs. 247.811, 247.812, 247.813, 247.814 en 247.815.

17 S. DE MAESSCHALCK, “Een weigering in eerste aanleg omwille van een onvolledig/onontvankelijk aanvraagdossier: geen gele maar een rode kaart”, STORM 2019, nr. 4, bijdrage 29.

18 Evaluatierapport Departement Omgeving, 210 en een voorbeeld van toepassingsgeval: RvVb 5 mei 2020, nr. RvVb-A-1920-0820.

19 RvVb 27 augustus 2019, nr. RvVb-A-1819-1344; RvVb-A-1819-1345; RvVb-A-1819-1346; RvVb-A-18191347 en RvVb-A-1819-1348.

20 RvVb 21 januari 2021, nr. RvVb-A-2021-0544.

21 W. DECUYPER en B. DE SMET, “Welwillend onwillend: het wapen van de beslissing over de ontvankelijkheid en volledigheid van een vergunningsaanvraag, STORM 2020, nummer 2, bijdrage 24. Een RvVbarrest van niet veel later dat even een andere klank liet horen botste dan ook op begrijpelijke kritiek: RvVb 5 mei 2020, nr. RvVb-A-1920-0820 met kritische noot van W. DECUYPER en B. DE SMET, “Wanneer onwil wordt bedekt met de mantel der pragmatiek”, STORM 2020, nr. 3, bijdrage 15.

22 RvVb 7 oktober 2021, nr. RvVb-A-2122-0085 met noot F. SEBREGHTS en J. ZIJLSTRA, “RvVb legt misbruik bij ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek van aanvraag aan banden”, STORM 2022, nr. 2, bijdrage 4.

23 Art. 13 OVD.

24 Bv. wanneer zowel de aanvrager als het CBS van mening zijn dat de aanvraag niet gaat om een stadsontwikkelingsproject, maar een beroepsindiener de deputatie overtuigt van het tegendeel.

25 MvT bij het OVD, Parl.St. Vl.Parl 2013-14, stuk 2.334, nr. 1, 29.

26 Decreet 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, BS 3 juni 1995, 15.971.

27 B.Vl.Reg. 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, BS 17 februari 2005, 5.556.

C. Bestuurlijk beroep

11 Hoe zit de ontvankelijkheid van de vergunningsaanvraag nu in elkaar tijdens de bestuurlijke beroepsfase? Anders dan bij de procedure in eerste aanleg bevat het OVD geen uitdrukkelijke bepaling die het mogelijk maakt om een onvolledigheid van de aanvraag in beroep recht te zetten. Daarom wordt er in de praktijk soms toevlucht gezocht in de administratieve lus die het mogelijk maakt om een onregelmatigheid te herstellen 23 Vooral bij het ontbreken van een m.e.r.screeningsnota was dat nogal gebruikelijk. Het gebeurt in de praktijk wel meer dan eens dat een screeningsnota niet wordt toegevoegd 24 of erg onvolledig wordt ingevuld. De gedachte leefde zeker in de beginjaren dat men in de praktijk de screeningsnota alsnog zonder meer kon opvragen tijdens de bestuurlijke beroepsfase. Dat leek alleszins ook perfect aan te sluiten bij de bedoeling van de decreetgever die de screeningsnota uitdrukkelijk als een voorbeeld aanhaalt voor de toepassing van de administratieve lus25

12 In wat ondertussen vaste rechtspraak is, oordeelt de RvVb steevast dat het toevoegen van een m.e.r.-screeningsnota in graad van beroep niet verzoenbaar is met de overige bepalingen van het OVD, het DABM 26 en het Project-MERbesluit 27. Zowel het OVD als het DABM wijzen volgens de RvVb de bevoegdheid om te beslissen over de screeningsnota toe aan de overheid die beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van de aanvraag. Het is dus niet de overheid in beroep, maar wel die in eerste aanleg die aan de hand van de screeningsnota moet beslissen of een project-MER vereist is28 Wordt de screeningsnota dus in graad van beroep toegevoegd of verder aangevuld dan vormt dat een miskenning van de bevoegdheid van de overheid in eerste aanleg 29. Het feit dat de overheid in eerste aanleg de aanvraag onterecht volledig bevindt, maakt daarbij niets uit 30 Aangezien er sprake is van een gebonden bevoegdheid stelt de RvVb zich in de plaats31.

13 Die rechtspraak bleef niet zonder kritiek. De strenge visie van de RvVb zou de doelstelling van het decreet ondergraven en via een onterechte bevoegdheidskwestie de formele vergunningsprocedure van de VCRO nieuw leven inblazen32 . Ook in het Vlaams Parlement bleef de rechtspraak niet onbesproken33. Het was aan de RvS om uit te klaren of het uiteindelijk bij oude wijn in nieuwe zakken zou blijven.

14 In zijn rol van cassatierechter trekt de RvS in twee arresten van 20 januari 202234 een duidelijk onderscheid tussen het onderzoek dat de overheid moet voeren in eerste aanleg en het onderzoek in beroep.

28 RvVb 1 april 2021, nr. RvVb-A-2021-0837; RvVb 10 juni 2021, nr. RvVb-A-2021-1090.

29 RvVb 4 augustus 2020, nr. RvVb-A-1920-1078, RvVb 12 november 2020, nr. RvVb-S-2021-0263; RvVb 7 oktober 2021, nr. RvVb-A-2122-0095; RvVb 28 oktober 2021, nr. RvVb-A-2122-0174; RvVb 19 mei 2022, nr. RvVb-A-2122-0763 en RvVb 16 februari 2023, nr. RvVb-A-2223-0547. Wordt de screeningsnota echter in eerste aanleg nog aangezuiverd voor het openbaar onderzoek dan heeft een verzoekende partij geen belang bij die kritiek. De wettigheidskritiek raakt in dat geval ook niet de openbare orde: RvVb 10 november 2022, nr. RvVb-A-2223-0239.

30 RvVb 12 januari 2023, nr. RvVb-A-2223-0402.

31 RvVb 2 juni 2022, nr. RvVb-A-2122-0791; RvVb 8 december 2022, nr. RvVb-A-2223-0314 en de reeds aangehaalde rechtspraak.

32 S. FRANÇOIS, “Een onvolledige of gebrekkige vergunningsaanvraag remediëren: mogelijkheden en beperkingen”, TROS 2021, nr. 101, 65-81; P.-J. DEFOORT, “De oplossingsgerichte procedure van het omgevingsvergunningsdecreet. Over de mogelijkheden tot het wijzigen van een vergunningsaanvraag”, TROS 2020, nr. 99, 193.

33 Vr. en Antw. Vl.Parl. 2020-21, 19 maart 2021, nr. 767 (vraag S. COENEGRACHTS).

34 RvS 20 januari 2022, nrs. 252.709 en 252.710.

35 Art. 19 OVD.

36 Art. 57 OVD.

37 De RvVb heeft die rechtspraak overgenomen: RvVb 10 maart 2022, nr. RvVb-A-2122-0539 en RvVb 16 juni 2022, nr. RvVb-A-2122-0862.

38 RvVb 12 januari 2023, nr. RvVb-A-2223-0405. De RvVb stelt vast dat het ontbreken van een door het RUP vereist document de aanvraag onvolledig maakt, waardoor er “een gebonden bevoegdheid bestaat om de onvolledigheid van de initiële aanvraag vast te stellen en de beoogde vergunning te weigeren”.

39 P. AERTS, “De toepassing van het adagium ‘nemo iudex in causa sua’ in het omgevingsvergunningenrecht”, STORM 2022, nummer 2, bijdrage 7.

40 Art. 63 OVD.

41 RvVb 27 mei 2021, nr. RvVb-A-2021-1028; RvVb 4 augustus 2022, nr. RvVb-A-2122-1043.

42 S. FRANÇOIS, “Een onvolledige of gebrekkige vergunningsaanvraag remediëren: mogelijkheden en beperkingen”, TROS 2021, nr. 101, 76.

43 RvVb 12 mei 2022, nr. RvVb-A-2122-0748 en RvVb 24 juni 2022, nr. RvVb-A-2122-0907.

Het is de overheid in eerste aanleg die de ontvankelijkheid en volledigheid onderzoekt en een onvolledige aanvraag kan laten rechtzetten35. Gaat ze vervolgens over tot het onderzoek van het project en stelt ze een onregelmatigheid vast, dan is die herstelbaar met de administratieve lus. Voor de overheid in beroep liggen de zaken anders. Zij kan enkel een onvolledig beroep herstellen36 of een onregelmatigheid in de onderzoeksfase van het project remediëren met de administratieve lus. Wat ze niet kan, is een onregelmatigheid in het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek van de in eerste administratieve aanleg bevoegde overheid herstellen37.

15 Hoewel de rechtspraak van de RvVb voornamelijk terug te brengen is tot de hypothese van de screeningsnota, maakt de RvS die nuance niet specifiek. De rechtspraak van de RvS lijkt dus een ruimere strekking te hebben en is van toepassing op elke onvolledigheid van het aanvraagdossier, wat ook de RvVb recent lijkt te bevestigen38. Bepaalde rechtsleer leidt uit de arresten van de RvS alvast af dat de overheid in beroep zich in geen enkel geval meer kan buigen over de volledigheid van het aanvraagdossier39. Die piste is juridisch eerder bedenkelijk. De devolutieve werking houdt namelijk nog altijd in dat de overheid in beroep de aanvraag onderzoekt in haar volledigheid40 De overheid in beroep zal de volledigheid van het aanvraagdossier dus nog steeds zelf moeten beoordelen. Stelt ze de onvolledigheid van de aanvraag vast, dan kan ze die echter niet laten rechtzetten. Wegens een gebrek aan bevoegdheid daartoe zal ze noodgedwongen de vergunningsprocedure moeten stopzetten41. Sommige rechtsleer wijst terecht op de nogal geforceerde spreidstand van deze interpretatie42. Het is in ieder geval ondertussen al gevestigde rechtspraak43, zodat enkel een decretale ingreep de gemoederen nog kan bedaren.

D. Onlosmakelijk verbonden aspecten

16 Een van de uitgangspunten van het OVD is de geïntegreerde beoordeling van zowel de stedenbouwkundige handelingen als de milieutechnische aspecten44 Hetzelfde geldt voor die aspecten die onderworpen zijn aan de natuurvergunningsplicht of een vergunning vereisen voor de kleinhandelsactiviteiten. Het decreet bepaalt daarom dat een aanvrager verplicht alle vergunnings- of meldingsplichtige aspecten moet omvatten wanneer die ‘onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn’45. Is dat niet het geval, dan is de aanvraag onontvankelijk46. De aanvrager die pas tijdens het bestuurlijk beroep zijn dossier aanvult met de onlosmakelijk verbonden aspecten zal ook hier botsen op de onbevoegdheid van de overheid om de ontvankelijkheid en volledigheid van de aanvraag recht te zetten47

17 In zijn rechtspraak wijst de RvVb erop dat het gelijktijdig aanvragen van alle verschillende vergunnings- of meldingsplichtige aspecten die samen ‘het project’48 vormen raakt aan het fundamentele uitgangspunt om tot een geïntegreerde beoordeling van projectaanvragen te komen. Aangezien het voldoen aan die verplichting een weerslag heeft op de bevoegdheid van de overheid, raakt ze de openbare orde49 en kan de verplichting zelfs ambtshalve worden opgemerkt50. De overheid is dus verplicht om te onderzoeken of de aanvraag niet kadert in een groter geheel van vergunningsplichtige handelingen, zeker wanneer daar discussie over bestaat51. De bevoegde overheid beschikt wel over een bepaalde beoordelingsruimte om geval per geval na te gaan of er een onlosmakelijke verbondenheid bestaat52

44 MvT bij het OVD, Parl.St. Vl.Parl. 2013-14, stuk 2.334, nr. 1, 36.

45 Art. 7 OVD. Voorheen art. 18 OVD. Opgeheven met art. 138 decreet 26 april 2019 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw, BS 29 juni 2019, 62.139.

46 Zie uitgebreider over dit aspect: P. FLAMEY, E. MEES, S. AERTS en E. VOORTMANS, De omgevingsvergunning in het Vlaamse Gewest, Brugge, die Keure, 2021, 41-49.

47 RvVb 7 juli 2022, nr. RvVb-A-2122-0962 en RvVb 28 juli 2022, nr. RvVb-A-2122-0997.

48 Ik beperkte me omwille van de strikte focus op de OVD-rechtspraak uitsluitend op ‘het project’ in de zin van het OVD zelf. Op de begrippen ‘project’ in de zin van de milieueffectbeoordeling en het daarbij aanverwante begrip ‘milieutechnische eenheid’ wordt verder niet ingegaan. Hoewel ze een verband vertonen behoren die laatste twee tot een ander regelgevend beoordelingskader. Zie hiervoor: P. FLAMEY, E. MEES, S. AERTS en E. VOORTMANS, De omgevingsvergunning in het Vlaamse Gewest, Brugge, die Keure, 2021, 44.

49 RvVb 28 juli 2022, nr. RvVb-A-2122-1015 en RvVb 28 juli 2022, nr. RvVb-A-2122-0989.

50 RvVb 7 juli 2022, nr. RvVb-A-2122-0962 (tussenarrest).

51 RvVb 3 februari 2022, nr. RvVb-A-2122-0419.

52 RvVb 24 februari 2022, nr. RvVb-A-2122-0493 en RvVb 25 augustus 2022, nr. RvVb-A-2122-1096.

53 Decreet 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid, BS 29 juli 2016, 46.693.

54 Decreet 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, BS 20 januari 1998, 599.

55 RvVb 7 juli 2022, nr. RvVb-A-2122-0957.

56 RvVb 2 september 2021, nr. RvVb-A-2122-0010.

57 RvVb 26 mei 2020, nr. RvVb-A-1920-0875; RvVb 7 juli 2020, nr. RvVb-A-1920-0992; RvVb 9 december 2021, nr. RvVb-A-2122-0271.

58 RvVb 24 februari 2022, nr. RvVb-A-2122-0493.

59 RvVb 7 juli 2022, nr. RvVb-A-2122-0962.

60 Hoewel de drie batterijen afzonderlijk onder de 10.000 VAh-drempel bleven en in aparte technische kasten stonden, moeten ze volgens de RvVb gecombineerd worden opgeteld als een enkele IIOA. RvVb 28 juli 2022, nr. RvVb-A-2122-0983.

18 Dit alles betekent nog niet dat een aanvraag van een project elke handeling moet bevatten waarvoor een bepaalde vergunningsplicht geldt. Artikel 7 OVD verwijst uitsluitend naar een vergunnings- of meldingsplicht ‘bij of krachtens de decreten, vermeld in artikel 5’. Het gaat met andere woorden om handelingen die volgens de VCRO, het DABM, het Decreet Handelsvestigingsbeleid53 en het Natuurdecreet54 meldings- of vergunningsplichtig zijn gesteld. De nog te bekomen verplichte nucleaire exploitatievergunning voor een verwerkingsinstallatie van uraniumresiduen valt daar dus niet onder55

19 Wat er wel onder valt, is de aanvraag van een constructie zonder de beoogde uitbating ervan, of omgekeerd de uitbating aanvragen zonder dat de constructie werd vergund of gemeld. Er zijn daarover al wel wat voorbeelden terug te vinden in de rechtspraak van de RvVb, zoals de uitbating van een serre voor aardbeienteelt zonder de aanvraag voor de permanente stellingen56, de uitbating van een mestopslagplaats of mestverwerkingsinstallatie zonder de oprichting ervan57, de uitbating van een pluimveestal voor watervogels zonder de bouw van de bijbehorende vijvers en kooien58, het oprichten van een handelsruimte zonder de vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten59, en het plaatsen van een telecompyloon zonder de uitbating van de bijbehorende batterijen met een totaal gecombineerd vermogen groter dan 10.000 VAh60.

20 Wat echter niet onder de verplichting valt, is de afzonderlijke sloop van constructies voorafgaand aan de bouw van een nieuwe supermarkt61 of reclamepanelen bij een handelscomplex62 . Daarnaast bepaalt artikel 7, § 2, tweede lid OVD bovendien dat de verplichting niet geldt voor handelingen die alleen nodig zijn tijdens de uitvoeringsfase van het project. De tijdelijke bronbemaling om de bouwwerf droog te leggen, hoeft dus niet onmiddellijk samen met het project te worden aangevraagd63. Al zullen de mogelijke relevante milieueffecten ervan wel al in de screeningsnota bij de vergunningsaanvraag moeten worden aangegeven64

21 Voor andere meldingsplichtige activiteiten geldt de verplichting wel. De RvVb stipt alvast aan dat de aktenemende overheid moet onderzoeken en motiveren of de meldingsplichtige handeling of exploitatie onlosmakelijk verbonden is met een vergunningsplichtig geheel65. Het is in eerste instantie haar taak om te verhinderen dat een project dat zowel meldingsplichtige als vergunningsplichtige elementen bevat, die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, wordt opgesplitst in meerdere deelprojecten66. Zo kan de bevoegde overheid geen akte nemen van een warmtepomp bij een zwembad zonder het vergunningsplichtig of meldingsplichtig karakter van het zwembad zelf en het bijbehorende poolhouse na te gaan67. De overheid die akte neemt van een melding moet voldoende zorgvuldig onderzoeken of de niet vergunde constructies wel onder het Vrijstellingsbesluit vallen68. Omgekeerd kan een zwembad niet worden vergund wanneer de vergunningsaanvraag niet ook de bijbehorende aanwezige warmtepomp omvat, die meldingsplichtig is gesteld69

61 RvVb 13 januari 2022, nr. RvVb-A-2122-0362.

62 RvVb 24 juni 2021, nr. RvVb-A-2021-1133.

III. HET BESTUURLIJK BEROEP

A. Dossiertaks

22 Een van de meest opvallende discussies over de ontvankelijkheid van het bestuurlijk beroep is het eerder pijnlijke verhaal van de dossiertaks. Artikel 12 OVD bepaalt dat “elke natuurlijke persoon of rechtspersoon” een dossiertaks verschuldigd is bij het indienen van een bestuurlijk beroep. In de praktijk was het alvast zo dat een dossiertaks slechts werd opgevraagd per beroepschrift70, waarmee werd aangesloten bij de rechtspraak onder de VCRO71. Voor de RvVb rees al snel de vraag of onder het OVD het bedrag thans verschuldigd was per beroepsindiener. En laat dat geen onbelangrijk detail zijn. Burgers of actiegroepen dienen vaak samen een beroepschrift in. Moeten ze het bedrag niet betalen per beroepschrift, maar wel per persoon dan kan dat behoorlijk oplopen.

63 RvVb 27 januari 2022, nr. RvVb-A-2122-0396 en RvVb 28 juli 2022, nr. RvVb-A-2122-0989.

64 RvVb 27 oktober 2022, nr. RvVb-A-2223-0160.

65 RvVb 5 november 2019, nr. RvVb-A-1920-0229.

66 RvVb 20 januari 2022, nr. RvVb-A-2122-0382.

67 RvVb 21 oktober 2021, nr. RvVb-A-2122-0151 met commentaar A. MAS, “Meldingsplichtige warmtepomp leidt naar vergunningsplichtig zwembad met poolhouse. Koude douche voor de oververhitte eigenaar”, STORM 2021, nr. 4, bijdrage 9.

68 RvVb 24 november 2022, nr. RvVb-A-2223-0271 (papegaaienhouderij).

69 RvVb 25 augustus 2022, nr. RvVb-A-2122-1096.

70 M. VAN LANDEGEM, “Meerdere beroepsindieners en slechts eenmaal dossiertaks betaald? Heads will roll!”, STORM 2021, nr. 2, bijdrage 9.

71 RvVb 25 maart 2014, nr. RvVb/A/2014/0213 met uitspraak na cassatie RvVb 20 oktober 2015, nr. RvVb/A/1516/0140.

72 RvVb 18 maart 2021, nr. RvVb-A-2021-0764.

73 Vr. en Antw. Kamer 2020-21, 1 juni 2021, nr. 3262 (vraag B. TOBBACK).

74 Art. 105, § 2, tweede lid OVD; RvVb 4 februari 2021, nr. RvVb-A-2021-0580.

75 Voorstel van decreet tot wijziging van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, wat de dossiertaks betreft, Parl.St. Vl.Parl 2020-21, stuk 894, nr. 1.

76 RvVb 28 juli 2022, nr. RvVb-A-2122-0995.

23 Het was een hele omslag toen de RvVb in een eerste arrest aangaf dat de dossiertaks per persoon verschuldigd was72 De Raad steunde zich daarvoor op de letterlijke bewoordingen van het OVD. Hoewel deze wending op weerstand botste van enkele Vlaamse parlementsleden liet de bevoegde minister verstaan dat ze de nieuwe interpretatie niet ongenegen was73

24 De RvVb werd in de nasleep van die uitspraak geconfronteerd met tal van dossiers waarin op een of andere manier de ontvankelijkheid van het beroep werd betwist omwille van het niet betalen van de dossiertaks. De redenering houdt daarbij in dat iemand die de dossiertaks niet betaalt, ook niet rechtsgeldig het bestuurlijk beroep heeft uitgeput en op die manier heeft verzaakt aan zijn beroepsrecht bij de Raad74. Het duurde dus niet lang voordat de RvVb zich over de kwestie moest uitspreken. Op het ogenblik dat de praktijk zich al had aangepast aan de rechtspraak en ook enkele parlementsleden al in actie waren geschoten om een decretale oplossing aan te reiken75, veranderde de RvVb het geweer van schouder. Een dossiertaks is slechts verschuldigd per beroepschrift en niet per beroepsindiener76.

25 In zijn gewijzigde rechtspraak stipt de RvVb aan dat een dossiertaks per beroepsindiener de toegang tot de rechter zou verzwaren. Dat terwijl de parlementaire toelichting geen enkele steun biedt voor een bijkomende financiële drempel ten opzichte van vroeger en eerder wenste aan te sluiten bij wat gold onder de VCRO en het Milieuvergunningsdecreet77. Het zou bovendien niet in verhouding staan met het doel dat de dossiertaks beoogt, aangezien ook bij een collectief beroepschrift de vergunningverlenende overheid slechts tot één enkel onderzoek van de opgeworpen beroepsargumenten moet overgaan78. Dit standpunt is ondertussen door een omvangrijk aantal arresten gebetonneerd tot vaste rechtspraak79

26 Ook de vraag wanneer de dossiertaks betaald moet worden bleef niet zonder discussie. Het OVB bepaalt dat het beroepsdossier ‘in voorkomend geval’ een betalingsbewijs van de dossiertaks moet bevatten80. In een zaak voor de RvVb werd uit die verplichting afgeleid dat de dossiertaks betaald moet zijn voor het indienen van het beroep. Want, datgene dat niet betaald is, daarvan kan je het bewijs niet toevoegen. Het klinkt logisch, maar het bleek een creatieve redenering te zijn waarin de RvVb niet meegaat. Geen enkele bepaling verplicht volgens de RvVb dat de dossiertaks betaald moet zijn binnen de bestuurlijke beroepstermijn81. Meer nog, het OVB voorziet net in de mogelijkheid om het betalingsbewijs nog op een later tijdstip te bezorgen wanneer dat zou ontbreken bij het beroepschrift82 . Er kan dus ook nog steeds worden betaald op het ogenblik dat de bevoegde overheid het betalingsbewijs opvraagt. De RvS bevestigde ondertussen dat er geen verplichting geldt om de dossiertaks te betalen bij het indienen van een bestuurlijk beroep83

27 In een arrest van iets later verduidelijkte de RvVb bijkomend dat het ontbreken van het betalingsbewijs bij het beroepschrift niet zomaar kan worden afgestraft. Zowel artikel 74, § 1 als artikel 87, § 1 OVB maken een duidelijk onderscheid tussen de gegevens die het beroepschrift op straffe van onontvan- kelijkheid moet bevatten (eerste lid) en de bewijsstukken die de beroepsindiener aan het beroep kan toevoegen (tweede lid). Het betalingsbewijs van de dossiertaks behoort tot die laatste categorie zodat er geen onontvankelijkheidssanctie voor geldt. Ontbreekt het betalingsbewijs, dan leidt dat dus niet van rechtswege tot de onvolledigheid van het beroepsdossier. De bevoegde overheid zal de onvolledigheid pas kunnen afstraffen nadat ze de beroepsindiener de mogelijkheid heeft geboden om het betalingsbewijs alsnog toe te voegen84

77 RvVb 13 januari 2022, nr. RvVb-A-2122-0371; RvVb 27 januari 2022, nr. RvVb-A-2122-0403, met verwijzing naar Amendement nr. 14 op het ontwerp van decreet betreffende de omgevingsvergunning, Parl.St. Vl.Parl. 2013-14, stuk 2334, nr. 6.

78 RvVb 9 juni 2022, nr. RvVb-A-2122-0829; RvVb 1 september 2022, nr. RvVb-A-2223-0008; RvVb 8 september 2022, nr. RvVb-A-2223-0032; T. MALFAIT, “Teleologische interpretatie ontmantelt de guillotine van het dossiertaks-arrest”, STORM 2021, nr. 4, bijdrage 23.

79 RvVb 10 maart 2022, nrs. RvVb-A-2122-0524 en RvVb-A-2122-0528; RvVb 24 maart 2022, nr. RvVbS-2122-0574; RvVb 21 april 2022, nr. RvVb-A-2122-0679; RvVb 6 oktober 2022, nr. RvVb-A-2223-0097; RvVb 27 oktober 2022, nr. RvVb-A-2223-0155.

80 Art. 74, § 1, tweede lid en art. 87, § 1, tweede lid OVB.

81 RvVb 4 februari 2021, nr. RvVb-A-2021-0605.

82 Art. 74 en 87 OVB juncto art. 57 OVD.

83 RvS 21 april 2022, nr. 253.538.

84 RvVb 6 oktober 2022, nr. RvVb-A-2223-0111.

85 Art. 56, derde lid OVD.

86 RvS 15 januari 2014, nr. 226.088; RvVb 21 maart 2017, nr. RvVb/A/1617/0688; RvVb 20 augustus 2019, nr. RvVb-A-1819-1330.

87 RvVb 19 juni 2018, nr. RvVb/A/1718/1009 en RvVb 5 mei 2019, nr. RvVb-A-1819-0687.

B. Gelijktijdig afschrift

28 Een tweede vormvereiste die geldt bij het indienen van het bestuurlijk beroep is de verplichting om, met een beveiligde zending, gelijktijdig een afschrift van het beroepschrift te verzenden aan de aanvrager, het college van burgemeester en schepenen en de deputatie als die in eerste aanleg heeft beslist85. De vormvereiste is op straffe van onontvankelijkheid voorgeschreven. Daarmee verschilt de regelgeving sterk van wat vroeger gold onder de VCRO. Daar werd aan het versturen van het gelijktijdig afschrift geen onontvankelijkheidssanctie gekoppeld86 Het overmaken van het bewijs daarvan was wel op straffe van onontvankelijkheid voorgeschreven, zonder tijdsbepaling waarop die zending moest gebeuren.

29 Waarom werd gekozen om met de omgevingsvergunning de zaken om te draaien, is onduidelijk. Het gebrek aan toelichting van de decreetgever doet de RvVb alvast teruggrijpen naar zijn eerder soepele rechtspraak onder de VCRO87

In zijn rechtspraak hecht de RvVb belang aan het achterliggende normdoel van de vormvereiste. Met name zowel de aanvrager als het college van burgemeester en schepenen informeren over de inhoud van het beroep en het feit dat de vergunningsbeslissing in eerste aanleg van rechtswege is geschorst88. Dat het in tegenstelling tot vroeger wel om een onontvankelijkheidssanctie gaat, weerhoudt de RvVb er niet van om het normdoel te laten voorgaan op de decretale sanctie89 Het Verdrag van Aarhus verzet zich volgens de RvVb en de RvS90 tegen een al te strenge en formele toepassing van de onontvankelijkheidssanctie91

30 De bevoegde overheid zal het beroep dus niet zonder meer onontvankelijk kunnen verklaren als het gelijktijdig afschrift ontbreekt. De RvVb dringt in zijn rechtspraak integendeel aan op een casuïstische benadering. Het is in eerste instantie de taak van de bevoegde overheid om na te gaan of nog steeds aan het normdoel is voldaan. Zeker wanneer zij wordt geconfronteerd met een ernstige betwisting daarover, moet ze duidelijk en uitdrukkelijk aangeven waarom ze vindt dat het normdoel al dan niet gehaald is92 Zo werd het versturen van het afschrift een of elf dagen na het indienen van het beroep niet als een schending van het normdoel beschouwd93. Er echter zesendertig dagen over laten voorbijgaan, werd volgens de RvVb wel terecht afgestraft94 Ook op de vereiste dat het gelijktijdige afschrift per beveiligde zending verstuurd moet worden, lijkt trouwens enige marge te bestaan zolang het normdoel is behaald95.

31 Waar het bezorgen van het bewijs onder de VCRO wel uitdrukkelijk was voorgeschreven op straffe van onontvankelijkheid, zij het zonder tijdsbepaling waarop dat moest gebeuren, is dat niet het geval onder het OVD. Artikel 56, derde lid OVD schrijft wel de verplichting van het gelijktijdige afschrift voor, maar geeft niet aan dat het bewijs daarvan ook bezorgd moet worden aan de overheid in beroep. Artikel 74 en 88 OVB duiden het bewijs van het gelijktijdig afschrift evenmin aan als een bewijsstuk dat samen met het beroepschrift moet worden ingediend. De bevoegde overheid in beroep kan het bestuurlijk beroep dus niet als onontvankelijk afwijzen, enkel omdat het bewijs van het gelijktijdig afschrift bij het beroepschrift zou ontbreken96

88 RvVb 18 februari 2020, nr. RvVb-A-1920-0575; RvVb 16 april 2020, nr. RvVb-A-1920-0721; RvVb 28 januari 2021, nr. RvVb-A-2021-0562 en RvVb-A-2021-0563; RvVb 10 februari 2022, nr. RvVb-A-2122-0452.

89 Kritische noot door E. VANHAUTER, “Gelijktijdige zending aan het college vergeten? Forget it!”, STORM 2020, nr. 4, bijdrage 5.

90 RvS 21 april 2022, nrs. 253.536 en 253.537 met noot T. QUINTENS, “De gelijktijdige zending gereflecteerd”, TROS 2022, nr. 107, 286-289.

91 RvVb 10 november 2022, nr. RvVb-A-2223-0231.

92 RvVb 28 januari 2021, nr. RvVb-A-2021-0563.

93 RvVb 16 april 2020, nr. RvVb-A-1920-0721; RvVb 28 januari 2021, nr. RvVb-A-2021-0562.

94 RvVb 24 september 2020, nr. RvVb-A-2021-0076.

95 Over een verzending via WeTransfer: RvVb 14 oktober 2021, nr. RvVb-A-2122-0126.

96 RvVb 25 februari 2021, nr. RvVb-A-2021-0669.

97 Art. 74, § 1, tweede lid en art. 87, § 1, tweede lid OVB.

98 Art. 74 decreet 3 mei 2019 houdende de gemeentewegen, BS 12 augustus 2019, 77.449. Het derde lid schoof hiermee een plaats naar onderen en werd het vierde lid. De kruisverwijzing in art. 57, tweede lid werd kennelijk over het hoofd gezien.

99 RvVb 10 november 2022, nr. RvVb-A-2223-0231. Art. 57, tweede lid OVD verwijst op dit punt echter onjuist naar ‘alle stukken als vermeld in artikel 56, derde lid’. Sinds het Gemeentewegendecreet staat de delegatiebepaling in het vierde lid van artikel 56 OVD.

100 Art. 74, § 1, derde lid en art. 87, § 1, derde lid OVB.

32 De vraag was wel hoe de overheid met dat bewijs moet omgaan. Ze moet namelijk wel nagaan of aan de decretale verplichting is voldaan, maar een beroepsindiener moet haar daar het bewijs niet van bezorgen. Welke mogelijkheden heeft ze dan om dat bewijs alsnog te verkrijgen. Kan ze via de regularisatiemogelijkheid in artikel 57, tweede en derde lid OVD het bewijs alsnog opvragen en via die weg het niet toevoegen ervan bestraffen?

33 Artikel 56, vierde lid OVD bevat een delegatie aan de Vlaamse regering om de inhoud van het beroepschrift en de eventueel vereiste bewijsstukken te bepalen. Artikel 74 en 88 OVB geven daar uitvoering aan en sommen de bewijsstukken op die bij het beroepschrift gevoegd moeten worden. Het betalingsbewijs van de dossiertaks en ‘ de overtuigingsstukken die de beroepsindiener nodig acht ’ worden daarbij uitdrukkelijk als bewijsstuk opgesomd97. Artikel 57, tweede lid OVD bepaalt op zijn beurt dat die stukken regulariseerbaar zijn. De RvVb wijst hierbij terecht op een legistieke onachtzaamheid die sinds het Gemeentewegendecreet98 in het OVD is geslopen99. Ook het OVB zelf wijst op de regularisatiemogelijkheid van artikel 57, tweede lid OVD100.

34 Een deputatie die een beroep onontvankelijk had verklaard nadat de beroepsindiener niet was ingegaan op het verzoek om het bewijs alsnog toe te voegen, werd door de RvVb teruggefloten. De deputatie was namelijk onterecht van oordeel dat het bewijs van het afschrift te beschouwen viel als ‘een overtuigingsstuk’ in de zin van artikel 74, § 1, tweede lid OVB. De regularisatiemogelijkheid van artikel 57 OVD kan volgens de RvVb enkel worden toegepast om die stukken op te vragen die een beroepsindiener als overtuigingsstuk heeft willen aanwenden, maar nagelaten heeft bij het beroepschrift te voegen. De overheid in beroep kan dus niet via de regularisatiemogelijkheid alsnog een sanctie van onontvankelijkheid invoeren daar waar er decretaal geen voorzien is101. De RvS bevestigde deze rechtspraak102 . Het bewijs van het gelijktijdig afschrift is geen bewijsstuk dat onder de ‘overtuigingsstukken die de beroepsindiener nodig acht ’ begrepen moet worden103

IV. DE BESLISSINGSTERMIJN

A. Ontvankelijkheid en volledigheid

35 Voor de RvVb rees daarnaast de vraag naar het rechtskarakter van de termijn om te beslissen over de ontvankelijkheid en volledigheid van de aanvraag, dan wel het bestuurlijk beroep. Voor het bestuurlijk beroep bepaalt artikel 58 OVD dat het resultaat van het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek aan de beroepsindiener wordt meegedeeld binnen een termijn van dertig dagen die ingaat de dag na de datum van de verzending van het beroepschrift per be- veiligde zending. De bepaling zelf bevat geen uitdrukkelijke sanctie voor de termijnoverschrijding zodat wel eens werd aangenomen dat het in dit geval gaat om een ordetermijn.

36 De RvVb haalde elke twijfel daarover weg en bevestigt dat het wel degelijk gaat om een vervaltermijn. Laat de omgevingsambtenaar de vervaltermijn verstrijken, dan verliest hij zijn beslissingsbevoegdheid over de volledigheid en ontvankelijkheid van het beroep. In dat geval vangt de beslissingstermijn ten gronde aan en zal het, zoals steeds, aan de bevoegde overheid zelf zijn om zich over de ontvankelijkheid en ruimer ook over de inhoud van het beroep uit te spreken104

37 In recente rechtspraak trekt de RvVb een gelijkaardige lijn bij de beslissingstermijn over de ontvankelijkheid van de aanvraag in eerste aanleg. Ook hier vormt de beslissing over de volledigheid en ontvankelijkheid, of het verstrijken van de termijn daarvoor, in principe het aanvangspunt voor de beslissingstermijn ten gronde105. Valt er binnen de beslissingstermijn geen uitspraak over de volledigheid en ontvankelijkheid van de aan- vraag, dan start automatisch de decretale beslissingstermijn van de bevoegde overheid in eerste aanleg106

101 RvVb 28 januari 2020, nr. RvVb-S-1920-0497; RvVb 28 januari 2021, nr. RvVb-A-2021-0564; RvVb 18 februari 2021, nr. RvVb-A-2021-0663 en RvVb 10 november 2022, nr. RvVb-A-2223-0231.

102 RvS 13 januari 2022, 252.613.

103 RvS 13 januari 2022, 252.613; RvVb 10 november 2022, nr. RvVb-A-2223-0231.

104 RvVb 28 januari 2021, nr. RvVb-A-2021-0564 en RvVb 2 december 2021, nr. RvVb-A-2122-0248.

105 Art. 32, § 3 OVD. RvVb 16 februari 2023, nr. RvVb-A-2223-0559.

106 RvVb 16 februari 2023, nr. RvVb-A-2223-0559. Een laattijdige beslissing over de volledigheid en ontvankelijkheid heeft geen invloed op de decretale beslissingstermijn die al aanving.

107 HvJ 14 juni 2001, nr. C-230/00, Commissie/België. Het Hof oordeelde in deze inbreukprocedure dat een stilzwijgende vergunning afbreuk doet aan verschillende Europese richtlijnen die een uitdrukkelijke beoordeling van de milieueffecten vereisen.

108 MvT bij het ontwerp van decreet houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving, Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, stuk 1.149, nr. 1, 136-139.

109 Parl.St. Vl.Parl. 2013-14, nr. 2334/1, 12, 30.

110 RvVb 16 juni 2022, nr. RvVb-A-2122-0858.

B. De beslissing ten gronde

38 Een fundamentele keuze die de Vlaamse regering moest maken bij het ontwerpen van het OVD was het rechtskarakter van de beslissingstermijnen die zouden gelden tijdens de vergunningsprocedure. De omgevingsvergunning zou namelijk de stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning integreren. De stedenbouwkundige vergunningsprocedure werd echter gekenmerkt door vervaltermijnen, terwijl het Milieuvergunningsdecreet, na een veroordeling door het Hof van Justitie107, ordetermijnen bevatte. Net omwille van dat laatste lagen ordetermijnen, gekoppeld aan een dwangsomsysteem even op tafel108. De decreetgever koos uiteindelijk voor een aangepast systeem van vervaltermijnen, omdat die de meeste rechtszekerheid bieden en de beoogde procedurele tijdswinst beter garanderen109

39 Artikel 66, § 1 OVD bepaalt de termijnen waarbinnen de overheid in beroep moet beslissen over een vergunningsaanvraag. In een interessante uitspraak verduidelijkte de RvVb dat de bevoegde overheid enkel binnen die vervaltermijnen beslist moet hebben. Het is niet vereist dat de beslissing zelf binnen die termijn ook ondertekend en vormelijk en gemotiveerd opgesteld wordt. Dat kan ook nog achteraf. Doorslaggevend is wel de vraag of de bevoegde overheid binnen de beslissingstermijn daadwerkelijk heeft gestemd en beslist over het resultaat van het bestuurlijk beroep, wat uit de notulen van de vergadering kan blijken. Dat de vergunningsbeslissing pas na de vervaltermijn ondertekend en geformaliseerd wordt, maakt ze niet onwettig110

40 Artikel 66, § 2 OVD bepaalt verder in welke gevallen de beslissingstermijn van rechtswege eenmalig wordt verlengd met zestig dagen. Dat is met name het geval wanneer de wijzigingslus in graad van beroep tot een nieuw openbaar onderzoek leidt111, de gemeenteraad wordt samengeroepen over de zaak van de wegen112 of in het geval dat de administratieve lus wordt toegepast113. Hoewel er dus drie gevallen zijn waarin de termijn wordt verlengd, is die verlenging slechts éénmalig mogelijk114. Een opeenvolgende toepassing van artikel 66, § 2 OVD kan niet. Wordt een van de drie opties uitgeput, dan kan de beslissingstermijn nadien niet nog eens van rechtswege115 verlengd worden. De overheid die in beroep een tweede wijzigingsverzoek aanvaardt en daar een nieuw openbaar onderzoek aan koppelt mag volgens de RvVb dus niet rekenen op een tweede termijnverlenging116

41 Wat evenmin kan is de administratieve lus gebruiken om de beslissingstermijn te verlengen, enkel en alleen met het oog op een langere beslissingster- mijn. Het klinkt vanzelfsprekend, maar het was een situatie die zich voordeed bij de RvVb. De deputatie die het einde van haar beslissingstermijn ziet naderen, kan de administratieve lus niet opstarten louter en alleen om zichzelf van rechtswege zestig dagen respijt toe te kennen.

42 Die handelswijze zint de RvVb niet, die de nogal creatieve en bedenkelijke termijnverlenging kwalificeert als een misbruik van de administratieve lus. Het overschrijden van de decretale beslissingstermijn is geen formele of procedurele ‘onregelmatigheid’ die rechtgezet kan worden. De overheid kan de administratieve lus niet toepassen om haar eigen stilzitten te verhelpen117. Het standpunt hoeft in feite niet echt te verbazen. Het zou afbreuk doen aan de finaliteit van de decretale vervaltermijnen indien de bevoegde overheid zichzelf een extra termijn zou kunnen toekennen118

43 Naast de termijnverlenging van rechtswege voorziet het OVD ook nog in de termijnverlenging op verzoek van de aanvrager. Artikel 66, § 2/1 maakt het

114 RvVb 6 oktober 2022, nr. RvVb-A-2223-0103 met verwijzing naar Parl.St. Vl.Parl. 2013-14, nr. 2334/1, 12.

115 RvVb 10 september 2020, nr. RvVb-A-2021-0027 en RvVb 12 januari 2023, nr. RvVb-A-2223-0405.

116 RvVb 6 oktober 2022, nr. RvVb-A-2223-0103.

117 RvVb 27 januari 2020, nr. RvVb-A-2122-0400 met commentaar M. VAN LANDEGEM, “De administratieve lus is geen escape-optie voor het overschrijden van de beslissingstermijn”, STORM 2022, nr. 1, bijdrage 13.

118 Ibid. met verwijzing naar Parl.St. Vl.Parl. 2013-14, nr. 2334/1, 12.

119 RvVb 10 september 2020, nr. RvVb-A-2021-0027.

120 Ibid namelijk mogelijk dat de aanvrager gemotiveerd kan verzoeken om eenmalig de beslissingstermijn met zestig dagen te verlengen. Ook hier stipt de RvVb aan dat het gaat om een eenmalige termijnverlenging zodat een opeenvolgende toepassing niet mogelijk is119. Wat wel mogelijk is, is één enkele termijnverlenging van rechtswege gecombineerd met de verlenging op verzoek van de aanvrager120

121 RvVb 6 oktober 2022, nr. RvVb-A-2223-0116.

122 RvVb 25 augustus 2020, nr. RvVb-A-1920-1156.

123 RvVb 6 oktober 2022, nr. RvVb-A-2223-0116; RvVb 10 september 2020, nr. RvVb-A-2021-0027.

124 RvVb 6 oktober 2022, nr. RvVb-A-2223-0103. Een tweede termijnverlenging werd onterecht toegestaan buiten de initieel verlengde termijn.

44 Dat een aanvrager verzoekt om een verlengde beslissingstermijn houdt trouwens nog niet in dat de bevoegde overheid op dat verzoek moet ingaan. De bevoegde overheid beschikt daartoe over een zekere beleidsvrijheid en is niet verplicht om een verzoek tot termijnverlenging in te willigen121. Doet ze dat wel, dan vereist de RvVb wel de aanwezigheid van een duidelijk en ondubbelzinnig verzoek tot termijnverlenging. Verzoekt de aanvrager eerder ondergeschikt en voorwaardelijk om een termijnverlenging, dan zal de overheid dat niet zomaar kunnen aangrijpen om een verlenging te verantwoorden122 Is dat verzoek wel voorhanden, dan kan de bevoegde overheid de termijnverlenging toestaan zonder dat ze daarvoor een motivering moet aanreiken123

45 Het spreekt volgens de RvVb tot slot voor zich dat een termijnverlenging moet plaatsvinden binnen de termijn die men wil verlengen en dus niet nadat die termijn al is overschreden. Ook dit standpunt is vrij logisch. In dat geval is de stilzwijgende afwijzing van het beroep al van rechtswege ontstaan124.

V. DE STILZWIJGENDE BESLISSING

A. Staking van stemmen

46 Het grote gevolg van decretale vervaltermijnen bestaat erin dat zowel de aanvraag125 als het beroep126 stilzwijgend afgewezen kunnen worden. In dat geval ontstaat er, net zoals onder de VCRO, een stilzwijgende vergunningsbeslissing127 Over de figuur van de stilzwijgende beslissing was er in de rechtspraak eigenlijk niet veel ophef. De figuur van de stilzwijgende beslissing nam pas aan belang toe wanneer de RvVb, om vooralsnog onbekende redenen, op korte termijn werd geconfronteerd met heel wat beslissingen waarin het vergunningstraject finaal in bestuurlijk beroep bij de deputatie eindigde in een staking van stemmen. Iets wat daarvoor nagenoeg ongezien was in de rechtspraak van de RvVb.

47 De staking van stemmen is eigen aan het Provinciedecreet128 dat in artikel 54 bepaalt dat wanneer de deputatie samenkomt, ze in de regel beslist bij volstrekte meerderheid van stemmen. Geraakt ze er niet uit en komt het tot een staking van stemmen dan wordt het behandelde onderwerp verworpen. Het Provinciedecreet verbindt aan een staking van stemmen van rechtswege het gevolg dat datgene waarover wordt gestemd verworpen wordt. De staking van stemmen mag dan wel geregeld zijn in het Provinciedecreet, het is vreemd aan het OVD dat in principe uitgaat van een uitdrukkelijke beslissing binnen de decretale vervaltermijnen.

125 Art. 32, § 4 en art. 46, § 2 OVD.

126 Art. 66, § 3 OVD.

127 RvVb 25 augustus 2020, nr. RvVb-A-1920-1156.

48 De kwestie kwam onder meer aan bod bij een vergunningsaanvraag voor een Moskee in Aalst. De deputatie blijkt in graad van beroep vrij verdeeld over het dossier en de beraadslaging over het beroep eindigt in een staking van stemmen. Aangezien er in een dergelijk geval volgens de RvVb een stilzwijgende beslissing voorligt, vernietigt hij de vergunningsbeslissing wegens een ondeugdelijke materiële motivering. Er wordt immers nergens aangegeven op basis waarvan de beroepsargumenten worden verworpen129. De RvVb strafte de daaropvolgende tweede staking van stemmen zelfs af met een dwangsom130

49 Gelijkaardige uitspraken van de RvVb bevestigen dat een staking van stemmen uit zijn aard een onwettige stilzwijgende afwijzing van het beroep uitmaakt131. Een poging om de rechtspraak

128 Decreet 9 december 2005 ‘Provinciedecreet’, BS 29 december 2005, 56.891.

129 RvVb 17 september 2020, nr. RvVb-A-2021-0053; RvVb 29 oktober 2020, nr. RvVb-A-2021-0226.

130 RvVb 28 oktober 2021, nr. RvVb-A-2122-0171. Met bespreking door F. SEBREGHTS en J. ZIJLSTRA, “Beroepsprocedure OVD: staking der stemmen binnen deputatie en daaruit voortvloeiende stilzwijgende afwijzingsbeslissing altijd onwettig”, STORM 2021, nr. 4, bijdrage 15.

131 RvVb 26 augustus 2021, nr. RvVb-A-2021-1303 (VCRO); RvVb 10 maart 2022, nr. RvVb-A-2122-0525; RvVb 12 mei 2022, nr. RvVb-A-2122-0740 gewijzigd te zien werd door de RvS verworpen. De RvS lijkt daarbij te bevestigen dat een staking van stemmen er in het vergunningscontentieux toe leidt dat de ontwerpbeslissing niet wordt goedgekeurd. In dat geval is er geen uitdrukkelijke vergunningsbeslissing voorhanden132

132 RvS 6 oktober 2022, nr. 254.681. Over de gevolgen van een staking van stemmen bij adviesverlening: RvVb 2 februari 2023, nr. RvVb-A-2223-0494.

133 GwH 6 oktober 2016, nr. 125/2016, overw. B.30.2.

134 S. DE MAESSCHALCK, “Over de figuur van de stilzwijgende beslissing in het OVD: zwijgen is zilver, spreken is goud”, STORM 2021, nr. 3, bijdrage 27.

135 F. VAN DIEVOET, “Het Grondwettelijk Hof en de stilzwijgende afwijzing van het administratief beroep inzake de omgevingsvergunning. En wat nu?”, TOO 2017, nr. 1, 95-98.

136 RvVb 22 oktober 2019, nr. RvVb-A-1920-0199; RvVb 23 juni 2020, nr. RvVb-A-1920-0947.

B. De rechtsmacht van de RvVb

50 Artikel 66, § 3 OVD bepaalt dat wanneer er geen beslissing valt binnen de beroepstermijn, de beslissing in eerste aanleg ‘definitief’ wordt. Al snel rees onduidelijkheid over de exacte gevolgen van die bepaling. De vraag was namelijk welke beslissing er bestreden kan worden bij de RvVb? Betekent het definitief zijn van de beslissing in eerste aanleg ook dat die aanvechtbaar wordt bij de RvVb?

51 Volgens het Grondwettelijk Hof, dat zich moest uitspreken over de wettigheid van het OVD en de vervaltermijnen, was dat alvast het geval. In een korte overweging gaf het Hof aan dat de in eerste administratieve aanleg genomen beslissing kan worden bestreden bij de RvVb133. Dit standpunt bleef niet zonder kritiek. Niet alleen was het standpunt moeilijk verzoenbaar met artikel 105 OVD, het was volgens sommigen te soepel134 en zou zorgen voor heel wat praktische problemen135

52 De RvVb maakte snel duidelijk dat hij zijn rechtspraak niet zou wijzigen en nog steeds enkel de beslissing in laatste aanleg aanvechtbaar is. Een beroep tegen de beslissing in eerste aanleg wordt steevast verworpen als onontvankelijk136. Dat het beroep stilzwijgend werd afgewezen, veranderde volgens de RvVb niets aan artikel 105 OVD dat enkel de in laatste administratieve aanleg genomen beslissing toeschrijft onder zijn rechtsmacht. In duidelijke taal gaf de RvVb meermaals aan dat artikel 66, § 3 OVD de beslissing in eerste aanleg nog niet aanvechtbaar maakt137. Het artikel zou slechts het principe van de devolutieve werking ‘nuanceren’ waardoor de vergunningsbeslissing in eerste aanleg niet verdwijnt. Ze blijft in rechtsverkeer bestaan naast de stilzwijgende afwijzingsbeslissing.

53 Het standpunt van de RvVb botste op kritiek. Doordat de stilzwijgende afwijzingsbeslissing nagenoeg nooit materieel gemotiveerd is, kwam het bij de RvVb bijna altijd tot een vernietigingsarrest138. De visie van de RvVb zou een vergunningsbeslissing die van rechtswege ontstaat per definitie als onwettig kwalificeren, wat zou ingaan tegen de bedoeling van de decreetgever139 en het arrest van het Grondwettelijk Hof140

54 Dat de hele discussie zich niet zomaar leent tot een eenvoudige oplossing, bevestigt de RvS in zijn arrest van 5 mei 2022141 Net zoals de RvVb wijst de RvS op het belang van artikel 105 OVD dat enkel de beslissing in laatste administratieve aanleg aanvechtbaar maakt. Artikel 66, § 3 OVD maakt de beslissing in eerste aanleg wel definitief, het blijft nog steeds een beslissing ‘in eerste administratieve aanleg’ die niet aanvechtbaar is. De RvS neemt dus niet zomaar aan dat de beslissing in eerste aanleg transformeert naar een beslissing die in laatste aanleg wordt genomen142. Het beroep bij de RvVb zal zich dus minstens formeel moeten richten tegen de stilzwijgende afwijzingsbeslissing in graad van beroep.

55 Het belang van het RvS-arrest ligt vooral in de nuances die het aanbrengt. De beslissing in eerste aanleg wordt enkel definitief wanneer dat een uitdrukkelijke beslissing is. Slechts in dat geval krijgt artikel 66, § 3 OVD uitwerking. De redenering luidt namelijk dat wanneer de deputatie na een uitdrukkelijke beslissing het bestuurlijk beroep stilzwijgend afwijst, ze zich in dat geval de motieven van de uitdrukkelijke vergunningsbeslissing toeeigent. Diezelfde redenering gaat vanzelfsprekend niet op wanneer de overheid in eerste aanleg stilzwijgend de vergunning weigert. In dat geval geldt onverkort het uitgangspunt dat die beslissing wel verdwijnt door de devolutieve werking van de beroepsbeslissing.

56 Of het arrest een grote weerslag zal hebben in de praktijk en de rechtsbescherming daarmee hersteld is143, is nog

137 RvVb 11 augustus 2020, nr. RvVb-A-1920-1095; RvVb 17 september 2020, nr. RvVb-A-2021-0054; RvVb 25 februari 2021, nr. RvVb-A-2021-0691 en RvVb 25 maart 2021, nr. RvVb-A-2021-0800.

138 Een enkel geval waarin een stilzwijgende afwijzingsbeslissing wel overeind bleef: RvVb 23 april 2019, nr. RvVb-A-1819-0911.

139 F. SEBREGHTS en J. ZIJLSTRA, “Beroepsprocedure OVD: staking der stemmen binnen deputatie en daaruit voortvloeiende stilzwijgende afwijzingsbeslissing altijd onwettig”, STORM 2021, nr. 4, bijdrage 15. Zie ook auditoraatsverslag bij RvS 2 mei 2022, nr. 253.650, TROS 2022, nr. 106, 200-214. Zie ook RvVb 25 maart 2021, nr. RvVb-A-2021-0800.

140 Voor een nadere toelichting over het GwH-arrest: P. FLAMEY, E. MEES, S. AERTS en E. VOORTMANS, De omgevingsvergunning in het Vlaamse Gewest, Brugge, die Keure, 2021, 243-246.

141 RvS 5 mei 2022, nr. 253.650.

142 De behandelende auditeur oordeelde in haar advies op dit punt anders, zie TROS 2022, nr. 106, 200-214.

143 L. THEWIS, “Eindelijk duidelijkheid over de gevolgen van de stilzwijgende afwijzing van het administratief beroep”, STORM 2022, nr. 2, bijdrage 14, 6.

144 RvVb 23 juni 2022, nr. RvVb-A-2122-0888 maar de vraag. Niet alleen worden de zaken er voor de beroepsindiener niet eenvoudiger op, ook de positie van de vergunninghouder is nog altijd niet echt comfortabel te noemen. De wettigheid van de stilzwijgende afwijzingsbeslissing is nog steeds bedenkelijk. De bevoegde overheid in beroep mag dan wel worden geacht de motieven van de beslissing in eerste aanleg te recycleren, de beslissing in eerste aanleg zal wellicht eerder in zeldzame gevallen een antwoord bieden op de beroepsargumenten.

145 RvVb 9 februari 2023, nr. RvVb-A-2223-0517.

57 Het is voorlopig afwachten op de eerste rechtspraak om te zien hoe de RvVb met het cassatiearrest zal omgaan en hoe hij verzoekschriften die niet voldoen aan de nieuwe interpretatie tegen het licht zal houden. De RvVb maakte alvast duidelijk dat een stilzwijgende afwijzing van het bestuurlijk beroep zich niet langer leent tot een behandeling in korte debatten144. Het RvS-arrest is bovendien niet van toepassing in de situatie dat een herstelbeslissing uitdraait in een staking van stemmen. In dat geval speelt immers de ordetermijn van artikel 37, § 1, tweede lid DBRC-decreet145. Hoewel een einde is gekomen aan een complex discussiepunt blijft het jammer dat de aangereikte oplossing steunt op een zuivere rechterlijke interpretatie die de beroepsindiener wordt verondersteld te kennen. Een duidelijk regelgevend kader lijkt op dit punt geen overbodige luxe.

C. Bekendmaking

58 Wat daarnaast nog heel even voor discussie zorgde, was de vraag wanneer de beroepstermijn tegen een stilzwijgende beslissing aanvangt. Volgens artikel 54 OVD begint de bestuurlijke beroepstermijn tegen een stilzwijgende beslissing te lopen op de dag nadat de beslissingstermijn is verstreken. Het gaat dus, althans volgens het OVD zelf, om een beroepster- mijn die van rechtswege aanvangt zonder een individuele kennisgeving.

59 In een zaak voor de RvVb leek het daarom volstrekt normaal dat een vergunningsaanvrager zijn bestuurlijk beroep door de deputatie afgewezen zag als laattijdig. Hij had de decretale beroepstermijn overschreden. De angel in het dossier kwam echter naar boven toen de beroepsindiener ook duidelijk maakte dat hij de individuele kennisgeving via het loket had gebruikt als startpunt voor de beroepstermijn. Artikel 56 OVB bepaalt namelijk dat ‘de beslissing over een omgevingsvergunning’ wordt bekendgemaakt. Voor de aanvrager geldt dat hij steeds met een beveiligde zending op de hoogte moet worden gebracht “uiterlijk tien dagen na de datum waarop de beslissing is genomen of de beslissingstermijn is verstreken”146 .

60 De RvVb wijst erop dat de Vlaamse regering met haar gedelegeerde bevoegdheid147 duidelijk de wens heeft uitgedrukt dat ook de stilzwijgende beslissing verplicht individueel wordt bekendgemaakt. De overheid in beroep kan bij de berekening van de bestuurlijke beroepstermijn dus niet alleen maar kijken naar het OVD. Ook in het geval van een stilzwijgende vergunningsweigering begint de beroepstermijn voor de aanvrager slechts te lopen de dag na individuele kennisgeving. De verplichting tot individuele kennisgeving van het OVB krijgt voorrang. Anders oordelen zou aan de beroepsindiener een onevenredig strenge waakzaamheidsplicht opleggen148. Van een vergunningsaanvrager kan maar moeilijk worden verwacht dat hij als het ware in zijn eigen kalender opvolgt wanneer de beroepstermijn aanvangt en verstrijkt149. Het is een bezorgdheid die ook de afdeling Wetgeving van de Raad van State indertijd had geuit150.

146 Art. 62 OVB.

147 Art. 36 OVD.

148 RvVb 2 september 2021, nr. RvVb-A-2122-0021.

61 Wel laat de RvVb nog een opening in het geval de stilzwijgende beslissing niet hoeft te worden betekend. Het blijft echter maar de vraag wanneer dat het geval is151. Het was net de wens van de Vlaamse regering dat zowel de beroepsindiener als de aanvrager steeds verplicht individueel in kennis worden gesteld.

VI. DE PLANAANPASSING

A. Beperkte aanpassing

62 Hoe een vergunningsaanvraag doorheen de vergunningsprocedure aangepast kan worden vormt zonder enige twijfel het meest heikele discussiepunt van het hele omgevingsvergunningsstelsel. Onder de VCRO was het nog allemaal relatief duidelijk. Er kon gewoonweg niet veel. Elke planaanpassing moest beperkt blijven152. Net daarom was het de bedoeling van de decreetgever om op dat punt meer flexibiliteit in te bouwen. Wellicht onverwacht maakt de rechtspraak duidelijk dat de flexibiliteit die de decreetgever voor ogen had niet zo eenduidig is geregeld als gedacht.

149 A. VANERMEN, “Vervaltermijnen en impliciete weigeringsbeslissingen in het omgevingsrecht: opletten geblazen!”, STORM 2019, nr. 1, bijdrage 5, 4.

150 Adv.RvS 17 oktober 2013, nr. 53.889/AV/1, 10.

151 A. VANERMEN, “Vervaltermijnen en impliciete weigeringsbeslissingen in het omgevingsrecht: weer op beide oren slapen?”, STORM 2021, nr. 4, bijdrage 31, 3.

152 Tot de decreetwijziging van 25 april 2014 werd dit nog bijkomend beperkt tot ‘kennelijk bijkomstige zaken’.

153 Art. 30, derde lid en art. 64, tweede en derde lid OVD. Uitgebreider: P. FLAMEY, E. MEES, S. AERTS en E. VOORTMANS, De omgevingsvergunning in het Vlaamse Gewest, Brugge, die Keure, 2021, 235-239.

154 Art. 4.3.1, § 1, tweede lid VCRO.

155 RvVb 16 juni 2020, nr. RvVb-A-1920-0922; RvVb 22 april 2021, nr. RvVb-A-2021-0909.

63 Artikel 30 en 64 OVD bieden de mogelijkheid om tijdens het vergunningstraject wijzigingen door te voeren aan de vergunningsaanvraag. Zowel artikel 30 als 64 OVD bepalen niets over de omvang van de aanpassing die kan worden doorgevoerd. Wel koppelen ze elke aanpassing van het aanvraagdossier aan de vraag of al dan niet een nieuw openbaar onderzoek georganiseerd moet worden153. Daarnaast is er net zoals voorheen nog altijd artikel 4.3.1 VCRO dat het de bevoegde overheid mogelijk maakt om eigenhandig in te grijpen op de aangevraagde plannen, zolang die aanpassing beperkt blijft154. De onbeantwoorde vraag was hoe de mogelijkheid om planwijzigingen door te voeren in het OVD zich verhoudt tot de mogelijkheid van artikel 4.3.1 VCRO om een planaanpassing op te leggen via een vergunningsvoorwaarde.

64 De eerste rechtspraak maakte al snel duidelijk dat de RvVb zijn bestaande rechtspraak onder de VCRO maar moeilijk kon loslaten. De Raad gaf aan dat artikel 4.3.1 VCRO de vereiste voorschrijft dat een planaanpassing beperkt in omvang moet zijn. Ook wanneer de aanvrager zelf de aanpassing aanbracht, moest de bevoegde overheid waken over de eis van het beperkte karakter van de wijziging155.

65 Het standpunt botste op veel begrijpelijke kritiek, omdat op die manier een voorwaarde werd toegevoegd die niet in het

OVD staat156. In een latere uitspraak lijkt de RvVb oren te hebben voor de kritiek en trekt hij wel een onderscheid tussen artikel 30 en 64 OVD en artikel 4.3.1 VCRO. In het eerste geval is het de aanvrager zelf die via een wijzigingsverzoek de contouren van zijn aanvraag wijzigt. Enkel in het laatste gevaI, waar de vergunningverlenende overheid de planaanpassing doorvoert en als voorwaarde oplegt om een bepaald probleem te verhelpen, moet het om een beperkte planaanpassing gaan157

66 Met die rechtspraak staat het vandaag dus vast dat het OVD wel degelijk meer ruimte biedt om de plannen ingrijpender aan te passen dan wat het geval was onder de VCRO158. Meer nog, de RvVb bevestigt dat het in tegenstelling tot vroeger wel degelijk mag gaan om een essentiële aanpassing159. Het enige dat de overheid in het oog zal moeten houden, is het al dan niet organiseren van een nieuw openbaar onderzoek160. Aanvaardt de overheid een wijzigingsverzoek zonder een nieuw openbaar onderzoek, dan zal ze deugdelijk moeten motiveren waarom volgens haar aan de decretale voorwaarden is voldaan161. De vraag of de wijziging geen schending inhoudt van de rechten van derden vormt daarbij een belangrijk aandachtspunt162 . Is een openbaar onderzoek wel vereist, dan kan de wijziging in beroep niet plaatsvinden wanneer de aanvraag in eerste aanleg de vereenvoudigde procedure heeft doorlopen163.

B. Initiatiefrecht

67 Ook de vraag wie exact een planaanpassing kan initiëren, gaf aanleiding tot heel wat juridische discussie. De grote oorzaak van alle twijfel is de ongelukkig geformuleerde kruisverwijzing in artikel 4.3.1 VCRO. Het derde lid van die bepaling luidt namelijk dat een planaanpassing als voorwaarde slechts mogelijk is “overeenkomstig” artikel 30 OVD. Dat artikel bepaalt op zijn beurt dat de bevoegde overheid “op verzoek van de vergunningsaanvrager” wijzigingen aan de aanvraag kan toestaan. Daarom werd in een heel letterlijke benadering geargumenteerd dat de kruisverwijzing in artikel 4.3.1 VCRO betekent dat de overheid slechts een planwijziging kon doorvoeren nadat de aanvrager daar eerst zelf om verzocht heeft.

156 P.-J. DEFOORT, “De decreetgever geeft een oplossingsgerichte procedure … en krijgt formalistische rechtspraak”, STORM 2021, nr. 2, bijdrage 20; P. FLAMEY, E. MEES, S. AERTS en E. VOORTMANS, De omgevingsvergunning in het Vlaamse Gewest, Brugge, die Keure, 2021, 237-238.

157 RvVb 7 april 2022, nr. RvVb-A-2122-0631 en RvVb 16 februari 2023, nr. RvVb-A-2223-0539.

158 De rechtspraak wordt positief onthaald M. DE RECHTER en M. LUYCKX, “De soap rond planwijzigingen in de vergunningsprocedure: eindelijk een pragmatische aflevering”, STORM 2022, nr. 2, bijdrage 6, 4.

159 RvVb 22 december 2022, nr. RvVb-A-2223-0357.

160 RvVb 16 februari 2023, nr. RvVb-A-2223-0550.

161 RvVb 31 maart 2022, nr. RvVb-A-2122-0604; RvVb 28 juli 2022, nr. RvVb-A-2122-0984; RvVb 6 oktober 2022 nr. RvVb-A-2223-0089.

162 RvVb 15 december 2022, nr. RvVb-A-2223-0333 en RvVb 15 december 2022, nr. RvVb-A-2223-0334.

163 RvVb 6 mei 2021, nr. RvVb-A-2021-0957.

164 RvVb 17 maart 2020, nr. RvVb-A-1920-0674 met verwijzing naar Parl.St. Vl.Parl. 2014-15, stuk 459, nr. 3, 43.

165 RvVb 17 maart 2020, nr. RvVb-A-1920-0674.

166 RvS 20 mei 2021, nr. 250.629.

167 P.-J. DEFOORT, “De decreetgever geeft een oplossingsgerichte procedure … en krijgt formalistische rechtspraak”, STORM 2021, nr. 2, bijdrage 20.

68 In enkele arresten wees de RvVb die denkpiste van de hand omdat de decreetgever geen afbreuk heeft willen doen aan de reeds lang bestaande mogelijkheid om oplossingsgericht vergunnen mogelijk te maken164. Vereisen dat de overheid slechts op verzoek van de aanvrager een beperkte planaanpassing kan opleggen, zou afbreuk doen aan haar bevoegdheid om een onvergunbare aanvraag toch te vergunnen door voorwaarden op te leggen. Het zou trouwens ook niet stroken met de beoogde efficiëntie van het OVD165.

69 Deze rechtspraak hield uiteindelijk geen stand bij de cassatierechter. De RvS bewandelt een andere weg en verwerpt de visie van de RvVb. Kort luidt het dat de klare en duidelijke tekst van artikel 30 OVD inhoudt dat de bevoegde overheid enkel wijzigingen aan de vergunningsaanvraag kan toestaan wanneer de vergunningsaanvrager daar zelf om verzoekt166 Het arrest houdt bijgevolg in dat enkel de aanvrager een planaanpassing kan initiëren met toepassing van artikel 30 en 64 OVD. De overheid die zich vervolgens over de gewijzigde aanvraag uitspreekt, is daarbij niet langer gebonden door de beperking van artikel 4.3.1 VCRO.

70 Dat de uitspraak niet zonder kritiek zou blijven, hoeft niet te verbazen167. De mogelijkheid van de bevoegde overheid om op eigen initiatief een beperkte planaanpassing als voorwaarde op te leggen, werd daardoor ernstig gefnuikt. Laat dat nu net zijn wat de decreetgever wenste te verhelpen. De vaststelling was namelijk dat de mogelijkheid om als overheid eigenhandig voorwaarden en beperkte planaanpassingen op te leggen zou verdwijnen uit artikel 4.3.1 VCRO. Omdat men dat wenste te behouden, werd het ontwerpdecreet met een amendement aangepast168. De mogelijkheid werd behouden, maar voor de toetsingsvoorwaarden werd doorverwezen naar artikel 30 OVD. DEFOORT stipt terecht aan dat net daarom de verwijzing naar artikel 30 OVD niet verder wenste te gaan dan het aspect van het openbaar onderzoek169.

71 Bovendien bepaalde artikel 30 OVD in zijn eerste versie niet uitdrukkelijk dat een aanpassing enkel kon ‘op verzoek van de aanvrager’. Het schreef enkel voor dat wijzigingen aan de vergunningsaanvraag mogelijk waren en bepaalde de toetsingsvoorwaarden voor een openbaar onderzoek. Het is pas later dat aan artikel 30 en 45 OVD werd toegevoegd dat de bevoegde overheid, op verzoek van de vergunningsaanvrager, kan toestaan dat er wijzigingen aan de vergunningsaanvraag worden aangebracht170. Daarmee wenste de decreetgever tegemoet te komen aan de opmerkingen die de afdeling Wetgeving van de Raad van State had gemaakt bij het OVD171. De afdeling vond het in de initiële versie van artikel 30 OVD niet duidelijk wie nu juist met de aanpassing moest instemmen172

72 Met de latere wijziging wou men dan ook alleen maar een oud zeer verhelpen door te verduidelijken dat de aanvrager wel om een wijziging kan vragen, maar het uiteindelijk de overheid blijft die beslist om de wijziging al dan niet toe te staan173. Ze is dus niet verplicht om op een wijzigingsverzoek in te gaan, bijvoorbeeld wanneer ze niet genoeg tijd meer zou hebben om het gewijzigde concept te beoordelen174. Ook dit bevestigt dat de kruisverwijzing in artikel 4.3.1 VCRO wel degelijk wenste te verwijzen naar de voorwaarden voor een openbaar onderzoek, net zoals die daarvoor nog in artikel 4.3.1 VCRO zelf terug te vinden waren.

73 Het standpunt van de RvS leidt er in de praktijk alvast mogelijk toe dat de overheid die een planaanpassing wenst op te leggen voorafgaand eerder informeel aan de vergunningsaanvrager zal vragen om daarvoor een wijzigingsverzoek in te dienen. De RvVb heeft zich ondertussen geschikt naar zijn cassatierechter175 en dezelfde lijn ook doorgetrokken naar

168 Amendement nr. 46 op het ontwerp van decreet houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw en energie, Parl.St. Vl.Parl., stuk 459, nr. 3, 43.

169 P.-J. DEFOORT, “De decreetgever geeft een oplossingsgerichte procedure … en krijgt formalistische rechtspraak”, STORM 2021, nr. 2, bijdrage 20, 3; P.-J. DEFOORT, “De oplossingsgerichte vergunningsprocedure van het Omgevingsvergunningsdecreet. Over de mogelijkheden tot het wijzigen van een vergunningsaanvraag”, TROS 2020, nr. 99, 198.

170 Art. 122 decreet 8 december 2017 houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving, BS 20 december 2017, 113.546.

171 Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, stuk 1.149, nr. 1, 142-143.

172 Adv.RvS 17 oktober 2013, nr. 53.889/AV/1, 15.

173 Ibid artikel 64 OVD176. Wel bevestigt de rechtspraak dat er van de aanvrager geen groot formalisme wordt verwacht. Een planwijziging hoeft niet steeds via een formeel wijzigingsverzoek plaats te vinden en kan ook worden aangebracht in een argumentatienota of via een bericht op het omgevingsloket177

174 RvVb 8 september 2022, nr. RvVb-A-2223-0035.

175 RvVb 16 september 2021, nr. RvVb-A-2122-0058; RvVb 16 juni 2022, nr. RvVb-A-2122-0864 en RvVb 10 november 2022, nr. RvVb-A-2223-0225.

176 RvVb 17 februari 2022, nr. RvVb-A-2122-0483 en RvVb 15 december 2022, nr. RvVb-A-2223-0334.

177 RvVb 3 februari 2022, nr. RvVb-A-2122-0415.

178 RvVb 10 november 2022, nr. RvVb-A-2223-0225.

C.Wijziging versus planaanpassing

74 Het mag dan wel zijn dat artikel 4.3.1 VCRO door de tussenkomst van de RvS aanzienlijk aan belang heeft ingeboet, toch heeft de bepaling nog steeds haar nut. De overheid kan nog steeds op eigen initiatief voorwaarden verbinden aan de vergunning, zolang die voorwaarden geen planaanpassing inhouden178. In dat geval speelt de kruisverwijzing naar artikel 30 OVD niet.

75 Dat laatste bevestigde de RvVb alvast in een interessante uitspraak over een verkavelingsaanvraag. Het college van burgemeester en schepenen weigerde de opsplitsing van het aanvraagperceel. De deputatie willigt het beroep daartegen in, maar wijzigt wel de verkavelingsvoorschriften over het dak, de oppervlakte van de terrassen, de tuinafsluiting en schrapt de mogelijkheid voor een carport. Geconfronteerd met de kritiek dat die wijzigingen niet werden gevraagd door de aanvrager buigt de RvVb zich over de vraag of dat wel hoeft.

76 In zijn arrest bevestigt de RvVb dat een wijziging van de verkavelingsvoorschriften niet altijd een planaanpassing inhoudt. Uit het dossier bleek namelijk niet dat de aanpassing van de voorschriften had geleid tot een aanpassing van het verkavelingsplan zelf. De RvVb stelt vast dat de aangepaste voorschriften geen grafische weerslag hebben op de plannen. Het zijn dus nog steeds de oorspronkelijke plannen die worden vergund, maar louter aan gewijzigde voorschriften gekoppeld179

77 De vraag of er al dan niet wordt geraakt aan de grafische voorschriften van de verkavelingsaanvraag geeft alvast aanleiding tot een casuïstische benadering. Aangezien een verkavelingsplan in sommige gevallen niet meer is dan een visueel weergegeven kavelindeling lijkt het arrest toch wat marge te bieden voor verkavelingsaanvragen. Het staat in ieder geval vast dat wanneer de overheid sleutelt aan de grafische kavelindeling zelf of de ingetekende bouwzone, het wel om een planaanpassing gaat. Maar of het onderscheid altijd duidelijk te maken zal zijn, is nog maar de vraag.

VII. DE BEKENDMAKING

A. De dubbele betekening

78 Niet alleen de vergunningsaanvraag, (het verstrijken van) de beslissingstermijnen en de planaanpassing geven aanleiding tot heel wat rechtspraak. Ook aan het einde van het vergunningstraject kunnen problemen ontstaan.

79 Een grote oorzaak van discussie is de vaststelling dat overheden in de praktijk de vergunningsbeslissing vaak tweemaal aan de beroepsindiener toezenden. Een eerste keer digitaal en vervolgens nog eens met een aangetekende brief. Nochtans vereist de regelgeving slechts dat de vergunningsbeslissing ofwel digitaal wordt verzonden ofwel per aangetekende brief180. De intenties erachter zullen ongetwijfeld goed bedoeld zijn, maar leiden niettemin tot onnodige problemen. Wat nu wanneer een aanvrager of beroepsindiener via het omgevingsloket een e-mail ontvangt en later een aangetekende brief? Het verschil van een of twee dagen tussen het e-mailbericht en de brief kan doorslaggevend zijn voor de tijdigheid van het bestuurlijk of rechterlijk beroep.

179 RvVb 17 februari 2022, nr. RvVb-A-2122-0483.

80 In zijn eerste arresten gaf de RvVb alleszins aan dat een verzoekende partij die de beslissing zowel analoog als digitaal toegestuurd krijgt, altijd de laatste betekening als aanvangspunt voor de beroepstermijn mag gebruiken. Zeker wanneer de aangetekende brief niet vermeldt dat enkel de eerdere, digitale kennisgeving als startpunt geldt voor de beroepstermijn. De Raad koos daarmee voor de meest rechtszekere optie en legde de verantwoordelijkheid bij de bevoegde overheid die moet zorgen voor een ondubbelzinnige bekendmaking die geen ruimte laat voor verwarring over de beroepstermijn181.

180 De RvVb verwijst daarvoor naar art. 2, 10°, art. 152, eerste lid en art. 158 OVB.

181 RvVb 11 februari 2020, nr. RvVb-A-1920-0548 met commentaar E. VANHAUTER, “Een dubbele kennisgeving als dubbeltje op zijn kant”, STORM 2020, nr. 2, bijdrage 1; RvVb 25 maart 2021, nr. RvVbA-2021-0779; RvVb 1 april 2021, nr. RvVb-A-2021-0853.

182 RvVb 8 juli 2021, nr. RvVb-S-2021-1182, met commentaar C. DE MULDER, “Wie tweemaal betekent, is de klos?”, STORM 2021, nr. 4, bijdrage 4.

183 RvVb 28 juli 2022, nr. RvVb-A-2122-1009.

184 RvVb 26 augustus 2021, nr. RvVb-A-2021-1302; RvVb 26 augustus 2021, nr. RvVb-A-2021-1301; RvVb 31 maart 2022, nr. RvVb-A-2122-0616; C. DE MULDER, “Wie tweemaal betekent, is de klos?”, STORM 2021, nr. 4, bijdrage 4, 3.

185 RvVb 6 oktober 2022, nr. RvVb-A-2223-0111.

186 Bestuursdecreet 7 december 2018, BS 19 december 2018, 100.723.

81 Op die rechtspraak kwam de RvVb voor een stuk terug. Het standpunt dat de meest gunstige termijn automatisch geldt, kon volgens de RvVb niet zonder meer worden aangehouden. Met verwijzing naar een arrest van de RvS in een tuchtzaak laat de RvVb verstaan dat de beroepstermijn aanvangt met de rechtsgeldige digitale betekening en een tweede betekening van de vergunningsbeslissing geen nieuwe beroepstermijn doet ingaan182. Wel laat de RvVb een opening voor het geval de partij die betekend werd, aantoont dat ze in de war is gebracht door de dubbele betekening en ze daardoor gedwaald heeft over de startdatum van de beroepstermijn183. Daar waar de eerste rechtspraak dus de verwarring initieel automatisch aanvaardde, legt de RvVb de bewijslast daarvoor vandaag bij de verzoekende partij.

82 Of de zaken met die koerswijziging aanzienlijk zijn veranderd, valt te betwijfelen. De RvVb vereist doorgaans geen zware bewijslast en stelt zich eerder soepel op bij de vraag of een partij gedwaald heeft door de dubbele betekening. Doorslaggevend is vaak de vaststelling dat de aangetekende brief niet vermeldt dat de beroepstermijn al eerder aanving en evenmin waarom er een tweede keer betekend wordt184. De beroepsindiener zal zich in de regel dus eerder wel op de latere kennisgeving kunnen beroepen dan niet. Ook de bevoegde overheid zal het bestuurlijk beroep trouwens niet zomaar onontvankelijk kunnen verklaren wanneer het dossier duidelijk maakt dat de beslissing in eerste aanleg tweemaal werd betekend aan de beroepsindiener185.

83 In de rand hiervan geeft de RvVb bovendien aan dat elke individuele kennisgeving van de vergunningsbeslissing moet voldoen aan de vereisten van artikel II.21 Bestuursdecreet186. Ook de digitale kennisgeving vanuit het omgevings- loket valt onder die verplichting. Een (automatisch gegenereerd) e-mailbericht vanuit het omgevingsloket dat niets vermeldt over de beroepsmodaliteiten voldoet daar niet aan en doet de beroepstermijn dus niet aanvangen187. In dat geval start de beroepstermijn pas vier maanden na de individuele kennisgeving.

84 De meeste discussies over de aanplakking lijken met het OVD toch van de baan. Voornamelijk de vaststelling dat de gemeente de aanplakking moest nagaan en formeel attesteren188 bleek vroeger een moeilijkheid in de praktijk. Veelal werd de correcte aanplakking geattesteerd op basis van de verklaring van de aanvrager dat de aanplakking regelmatig plaatsvond. Het ontbrak de lokale overheden blijkbaar aan tijd om elke afzonderlijke aanplakking persoonlijk te controleren ter plaatse189. De RvVb aanvaardde die praktijk niet190, tenzij de aanvrager duidelijke foto’s bij zijn verklaring voegde191

85 Vandaag is het de aanvrager die overgaat tot de aanplakking en dat vervolgens invult op het omgevingsloket of meldt aan de overheid. De verantwoordelijkheid voor een correcte en tijdige aanplakking ligt volledig bij de aanvrager192 Het attest van aanplakking is volledig op de schop gegaan. Die fundamentele wijziging betekent niet dat het systeem vandaag feilloos is en geen betwistingen meer oplevert. In tegenstelling tot vroeger vermeldt de gele aanplakkingsfiche niet langer de datum waarop wordt aangeplakt en dat kan wel een bron van ergernis en verwarring zijn. Een passant of omwonende zal op basis van de gele affiche niet onmiddellijk kunnen opmaken wat het startpunt is van de beroepstermijn en dus wanneer die termijn eindigt. Nochtans is de aanplakking voor hem de enige manier van bekendmaking. Voor meer duidelijkheid is hij aangewezen op het publiek deel van het omgevingsloket dat de einddatum van de beroepstermijn weergeeft. Het systeem lag daarom al snel onder vuur193

187 RvVb 12 januari 2023, nr. RvVb-A-2223-0426; RvVb 12 januari 2023, nr. RvVb-A-2223-0427 en RvVb 19 januari 2023, nr. RvVb-A-2223-0437.

188 Art. 4.7.23, § 4 VCRO.

189 A. MAES, “De aanplakking van de vergunningsbeslissing in de praktijk. Naar een logistieke ondersteuning van gemeenten en steden door bpost?”, TROS 2017, nr. 86, 146.

190 RvVb 16 september 2014, nr. RvVb/A/2014/0634; RvVb 27 oktober 2015, nr. RvVb/A/1516/0150; RvVb 9 juli 2019, nr. RvVb-A-1819-1196.

191 RvVb 19 februari 2019, nr. RvVb-A-1819-0623 (geen duidelijke foto’s) en RvVb 19 maart 2019, nr. RvVbA-1819-0742 (wel duidelijke foto’s).

192 F. SEBREGHTS en V. WILDEMEERSCH, “Deadline in omgevingsloket beslissend voor beroepstermijn betrokken publiek?”, STORM 2019, nr. 4, bijdrage 21, 2.

193 J. SNAUWAERT, “Wie weet nog van aanp(l)akken?”, STORM 2019, nr. 2, bijdrage 4.

194 RvVb 13 augustus 2019, nr. RvVb-S-1819-1296 (versneld vernietigd met arrest RvVb 7 januari 2020 nr. RvVb-A-1920-0397). Het publiek Omgevingsloket vermeldde initieel de dag nadat de beroepstermijn verstreken was, wat volgens de RvVb verwarrend was. Commentaar F. SEBREGHTS en V. WILDEMEERSCH, “Deadline in omgevingsloket beslissend voor beroepstermijn betrokken publiek?”, STORM 2019, nr. 4, bijdrage 21.

195 RvVb 13 augustus 2019, nr. RvVb-S-1819-1296; RvVb 12 november 2020, nr. RvVb-A-2021-0243 en RvVb 3 november 2022, nr. RvVb-A-2223-0201.

196 RvVb 22 oktober 2020, nr. RvVb-A-2021-0190.

197 Zie ook nog het huidig art. 4.8.11, § 2 voor registratiebeslissingen.

86 Nadat er discussie was ontstaan of de einddatum op het loket inbegrepen was in de beroepstermijn of niet werd de weergave op het publiek loket aangepast194. In principe vermeldt het omgevingsloket de laatste datum die nog in de beroepstermijn begrepen is. In principe, want ook daar wordt wel eens tegen gezondigd en wordt wel eens een verkeerde startdatum in het loket aangegeven. De verkeerde startdatum in het loket zorgt er via een automatische generatie ook voor dat uiteindelijk de einddatum van de termijn op het publiek loket verkeerd vermeld staat.

87 In een dergelijk geval hamert de RvVb op de verplichting om de startdatum van de aanplakking correct in het omgevingsloket in te geven. Het is namelijk die datum waarop de beroepsindiener aangewezen is en hij mag ervan uitgaan dat die correct is195. Staat de einddatum verkeerd weergegeven dan mag de beroepsindiener die gebruiken voor zijn beroepstermijn. Het is niet de taak van een derde belanghebbende om voor de zekerheid nog eens na te gaan of die datum wel juist is196

C. Aanplakking versus betekening

88 Ook de verhouding tussen de individuele betekening en de aanplakking zorgt onder het OVD blijkbaar voor wel wat onduidelijkheid. Nochtans was daar onder de VCRO helemaal geen discussie over.

89 Hier ligt de gewijzigde regelgeving voor een deel aan de oorzaak van de onduidelijkheid. Artikel 4.8.11, § 2 VCRO bepaalde namelijk dat de individuele kennisgeving het startpunt was van de beroepstermijn “wanneer een dergelijke betekening vereist” was. Voor alle andere gevallen gold de aanplakking197. Het OVD heeft die verwoording niet exact overgenomen en luidt dat de betekening geldt voor die personen of instanties aan wie de beslissing betekend wordt198. De logische vraag was bijgevolg of een individuele kennisgeving de beroepstermijn altijd doet ingaan of dat zoals voorheen enkel het geval is wanneer die kennisgeving verplicht is.

90 De RvVb benadrukt dat de individuele kennisgeving enkel de (bestuurlijke en rechterlijke) beroepstermijn doet ingaan wanneer die betekening vereist is volgens artikel 62 OVB. De zinsnede “aan wie de beslissing betekend wordt” verwijst enkel naar een verplicht gestelde betekening199 De personen aan wie de beslissing moet worden betekend, zijn enkel de vergunningsaanvrager, de beroepsindiener en eventueel de toezichthoudende architect als hij daarom vraagt. Krijgt een derde belanghebbende, die niet onder die opsomming valt, toch de beslissing eerder al persoonlijk toegestuurd, dan geldt dat niet als een individuele kennisgeving in de zin van artikel 54 en 105 OVD200. In dat geval blijft de latere aanplakking be- palend voor zowel de bestuurlijke als de rechterlijke beroepstermijn201

198 Art. 54 en 105 OVD.

91 De onterechte individuele kennisgeving doet de beroepstermijn niet vroeger ingaan. Het standpunt mag dan wel ingaan tegen de letterlijke tekst van het decreet202, het biedt wel het meest rechtszekere aanvangspunt voor de beroepstermijn. Het is moeilijk te verantwoorden dat een belanghebbende derde voor zijn beroepstermijn afhankelijk is van een vrijblijvende betekening door de overheid. Anders is het wanneer de belanghebbende derde toch nog een brief krijgt toegezonden nadat de aanplakking heeft plaatsgevonden. In dergelijk geval speelt de verwarring in het voordeel van de beroepsindiener203

92 De aangehaalde rechtspraak maakt alvast duidelijk dat de RvVb van de overheid een ondubbelzinnige bekendmaking van de vergunningsbeslissing vereist, zowel bij de aanplakking als de individuele kennisgeving. Als waakhond van de toe-

199 RvVb 13 januari 2022, nr. RvVb-A-2122-0339; RvVb 19 mei 2022, nr. RvVb-A-2122-0775.

200 RvVb 18 februari 2020, nr. RvVb-A-1920-0575.

201 RvVb 3 november 2022, nr. RvVb-A-2223-0201.

202 I. VERHELLE, “Betekening zwaait de plak over aanplakking”, STORM 2022, nr. 1, bijdrage 15, 2.

203 RvVb 10 februari 2022, nr. RvVb-A-2122-0453 met commentaar B. D’HOLLANDER, “Wie (ver)dwaalt tussen ‘betekening’ en ‘aanplakking’ kan (soms) rekenen op begrip van de RvVb”, STORM 2022, nr. 1, bijdrage 10.

204 RvVb 1 april 2021, nr. RvVb-A-2021-0840; RvVb 23 december 2021, nr. RvVb-S-2122-0329; RvVb 27 januari 2022, nr. RvVb-A-2122-0394; RvVb 19 mei 2022, nr. RvVb-A-2122-0760 en RvVb 18 augustus 2022, nr. RvVb-A-2122-1069.

205 RvVb 27 januari 2022, nr. RvVb-A-2122-0394; RvVb 3 november 2022, nr. RvVb-A-2223-0195 en RvVb 1 december 2022, nr. RvVb-A-2223-0289.

206 RvVb 12 januari 2023, nr. RvVb-A-2223-0427.

207 RvVb 1 april 2021, nr. RvVb-A-2021-0840.

208 Vr. en Antw. Vl.Parl. 2020-21, 19 maart 2021, nr. 767 (vraag S. COENEGRACHTS).

209 Vr. en Antw. Vl.Parl. 2020-21, 1 juni 2021, nr. 3262 (vraag B. TOBBACK).

210 Denk maar aan de rechtspraak over de planaanpassing, al vindt daar zoals al aangegeven een belangrijke kentering plaats.

211 De aangehaalde rechtspraak over het gelijktijdig afschrift van het beroepschrift of die over de stilzwijgende afwijzing van het beroep gang tot de rechter zal hij elke twijfel in het voordeel van de verdwaalde burger uitleggen.

93 Eenzelfde soepelheid geldt niet wanneer de verzoekende partij bij de RvVb correct betekend werd en onjuist naar de aanplakking verwijst204. Een bezwaarindiener mag voor zijn bestuurlijk beroep wel aangewezen zijn op de aanplakking, stelt hij nadien rechterlijk beroep in, dan is hij als beroepsindiener aangewezen op de individuele betekening205. Zelfs wanneer de individuele kennisgeving plaatsvindt buiten de ordetermijn van artikel 62 OVB206. Een verkeerde datum op het loket kan in dat geval dus geen dwaling doen ontstaan207

VIII. BESLUIT

94 Wat valt er nu uit de aangehaalde rechtspraak af te leiden? Een antwoord op die vraag is niet vanzelfsprekend en is trouwens ook niet het opzet van deze bijdrage. Wat het overzicht wel aantoont, is dat zowel de RvVb als de RvS doorheen de jaren druppelsgewijs standpunt hebben ingenomen over heel wat complexe discussies binnen de omgevingsvergunningsprocedure. Een groot deel van de juridische twistpunten is daardoor finaal beslecht.

95 Die rechtspraak bleef niet altijd onbesproken en gaf zelfs in het Vlaams Parlement meermaals aanleiding tot discussies. Denk maar aan de aangehaalde rechtspraak over de m.e.r.-screeningsnota208 of de dossiertaks209. Ook in de rechtsleer laaiden de gemoederen soms hoog op. Een grote oorzaak van de kritiek lijkt er vooral in te bestaan dat zowel de RvVb als de RvS de regelgeving minder soepel benaderen als mogelijk werd aangenomen210. De rechtscolleges wijzen er dan weer op dat de bedoeling van de decreetgever niet altijd duidelijk te achterhalen valt211.

96 Een eerste evaluatie van het OVD en de aangehaalde rechtspraak en rechtsleer heeft de Vlaamse regering alvast in actie gezet. De huidige vergunningsprocedure wordt grondig herdacht en de opgedane lessen worden daarbij meegenomen. Het blijft dus afwachten welke wijzigingen het OVD uiteindelijk zal ondergaan. Onder- tussen zullen de bestuursrechters van de RvVb zich ongetwijfeld nog verder moeten uitspreken over nog onbeslechte discussiepunten.

This article is from: