Discovery
1.1 I love everything!
1 Think about your home. What do you often smell, hear and feel there? Complete the sentence with one word or idea for each gap. Rewrite the sentence.
Hoe is het bij jou thuis? Wat ruik je daar vaak? Wat hoor je? Hoe voelt het thuis? Kies. Vul de zin aan met één woord of idee uit de puzzelstukken hieronder. Noteer de volledige zin opnieuw.
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
At home, I often smell… (1), hear…(2) and it feels … (3).
Example: At home, I often smell pancakes. I hear my dog. It feels calm.
a Share your sentence with a classmate. Vertel je zin aan een klasgenoot.
2 Watch the video where different people talk about what they love most about their house. What do they mention? Tick the correct boxes.
Bekijk de video waarin verschillende mensen vertellen wat ze het leukst vinden aan hun huis. Welke van deze dingen heb je gehoord? Zet een kruisje in de juiste vakjes.
my sofa everything, really the space (ruimte) The bedrooms are huge (gigantisch). a big kitchen, because I like to cook It’s a family house, everybody loves coming there. the views (uitzichten) at the moment, not much really I love my big garage. We’ve got a bar in our living room.
3 What do you love most about your house? Share it with your classmates. Wat vind jij het leukst aan jouw huis? Vertel het aan je klasgenoten.
I like/love…
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
I love everything about my house!
4 Is there anything you don’t like or that you would like to change about your house? Share it with your classmates. Is er iets wat je niet leuk vindt of dat je zou willen veranderen aan jouw huis? Vertel het aan je klasgenoten.
I would change… I don’t like…
5 Watch the video where different people talk about their dream home. In what order are the items below mentioned? Number them from 1 to 12.
Bekijk de video waarin verschillende mensen vertellen over hun droomhuis. In welke volgorde werden deze dingen vermeld? Nummer ze van 1 tot 12.
peaceful (vredig), tranquil (rustig)
on a beach
1 It’s the wife’s dreamhome.
I’d like a house with lots of garden and outdoor space.
It would definitely be very airy (luchtig, fris), lots and lots of windows.
Big!
The home we live in now. I don’t have a dream home.
The addition (toevoeging) of a swimming pool would be nice. by the sea
somewhere on the water
My dream home is to have perfection. It’s not a playhouse (speelhuisje).
a little cottage (landelijk huis) with its own little cottage garden and plenty of space (veel plaats)
6 Which of these items mentioned in the video would also be part of your dream home? Mark your choices in exercise 5.
Welke van deze dingen uit de video zouden deel zijn van jouw droomhuis?
Markeer ze in oefening 5.
7 What else would your dream home have? Share it with your classmates. Wat heeft jouw droomhuis nog meer? Vertel het aan je klasgenoten.
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
I dream of a house with… My dream home has…
2.1 Welcome!
Hi, my name is Maria. Welcome to my cosy little home.
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
1 Look closely at Maria’s house and answer the questions. Bekijk Maria’s huis aandachtig en beantwoord de vragen.
a What type of house does Maria live in? Tick the correct box. Wat voor huis heeft Maria? Zet een kruisje in het juiste vakje.
camper van a caravan 1 2 3
tiny house
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
© 2018. Book on a Tree, Londen – Turijn – New York. Afbeelding uit Case nel mondo van Mariapaola Pesce.
b What do you see in Maria’s house? Circle the items you recognise in the illustration. Use the words from the list below to get started. Wat zie je in Maria’s huis? Omcirkel de voorwerpen die je herkent. Gebruik de woorden uit de lijst hieronder om te starten. Veel Engelse woorden lijken op het Nederlands, of op woorden die je al kent — dat helpt je om ze te begrijpen.
a bed – a bicycle – a dog – books – plants – a cooker – a chair – a globe –a shower – a toilet – cushions – towels – figurines
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
c Look at Maria’s house again. Is it built on the ground or can it move? What do you see that helps you decide? Write the word.
Bekijk Maria’s huis opnieuw. Staat het huis vast op de grond, of kan het verplaatst worden? Wat zie je dat je helpt om dat te weten? Schrijf het woord. Ken je het woord niet in het Engels? Gebruik een online woordenboek.
d Look at the pictures below. These are spaces you often find in a house. Which ones do you see in Maria’s house? Tick all the correct boxes.
Bekijk de afbeeldingen. Dit zijn ruimtes die je vaak in een huis vindt. Welke ruimtes herken je in het huis van Maria? Zet een kruisje in alle juiste vakjes.
place to sleep
place to enter
place to wash a place to cook
place to eat a place for clothes
a place to work a place to sit a place to store things
e How many separate rooms does Maria’s house have? Hoeveel aparte kamers heeft het huis van Maria?
f What do you know about Maria? Read the sentences below. Are they true or false? Tick the correct boxes.
Wat weet je over Maria? Lees de zinnen. Zijn ze juist of fout? Zet een kruisje in de juiste vakjes.
1 Maria lives in a small space (ruimte).
2 Her house is colourful.
3 She has a T V.
4 Maria has a dog.
5 Maria likes reading.
6 She lives with her family.
g Do you think Maria is more indoorsy or outdoorsy? Why?
Use the sentences from exercise f to help you. Denk je dat Maria meer een binnenmens of een buitenmens is? Waarom? Gebruik de zinnen van oefening f als hulp.
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
h What do you like about Maria’s house? What don’t you like?
Share your answers with your classmates.
Wat vind je leuk en niet leuk aan Maria’s huis? Vertel het aan je klasgenoten.
i Would you like to live in Maria’s house? Why or why not?
Share your answers with your classmates.
Zou jij graag in Maria’s huis wonen? Waarom wel of niet? Vertel het aan je klasgenoten. She has … She likes … She has no … There is / are … in her house. I like… I don’t like…
Yes, because… No, because…
2.2 Word box (1)
Parts of a house
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
1 Which rooms do you see in this house? Write the correct number next to each room.
Uit welke delen bestaat dit huis? Noteer het juiste cijfer bij elke kamer.
a bathroom (1) – a kitchen (2) – an attic (3) – a study (4) – a basement (5) –a living room / a sitting room (6) – a bedroom (7) – a garden (8)
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
2 Which parts of a house are these? Write the correct word under each photo. Welke delen van een huis zijn dit? Noteer het juiste woord onder elke foto.
a kitchen – a bedroom – a sitting room / a living room – a study – a bathroom –a garden – a garage
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
3 In which part of a house do you usually find these objects? Write the correct word under each photo. In welk deel van een huis vind je deze voorwerpen meestal? Noteer het juiste woord onder elke foto.
4 Can you find ten rooms from the word box on p. 10 in the grid? Mark them. Then, write them under the grid. Look horizontally, vertically and diagonally. Kan jij tien kamers uit de word box op p. 10 vinden in het raster? Markeer ze. Noteer ze daarna onder het raster. Zoek horizontaal, verticaal en diagonaal.
<--> horizontally v||^ vertically v||^v||^ diagonally
YKITCHENGCM BGDUCVBANBN EJUHZCRTEAG DAMKOADHGTB RSLEGUAKZHA OTGELLSSCRS
OUHALOBEAOE MDMNRGCTEOM
KYXPQDTTAME MAKRHIEWWKN GAPNCHXNPXT
2.3 A home on the water
Last summer, Maria visited her friend Anneke in her floating home in Amsterdam.
1 Anneke’s son Daan tells us more about their home. Listen carefully and answer the questions. Annekes zoon Daan vertelt ons meer over hun huis. Luister aandachtig en beantwoord de vragen.
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
a Can you find Daan in the illustration? Circle him. Kan je Daan vinden op de tekening? Omcirkel hem.
Gloss
cosy gezellig bunk bed stapelbed
spacious ruim to develop ontwikkelen
upstairs op de bovenverdieping deck dek (van een schip)
downstairs op de benedenverdieping seagulls meeuwen
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
© 2018. Book on a Tree, Londen – Turijn – New York. Afbeelding uit Case nel mondo van Mariapaola Pesce.
house!
a What type of house does Anneke live in? Tick the correct box.
Wat voor huis heeft Anneke? Zet een kruisje in het juiste vakje
a detached house (vrijstaande woning) a houseboat a treehouse
b Which rooms can you find in the house? Tick all the correct boxes. Be careful! They don’t have to be separate rooms. Welke delen heeft het huis? Zet een kruisje in alle juiste vakjes. Let op! Het moeten geen aparte kamers zijn.
a kitchen a hall a garage an attic a study a dining room a bedroom a bathroom a basement a sitting room / a living room
c How many siblings does Daan have? Complete the sentence. Hoeveel broers en zussen heeft Daan? Vul de zin aan.
Daan has siblings: one and two .
d What is Anneke’s job? Mark the correct word. Wat is het beroep van Anneke? Markeer het juiste woord.
Anneke works as a chef – teacher – photographer.
e What do you like about Anneke’s house? What don’t you like?
Share your answers with your classmates.
Wat vind je leuk en niet leuk aan Annekes huis? Vertel het aan je klasgenoten.
I don’t like… I like…
f Would you like to live in Anneke’s house? Why or why not?
Share your answers with your classmates. Zou jij graag in Annekes huis wonen? Waarom wel of niet? Vertel het aan je klasgenoten.
No, because… Yes, because…
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
g Go back to Maria’s house on p. 6–7. Can you find the souvenir she brought back from the Netherlands? Mark it.
Ga terug naar Maria’s huis op p. 6-7. Kan jij het souvenir vinden die ze meebracht uit Nederland? Markeer het. 1 2 3
2 Listen again. Which prepositions do you hear? Mark the correct preposition. Luister opnieuw. Welke voorzetsels hoor je? Markeer het juiste voorzetsel.
a I live in – on – over a houseboat with my parents, my two brothers and my sister.
b I share a bedroom with my sister. It is next to – between – behind my parents’ room and my brothers’ room.
c We sleep on – in – under bunk beds.
d My sister sleeps on – in – under the bed between – behind – under mine.
e Usually, you can find me on – above – against the deck.
Toolbox p. 35
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
3 Complete the sentences with the correct preposition. Vul de zinnen aan met het juiste voorzetsel. in – on – against – behind – next to – between – outside – under – in front of She sleeps her parents. I hope there’s no monster the bed. His bike is the wall.
I’m waiting the building. Max loves to sit me on the sofa. There are so many toys the floor. What a mess!
There’s a round mirror my bed. My cousin is the T V. Look at that! Felix is the box.
2.4 A big house down under
Some time ago, Maria travelled to the other side of the world. She spent a week in Australia with John, his family and a lot of other guests.
1 Look closely at John’s house and answer the questions. Bekijk Johns huis aandachtig en beantwoord de vragen.
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
a What type of house does John live in? Tick the correct box. Wat voor huis heeft John? Zet een kruisje in het juiste vakje.
semi-detached house (halfopen woning)
© 2018. Book on a Tree, Londen – Turijn – New York. Afbeelding uit Case nel mondo van Mariapaola Pesce.
b Which rooms can you find in the house? Tick all the correct boxes. Be careful! They don’t have to be separate rooms. Welke delen heeft het huis? Zet een kruisje in alle juiste vakjes. Let op! Het moeten geen aparte kamers zijn. a kitchen a hall a garage an attic a study a dining room a bedroom a bathroom a basement a sitting room / a living room
c Which animals can you see in the illustration? Write them below. Can you find a typical Australian animal?
Welke dieren zie je op de tekening? Noteer ze. Vind je ook een typisch Australisch dier?
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
d What month do you think it is in the illustration? Why? Share your answer with your classmates. Welke maand denk je dat het is op de illustratie? Waarom? Vertel het aan je klasgenoten.
I think it’s January – February – March – April – Mai – June – July – August – September –October – November – December, because…
Onder de evenaar is het zomer wanneer het bij ons winter is. Daarom staat bij John de kerstboom, maar draagt iedereen wel zomerse kledij.
2 Look at John’s house again. Read the sentences. Are they true or false? Tick the correct boxes.
Bekijk Johns huis opnieuw. Lees de zinnen. Zijn ze juist of fout? Zet een kruisje in de juiste vakjes.
a John lives in a big house.
b The stables (stallen) are red
c It’s very cold on the farm.
d There are four clean bathrooms.
e It’s a nice, hot day.
f The house has a small garden.
g John has a yellow tractor.
h John’s living room is very messy (rommelig).
3 Look at the underlined words in the sentences from exercise 2. Write each word under the correct picture.
Bekijk de onderstreepte woorden in de zinnen in oefening 2. Noteer ze onder de juiste foto.
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
Toolbox p. 35
35 I don’t like… I like…
4 Take another look at John’s house and answer the questions.
Bekijk Johns huis nogmaals en beantwoord de vragen.
a What do you like about John’s house? What don’t you like?
Share your answers with your classmates.
Wat vind je leuk en niet leuk aan Johns huis? Vertel het aan je klasgenoten.
b Would you like to live in John’s house? Why or why not?
Share your answers with your classmates.
Zou jij graag in Johns huis wonen? Waarom wel of niet?
Vertel het aan je klasgenoten.
No, because… Yes, because…
c Go back to Maria’s house on p. 6–7. Can you find the souvenir she brought back from Australia? Mark it.
Ga terug naar Maria’s huis op p. 6-7. Kan jij het souvenir vinden die ze meebracht uit Australië? Markeer het.
5 Look at the photos. Complete each sentence with the adjective that fits best. Bekijk de foto’s. Vul de zinnen aan met het bijvoeglijk naamwoord dat het beste past.
cold – small – sad – big – easy – happy – young – difficult – closed –hot – open – old
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
6 Look at the dif ferent types of houses and answer the questions. Bekijk de verschillende soorten huizen en beantwoord de vragen.
a tiny house a camper van a caravan
a detached house (vrijstaande woning)
a houseboat a treehouse
a semi-detached house (halfopen woning) a farm a villa
a terraced house (rijwoning) a flat a cottage
a What type of house do you live in? Tick the correct box. In wat voor huis woon jij? Zet een kruisje in het juiste vakje.
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
Als je wil zeggen dat je in een woonboot of op een boerderij woont, gebruik je het voorzetsel ‘on’.
I live on a houseboat. (= Ik woon op een woonboot.)
Bij alle andere types woningen gebruik je het voorzetsel ‘in’.
I live in a villa. (= Ik woon in een villa.) Do you live in a flat? (= Woon jij in een flat?)
b Match each type of house to one or more correct characteristics. Tick all the boxes that apply. Many English words look like Dutch or words you already know — that can help you understand them. Verbind elk type woning met één of meer juiste kenmerken. Zet een kruisje in alle passende vakjes. Veel Engelse woorden lijken op het Nederlands, of op woorden die je al kent — dat helpt je om ze te begrijpen.
1 a tiny house small mobile cosy in nature expensive
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
2 a camper van mobile very large on wheels full of furniture
3 a caravan mobile for holidays simple pulled by a car
4 a detached house one family garden quiet no shared walls on water
5 a houseboat on water unusual small floating high up
6 a treehouse for kids high up fun in a tree expensive
7 a semi-detached house two families shared wall separate entrances mobile
8 a farm countryside animals big fields barns luxurious
9 a villa large luxurious private pool modern on water
10 a terraced house row of houses shared walls often in cities private pool
11 a flat building neighbours balcony garden
12 a cottage countryside cosy old-style garden mobile
c In what type of house would you like to live? Why? Tell your classmates. In wat voor huis zou jij graag wonen? Waarom? Vertel het aan je klasgenoten.
I would like to live in/on …, because…
Speak up!
Hoe beschrijf je een huis?
It’s a villa / a terraced house / a farm ...
There is a hall, a kitchen …
The house has a sitting room, a study …
Het is een villa / rijhuis / boerderij / woonboot …
Er is een hal, keuken …
Het huis heeft een woonkamer, bureau …
There is no dining room, garage … Er is geen eetkamer, garage …
The house doesn’t have a basement, an attic …
There are two / three / four / five bedrooms.
Het huis heeft geen kelder, zolder …
Er zijn twee / drie / vier / vijf slaapkamers.
There are two / three floors. Er zijn twee / drie verdiepingen.
The bathroom is upstairs / downstairs. de badkamer is boven / beneden.
The kitchen and the living room are one big open space.
De keuken en de woonkamer zijn samen één grote open ruimte.
The house is old / new. Het huis is oud / nieuw.
The garden is big / small.
De tuin is groot / klein.
My bedroom is always messy / clean. Mijn slaapkamer is altijd rommelig / netjes.
The house is very cosy. Het huis is heel gezellig.
What I like most about the house is … … vind ik het leukst aan het huis.
My favourite room is … Mijn favoriete kamer is …
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
7 Describe this house in five short sentences. Write them down. Then, read them to your classmate. Beschrijf dit huis in vijf korte zinnen. Noteer ze. Lees ze daarna voor aan je klasgenoot.
2.5 Do you like the countryside?
Every Saturday, Maria visits her grandparents in the English countryside (platteland). They are always very happy to see her. When she was little, she used to spend a lot of time at Grandma and Grandad’s and even had her own bedroom there.
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
1 Look closely at Grandma and Grandad’s house and answer the questions. Bekijk oma en opa’s huis aandachtig en beantwoord de vragen.
a What type of house do Grandma and Grandad live in? Tick the correct box. Wat voor huis hebben oma en opa? Zet een kruisje in het juiste vakje.
terraced house (rijwoning)
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
© 2018. Book on a Tree, Londen – Turijn – New York. Afbeelding uit Case nel mondo van Mariapaola Pesce.
b Which rooms does the house have? Tick all the correct boxes. Be careful! They don’t have to be separate rooms. Welke delen heeft het huis? Zet een kruisje in alle juiste vakjes. Let op! Het moeten geen aparte kamers zijn.
a kitchen a hall a garage an attic a study a dining room a bedroom a bathroom a basement a sitting room / a living room
c What do you like about Grandma and Grandad’s house? What don’t you like? Share your answers with your classmates. Wat vind je leuk en niet leuk aan oma en opa’s huis? Vertel het aan je klasgenoten.
I like… I don’t like…
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
d Would you like to live in Grandma and Grandad house? Why or why not? Share your answers your classmates. Zou jij graag in oma en opa’s huis wonen? Waarom wel of niet? Vertel het aan je klasgenoten.
No, because… Yes, because…
e Go back to Maria’s house on p. 6–7. Can you find something that she took home from Grandma and Grandad’s? Mark it.
Ga terug naar Maria’s huis op p. 6-7. Kan je iets vinden dat ze mee naar huis genomen heeft van bij oma en opa? Markeer het.
2 Read the sentences. Highlight the positive sentences in green. Highlight the negative sentences in red.
Lees de zinnen. Markeer de mededelende zinnen met groen. Markeer de ontkennende zinnen met rood.
a Grandma and Grandad live in a big house in the countryside.
b They are very happy with their cosy home and big garden.
c They don’t want to live in the city.
d Their dog Biron likes to play in the garden while grandma waters the flowers.
e Grandad doesn’t like gardening.
f He sits on his sofa every morning and reads the newspaper.
g They believe that this is the perfect place to grow old.
3 Complete the sentences with the verb in the correct form. Make positive sentences.
Vul de zinnen aan met de juiste vorm van het werkwoord. Maak mededelende zinnen.
a (to have) Maria … a small house. has
b (to visit) Maria … her grandparents every week.
c (to live) I … in a semi-detached house in Hasselt.
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
d (to be) My brother’s bedroom … always messy.
e (to like) She … living in the city.
f (to take) Every morning, Charlotte … the bus to school.
4 Complete the sentences with the verb in the correct form. Make negative sentences.
Vul de zinnen aan met de juiste vorm van het werkwoord. Maak ontkennende zinnen.
a (to have) Maria … a small house. doesn’t have
b (to want) I … to clean the kitchen.
c (to have) John has lots of different animals on his farm, but he … sheep.
d (to like) Grandma and Grandad … the busy city.
e (to do) Lewis … his homework every day.
f (to look) Go back to school today. You … sick anymore.
5 Read the answers. Then, write a fitting question to each answer. Follow the example. Be careful! Don’t forget the question mark. Lees de antwoorden. Schrijf daarna een passende vraag bij elk antwoord. Volg het voorbeeld. Let op! Vergeet het vraagteken niet.
– Do you like ice cream? · Yes, I like ice cream a lot, especially vanilla flavour.
a –
· No, we do not want to live in a terraced house.
b –
· No, she doesn’t play basketball. She plays football.
c –
· Yes I have many pets: a cat, two dogs and a rabbit.
d –
· No, my brother is not at home.
6 This is a page from Grandma’s family scrapbook. Read the text and answer the questions. Dit is een bladzijde uit het familieplakboek van Oma. Lees de tekst en beantwoord de vragen.
Biron is our lovely dog. He lives with us in this beautiful house. In the morning, Biron likes sitting in the kitchen under the table. He waits patiently (geduldig) for a snack. Later, he follows me into the garden behind our house. He sniffs the plants and chases the butterflies (vlinders). In the afternoon, Biron stays in the living room at Grandad’s feet, in front of the big bookshelf (boekenrek) full of old photos and books. At night, Biron goes upstairs in Maria’s old room. He sleeps between her childhood toys. It’s his favourite room in the house.
a Read the sentences below. Are they true or false? Tick the correct boxes. Lees de zinnen hieronder. Zijn ze juist of fout? Zet een kruisje in de juiste vakjes.
1 Grandma has got a cat.
2 Biron follows Grandma into the garden in front of the house.
3 The dog likes sitting on the table.
4 Biron stays in the living room in the afternoon.
5 Biron sleeps in Grandad’s bedroom.
6 Biron’s favourite room in the house is Maria’s bedroom.
7 Grandad and Grandma have got a small bookshelf.
b Correct the false sentences from exercise a. First, write a negative sentence. Then write a positive sentence. Follow the example. Verbeter de foute zinnen uit oefening a. Schrijf eerst een ontkennende zin. Schrijf daarna een bevestigende zin. Volg het voorbeeld.
1 Grandma hasn’t got a cat. Grandma has got a dog.
2 3 4 5
2.6 Word box (2)
Places in a city
supermarket
market square
1 Match the photos with the correct word. Verbind de foto’s met het juiste woord.
a clothing store
a bakery
a butchery
a supermarket
a hospital
a pharmacy
a railway station
a bank
a post office
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
a museum
a library a school
a market square
a statue
2 Maria joins Grandma to run some errands in town. Read Grandma’s shopping list. Where do they need to go to find these items? Write the correct letters next to each photo.
Maria zal oma vergezellen om enkele boodschappen te doen in de stad. Lees oma’s boodschappenlijstje. Waar moeten ze naartoe om deze dingen te vinden? Noteer de letters naast de juiste foto.
a buy pain killers for Grandad
b buy bananas
c buy a new raincoat
d borrow a good book
e buy four croissants
f collect a parcel from aunt Susan
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
at the bakery at the butcheryat the supermarket
the museum
the library at the post office
the clothing storeat the pharmacy at the hospital
3 Work in pairs. Use the shopping list on p. 32 to ask questions. Your partner answers and corrects the mistake. Then switch roles. Werk per twee. Gebruik het boodschappenlijstje op p. 32 om elkaar vragen te stellen. Je buur geeft antwoord en verbetert de fout. Wissel daarna van rol.
Do you buy bananas at the post office?
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
No, I don’t buy bananas at the post office.
I buy bananas at the supermarket.
4 Where can you usually find these items? Write the correct place under each photo. Waar vind je deze dingen gewoonlijk? Noteer de juiste plek onder de foto’s.
2.7 Toolbox
Zeggen waar iets of iemand zich bevindt
Om uit te drukken waar iets of iemand zich bevindt, kan je verschillende voorzetsels gebruiken.
in/inside outside on/on top of under in front of behind against next to between
Het bijvoeglijk naamwoord
My friend lives in a big house. Who is that happy boy over there? – That’s Robbie. It is a really hot day today!
Als je meer info wil geven over een persoon of voorwerp, kan je bijvoeglijke naamwoorden toevoegen.
Je kan een bijvoeglijk naamwoord gebruiken vóór een zelfstandig naamwoord.
Je kan een bijvoeglijk voornaamwoord ook gebruiken na het werkwoord ‘to be’.
The test is very difficult
My father is still young. He’s only 39. What colour is that bird? – It’s blue and red.
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
De present simple in ontkennende zinnen en vraagzinnen
In een ontkennende zin gebruik je ‘don’t/do not’ + infinitief. long form short form
I do not work. don’t work. You do not work. don’t work. He does not work. doesn’t work. She does not work. doesn’t work. It does not work. doesn’t work. We do not work. don’t work. You do not work. don’t work. They do not work. don’t work.
Let op! De werkwoorden ‘to be’, ‘can’ en ‘have got’ zijn uitzonderingen. Let goed op de schrijfwijze van ‘cannot’. Hier staat geen spatie tussen. Voor I, you, we they have not got / haven’t got Voor he, she, it has not got / hasn’t got to be can long formshort form long formshort form I am not.’m not. I cannot.can’t. You are not.aren’t. You cannot.can’t. He is not.isn’t. He cannot.can’t. She is not.isn’t. She cannot.can’t. It is not.isn’t. It cannot.can’t. We are not.aren’t We cannot.can’t. You are not.aren’t You cannot.can’t. They are not.aren’t They cannot.can’t.
In een ja-neevraag gebruik je ‘to do’ + infinitief.
Do I work?
Do you work?
Does he work? Does she work?
Does it work?
Do we work?
Do you work?
Do they work?
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
Let op! De werkwoorden ‘to be’, ‘can’ en ‘have got’ zijn uitzonderingen. Have I/you/we/they got a basement? – Has he/she/it got a basement? to be can
Am Iready? Can Ihelp?
Are you ready? Can you help? Is heready? Can hehelp? Is sheready? Can shehelp? Is itready? Can ithelp? Are weready? Can wehelp?
Are you ready? Can you help? Are theyready? Can theyhelp?
Action
3.1 My dream house
You will present your dream house to your classmates using a drawing or pictures. Je zal je droomhuis voorstellen aan je klasgenoten aan de hand van een tekening of foto’s.
Step 1
Step 2
Think about what should not be missing in your dream house. Write some ideas in the cloud at the bottom of this page. Denk na over wat er zeker niet mag ontbreken in je droomhuis.
Noteer enkele ideeën in de wolk onderaan deze pagina.
Make a drawing of your dream house or look up at least five pictures that could be part of the house.
Maak een tekening van je droomhuis of zoek minstens vijf foto’s die deel zouden kunnen zijn van het huis.
Step 3
Step 4
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
Write the text for your presentation. You should have at least five sentences. Make sure you answer the questions below. Ask your teacher to check your notes.
– What type of house is it?
– Which rooms does the house have?
– What do you like most about the house?
– What makes the house unique? (Look at the characteristics on p. 24.)
Schrijf de tekst voor je presentatie. Je moet minstens vijf zinnen hebben. Zorg ervoor dat je een antwoord geeft op onderstaande vragen.
Vraag aan je leraar om je notities te bekijken.
– Wat voor huis is het?
– Welke kamers heeft het huis?
– Wat vind je het leukst aan het huis?
– Wat maakt het huis uniek? (Bekijk de kenmerken op p. 24.)
Practice your presentation with a classmate. Show your drawing or pictures and read your text out loud. Listen to your classmate and give advice.
Oefen je presentatie met een klasgenoot. Toon je tekening of foto’s en lees je tekst luidop. Luister naar je klasgenoot en geef tips.
Step 5 Present your dream house to the class. Stel je droomhuis voor aan de klas.
Be careful!
Use at least two prepositions of place. Use at least two adjectives. Make sure you pronounce the words clearly.
Gebruik minimum twee voorzetsels van plaats.
Gebruik minimum twee bijvoeglijke naamwoorden. Let op je uitspraak.
Vocabulary list
Parts of a house
a house
a garage
a garden
a living room / a sitting room
We live in a small house next to the park. het huis
My dad keeps his tools and bike in the garage de garage
There are flowers and a big tree in our garden de tuin
We watch TV together in the living room de woonkamer
a dining roomWe eat dinner in the dining room at six o’clock. de eetkamer
a kitchenMum cooks pasta in the kitchen on Fridays. de keuken
a hall
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
There are shoes and coats in the hall.de gang
a bedroomI share my bedroom with my little brother, but we each have our own bed. de slaapkamer
a bathroomThe bathroom is next to my room.de badkamer
a study
an attic
My sister does her homework in the study. de bureau / de studeerkamer
We keep old toys in the attic de zolder
a basementWe keep old boxes in the basement.de kelder
Places in a city
a school
My school has a playground and a big gym. de school
a bakery I always buy fresh bread and croissants at the bakery. de bakkerij
a butcheryDad gets sausages and chicken at the butchery on Saturdays. de slagerij
a supermarketWe do our food shopping at the supermarket de supermarkt
a hospitalDoctors help sick people at the hospital het ziekenhuis
a pharmacyWe go to the pharmacy to get some medicine and plasters. de apotheek
a railway stationThe train to Brussels leaves from the railway station at 09:00. het station
a bank Mum goes to the bank to get cash or check her account. de bank
a post office I send a birthday card to my grandma at the post office. het postkantoor
a museumOur class visits the museum on school trips to see old paintings and statues. het museum
a clothing storeI bought a new jumper and a pair of jeans at the clothing store. de kledingwinkel
a market squareFarmers sell fresh fruit and vegetables in the market square. het marktplein
a statue
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
Tourists always take photos of the big statue in the city centre. het standbeeld
a library I borrow books from the library every month. de bibliotheek
Ik kan
… het onderwerp, de hoofdgedachte en relevante informatie uit narratieve en informatieve teksten halen.
… de woordenschat rond het huis en de stad gebruiken.
… verschillende soorten huizen herkennen en benoemen.
… zeggen waar iets of iemand zich bevindt.
… bijvoeglijke naamwoorden gebruiken.
… een huis beschrijven.
… werkwoorden vervoegen in een ontkennende zin en in een ja-neevraag … mijn droomhuis voorstellen.
kijken schrijven
luisteren handeling
spreken tip
gesprek word box
lezen toolbox
INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE
Colofon
Auteurs Leonie Tavernier
Illustrator Illugraphix - Design & Lay-out die Keure
Eerste editie
ISBN 978 90 4865 074 3 - KB D/2025/0147/008
Bestelnummer 96 401 0112 (module 3 van 4) - NUR 117 - Thema YPCK21
Verantwoordelijke uitgever die Keure, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge
RPR 0405 108 325 - © Copyright by die Keure, Brugge
Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No parts of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher. De uitgever heeft naar best vermogen getracht de publicatierechten volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Zij die niettemin menen nog aanspraken te kunnen doen gelden, kunnen dat aan de uitgever kenbaar maken.
Die Keure wil het milieu beschermen. Daarom kiezen wij bewust voor papier dat het keurmerk van de Forest Stewardship Council® (FSC®) draagt. Dit product is gemaakt van materiaal afkomstig uit goed beheerde, FSC®-gecertificeerde bossen en andere gecontroleerde bronnen.