Manus 2 - Werkboek 2 - lesinspiratie

Page 1


2

Werkboek 2

1 Plannen maken

1 Waar is welke kamer? Vul in op het plan.

Kies uit: keuken - slaapkamer - berging - zolder - boekenkamer - woonkamer - badkamer - kelder.

Vic verhuist. Bouwvakker Saad werkt het nieuwe huis van Vic af.

Hij is al in het huis.

De eerste trap die hij ziet, gaat naar de kelder.

De tweede naar de zolder.

Op de eerste deur links staat een naam: Vic.

‘Dit zal Vics slaapkamer zijn!’ denkt Saad.

Hij ruikt een lekkere geur die van links komt. Daar is de keuken.

In de keuken is ook een deur naar de woonkamer.

Dat is de grootste kamer van het huis.

Naast de zolder ziet Saad een kleine en donkere kamer.

‘Dit is de berging’, zegt Saad.

Vic komt het huis binnen. ‘Kom je mee naar de boekenkamer?’ vraagt Vic.

Saad wil de tweede deur rechts nemen. Maar dat is de badkamer.

Hij vindt de boekenkamer achter de deur op het einde van de gang.

Daar toont Vic vol trots zijn verzameling strips.

2 Deze mensen gaan aan de slag.

Trek een lijn van de uitspraak naar het juiste beroep.

Ik heb het erg druk! Er moeten heel wat brieven en pakjes aan huis gebracht worden.

Ik hou veel van kleuren! Als een huis een nieuw laagje verf krijgt, geeft me dat een fijn gevoel.

De vlucht van deze avond gaat naar Madrid in Spanje. Morgen vlieg ik terug naar België.

Deze ochtend was er heel wat bezoek op spoed. Ik heb een meisje met een gebroken arm verzorgd. Nu heeft ze geen pijn meer.

de postbode de dokter de piloot de schilder

1 Vic is jarig. Zijn pa bakt een taart. Vul de tekening aan. Recept voor een verjaardagstaart

• De taart bestaat uit twee lagen die op elkaar staan.

• De laag onderaan is geel en smaakt naar banaan.

• Schrijf de naam van de jarige op de onderste laag met chocolade.

• Versier de zijkant met schijfjes kiwi (groen) en appelsien (oranje).

• De bovenste laag taart is bedekt met roze marsepein.

• Versier de zijkant van de bovenste laag met drie soorten snoep.

• Op de taart zet je zeven kaarsen! Hoera, je taart is klaar!

2 Ook bij bakkerin Julie is het druk. Alle bestellingen voor deze maand noteert ze op een kalender. Kleur de kalender juist in.

Jin en Toon bestellen een bruidstaart voor hun trouwfeest op de tweede vrijdag van november.

Voor de verjaardag van kleine Mara laten haar ouders een roze slagroomtaart bakken.

Ze is jarig op de zevende dag van de elfde maand.

De school van Vic houdt een verkoop van koekjes.

Alle koekjes moeten klaar zijn op de voorlaatste dag van november.

De jeugddienst houdt het eerste weekend van november een ontbijt voor het goede doel.

Bakkerin Julie bakt de koeken en het brood.

2 In het ziekenhuis

1 Er is heel wat werk in het ziekenhuis. Ga naar site 1. Luister naar de audio’s. Los op en kleur in.

2 Ben jij een spion?

1 De tekening staat in een geheime code. Kleur elk vak in de juiste kleur. Het eerste getal is al gekleurd.

1 - 2 - 11 - 16 - 25 - 26 - 27 - 34 - 35 - 36 - 37 -

-

2 Maak zelf een tekening door vakken in te kleuren op een leeg honderdveld. Schrijf de code van de gekleurde vakken hieronder op. Laat een vriend(in) de juiste vakken kleuren op het honderdveld.

3 Knippen en lijmen

1 Verdeel de samenstellingen in twee zelfstandige naamwoorden. Trek lijnen. Schrijf ze dan in de juiste kolom.

personen wielrenner melkkoe striptekenaar vogelkooi boomverzorger

2 Welke samenstelling is hier getekend? Schrijf de woorden erbij. Teken ook de samenstelling.

3 Welke samenstelling is hier getekend? Schrijf de woorden erbij. voorwerpen

4 Zet de gekleurde woorden uit oefening 3 in de juiste kolom. paardenbloem fruitboer kattenkruid

3 Wat heb jij te zeggen?

1 Wie zegt wat? Trek een lijn naar de juiste persoon. Noteer het juiste leesteken (. of ! of ?) op het einde van elke zin in het • .

2 Wie zegt wat? Kijk goed naar de tekening en naar het leesteken. Maak zelf een zin.

Kan je me die schroef aangeven • ? ! .

Het is tijd voor de eerste les • Auw, die kookpot is heet • Hou jij ook van verse melk • Stop aan het rode licht • Ik heb een brief bij voor jou • We gaan opstijgen. Gordels aan •

4 Big is bang!

1 Lees de tekst.

Kleur de woorden met spr, str, sch en schr in de zinnen.

Schaap Miep is baas in de schuur.

Ze is streng voor de andere dieren.

Miep spreekt luid. Soms schreeuwt ze zelfs.

Kleine big Sam heeft schrik van Miep.

Dan springt Sam op het stro.

Of hij verstopt zich in een struik.

Big Sam schreef een brief naar oom Ham.

Die is stoer en woont op een schip.

Oom Ham schrijft een brief terug.

In de brief staat een spreuk:

‘Wees niet bang van een straf of een schram.

Want straks komt jouw oom Ham!’

Big Sam lacht. Hij is weer blij.

2 Zoek en kleur de woorden uit oefening 1 in het rooster.

4 Het is druk op de boerderij

1 Welke woorden met ng of nk kun je maken met de letters in de kannen? Noteer.

2 Schrijf de woorden met ng of nk uit oefening 1 op de juiste plaats in de zinnen.

Het is ochtend op de boerderij. Buiten is het nog .

Aan de van het kippenhok steekt de haan zijn kop naar buiten.

De kippen rusten nog op een stok of op een .

De haan kraait de boerderij wakker! ‘Kukeleku! Kukeleku!’ Wat kan die haan luid !

Al snel komen de kippen van hun stok. Ze gaan in een om de haan staan.

‘Goed zo, dames!’ kraait de haan. ‘Jullie zijn kippen. Dat verdient een extra verse worm!’

3 Los de raadsels op. Noteer één letter per vak. Welk woord vind je?

Het jong van dit dier noemen we een lam.

Bomen plant je. Bloemen kun je …?

Dit dier heeft lange oren en eet graag wortels.

Hier lopen koeien als ze buiten zijn.

Zo noemen we een jong paard.

5 Door het graanveld

1 Boer Teun wil terug naar de boerderij. Hij moet de weg door het doolhof in het graanveld volgen. Teken het doolhof met lat en potlood. Verbind de stippen. De eerste lijn staat er al.

5 Tekenen volgens plan

1 Kleur de tekening in volgens het plan.

het zo:

Welk dier heb je getekend?

2 Vul de fiche van het dier uit oefening 1 aan.

Dit is mijn naam:

Hier woon ik:

Mijn leeftijd:

Dit lust ik graag:

Ik hou van:

Ik heb schrik van:

6 Allemaal namen

1 Kijk en lees. Vul de naam van elke persoon in.

Rik draagt geen bril.

Kamiel heeft geen baard.

Stan en Rik hebben geen snor.

Elise draagt geen rode T-shirt.

Lara heeft geen zwart haar.

Lotte en Lara dragen geen oorringen.

2 Maak nieuwe woorden. Voeg vooraan of achteraan een letter toe. Tussen haakjes staat een tip.

• ELS (vacht van een dier) RON • (een bal is …)

• TOM (iemand die niet kan spreken) NOOR • (niet zuid, maar …)

• TUUR (deel van een fiets) POL • (deel van je hand)

• AN (daarin bak je vlees) BO • (heel veel bomen bij elkaar)

3 Maak met de letters van elke naam een nieuw woord.

Voorbeeld

Met de letters van ‘MATS’ kun je ‘STAM’ maken.

ELKE

KAAT ENZO KOBE WOUT REMI

4 Schrijf de namen op de juiste plaats.

Hallo, mijn naam is Louis Dekorte!
Mila Saar Nele June Luna Emma Mats Juul Anna Liam

7 Wat hoort bij dezelfde familie?

1 Zet een kruis bij de foto’s die bij het woord passen.

balsport

voedsel afkomstig van een plant

herfst

PMD

7 Wat hoort bij dezelfde familie?

1 Wat past niet in de rij? Doorstreep. Welk woord past bij de rij? Noteer het in het kader.

1 Hoe oud is de ma van Vic?

Los eerst alles op. Kleur dan alle vakjes waarvan de uitkomst tussen 30 en 50 ligt blauw.

De ma van Vic is • jaar.

2 Hoe oud is de pa van Vic?

Schrijf de getallen op de juiste plaats in het honderdveld.

Kleur daarna die hokjes blauw.

Oom Jef is 32 jaar ouder dan tante Fien. Tante Fien is 40 jaar.

? Hoe oud is oom Jef?

Oom Jef is • jaar.

Lukas en Mila zijn samen 78 jaar. Mila is 50 jaar.

? Hoe oud is Lukas?

Lukas is • jaar.

Marie is 32 jaar, Elise 20 jaar en Julie 8 jaar.

? Hoe oud zijn de drie meisjes samen?

Samen zijn ze • jaar.

Bo is 30 jaar. Tuur is dubbel zo oud.

? Hoe oud zijn Bo en Tuur samen?

Samen zijn ze • jaar.

9 Wie is het?

1 Maak het spel ‘Wie is het?’.

- Teken samen met een vriend(in) zes gezichten van jongens en zes gezichten van meisjes op bladzijde 19. Teken allebei in hetzelfde werkboek.

- Geef elke jongen en elk meisje een leuke naam.

- Lees hieronder waar je nog moet op letten.

Minstens twee jongens en meisjes dragen een bril.

Minstens twee jongens en meisjes hebben een pet op.

Minstens twee jongens en meisjes hebben dezelfde kleur van ogen.

Minstens twee jongens en meisjes hebben dezelfde kleur van haar.

Minstens twee jongens en meisjes dragen een T-shirt van dezelfde kleur.

Minstens twee jongens en meisjes hebben erg lang haar.

2 Vraag de juf of meester een kopie in kleur te nemen van deze bladzijde. Speel het spel ‘Wie is het?’.

10 Beroepen vroeger en nu

1 Kleur in de tekst de naam van het beroep. Schrijf bij elke prent het getal van de tekst waar het bij hoort.

Vroeger ...

Veel mensen verwarmen hun huis met steenkool. Die steenkool hakken of boren mijnwerkers diep onder de grond los. Een lastig, vuil, ongezond en gevaarlijk werk!

Vroeger ... Ha, daar is de scharenslijper. Hij trekt met zijn karretje van dorp naar dorp. Op het karretje staat een slijpsteen. Daarmee kan hij messen, scharen en ander gereedschap erg scherp maken. Pas maar op voor je vingers!

Vroeger ...

Heel veel arbeiders en boeren dragen klompen. Die klompen maakt de klompenmaker uit een blok hout, meestal van wilg of populier.

Vroeger ... Hoog in de toren houdt de torenwachter de stad in de gaten. Hij waarschuwt de inwoners bij brand, voor vijanden of als er hevig onweer op komst is.

Vroeger ...

Paarden werken hard. Ze vervoeren mensen, maar ook allerlei goederen. De hoefsmid zorgt ervoor dat de hoeven van de paarden netjes blijven of de hoefijzers vervangen worden.

Vroeger ...

De lantaarns langs de straat werken op olie of kaarsen. Elke avond moet de lantaarnopsteker de lantaarns aansteken.

's Morgens moet hij ze natuurlijk allemaal doven.

2 Luister goed naar audio 1. Wie is er aan het werk?

Schrijf het nummer bij het juiste beroep.

1 Welk tiental ligt net voor en net na het getal? Noteer elk tiental in een .

2 Luister naar audio 2. Schrijf de getallen in het juiste voorwerp.

3 Wat blijft niet drijven? Kleur de getallen die een product zijn uit de tafels blauw.

1 Schrijf de som van de trechters in de kolf.

2 Welke trechters vormen samen het getal in de kolf? Reken uit. Verbind de trechters met de juiste kolf.

1 Vul de woorden op de etiketten aan met ng of nk. Schrijf ze daarna in de juiste zin. Trek een lijn van elk etiket naar een zin.

v i

e r De professor dat de proef zal lukken. maken.

De spijker aan de magneet. nooit in heet water.

Auw! Die bel te luid!

2 Schrijf de woorden in de juiste maatbeker. Let op de klinkers en medeklinkers.

zucht - lach - vlecht - vliegt - streng - zorg - kracht - nacht - spreekt - scheurt - slecht - zegt - krijgt - dicht - stank

1 Welke woorden staan hier? Maak met de letters een woord en noteer. De eerste en de laatste letter staan juist.

2 Ga op zoek naar de woorden. Noteer ze in de juiste zin.

De professor werkt in een labo.

Ze haalt een gevaarlijke vloeistof uit de . ‘Wat ruik ik toch? In de hangt een rare geur.’

De vloeistof bruist nu in de fles.

Er klinkt een luide knal en je ziet een .

Het hele labo is .

Het van de professor is vuil en nat.

Ze zich af met een doek.

Wat een is de professor!

13 Geen tijd te verliezen!

1 Kijk naar de klokken. Hoe laat is het? Kleur de klokken volgens de legende.

13 Geen tijd te verliezen!

1 Ga naar site 2. Kijk naar de video’s. Welke maand past bij de prent? Schrijf de maanden in het rooster. Noteer één letter per vak.

1 Zag je al eens een bord met daarop een deur en een pijl? Dat noemen we een pictogram. Er bestaan veel pictogrammen. Bekijk video 1. Wat betekenen deze pictogrammen? Schrijf bij elk pictogram de juiste letter.

A geld B trein C temperatuur D vuilnis E huis

F eetmaal G zwemmen H brandgevaar I brandweerman J triestig

2 Verzin zelf een pictogram. Teken de pictogrammen in het zwart.

3 Lees de picto-zinnen! Welke zinnen zijn hier getekend? Schrijf bij elke picto één woord. De . . De de .

De . 4 Teken zelf picto-zinnen. Teken bij elk woord een pictogram. Schrijf en teken dan zelf een zin met pictogrammen.

Nu jij:

zaagt planken. Wij springen over twee rotsen.

Opa

15 Gooi voor de wetenschap

1 Speel dit spel met twee. Wie bereikt het eerst 100?

Wat heb je nodig?

• 2 dobbelstenen

• 2 pionnen

Hoe speel je dit spel?

• Elke speler zet zijn pion op 0.

• De speler met het langste haar mag beginnen.

• Gooi steeds met beide dobbelstenen.

• Maak de som van de twee dobbelstenen.

• Doe wat er gevraagd wordt.

• Wie bereikt het eerst 100?

• Je mag niet onder 0 of boven 100 gaan.

Wat moet je doen?

Je gooit 2: = –30

Je gooit 3: = +25

Je gooit 4: of = –15

Je gooit 5: of = +20

Je gooit 6: of of = –10

Je gooit 7: of of = +5

Je gooit 8: of of = –5

Je gooit 9: of = +10

Je gooit 10: of = –20

Je gooit 11: = +25

Je gooit 12: = +30

15 Vier op een bij

1 Speel dit spel met twee. Wie heeft het eerst vier bijen op een rij?

Wat heb je nodig?

• dit blad ‘vier op een bij’

• 2 pionnen

• 2 x 19 bijen (rechts uitknippen)

Hoe speel je dit spel?

• Elke speler kiest een kleur ( groen of blauw).

• De jongste speler begint.

• Kies één getal uit de bovenste rij bloemen .

• Kies één getal uit de onderste rij bloemen .

• Zet op beide bloemen een pion.

• Vermenigvuldig de getallen op de bloemen.

• Leg een bij in jouw kleur op het antwoord .

Bv. 4 x 7 = 28

• Nu is de tweede speler aan de beurt.

• Je mag maar één pion verplaatsen.

• Vermenigvuldig weer beide getallen.

• Leg een bij in jouw kleur op het antwoord .

• Je mag geen bij op een andere bij leggen.

• Speel elk om de beurt verder.

• De eerste speler met vier op een rij wint het spel!

Markeer

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.
Manus 2 - Werkboek 2 - lesinspiratie by die Keure - Issuu