Isaac-natuurwetenschappen 5D - M2 - Bouwstenen van de cel

Page 1

De bouwstenen van
cel D-finaliteit NATUURWETENSCHAPPEN 5
de
BIOLOGIE
2 MODULE
2 Inhoud An apple a day ... 03 1 Biomoleculen: de bouwstenen van de cel 04 1.1 Water 04 1.2 Mineralen en sporenelementen 06 1.3 Koolstofverbindingen 07 2 Onderdelen van de cel 07 2.1 Dierlijke cel 07 2.1.1 Bouw en celorganellen 07 2.1.2 Opdracht 10 2.2 Plantencel 14 2.2.1 Bouw en celorganellen 14 2.2.2 Opdracht 15 2.3 Grootteorde 18 3 De ene cel is de andere niet! 18 3.1 Van cel tot organisme 18 3.1.1 Cel 19 3.1.2 Weefsel 19 3.1.3 Orgaan 21 3.1.4 Orgaanstelsel 21 3.1.5 Organisme 22 3.2 Histologie 22 3.3 Link tussen bouw en functie van een cel 22 3.4 Celdifferentiatie 25 4 Verder oefenen? 26 Geven doet leven 30 31 ISAAC-moment ISAAC-actie STUDIEWIJZER

An apple a day …

Weet jij alles over mineralen, vitaminen en voedingssupplementen?

Toch een hulplijn nodig?

3 ISAAC-moment
Test je kennis!

1 Biomoleculen: de bouwstenen van de cel

1.1 Water

De meeste organismen bestaan hoofdzakelijk uit water. Het menselijk lichaam bestaat gemiddeld voor 65 % uit water, in tegenstelling tot planten die voor 70 % uit water opgebouwd zijn.

Het water kan zich zowel in de cel als tussen de cellen bevinden.

• intracellulair water

Dit water bevindt zich in de cel.

• intercellulair water

Dit water bevindt zich tussen de cellen in de weefsels en wordt ook wel het interstitieel vocht of weefselvocht genoemd.

Het

watersamenstelling

het

4
van
menselijk lichaam hersenen 85 % bloed 95 % nier 70 % oog 95 % lever 86 % long 83 % hart 79 % proteïnen 16 % vetten 18 % 8 glazen per dag
menselijk lichaam 65 % water Water 65 % mineralen 5 %

Water vervult verschillende functies in het lichaam. De belangrijkste zijn:

1 oplosmiddel

• polaire stoffen lossen goed op en worden meegevoerd met het water doorheen het lichaam

• apolaire stoffen lossen niet goed op in water en zullen gebonden moeten worden aan andere moleculen om getransporteerd te worden

2 transportmiddel van nutriënten en zuurstof

• grootste hoeveelheid water in de bloed- en lymfevaten

• transport van bv. aminozuren, vetzuren, vitamines ...

transport van nutriënten en zuurstof

regulatie van lichaamstemperatuur transport van nutriënten en zuurstof

3 medium voor chemische reacties

• sommige reagentia kunnen zich goed verplaatsen in water

• water maakt soms zelf deel uit van, of ontstaat bij chemische reacties

• bufferfunctie

• voorbeeld: hydrolyse bij de spijsvertering

regulatie van lichaamstemperatuur transport van nutriënten en zuurstof

chemische reacties

smeermiddel voor gewrichten chemische reacties

4 smeermiddel voor gewrichten

• hoofdbestanddeel van slijm

• in het spijsverterings- en voortplantingsstelsel en tussen gewrichten om wrijving tussen botten te verminderen

smeermiddel voor gewrichten chemische reacties

5 regulatie van lichaamstemperatuur

• transpireren om af te koelen

• warmte verliezen via urine

• doordat de mens voor 65 % uit water bestaat, gaat afkoelen en opwarmen traag (hoge specifieke warmtecapaciteit)

regulatie van lichaamstemperatuur transport van nutriënten en zuurstof

5

1.2 Mineralen en sporenelementen

Van alle elementen in het periodiek systeem der elementen spelen 25 een belangrijke rol in organismen. 21 van deze elementen behoren tot de categorie van de mineralen. Daarnaast hebben ook sporenelementen een belangrijke functie in het lichaam. We noemen ze sporenelementen omdat we slechts geringe hoeveelheden nodig hebben van deze elementen.

MEEST VOORKOMENDE MINERALEN MINDER VOORKOMENDE MINERALEN

BELANGRIJKE ELEMENTEN DIE GEEN MINERALEN ZIJN SPORENELEMENTEN

element symbool element symbool element symbool element symbool

fluor F silicium Si waterstof H ijzer Fe

natrium Na vanadium V koolstof C zink Zn

magnesium Mg chroom Cr stikstof N selenium Se

fosfor P kobalt Co zuurstof O koper Cu

zwavel S nikkel Ni jood I

chloor Cl tin Sn mangaan Mn

kalium K molybdeen Mo

calcium Ca

normale hersenfunctie

gezonde schildklier

bloedvorming

mooie huid, haar en nagels

gezonde tanden

gezonde beenderen

Meer weten?

voorkomt kanker

gezond hart

normale vertering

selenium

normale spierfunctie

zwangerschap immuunsysteem

bron van energie

anti-veroudering

6

1.3 Koolstofverbindingen

De belangrijkste biomoleculen die tot de koolstofverbindingen behoren, zijn de sachariden, de lipiden, de proteïnen en de nucleotiden.

lipiden nucleotiden sachariden proteïnen

primaire structuur

Lipiden of vetten zijn verbindingen die in het lichaam deel uitmaken van de celmembranen en helpen te controleren wat er in en uit de cellen gaat.

Nucleotiden vormen de basis voor DNA en RNA.

amylose

Sachariden of suikers worden ingedeeld op basis van polymerisatiegraad: monosachariden, disachariden, oligosachariden en polysachariden.

tertiaire structuur quaternaire structuur

Proteïnen of eiwitten worden gemaakt door condensatie van aminozuren die peptidebindingen vormen.

In module 1 van het vijfde jaar 'Macromoleculen' leerde je meer over koolstofverbindingen. In module 4 van het vijfde jaar 'Erfelijk materiaal en celdelingen' zul je meer leren over nucleotiden.

2 Onderdelen van de

cel

2.1 Dierlijke cel

2.1.1 Bouw en celorganellen

7
amfipatisch vet
hydrofiele of hydrofobe staart hydrofiele of hydrofobe kop aminozuur helix glucose guanine cytosine thymine adenine suiker-fosfaat ruggengraat amylopectine glycogeen secundaire structuur stikstofhoudende base lipide dubbellaag
Macromoleculen D-finaliteit NATUURWETENSCHAPPEN 1 Erfelijk materiaal en celdelingen NATUURWETENSCHAPPEN 4 BIOLOGIE

Het cytoskelet is een complex netwerk van eiwitvezels in een cel dat zorgt voor structuur, beweging en vormgeving van de cel. Het bestaat uit drie soorten vezels:

cytoskelet

1. microtubuli

Hol en buisvormig: bestaan uit tubuline en staan in voor transport van stoffen binnen de cel, de celdeling en de vorming van de celstructuur.

2. intermediaire filamenten

Sterker en dikker: bestaan uit keratine of vimentine en bieden structurele ondersteuning, celspanning en bescherming.

3. microfilamenten of actinefilamenten

Dun en flexibel: spelen belangrijke rol bij de celmobiliteit, celcontractie en celvorming.

ruw endoplasmatisch reticulum

ribosomen in cytoplasma

peroxisoom

golgicomplex

cytoskelet

secretie uit de cel

vesikel

lysosoom

centrosoom (twee centriolen)

Een lysosoom is verantwoordelijk voor de afbraak van afvalstoffen en het recyclen van cellulaire componenten. Het bevat lysosomale enzymen die helpen bij de afbraak van macromoleculen zoals eiwitten, koolhydraten en vetten.

Lysosomen worden gevonden in de meeste dierlijke cellen en komen niet voor in plantencellen. Daar vervullen vacuoles deze functie.

microtubuli

8
cytoskelet microtubuli (tubuline) intermediaire filamenten microfilamenten (actine) mitochondrion ribosoom celmembraan ruw endoplasmatisch reticulum

De celkern of nucleus bevat het erfelijk materiaal of DNA.

• bescherming via een dubbele membraanstructuur, het kernmembraan

• kernporiën maken uitwisseling van moleculen tussen kernplasma en cytoplasma mogelijk

• nucleolus bevat sterk compact opgerold DNA

• chromatine bestaat uit DNA, opgerold rond histonen

celkern

kernmembraan

nucleolus

chromatine

kernporie

ribosomen

Eukaryoten vs. prokaryoten: de endosymbiontentheorie

• Prokaryoten zijn kleiner en hebben geen celkern. Het ringvormig DNA bevindt zich vrij in de cel en er zijn geen mitochondriën.

• Eukaryoten zijn groter, complexer en hebben een celkern met DNA. Ze bevatten meer celorganellen.

prokaryoot

cytoplasma

glad endoplasmatisch reticulum

plasmamembraan

mitochondrion

Ribosomen zijn opgebouwd uit twee subeenheden: een grotere en een kleinere, niet begrensd door een membraan. Ze hebben als functie genetische informatie van het DNA omzetten of coderen naar eiwitten (=eiwitsynthese).

In module 4 van het vijfde jaar 'Erfelijk materiaal en celdelingen' zul je meer leren over histonen, centriolen en DNA.

9
ribosoom kernmembraan kernlamina kernplasma chromatine nucleolus kernporie
nucleoïde mesosoom plasmide ribosomen mitochondrion celkern chromosoom ribosomen golgicomplex endoplasmatisch reticulum lysosoom
cel tRNA nieuw gevormd proteïne aminozuur grote subeenheid mRNA kleine subeenheid Erfelijk materiaal en celdelingen D-finaliteit NATUURWETENSCHAPPEN 4 BIOLOGIE
eukaryoot

2.1.2 Opdracht

Opzoekoefening: bespreek de bouw en functie van volgende onderdelen van de dierlijke cel.

1 celmembraan

cel

vloeistofmozaïekmodel

functies

bescherming transport communicatie

afgestoten molecule in vet oplosbare molecule in water oplosbare molecule ionkanaal

hydrofiele kop (wateraantrekkend)

hydrofobe staart (waterafstotend)

bouw van het celmembraan

functie van het celmembraan

koolhydraatgroepen cholesterol

cytoplasma extracellulaire ruimte

helpt het membraan om flexibel te blijven

fosfolipiden proteïnen koolhydraten (suikers) cholesterol

fosfolipidedubbellaag

10

2 endoplasmatisch reticulum (ER)

ruw endoplasmatisch reticulum

celkern nucleolus

kernporie

ruw endoplasmatisch reticulum

glad endoplasmatisch reticulum

ribosomen

ruw endoplasmatisch reticulum (RER) eiwitsynthese

ribosomen

bouw van het endoplasmatisch reticulum

celkern en endoplasmatisch reticulum

celkern

proteïnen van het RER migreren naar het golgicomplex

kernmembraan nucleolus chromatine kernporie

glad endoplasmatisch reticulum (SER) synthetiseert vetten en vervult andere functies

transportblaasje

functie van het endoplasmatisch reticulum

11

3 golgicomplex

eiwitten worden gewijzigd in het golgicomplex

1. eiwitten worden verpakt in secretieblaasjes of vesikels voor exocytose

bouw van het golgicomplex

transportblaasje

golgicomplex

fagolysosoom

restlichaam fagosoom

afgescheiden eiwitten

3. vesikel wordt in het plasmamembraan opgenomen

uitscheiden van afvalstoffen

bacterie

2. vesikel wordt lysosoom

functie van het golgicomplex

12

matrix

4 mitochondrion

ribosoom

ATP-synthase

DNA

intermembraanruimte

celademhaling

granule

binnenste membraan

buitenste membraan

mitochondrion (dierlijke cel)

cristae

bouw van een mitochondrion

functie van een mitochondrion

13

2.2 Plantencel

2.2.1 Bouw en celorganellen

drie soorten plasten in plantencellen en algen

1. chloroplasten

• groen

• fotosynthese (chlorofyl)

2. leukoplasten

• kleurloos

• opslagplaats zetmeel en vetten

3. chromoplasten

• geel/rood/oranje

• ontstaan uit chloroplasten bij rijpen van fruit en groenten (caroteen)

kernmembraan

nucleolus

vacuole chloroplast

cytoplasma

mitochondrion

celmembraan

De celwand komt enkel voor bij plantencellen. Dierlijke cellen hebben alleen een celmembraan.

celkern

endoplasmatisch

reticulum

golgicomplex

celwand

14

hemicellulose

pectine

cellulose microfibril

2.2.2 Opdracht

Opzoekoefening: bespreek de bouw en functie van volgende onderdelen van de plantencel.

1 celwand

middenlamel

primaire celwand

plasma(cel)membraan

cellulose

cellen

celwanden

cellulose vezels

macrofibrillen

cellulose ketens microfibrillen cellulose moleculen

vezels plant

bouw van de celwand

functie van de celwand

15

2 vacuole

vacuole

tonoplast

turgordruk

vacuole

bouw van de vacuole

turgescent (normaal) grensplasmolyse plasmolyse

functie van de vacuole

16

3 chloroplast

buitenste membraan binnenste membraan DNA stroma

plastoglobulus

ribosoom

thylakoïde

zetmeelkorrel

bouw van een chloroplast

licht

O2

functie van een chloroplast

granum

chloroplast suiker

Calvincyclus

CO2 H2O

17

2.3 Grootteorde

Plantencellen en dierlijke cellen zijn zichtbaar met een lichtmicroscoop. Om de gedetailleerde celorganellen waar te nemen, maak je gebruik van een elektronenmicroscoop.

3 De ene cel is de andere niet!

3.1 Van cel tot organisme

De hiërarchische organisatie van levende materie verwijst naar de manier waarop biologische structuren en processen op verschillende niveaus georganiseerd zijn, van cellen tot complexe organismen.

18
atoom aminozuur proteïne virus chloroplast bacterie
en dierlijke cel menselijke eicel kikkerdril elektronenmicroscoop lichtmicroscoop
plantencel
ORGAAN WEEFSEL CEL
ORGANISME
ORGAANSTELSEL HISTOLOGIE

3.1.1 Cel

Cellen zijn de kleinste levende eenheden van organismen. De bouw en onderdelen van de dierlijke cel en plantencel hebben we in deze module reeds behandeld.

3.1.2 Weefsel

Weefsels bestaan uit een groep cellen die samenwerken om een specifieke functie te vervullen. Elk type weefsel heeft een specifieke structuur en functie die bijdraagt aan de functie van een orgaan.

Dierlijk weefsel:

• spierweefsel

Dit weefsel is gespecialiseerd in contractie en beweging.

• epitheelweefsel

Dit weefsel bedekt de oppervlakken en doet zo dienst als een beschermende barrière.

• zenuwweefsel

Dit weefsel is verantwoordelijk voor de communicatie en coördinatie van signalen in het lichaam.

• bindweefsel

Bindweefsel speelt een rol bij het verbinden, beschermen en ondersteunen van andere weefsels en organen. Het geeft zo structuur en ondersteuning aan het lichaam.

spierweefsel

hartspiercellen

skeletspiercellen

gladde spiercellen

zenuwweefsel

epitheelweefsel bindweefsel

binnenkant van het maag-darmkanaal en andere holle organen

trilhaarepitheel cilindrisch epitheel kubisch epitheel plaveiselepitheel

huidoppervlak

spiercellen zenuwcellen vetcellen basale membraan

19
hersenen ruggengraat zenuwen pees bot vet en ander zacht vulweefsel

Plantaardig weefsel:

• epidermis

Dit is het buitenste weefsel van de plant. Het bestaat uit een enkele laag cellen die de oppervlakte van de plant bedekken en beschermen.

• steunweefsel

Steunweefsel zorgt voor mechanische ondersteuning en structuur. Er zijn twee belangrijke soorten steunweefsel:

• Collenchymweefsel bestaat uit levende cellen met dikkere celwanden. Het bevindt zich onder de epidermis van jonge stengels en bladeren en zorgt er voor flexibiliteit en steun.

• Sclerenchymweefsel bestaat uit dode cellen met dikke, verharde celwanden. Het biedt stevigheid en ondersteuning aan volwassen delen van de plant.

• vulweefsel of grondweefsel

Zoals de naam reeds zegt, vult het vulweefsel de ruimtes tussen andere weefsels op. Het parenchymweefsel is het meest voorkomende vulweefsel in planten. Het bestaat uit levende cellen met dunne celwanden. Parenchymcellen zijn betrokken bij fotosynthese (grootste fotosynthetische activiteit in het palissadeparenchym), opslag van voedingsstoffen en gasuitwisseling (sponsparenchym).

• vaatbundels of transportweefsel

Vaatbundels zijn complexe weefsels, verantwoordelijk voor het transport van water, mineralen en organische stoffen door de plant. Er zijn twee belangrijke soorten vaatbundels: xyleem en floëem.

• Xyleemcellen zijn langwerpig en hebben een stevige celwand. Ze zijn verantwoordelijk voor het transport van water en mineralen uit de bodem, via de wortels, naar de stengels en bladeren. Ze zorgen ook voor stevigheid van de plant.

• Floëemcellen zijn compacte cellen, verantwoordelijk voor het transport van suiker en andere voedingsstoffen. Ze vervoeren niet enkel stoffen van de wortel naar de bovengrondse delen van de plant, maar ook stoffen die in de bladeren aangemaakt worden naar alle andere plantdelen.

epidermis bovenste epidermis

vaatbundels

vulweefsel mesofyl

epidermis onderste epidermis

vulweefsel merg

vaatbundels xyleem floëem sclerenchymweefsel

epidermis epidermis

vulweefsel cortex (primaire schors) xyleem floëem

20
blad stengel
vaatbundels xyleem floëem wortel

3.1.3 Orgaan

Organen zijn structuren die bestaan uit verschillende soorten weefsels die samenwerken om een specifieke functie in het lichaam uit te oefenen. Organen hebben vaak complexe taken en beschikken over een specifieke anatomie die hiervoor geschikt is. Voorbeelden van organen zijn het hart, de longen, de lever, de hersenen en de huid.

Voorbeeld: de huid (mens)

• opperhuid of epidermis

Buitenste laag van de huid die verschillende structuren bevat zoals bloedvaten, haarzakjes, epitheelweefsel enz. Het is verantwoordelijk voor het beschermen van het lichaam tegen invloeden van buitenaf.

• lederhuid of dermis

Middelste laag van de huid die onder de opperhuid ligt. Het bestaat uit verschillende soorten weefsels zoals bindweefsel, bloedvaten, haarzakjes, zweetklieren, zenuwen en zenuwuiteinden. Deze laag zorgt ervoor dat de huid stevig, elastisch en flexibel is.

• onderhuids vetweefsel of subcutis

Diepste laag van de huid die bestaat uit vetcellen die omgeven zijn door bindweefsel. Het doet dienst als isolatie, energiereserve en vangt schokken op.

talgklier

opperhuid (epidermis)

lederhuid (dermis)

onderhuids vetweefsel (subcutis) spier

3.1.4 Orgaanstelsel

porie

haarschacht

stratum corneum of hoornlaag plaveiselcellen

basale cellen

haaroprichter

zweetklier

haarzakje

slagader ader

vetweefsel

Orgaanstelsels bestaan uit meerdere organen die samenwerken om een gemeenschappelijke functie te vervullen. Elk orgaanstelsel heeft een specifieke rol in het lichaam.

Voorbeeld: spijsverteringsstelsel

De maag, darmen, lever en alvleesklier werken samen om voedsel te verwerken en voedingsstoffen op te nemen. mond (mondholte) tong

21
appendix anus
maag alvleesklier dunne darm endeldarm
darm
slokdarm lever
speekselklieren farynx
galblaas twaalfvingerige

3.1.5 Organisme

Op dit niveau worden alle verschillende organen en systemen samengebracht om een volledig functionerend organisme te vormen.

3.2 Histologie

Histologie is een tak van de wetenschap die de microscopische structuur van weefsels bestudeert. Het richt zich op de organisatie, de functie en relaties van cellen binnen verschillende weefsels van levende organismen.

Door middel van histologische technieken kunnen weefsels verwerkt worden om ze te gaan bestuderen. De weefsels worden in dunne plakjes gesneden en gekleurd zodat verschillende cellen en structuren zichtbaar worden onder een microscoop.

Histologie onder de loep

Histologie biedt inzicht in de structuur en functie van verschillende weefsels, zoals epitheelweefsel, bindweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel. Het stelt onderzoekers in staat om cellen te identificeren en te karakteriseren, de ruimtelijke ordening van verschillende weefselcomponenten te begrijpen en de fysiologische processen die plaatsvinden binnen weefsels te bestuderen.

3.3 Link tussen bouw en functie van een cel

De bouw en functie van een cel zijn sterk afhankelijk van het specifieke celtype of meer bepaald de specifieke functies die de cel vervult. Elke cel in het lichaam heeft een unieke structuur en functie die nauw samenhangt met de rol die het speelt in het organisme.

Verschillende cellen hebben verschillende taken in het lichaam. Zo hebben bloedcellen de functie om zuurstof en voedingsstoffen te transporteren, terwijl epitheelcellen de bescherming en barrièrefunctie van weefsels bieden. Levercellen zijn betrokken bij de stofwisseling en ontgifting van het lichaam, terwijl zenuwcellen zorgen voor de overdracht van elektrische signalen. Elke cel is gespecialiseerd om zijn specifieke functie efficiënt uit te voeren, en deze functies zijn nauw verbonden met de structuur en samenstelling van de cel.

22

Elk celtype heeft een specifieke samenstelling en organisatie van de celonderdelen, die de structuur van de cel bepalen. Deze specifieke structuren zijn essentieel voor de functie van deze cellen.

weefseltypes van het menselijk lichaam

epitheelweefsel

zenuwweefsel

trilhaarepitheel éénlagig plaveiselepitheel

bindweefsel

bloed

vetweefsel kraakbeen losmazig bindweefsel bot

dicht bindweefsel

spierweefsel

kubisch epitheel cilindrisch epitheel

meerlagig plaveiselepitheel

hartspiercellen

gladde spiercellen

skeletspiercellen

23

Voorbeeld 1: zenuwcellen

Zenuwcellen hebben lange uitlopers, axonen genaamd, die hen in staat stellen elektrische signalen over lange afstanden te geleiden.

structuur van een neuron

Voorbeeld 2: spiercellen

Elk type spiercel heeft unieke kenmerken en functies die zijn aangepast aan zijn specifieke rol in het lichaam. Er zijn drie types spiercellen:

• hartspiercellen

Hartspiercellen hebben gestreepte kenmerken die vergelijkbaar zijn met skeletspiercellen, maar ze zijn kleiner en hebben doorgaans een enkele kern. Ze zijn verantwoordelijk voor het ritmisch samentrekken van het hart om bloed te pompen.

• skeletspiercellen

Langwerpige cellen die meestal verbonden zijn met botten via pezen en die krachtig kunnen samentrekken om beweging mogelijk te maken.

• gladde spiercellen

Langwerpige, niet-gestreepte cellen die voorkomen in de wanden van inwendige organen zoals de darmen, bloedvaten en luchtwegen.

24
dendriet nucleus soma knoop van Ranvier cel van Schwann axon myeline axon-uiteinde
hartspiercellen skeletspiercellen gladde spiercellen

3.4 Celdifferentiatie

Celdifferentiatie is het proces waarbij ongedifferentieerde stamcellen zich ontwikkelen tot gespecialiseerde celtypen met specifieke structurele en functionele kenmerken.

Een ongedifferentieerde stamcel is een cel die het vermogen heeft om zich te vermenigvuldigen en zich te differentiëren tot gespecialiseerde celtypen in het lichaam. Dit proces speelt een cruciale rol in de ontwikkeling van weefsels en organen tijdens de embryonale ontwikkeling, evenals in het handhaven van de homeostase en het herstellen van beschadigd weefsel in het volwassen lichaam.

darmen

neuron enterocyten

hepatocyten

osteocyten

hartcellen

botten

lever

hart

25
stamcel hersenen

4 Verder oefenen?

Beantwoord volgende vragen over chloroplasten. In welke cellen komen chloroplasten voor? Voor welk proces staan de chloroplasten in?

Geef de chemische reactie voor dit proces.

Zijn volgende structuren aanwezig in een dierlijke cel en/of plantencel? Zet een kruisje in de juiste kolom of kolommen.

DIERLIJKE CEL PLANTENCEL

celmembraan

celwand

plastiden

één grote vacuole

meerdere kleine vacuoles

lysosomen

centriolen

Wat is het verschil in bouw en functie tussen het SER en het RER?

26
1 a b c 2 3

DIERLIJKE CEL PLANTENCEL

27
1 2 3 4 8 5 6 7 9 13 14 15 16 17 10 11 12
Benoem de delen van de dierlijke cel en plantencel. Welke verschillen zijn er?
1 10 2 11 3 12 4 13 5 14 6 15 7 16 8 17 9 verschillen:
4 5
Toon aan hoe de celwand en vacuole samen een belangrijke rol spelen bij de stevigheid van planten.

Water heeft een specifieke warmtecapaciteit van 4186 J kg °C . Lucht heeft een specifieke warmtecapaciteit van 1008 J kg °C

Water heeft een hogere specifieke warmtecapaciteit dan lucht. Wat betekent dit?

De mens bestaat voor 65 % uit water. Wat betekent dit voor de temperatuurregulatie van het menselijk lichaam?

Welke cellen bevatten het meest mitochondriën?

⚪ rode bloedcellen

⚪ haarcellen

⚪ hartspiercellen

⚪ slokdarmcellen

Verklaring:

Juist of fout. Duid het correcte antwoord aan. Indien fout verbeter je de bewering. Indien juist ondersteun je de bewering met een verklaring.

Nucleus en nucleolus zijn synoniemen.

⚪ juist

⚪ fout

Verklaring:

28
6 a b 7 8 a

Bij prokaryoten is er een celkern aanwezig, die omgeven is door een kernmembraan. Dit kernmembraan scheidt het kernplasma en cytoplasma van elkaar.

⚪ juist

⚪ fout

Verklaring:

Het golgicomplex zorgt voor opslag van eiwitten, om ze daarna door te geven aan het endoplasmatisch reticulum.

⚪ juist

⚪ fout

Verklaring:

29
b c

Geven doet leven

Bloed- en orgaandonatie zijn wellicht de bekendste types van donatie. Maar daarnaast bestaan er nog enkele mogelijkheden.

Ga op onderzoek uit en laat je informeren over alle mogelijkheden van donatie.

• Wat komt allemaal in aanmerking voor donatie?

• Classificeer het gedoneerde: cel, weefsel, orgaan of orgaanstelsel? ORGANISME ORGAAN WEEFSEL

ORGAANSTELSEL

• In welke gevallen of situaties wordt het gedoneerde (vooral) gebruikt?

• Is de donatie levensreddend of draagt het enkel toe tot de verbetering van de levenskwaliteit?

• Wat is de minimumleeftijd voor donatie hiervan? Is er ook een maximumleeftijd?

• Is dit een eenmalige donatie? Wat is de donatiefrequentie?

• Wat is het wettelijk kader rond donatie hiervan?

30
ISAAC-actie
CEL

Ik ken de belangrijkste functies van water in het menselijk lichaam. p. 5

Ik ken de belangrijkste elementen, mineralen en sporenelementen in het menselijk lichaam. p. 6

Ik kan de bouw en functie van verschillende celorganellen in een dierlijke cel toelichten. p. 8-13

Ik kan het functioneren van een dierlijke cel uitleggen aan de hand van de samenwerking tussen de verschillende celorganellen. p. 8-13

Ik kan de belangrijkste celorganellen van de dierlijke cel aanduiden en benoemen op gekregen tekeningen. p. 8-13

Ik kan het onderscheid maken tussen een dierlijke cel en een plantencel aan de hand van een opsomming van de celorganellen. p. 8-17

Ik kan het onderscheid tussen prokaryoten en eukaryoten toelichten. p. 9

Ik kan de bouw en functie van verschillende celorganellen in een plantencel toelichten. p. 14-17

Ik kan het functioneren van een plantencel uitleggen aan de hand van de samenwerking tussen de verschillende celorganellen. p. 14-17

Ik kan de belangrijkste celorganellen van de plantencel aanduiden en benoemen op gekregen tekeningen. p. 14-17

Ik ken de grootteorde van een cel en celorganellen en weet wanneer ik een lichtmicroscoop of elektronenmicroscoop nodig heb. p. 18

Ik kan bepaalde cellen, weefsels, organen en orgaanstelsels duiden binnen de hiërarchische organisatie van cel tot organisme. p. 18-22

Ik kan het principe van histologie toelichten. p. 22

Ik kan het verband leggen tussen weefsels en bijhorende celtypen, en de functie die ze vervullen in een organisme. p. 22-25

31
STUDIEWIJZER
ik ken het! paginanummer

Colofon

Auteur Diederik Maebe, Jonie Van de Gucht

Eerste druk 2023

SO 0346/2023

Bestelnummer 65 900 0825 (module 2 van 9)

ISBN 978 90 4864 710 1

KB D/2023/0147/162

NUR 126

Thema YPMP

Verantwoordelijke uitgever die Keure, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge

RPR 0405 108 325 - © die Keure, Brugge

Die Keure wil het milieu beschermen. Daarom kiezen wij bewust voor papier dat het keurmerk van de Forest Stewardship Council® (FSC®) draagt. Dit product is gemaakt van materiaal afkomstig uit goed beheerde, FSC®-gecertificeerde bossen en andere gecontroleerde bronnen.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.