

Mijn fiets en ik

1 Noteer het nummer van de fietsonderdelen in elke bol.
1 het zadel 2 de trapper 3 de rem 4 de reflector 5 de spaken
2 Geef alle lichten en reflectoren de juiste kleur.
3 Hoe val je op in het verkeer? Kruis aan wat past. heel snel rijden een fluohesje dragen rijden zonder handen aan het stuur
4 Wat is het nut ervan? Vul de zinnen aan. Reflecterende stroken op mijn boekentas of jas dienen om . Mijn fietshelm dient om
Ik kreeg een nieuwe fietshelm! Die is nog een beetje te groot. Zo gaat hij lekker lang mee.

Ik viel vorige week met mijn fiets.
Ik tikte met mijn hoofd de grond. Op mijn helm is maar één kras. Ik draag hem nog verder, hij is nog niet beschadigd.
6 Vul de zinnen aan met het juiste woord. De woorden staan in het rooster.
Ik fiets op de stoep tot ik jaar ben.
Ik steek de straat te _________________________ over.
De heeft voorrang op de stoep. Op de stoep rijd ik .
Let op: In het rooster zitten ook woorden die je niet nodig hebt. Gebruik alleen de juiste woorden.
5 Lees wat de kinderen zeggen. Goed of fout? Bespreek.B E L F I E T S E R S T I E N K S N E L O F V O E T L E T B N E E Z R U S T I G V O E T G A N G E R O P T W A A L F D E
Mijn plaats op de weg
1 Verbind met de juiste naam.
fietsoversteekplaats fietsopstelvak fietspad fietssuggestiestrook
2 Bespreek het verschil.
- tussen een fietsoversteekplaats en een zebrapad - tussen een fietspad en een fietssuggestiestrook












Borden helpen mij
1 Wat zegt het verkeersbord? Bespreek.
2 Verbind elk bord met de juiste betekenis.
Verboden toegang voor alle bestuurders. Te voet mag je hier wel in.
Verboden toegang voor fietsers. Hier moet je fietsen.



Verboden toegang in beide richtingen voor alle bestuurders.

Ik nader een rotonde.
Ik moet / mag de richting van de pijlen volgen.

Ik moet mijn arm wel / niet uitsteken.
Ik rijd op een rotonde.
De auto rijdt van de rotonde. Ik moet rechtdoor.
De auto heeft wel / geen voorrang.

Ik kom aan een stopbord.


Ik mag / moet stoppen.
Dan kijk ik of er iemand nadert.

Wie mag voor?
1 De fietser en de voetganger. Welke uitspraak is correct bij elke situatie? Kruis aan.




Ik rij zigzag tussen de mensen.
Ik hinder niet. Ik rij rustig.
Ik rij door. Ik heb voorrang.
Ik stop als er iemand oversteekt. De voetganger gaat voor.
Het moet-bord zegt waar ik moet fietsen.


Ik kies zelf mijn plaats op de weg.
1
Dit weet ik nu
Mijn fiets en ik
Ik zorg dat mijn fiets tip top is.
Ik zorg dat mensen mij zien. Ik draag een helm en een hesje. Ik zorg voor een vlag of strepen op mijn tas.
Ik kijk voor me.
Ik hou afstand. Ik rem op tijd.
Op de stoep hinder ik niemand. Ik laat voetgangers voor.
Mijn plaats op de weg
Fietsers en snorfietsers rijden op het fietspad.

Ik mag op de stoep tot ik 10 jaar word. Daarna fiets ik op het fietspad of op de rijbaan.
Mijn ouders fietsen op het fietspad of op de rijbaan.
Soms zegt een bord waar ik moet fietsen.
Op een fietssuggestiestrook let ik op voor voertuigen die mij inhalen.
Soms is er geen stoep, fietspad of fietssuggestiestrook, dan fiets ik op de weg. Ik hou dan goed rechts.




Ik steek over
Ik stap naast de fiets op het zebrapad.

Ik let op aan een fietsoversteekplaats. Ik heb geen voorrang. Ik wacht tot ik over kan.
Is er geen fietsoversteekplaats, dan kijk ik over mijn schouder of er voertuigen naderen.
Komt er een voertuig? Dan stop ik en wacht ik tot het voertuig voorbij is.
Geen voertuigen? Ik steek de rijbaan naast de fiets over.
Ik rij nooit over een volle witte streep.
Deze borden helpen mij
Hier is een oversteekplaats voor fietsers. Hier moet je fietsen. Op dit deel van de weg moet je rechts stappen en links fietsen.
Op dit deel van de weg moet je stappen of fietsen.
Je mag hier niet fietsen. Hier mag je niet inrijden, in geen enkele richting
Je moet de richting van de pijlen volgen. Hier moet je rechts afslaan.
Hier mag je niet inrijden. Hier mag je niet rechts afslaan.
Hier moet je voorrang verlenen. Hier moet je stoppen en voorrang verlenen.
= matig = goed = heel goed








































Ik kan vlot rechts op de fiets stappen.
Ik kan vlot afstappen van mijn fiets.
Ik kan vlot remmen en stoppen.
Ik kan kruisen met een tegenligger.
Ik kan een hindernis voorbijrijden.
Ik kan iemand inhalen zoals het hoort.
Ik kan een rotonde oprijden zoals het hoort.
Ik kan rechts afslaan op een kruispunt.
Ik kan links afslaan op een kruispunt in twee keer.
Ik kan links afslaan op een kruispunt in één keer.
Ik kan oversteken aan een fietsoversteekplaats.

COLOFON
Ik weet wat mijn plaats is op de rijbaan met de fiets.
Ik weet hoe ik als fietser de rijbaan moet oversteken.

Ik kan fietsen op een kruispunt zoals het hoort.
Dit kan ik al met mijn fiets:
- Ik kan vlot remmen en stoppen.
- Ik kan kruisen en inhalen zoals het hoort.
- Ik kan een hindernis voorbijrijden.
- Ik kan links en rechts afslaan.
- Ik kan oversteken op een fietsoversteekplaats.
Ik weet wanneer voetgangers voorrang hebben.
Ik weet dat binnen de bebouwde kom een bus aan de bushalte voorrang heeft.
Ik ken de meest voorkomende verkeersborden die ik als fietser moet opvolgen.
Die Keure wil het milieu beschermen. Daarom kiezen wij bewust voor papier dat afkomstig is uit verantwoord beheerde bossen. Deze uitgave is dan ook gedrukt op papier dat het FSC -label draagt. Dat is het keurmerk van de Forest Stewardship Council®
