1
ADDENDUM NAAR AANLEIDING VAN DE WET
VAN 26 DECEMBER 2022 BIJ HET HOOFDSTUK “BETEKENINGS- EN BEWIJSBESLAGPERIKELEN VOOR GERECHTSDEURWAARDERS” DOOR STEFAAN VOET
[randnummers 11 en 12 vervangen door onderstaande tekst]
11. In zijn arrest van 10 februari 2022 heeft het Grondwettelijk Hof de wetgever aangemaand om een passend wetgevend initiatief te voorzien tegen uiterlijk 31 december 20221
Op de valreep verscheen in het Belgisch Staatsblad van 30 december 2022 de wet van 26 december 2022 betreffende de vermelding van de rechtsmiddelen en houdende diverse bepalingen in gerechtelijke zaken2
De wet voert een nieuw artikel 780/1 Ger.W. in:
“In de gevallen uitdrukkelijk bij wet bepaald, wordt in burgerlijke zaken bij het vonnis een informatieblad gevoegd waarin voor elke partij de volgende gegevens worden vermeld:
a) de rechtsmiddelen van hoger beroep, verzet of voorziening in cassatie die van toepassing zijn tegen het vonnis of de afwezigheid van deze rechtsmiddelen; b) de benaming en het adres van het rechtscollege dat bevoegd is om kennis te nemen van deze rechtsmiddelen; c) de wijze van indiening van deze rechtsmiddelen; d) de termijn binnen welke deze rechtsmiddelen moeten worden ingesteld met vermelding van de wettelijke gronden tot verlenging van de termijn; e) de rechtshandeling die de termijn doet lopen; f) een uitdrukkelijke waarschuwing dat de partij die een rechtsmiddel aanwendt voor kennelijk vertragende of onrechtmatige doeleinden kan worden veroordeeld tot een geldboete, onverminderd de schadevergoeding die gevorderd zou worden en de betaling van de rechtsplegingsvergoeding.
In voorkomend geval vermeldt het informatieblad de mogelijkheid van derdenverzet met dezelfde gegevens.
De gegevens van het informatieblad kunnen ambtshalve of op verzoek van een van de partijen of de door haar gemandateerde gerechtsdeurwaarder, bij gewone brief of verklaring ter griffie, binnen de acht dagen vanaf het verzoek, verbeterd of aangevuld worden.
In de rand kan worden vermeld dat reeds in 1995 een wetsontwerp werd ingediend om, naar analogie van de Franse Code de la procédure civile, een artikel in het Gerechtelijk Wetboek in te voeren om in de kennisgeving of betekening van een beslissing de termijn van verzet, hoger beroep of voorziening in cassatie te vermelden, alsook de wijze waarop deze rechtsmiddelen aangewend kunnen worden (ontwerp van wet tot invoeging van een artikel 46bis in het Gerechtelijk Wetboek, Parl.St. Senaat 1994-95, nr. 1279/2).
2 Wet van 26 december 2022 betreffende de vermelding van de rechtsmiddelen en houdende diverse bepalingen in gerechtelijke zaken, BS 30 december 2022, 103.033. Het nieuwe art. 780/1 Ger.W. trad in werking op 1 januari 2023. Art. 18 van de wet bepaalt dat art. 780/1, vierde lid Ger.W. ook van toepassing is op vonnissen uitgesproken vóór 1 januari 2023.
Het informatieblad maakt geen onderdeel uit van het vonnis. Het wordt gevoegd bij de in artikel 790 bedoelde uitgifte.
De Koning kan het model van dit informatieblad bepalen.”
Wat dit laatste betreft, verscheen in hetzelfde Belgisch Staatsblad van 30 december 2022 het KB van 26 december 2022 tot vaststelling van het model van informatieblad overeenkomstig artikel 780/1, vijfde lid Ger.W.3
Volgens de instructie bij dit model wordt een informatieblad gevoegd bij de kennisgeving of de betekening van een gerechtelijke beslissing telkens deze de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel doet lopen. De opsteller van het informatieblad dient voor elke partij die betrokken is in de zaak na te gaan welk rechtsmiddel openstaat en verwijzen naar de nomenclatuur van dit rechtsmiddel voor meer informatie. Daarna volgen alle rechtsmiddelen die in abstracto mogelijk zijn met alle betrokken informatie. Het model geldt voor het gemeen recht. Het moet waar nodig aangepast en/of aangevuld worden indien bijzondere termijnen of modaliteiten voorgeschreven zijn, of in geval van bijzondere rechtsplegingen zoals op eenzijdig verzoekschrift. Het is aangewezen om voor elk afwijkend regime een afwijkend model op te stellen.
Het informatieblad bestaat uit de volgende delen: –“rechtsmiddelen die tegen de beslissing openstaan” (deel I), met vier opties: geen partij kan een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing (optie 1), partijen kunnen enkel hoger beroep instellen samen met beroep tegen de eindbeslissing (optie 2), alle partijen beschikken over hetzelfde rechtsmiddel onder dezelfde voorwaarden (optie 3) of partijen beschikken over verschillende rechtsmiddelen (optie 4); –“informatie over de rechtsmiddelen” (deel II) (hoger beroep, verzet, voorziening in cassatie en derdenverzet); –“algemene gronden tot verlenging van de termijn” (deel III); –“waarschuwing” (deel IV) (m.b.t. het aanwenden van een rechtsmiddel voor kennelijk vertragende of onrechtmatige doeleinden en de mogelijkheid tot veroordeling van een geldboete of een bijkomende schadevergoeding).
Het informatieblad wordt afgegeven op het moment dat om een expeditie van de rechterlijke uitspraak wordt gevraagd (art. 780/1, vierde lid juncto art. 790 Ger.W.)4. De taak om het informatieblad op te stellen en af te geven rust derhalve op de griffier5
3 KB van 26 december 2022 tot vaststelling van het model van informatieblad overeenkomstig artikel 780/1, vijfde lid van het Gerechtelijk Wetboek, BS 30 december 2022, 104.177.
4 MvT, Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 55-3046/1, 24.
5 In de oorspronkelijke versie van het wetsontwerp was het de bedoeling dat de rechter die de zaak behandelt bij zijn uitspraak een bijlage voegt met informatie over de rechtsmiddelen. Die taak wordt thans toebedeeld aan de griffier.
De term vonnis in artikel 780/1 Ger.W. moet ruim worden geïnterpreteerd en betreft elke rechterlijke beslissing6. De nieuwe bepaling is uitsluitend van toepassing in burgerlijke zaken en niet in strafzaken7. Aangezien er volgens de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof enkel informatie moet worden gegeven aangaande de rechtsmiddelen waarvoor de wet uitdrukkelijk voorziet dat de termijn begint te lopen door een betekening of een kennisgeving, moet geen informatieverplichting worden voorzien voor rechtsmiddelen waar dit niet het geval is, m.n. de herroeping van het gewijsde en het verhaal op de rechter8.
11bis. In het licht hiervan wordt ook het hierboven aangestipte artikel 43 Ger.W. bijgesteld want e.e.a. heeft ook een aantal verplichtingen tot gevolg voor de gerechtsdeurwaarder. Volgens het nieuwe tweede lid moet iedere betekening die de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel (zoals hernomen in het in art. 780/1 Ger.W. bedoelde informatieblad) doet lopen uitdrukkelijk vermelden dat zij deze termijn doet lopen, alsook de eerste dag van deze termijn wanneer deze bepaald kan worden op het moment van de betekening (art. 43, tweede lid Ger.W.). Wanneer de eerste dag van de termijn niet bepaald kan worden op het ogenblik van de betekening, neemt het exploot de rechtsgrond over die de eerste dag van de termijn bepaalt (art. 43, derde lid Ger.W.). In die laatste twee gevallen neemt het exploot de tekst van artikel 47bis, tweede lid Ger.W. over (art. 43, vierde lid Ger.W.) (zie infra randnummer 26).
12. Voormelde informatieplicht geldt niet alleen bij de betekening van een rechterlijke uitspraak die de termijn om een rechtsmiddel aan te wenden doet lopen, maar evenzeer in de gevallen waarin een kennisgeving die termijn doet lopen. De wet van 26 december 2022 wijzigt dan ook artikel 792 Ger.W. (de wijzigingen zijn onderlijnd):
“Binnen vijf dagen te rekenen van de uitspraak van de beslissing geeft de griffier, zowel in burgerlijke als in strafzaken, kennis van een niet-ondertekend afschrift van de beslissing aan elke partij of, in voorkomend geval, aan hun advocaten. Die kennisgeving doet de termijn om een rechtsmiddel aan te wenden niet lopen.
Zij gebeurt op elektronische wijze aan het professioneel elektronisch adres van de advocaat of, indien het een partij betreft die zonder advocaat is verschenen, aan het gerechtelijk elektronisch adres van die partij, of, bij gebreke daaraan, aan het laatste elektronisch adres dat die partij heeft verstrekt in het kader van de rechtspleging. Indien bij de griffier geen elektronisch adres gekend is of indien de kennisgeving aan het elektronisch adres kennelijk niet is geslaagd, gebeurt de kennisgeving bij gewone brief.
6 MvT, Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 55-3046/1, 18. De (terechte) keuze werd gemaakt om die informatieverplichting niet te realiseren in het vonnis zelf, o.m. omwille van art. 20 Ger.W. en het gegeven dat in burgerlijke en ondernemingszaken de betekening niet noodzakelijk onmiddellijk op de uitspraak volgt (ibid., 22-23).
7 Ibid., 23. Volgens het college van procureurs-generaal en de Raad van State zijn voormelde arresten van het Grondwettelijk Hof enkel van toepassing in het burgerrechtelijk contentieux. Vandaar dat werd geoordeeld om de algemene informatieplicht niet door te trekken naar het strafrecht.
8 Ibid., 21-22.
In afwijking van het vorige lid, voor de zaken opgesomd in artikel 704, § 2, alsook inzake adoptie, en in alle andere gevallen waarin de kennisgeving de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel doet lopen, brengt de griffier binnen de acht dagen bij gerechtsbrief het vonnis en het in artikel 780/1 bedoelde informatieblad ter kennis van de partijen. In geval van verbetering of aanvulling van het informatieblad overeenkomstig artikel 780/1, derde lid, wordt het op dezelfde manier binnen een termijn van acht dagen ter kennis van de partijen gebracht.
Op straffe van nietigheid vermeldt iedere kennisgeving bedoeld in het tweede lid uitdrukkelijk dat zij de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel, hernomen in het in artikel 780/1 bedoelde informatieblad, doet lopen en herneemt zij de tekst van artikel 47bis, tweede lid en van artikel 53bis, 1°.
In de gevallen bepaald in het tweede lid, zendt de griffier een niet-ondertekend afschrift van het vonnis, in voorkomend geval, aan de advocaten van de partijen of aan de afgevaardigden bedoeld in artikel 728, § 3.”
[randnummer 20 vervangen door onderstaande tekst]
20. Betekening in het buitenland
Ten aanzien van hen die in België geen gekende (gekozen) woon- of verblijfplaats hebben, stuurt de gerechtsdeurwaarder bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs het afschrift van de akte aan hun woon- of verblijfplaats in het buitenland en met de luchtpost indien de plaats van bestemming niet in een aangrenzend land ligt, onverminderd enige andere wijze van toezending overeengekomen tussen België en het land waar zij hun woon- of verblijfplaats hebben (art. 40, eerste lid Ger.W.9).
Dit geldt, zo schrijft dit artikel voor, onder voorbehoud van internationale verdragen. In die optiek moet gewezen worden op de nieuwe Betekeningsverordening die in werking trad op 1 juli 202210
Volgens de oude tekst van artikel 40, eerste lid in fine Ger.W. wordt de betekening geacht te zijn verricht door de afgifte van de akte aan de postdienst tegen ontvangstbewijs in de vormen die in dit artikel worden bepaald.
9 Zoals gewijzigd door art. 2 van de wet van 26 december 2022 betreffende de vermelding van de rechtsmiddelen en houdende diverse bepalingen in gerechtelijke zaken, BS 30 december 2022, 103.033. Voormeld artikel voegde ook aan art. 40, eerste lid Ger.W. toe dat als de verzending elektronisch gebeurt, het moet gaan om een gekwalificeerde dienst voor aangetekende zending in de zin van art. 3.37 van de Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.
10
Verordening Europees Parlement en Raad nr. 2020/1784, 25 november 2020 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, Pb.L. 2 december 2020, afl. 405, 40. Deze verordening wordt in deze bijdrage niet besproken. Voor een bespreking zie: W. Vandenbussche en M. de schryVer, “De nieuwe Betekeningsverordening: een analyse van de grensoverschrijdende betekening en kennisgeving van stukken binnen de EU”, RW 2021-22, 651-675.
Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat die bepaling, in samenhang met de artikelen 1051, 55 en 50, tweede lid Ger.W., ongrondwettelijk is wanneer een betekening per post wordt verricht met toepassing van de oude Betekeningsverordening in EU-lidstaten die die vorm van betekening enkel middels een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aanvaarden11. Bijgevolg moest volgens die rechtspraak worden aangenomen dat de datum waarop de te betekenen akte werd aangeboden op de woonplaats van de geadresseerde aanzien moet worden als de datum van betekening.
Het Hof van Cassatie oordeelde inzake de toepassing van deze dubbeledatumleer in dezelfde zin12. Wanneer een verdrag de wijzen van overdracht van gerechtelijke akten regelt, vindt de betekening ten aanzien van de geadresseerde plaats op het ogenblik van de afgifte van de akte aan deze laatste13. In een recent arrest oordeelde het Hof dat het doen ingaan van de beroepstermijn bij afgifte van de akte van betekening van de beslissing aan de postdiensten, mede in het licht van artikel 6.1 EVRM, een onevenredige beperking inhoudt van het recht van die geadresseerde om hoger beroep in te stellen. Immers, dit gebeurt op een ogenblik waarop de geadresseerde nog geen kennis kan hebben van de inhoud van de beslissing en zonder dat met zekerheid kan worden gesteld wanneer de te betekenen akte is aangeboden aan de woonplaats van de geadresseerde of wanneer de betrokkene ze effectief heeft ontvangen14
De wet van 26 december 2022 wijzigde uiteindelijk artikel 40, eerste lid in fine Ger.W. en verankerde voormelde rechtspraak in de wet. De bepaling luidt thans dat de betekening wordt geacht te zijn verricht, ten aanzien van de partij op wier verzoek werd betekend, door de afgifte van de akte aan de postdienst tegen ontvangstbewijs in de vormen die in dit artikel worden bepaald. De datum van de betekening is, ten aanzien van degene aan wie ze geschiedt, de datum die volgt op deze waarop de akte aangeboden werd op de woonplaats of, in voorkomend geval, de verblijfplaats van de persoon aan wie de betekening geschiedt.
11
Arbitragehof nr. 48/2006, 29 maart 2006, BS 31 mei 2006, 28.533; JLMB 2006, 1069; RABG 2007, 221; RW 2006-07, 921 en Tijdschrift@ipr.be 2006, 23.
12 Zie J.-F. Van drooghenbroeck, “Consécration définitive de la théorie de la double date en droit belge” (noot onder Cass. 28 januari 2021), TBH 2022, 122-130. Zie ook (maar van vóór het arrest van 28 januari 2021) P. Vanhelmont, “De moeilijke spagaat van de grensoverschrijdende betekening: de dubbele toepasselijke wet en de dubbele datum” (noot onder Cass. 11 september 2020), Limb.Rechtsl. 2021, 6-14.
13 Cass. 21 december 2007, AR C.06.0155.F, Arr.Cass. 2007, 2582, concl. Adv. Gen. T. Werquin; JT 2009, 408, noot H. boularbah; Pas. 2007, 2470, concl. Adv. Gen. T. Werquin; RABG 2008, 275, noot B. maes; RCJB 2009, 63, noot E. leroy; Rev.not.b. 2008, 301, noot G.D.L.; RW 2009-10, 834 en Tijdschrift@ipr.be 2008, afl. 3, 27.
14 Cass. 28 januari 2021, AR C.20.0007.F, TBH 2022, 121, noot J.-F. Van drooghenbroeck; Tijdschrift@ipr.be 2021, afl. 1, 11 en P&B 2021, 120. In dezelfde zin: Cass. 11 september 2020, AR C.19.0280.N, Limb.Rechtsl. 2021, 3, noot P. Vanhelmont en RW 2020-21, 743, noot (het betrof een betekening in Nederland; het Hof oordeelde dat door ten aanzien van de geadresseerde als datum van betekening de datum van verzending door de gerechtsdeurwaarder in aanmerking te nemen op grond van art. 40 Ger.W., hoewel die bepaling krachtens art. 9, eerste lid van de oude Betekeningsverordening niet van toepassing is, de appelrechters hun beslissing niet naar recht verantwoorden; door na te laten de datum vast te stellen waarop de zending correct werd aangeboden, konden zij hun beslissing niet regelmatig met redenen omkleden).
[randnummer 26 vervangen door onderstaande tekst]
26. Voormelde wet van 26 december 2022 wijzigde evenzeer het tweede lid van artikel 47bis Ger.W.15. Dit bepaalde tot voorheen dat, ingeval de betekening of de kennisgeving van een beslissing nietig is, de termijn om een rechtsmiddel aan te wenden geen aanvang neemt. Daar worden nu de gevallen aan toegevoegd wanneer het in artikel 780/1 Ger.W. bedoelde informatieblad ontbreekt of indien de informatie in het informatieblad onvolledig of onjuist is, op voorwaarde dat de onvolledigheid of onjuistheid de partij te goeder trouw had kunnen misleiden.
15 Art. 4 van de wet van 26 december 2022 betreffende de vermelding van de rechtsmiddelen en houdende diverse bepalingen in gerechtelijke zaken, BS 30 december 2022, 103.033.