Notiziario Dante Utrecht september 2018

Page 1

NOT I ZIARIO jaargang 28 nummer 3 herfst 2018

Notiziario van de Società Dante Alighieri Comitato di Utrecht Redactie: Annemarie Aarnoutse | Ciska van der Glas E-mail: notiziario@danteutrecht.nl | telefoon secretariaat: 06-15828240

Inhoud Van de redactie 1 Apostrofo/Minne de Boer 2 Giornata Italiana 2018 in Abdij Rolduc te Kerkrade (verslag)/Ernst Bron 3 Simposio ‘Narrazioni e memorie di un’Italia divisa: Raccontare la giustizia’/ Davide Emanuelli 4 Pagine nascoste e Sangue giusto. Quando il documentario incontra il romanzo/ Federica Notari 5 Mangiaspaghetti versus teddy boys/ Tom Hartgers 6 Donne dimenticate /Laura Schram-Pighi 8 Camilla de Rossi, Een Italiaanse componiste in het Concertgebouw/ Roland Fagel 9 Sorprese letterarie: recensione di Giorgio Montefoschi, Il corpo/ Gandolfo Cascio 11 Vertaalkanonnen en -granaten/ Jan van der Haar 13 Angelica Balabanoff: de vrouw die Mussolini in het zadel hielp/Nils Buis 15

Van de redactie Ons bestuur bestaat sinds de laatste ALV, die het vorige seizoen afsloot, weer uit uitsluitend officieel benoemde leden: penningmeester Mark Boelens en secretaris Thomas Jonkergouw kunnen het predicaat ‘aspirant’ weglaten en zijn nu niet minder volwaardige bestuursleden dan voorzitter Jeroen Torenbeek en bestuurslid activiteiten Anne Haak. Tot genoegen van allen die de ALV, met gezellige Italiaanse ‘borrel’ na, bijwoonden. De afgelopen zomer ging gepaard met hoge temperaturen, soms hoger in Noord- dan in Zuid-Europa. Nederland werd door vele Italianen bezocht, is onze persoonlijke indruk: reisden zij de traditionele Italiaanse zomer achterna?! Half augustus was er de schok van het instorten van de brug in Genua. Zowat ieder Dante-lid zal er wel eens overheen gereden of onderdoor gelopen zijn. In Ligurië is het geen onbekend verschijnsel dat bruggen en weggedeelten instorten, vaak als gevolg van hevige regen, maar dat déze brug het ‘zomaar’ begaf kwam wel heel hard aan. Een groot aantal huizen voorlopig niet veilig, intensief verkeer de komende tijd – voor hoelang wel?! – aangewezen op een ongelukkige route midden door een stad als Genua. De Italiaanse (ex-)dirigent van het KCO,

Daniele Gatti, moest weliswaar het veld ruimen, andere in Nederland werkzame Italianen bleven ook deze hete zomer actief: Tullia Melandri bijvoorbeeld, pianolerares in Amsterdam met jarenlange ervaring op muziekscholen in Italië en in Nederland, trad op tijdens het Geelvinck Fortepiano Festival in Zutphen, in augustus. Zij speelde o.a. Schumann, op een tafelpiano uit 1845 van Collard & Collard. Er zullen ongetwijfeld diverse Dante-leden naar Italië zijn afgereisd deze zomer. Wie iets bijzonders te vertellen heeft over zijn of haar belevenissen in ‘ons’ Italië, wij zijn benieuwd naar uw verhaal! Wat deze Notiziario te bieden heeft: vanuit Italië ontvingen wij opnieuw een bijdrage van ‘nonna Laura’, die wij met veel plezier presenteren. Onze vertrouwde Minne de Boer wijdt zijn ‘apostrofo’ deze keer aan de onlangs overleden Mario Alinei, van Gandolfo Cascio ditmaal een recensie van Giorgio Montefoschi’s laatste roman, Il corpo. Roland Fagel en Jan van der Haar komt u ook opnieuw tegen. En enkele nieuwe namen, van aanstormende studenten. Een Notiziario voor en door alle leeftijden, dus. Wij hopen u er een plezier mee te doen!

Tentoonstellingen 15

KOPIJ VOOR HET HERFSTNUMMER GRAAG VÓÓR 15 NOVEMBER

1


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 28 – nummer 3 |

Apostrofo 64 Terwijl ik nog nadacht over een goed – van belang voor het ontwikkelen van onderwerp voor deze apostrofo kreeg ik het basiswoordenschatten in het vreemdebericht van het overlijden van Mario Alinei. talenonderwijs – en was hierin een pionier En meteen was het duidelijk: het moest gaan voor het Italiaans, zowel met Danteover een stuk historie van het Italiaans in onderzoek als met de frequentielijsten voor Nederland, en trouwens ook nog over veel moderne romans. Later nam de Cruscameer. academie dat van hem over, waarbij hijzelf Alinei was docent Engels in Rome en lid een rol bleef spelen voor de oudere periode. van een club rond Buonaiuti (een van de elf De jaren zeventig waren Alinei’s beste neezeggers toen Mussolini de professoren periode op onderwijsgebied. Hij voerde een eed van trouw liet zweren), waarvan ook een opleiding voor tolk-vertalers Utrechts hoogleraar Maria Fermin sinds jaar in, later overgenomen door Laura en dag lid was. En toen zij in 1959 plotseling Mario Alinei Schram, hij bedacht een opzet voor een medewerker nodig had voor ‘haar’ woordenboekonderzoek, later overgenomen Instituut, dacht zij aan deze jonge docent. Het Instituut liep door Lo Cascio en diens Amsterdamse equipe, hij leerde zijn goed in een tijd toen de moderne talen in het blikveld kwamen studenten werken met taalatlassen, en gaf hun inzicht in de en in 1963 mocht er een lector (junior professor zouden ze ontwikkeling van woorden en begrippen. Een mooi voorbeeld tegenwoordig zeggen) benoemd worden en daarvoor was is in zijn fameuze college van 1974, waarin zij Nederlandse Alinei de aangewezen man. Zijn achtergrond was wat in Italië groetformules mochten oefenen, wat later leidde heeft tot glottologia heette, historische taalkunde op basis van de IndoAlinei’s taalvergelijkende groetformuleartikel uit 1977, ook Europese talen, gecombineerd met een grote interesse voor onovertroffen pioniersarbeid. dialectologie. En dat liet hij zien in zijn briljante openbare les, Halverwege de jaren tachtig, officieel in 1987, ging hij met over de historie van het woord ambassadeur, die hij terugbracht pensioen en kon hij zich uitsluitend aan zijn onderzoek wijden. tot de man die in de Abruzzen met zijn paarden of ezels het En dat betekende dat hij de inzichten opgedaan bij de Europese vee begeleidde van het zomerverblijf in het bergland naar taalatlas, kon uitwerken. In dit kort bestek is het moeilijk de kust, in basso oftewel am bascio in het plaatselijke dialect. om daarvan een goede indruk te geven; wie daarover meer Later begeleidde hij andere zaken dan vee, bijvoorbeeld van wil weten kan terecht bij mijn artikel ‘De oorsprong van de het Vaticaan naar de omringende kloosters of hoven en zo woorden volgens Mario Alinei’ (Woordstudies II, hoofdstuk 21). Ik ontwikkelde zich het begrip. Drie zaken kenmerkten dit soort noem hier even een paar punten. onderzoek: een passie voor details die moesten kloppen, zowel Het begrip iconiem. Zijn favoriete voorbeeld was het begrip ‘bril’. wat de vorm als wat de betekenis betrof, grote aandacht voor Een bril is een instrument gemaakt van glas (of de edelsteen de geografische verscheidenheid van taalverschijnselen, en beril), dat je op je neus zet, met ondersteunende haken op de belangstelling voor de wisselwerking tussen de betekenissen oren, om je gezichtsvermogen te versterken, dus om je ogen van een woord en de historische wisselvalligheden van de door te vervangen. Deze definitie bevat een hele serie kenmerken. zo’n woord aangeduide zaken. Dit alles heeft hij in Utrecht Toen er een naam verzonnen moest worden werden er een verder ontwikkeld en dat heeft geleid tot de Europese taalatlas, paar van die kenmerken uitgekozen (voor elke taal andere die hij samen met de Nijmeegse hoogleraar Toon Weijnen heeft kenmerken) om de mensen vertrouwd te maken met het begrip opgericht. In tegenstelling tot de klassieke taalatlassen, die op en die werden gebruikt in de naamgeving: het materiaal voor woordvormen gericht waren, maakte die de woordbetekenis tot het Nederlandse bril, de haken voor de Spaanse gafas, de oogjes onderzoeksonderwerp. Wat zijn de plaatselijke woorden voor voor de Russische otsjki en de Italiaanse occhiali, en de ronde het lieveheersbeestje, en vooral waaraan dachten de bedenkers vorm voor de Franse lunettes. Zo kon je zo’n woord onthouden; van dat woord. Onze Lieve Heer leverde de semantische als het eenmaal bekend was kon het iconiem uit het blikveld motivatie voor de naam van het insect: Alinei bedacht daar de verdwijnen: in Alinei’s termen: het iconiem was de pr voor term iconiem voor. een nieuw begrip. Deze benadering kun je bij allerlei nieuwe Toen Fermin in 1966 met pensioen ging, volgde Mario Alinei woorden toepassen; ik heb het zelf gedaan met de computer en haar op. Met enige vertraging, dat wel, en dat had alles te met de telefonino. maken met aarzelingen tegenover buitenlandse hoogleraren Datering van woorden. Traditioneel gaat die uit van het eerste in de toenmalige Faculteit. Het was verder de tijd van de voorkomen in een tekst. Maar er zijn andere methoden, democratisering van de universiteit, wat misschien botste waaronder de zelfdatering. Die verwijst naar de materiële met een meer hiërarchisch denkende Italiaanse achtergrond. omstandigheden op het moment van ontstaan van het woord. Dit alles leidde tot incidentele conflicten in de vakgroep en Het woord slaaf verwijst naar het moment waarop in Venetië facultair ingrijpen in de organisatie daarvan. Maar juist terwijl Slavische heidenen op de Christelijke markt verkocht werden. de organisatorische kant problemen opleverde steeg Alinei’s Het woord kaas is ontstaan in een Italiaans dialect vanuit het reputatie als onderzoeker. Hij ontdekte het belang van de werkwoord coagulare op het moment dat een bepaald stremsel computer voor het onderzoek naar de frequentie van woorden werd ontdekt.

2


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 28 – nummer 3 |

Maar de historie van woorden betreft niet alleen materiële omstandigheden, ook ideologische. De dieren uit de Europese taalatlas dragen namen die soms verwijzen naar een christelijke achtergrond, soms naar een meervoudige godenwereld, en soms naar een nog oudere laag, waarin totemdieren als godheden optraden. De aldus verkregen inzichten zijn gebruikt om de methoden van het etymologische onderzoek te vernieuwen. Hierbij is een scherp onderscheid gemaakt tussen zekere en onzekere etymologieën, er zijn methoden ontwikkeld om steeds meer onzekere tot zekere te maken, en hierdoor woordonderzoek tot een krachtig middel te maken tot het verkrijgen van inzicht in de historie van de mensheid. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in twee kloeke boekdelen en toegelicht in L’origine delle parole, bedoeld als inleiding, maar eigenlijk veel meer dan dat. Het zou eigenlijk

een verplicht basisboek moeten zijn voor iedereen die zich met woordgeschiedenis bezighoudt. Italianisten hebben hierdoor een geduchte voorsprong, maar van de meeste hoofdstukken bestaan er Engelse versies in Alinei’s tijdschrift Quaderni di semantica. Wat mij intrigeert is wat het lot van dit onderzoek zal zijn. Alinei was een polemisch auteur, die op veel lange teentjes heeft getrapt. En aan Duitse grootspraak over de rol van de Germanen had hij een grote hekel. De (Duitse) uitgever van het grote project van het Lessico etimologico italiano zegt dan ook over Alinei’s ambassadeur koeltjes: ‘La proposta di Alinei non convince’. En ja, het gemakkelijkste is al deze nieuwe inzichten te negeren, dat spaart wat studie uit. Maar misschien leer je er wat van. Minne de Boer

Giornata Italiana 2018 in Abdij Rolduc te Kerkrade Na een lange reis door Schotland met een weertje dat aan Italië doet denken probeer ik nu de Italiaanse sfeer van dat gezellige Dante Alighieri-evenement weer in mijn herinnering te brengen. Een bijzonder fijne dag was het die Rien Hagenaars en ondergetekende van het Comitato Utrecht meemaakten op zaterdag 26 mei dit jaar en het weer was heerlijk zonnig.

Direct daarna kreeg de ambassadeur van Italië, Andrea Perugini, het woord. In tegenstelling tot andere ‘giornate’ die ik meemaakte hield hij een tamelijk lang betoog − in het Engels (om het belang ervan bij meer toehoorders over te laten komen!?). Hierin zette hij uiteen waarom er nu in Italië zo’n populistische regering is aangetreden. Dat heeft vrijwel alles te maken met het migratieprobleem waar Europa mee worstelt en waarmee Italië en Griekenland wel heel erg belast worden. Men is het in die landen eigenlijk zat! Vandaar.

Woon je in het centrum van het land dan is het wel een kwestie van vroeg opstaan om tijdig de bus te halen die het Comitato Sittard-Geleen op station Heerlen klaar had staan om ons naar Rolduc te brengen. Na aankomst konden we nog net een kopje koffie met een stuk vlaai nuttigen of daar was de ‘aftrap’ door de jonge burgemeester van Kerkrade, Jos Som, die een boeiend verhaal hield over het goede en mooie dat Kerkrade te bieden heeft.

Hierna volgde een boeiende uiteenzetting over het thermenmuseum in Heerlen door conservator Karen Jeneson onder de titel ‘Romeins Limburg en Romeins Heerlen’. Wat wist deze dame veel te vertellen over steensoorten en mortels die de Romeinen gebruikten bij het bouwen van hun badhuizen. In 1941, oorlogstijd!, werden de fundamenten

Abdij Rolduc

3


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 28 – nummer 3 |

van een Romeins thermencomplex ontdekt en blootgelegd, maar pas in 1975 werd er ontgraven. De vondsten maken nu deel uit van het thermenmuseum en zijn uiteraard een van de mogelijkheden voor een bezoek.

Wij hadden daarna tijd om de kerk met crypte te bezichtigen en… konden ons nog even aansluiten bij een groep die door een gids werd rondgeleid waardoor we gelukkig ook de prachtige bibliotheek in rococostijl konden zien. Helemaal de moeite waard. Ook de geschiedenis van Abdij Rolduc (in ’t Frans: Rode-le-Duc, en denk ook aan FC ‘Roda’) is boeiend. Het is een grootseminarie vallend onder het Bisdom Roermond. Menige BN’er is hier ooit opgeleid.

Na de goed georganiseerde en goed ‘gevulde’ buffet-lunch die in een geanimeerde sfeer verliep maakte men zich op voor een van de excursies waarvoor men zich van tevoren had moeten opgeven.

De borrel voorafgaand aan het diner was lekker ‘druk’, alle groepen keerden terug van hun activiteit en hadden veel te vertellen over wat ze gezien hadden. Het daaropvolgende diner was ook, hoe kan het anders, heel gezellig. Wij zaten midden tussen een aantal (wel tien!) deelnemers van het Comitato Deventer, die erg vrolijk waren. De organisatie van de hele dag was geweldig. Hulde aan het Comitato Sittard-Geleen! Rien en ik kijken heel tevreden terug op een mooie en geslaagde Dante-dag. Hopelijk zullen er in de toekomst vanuit Utrecht wat meer leden, ook jongere, aan de Giornata deelnemen.

Behalve het museum waren er de opties St. Gerlach met een rondleiding in de kerk met interessante fresco’s en de schatkamer en een bezoek aan het atelier van kunstenaar Jo Havenith met uitleg over zijn werk. Zelf kozen wij (de enige deelnemers van het Comitato Utrecht!) voor de optie om op Rolduc te blijven en de Multivisionshow van Guus en Martina Reinartz bij te wonen. En daar hadden we geen spijt van. Het was een vloeiende beeldenstroom van de mooiste delen van Italië die synchroon begeleid werd door ter zake doende gesproken tekst door Guus Reinartz zelf. De kwaliteit van het gebodene was fantastisch. Echt iets om ook in Utrecht eens te organiseren.

Ernst Bron

Simposio ‘Narrazioni e memorie di un’Italia divisa: Raccontare la giustizia’ Il 14 Maggio ha avuto luogo presso l’Università di Amsterdam il simposio Narrazioni e memorie di un’Italia divisa: Raccontare la giustizia, nell’ambito del corso interuniversitario MasterLanguage Narrazioni e memorie di un’Italia divisa, con il sostegno dell’Istituto Italiano di Cultura di Amsterdam. Ospiti del simposio sono stati l’autrice del romanzo Sangue giusto (2017), Francesca Melandri, e la regista del documentario Pagine nascoste (2017), Sabrina Varani. Il romanzo si sviluppa su due piani storici diversi, la Roma degli anni Duemila e l’invasione dell’Etiopia sotto il regime fascista. Attraverso la storia di Attilio Profeti, reduce della campagna coloniale e nonno dell’immigrato etiope Shimeta Ietmgeta, ripercorriamo le vicende di ieri e di oggi, nel tentativo di riscoprire ciò che è stato, in modo da dare maggior senso agli avvenimenti presenti. Durante i cinque anni di stesura del libro, la regista Sabrina Varani ha filmato i momenti salienti del percorso dell’autrice nel ritrovare la propria memoria familiare e la memoria di un paese, l’Italia fascista e coloniale. Da ciò è nato il documentario Pagine nascoste, il quale è stato proiettato presso l’Istituto Italiano di Cultura di Amsterdam la sera stessa del 14 maggio. Dopo i saluti di benvenuto, il simposio si è aperto con le presentazioni dei lavori di ricerca sul romanzo degli studenti del corso MasterLanguage. Federica Notari ha concentrato il proprio lavoro sulle migrazioni oggi in corso, senza escludere la stretta connessione tra le cause storiche del colonialismo e l’odierno problema: escludere la memoria del colonialismo

significa avere una visione miope del fenomeno migratorio. Secondo la ricerca, i processi di esclusione dai diritti e dalle tutele legali dei migranti di oggi sono gli stessi in atto nelle colonie. Infatti, il migrante è un soggetto senza diritti, senza diritto di parola, trattato come un oggetto da spostare, piuttosto che come un essere umano. L’ultima legislazione del Governo italiano, il cosiddetto ‘pacchetto sicurezza’, ha introdotto il reato di clandestinità. Identificando il clandestino come reo della propria stessa condizione, la sua illegalità non è legata ad un’azione da lui compiuta. Tutto ciò contrasta con i diritti inalienabili della persona e nega la possibilità di un dialogo con il migrante. Addirittura, subordina la posizione del migrante rispetto a quella del normale cittadino italiano. Nel suddetto contesto, i Centri di identificazione ed espulsione (CIE) sono il nuovo confine dell’Europa. Come per il protagonista del romanzo, Ietmgeta, i clandestini sono

4


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 28 – nummer 3 |

radunati in questi centri e perdono il loro riconoscimento come soggetti politici. Davide Emanuelli ha invece orientato la sua ricerca sul ruolo del corpo femminile durante la conquista e l’occupazione militare dell’Etiopia (1935-41). Infatti, l’appropriazione del corpo femminile è stata una forma di colonialismo materiale e simbolico che ha dato piena legittimazione all’invasione del primitivo continente africano da parte degli ‘ariani civilizzati’ europei. Il regime fascista aveva utilizzato la propaganda per convincere l’opinione pubblica dell’impresa coloniale, enfatizzando la disponibilità e la passività delle donne come delle colonie. A tal proposito, in Italia, come in Francia, vennero allestiti veri e propri zoo umani in cui esibire le schiave, oltre alla produzione smisurata di cartoline e cinegiornali celebrativi. L’altro scopo dell’invasione del 1935 era quello di vendicare la poderosa sconfitta di Adua del 1896. Come sviluppato nel romanzo, tale sconfitta (la prima di un paese europeo ad opera di una nazione africana), fu un attentato alla virilità maschile del popolo italiano. La ricerca ha cercato di dimostrare la relazione di subordinazione del corpo femminile africano rispetto alla ricerca della virilità perduta dei

giovani soldati fascisti. Secondo questo punto di vista, i figli meticci, metà africani e metà italiani, che portano cognomi italiani sono gli ultimi testimoni di una memoria che in Italia è stata cancellata. A seguito delle due presentazioni, l’autrice ha ribadito l’importanza di parlare con i migranti, piuttosto che dei migranti. Il dialogo favorirebbe l’integrazione e una presa di coscienza più ampia rispetto al problema dei flussi migratori. Durante il dibattito, Francesca Melandri e Sabrina Varani hanno illustrato come il documentario sul libro è nato e per quali motivi. Condividendo con il pubblico la propria esperienza famigliare in relazione al Fascismo, Melandri ha ribadito l’importanza di conoscere il proprio passato per capire meglio il presente. Le due autrici hanno svelato come la scelta del titolo Pagine nascoste sia stata preferita ad altri come ‘Pagine dimenticate’, poiché il passato coloniale dell’Italia è accessibile a tutti. Ognuno di noi può fare domande, consultare archivi o documenti per riscoprire qualcosa che non era stato dimenticato, ma semplicemente nascosto. Davide Emanuelli

Pagine nascoste e Sangue giusto Quando il documentario incontra il romanzo Lo scorso 14 maggio, l’Istituto Italiano di Cultura per i Paesi Bassi con sede ad Amsterdam ha organizzato, in collaborazione con le professoresse Maria Bonaria Urban per l’Università di Amsterdam e Monica Jansen per l’Università di Utrecht, un incontro con l’autrice Francesca Melandri e con la regista Sabrina Varani − un incontro nell’ambito del Simposio ‘Narrazioni e memorie di un’Italia divisa: Raccontare la giustizia’. La serata, aperta con una breve presentazione di Melandri e Varani, è stata poi occupata dalla proiezione del documentario Pagine nascoste, e chiusa infine dal dibattito a cui scrittrice e regista hanno preso parte insieme al pubblico. I lavori presentati sono frutto di una collaborazione tra le due artiste di notevole interesse, che genera risultati del tutto innovativi. Sabrina Varani ha infatti seguito con le sue riprese il lavoro dell’amica e collega Melandri fin dall’inizio delle sue ricerche volte a raccogliere le informazioni necessarie per la stesura del romanzo Sangue giusto (tradotto in olandese come De lange weg naar Rome), diventando così la protagonista del documentario. Uno degli aspetti più accattivanti di Pagine nascoste è la sua capacità di combinare il puntiglioso lavoro di ricerca e di scrittura a una panoramica che rivela la scoperta di storie familiari difficili da accettare che si riflettono in una storia nazionale non lusinghiera. Francesca Melandri, infatti, ritrova alcuni articoli scritti dal padre durante il regime fascista del tutto in linea con gli ideali razzisti vigenti nell’Italia del Ventennio, e, da questo doloroso momento epifanico, diparte per costruire il personaggio più controverso del proprio

Francesca Melandri

romanzo, Attilio Profeti. Sangue giusto, ambientato a cavallo tra Roma e l’Etiopia, intreccia la storia di un giovane immigrante che giunge in Italia cercando aiuto presso la famiglia di cui è discendente con quella di suo nonno, l’ormai anziano Attilio Profeti. Costui, avendo da giovane partecipato alla spedizione colonialista italiana in Etiopia del 1935-36, aveva avuto un figlio insieme a una donna del luogo cui si era legato, per poi tornare in Italia e tagliare i contatti con loro. Ilaria, una dei quattro figli italiani di Attilio, scoprirà poco a poco la verità su suo padre a partire dal momento in cui incontra sul suo pianerottolo il giovane etiope che le racconta la sua storia. Le ‘pagine nascoste’ dei documenti fascisti, tra cui articoli e scritti di propaganda, che hanno giustificato e fortificato la spinta coloniale italiana, sono portate alla luce nella loro

5


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 28 – nummer 3 |

all’idea che ‘immigrazione di oggi e colonialismo sono la stessa storia’, come ha espresso Francesca Melandri. Nel dibattito che ha seguito la proiezione sono emersi temi di approfondimento degni di nota. Maria Bonaria Urban ha chiesto alle artiste delucidazioni sulle modalità in cui si incontrano documentario e romanzo, data la complessità di un progetto che vede due produzioni formalmente indipendenti l’una dall’altra ma che al contempo si intrecciano e richiamano costantemente. Sabrina Varani ha spiegato come il suo incarico di documentazione dell’attività di scrittura sia stata un’operazione delicata, che ha dovuto raccontare senza interferire nel lavoro della collega, mantenendo sempre l’equilibrio necessario perché i due progetti fluissero senza screzi. Francesca Melandri ha aggiunto che, essendo le tempistiche per la stesura di un romanzo e quelle per una creazione cinematografica molto diverse, si è dovuto a volte procedere a ritmi alterni. Ad esempio, ha spiegato, il tempo di ricerca e di documentazione per il suo romanzo è stato di un anno, che Varani ha filmato e seguito attentamente dovendo poi rallentare il suo lavoro attendendo la realizzazione completa di Sangue Giusto, da cui trae anche molte citazioni a fungere da narrazione per Pagine nascoste. Un altro aspetto interessante è emerso in seguito all’osservazione di Monica Jansen sulla presenza di linee temporali diverse che si intersecano nel documentario. Sabrina Varani ha infatti svelato l’intenzionalità di queste sovrapposizioni temporali, in montaggi che, ad esempio, dispongono filmati in bianco e nero dell’epoca fascista subito seguiti da filmati di oggi degli stessi luoghi; così come nelle sequenze già citate in cui la voce narrante che legge testi fascisti riprende paesaggi e persone dell’Etiopia contemporanea. A proposito di questa tecnica Varani ha parlato di ‘annullamento del tempo’ nel documentario, che riporta in modo provocatorio il passato nel presente, e che chiede, dunque, non la mera condanna storica di un passato ormai chiuso, ma uno sguardo critico su un presente intriso di forti contraddizioni.

Sabrina Varani

contraddittorietà dal romanzo che le lega a un’Italia ancora restia ad abbandonare la presunzione di superiorità rispetto all’altro straniero o migrante. Anche il documentario, come il titolo testimonia, pone al centro della sua narrazione queste pagine che trasudano l’ideologia razzista del fascismo. Varani adotta come espediente cinematografico la vocalizzazione dei testi fascisti in questioni a mo’ di voce narrante che accompagna immagini con cui contrasta fortemente; sceglie, ad esempio, quelle di un’Etiopia piegata dagli attacchi gas italiani. Da questa operazione scaturisce un forte contrasto tra l’aspetto visivo e quello uditivo, e si inserisce nell’intenzione della regista di denuncia tramite rappresentazioni che svelano la contraddittorietà della mentalità fascista. Un ulteriore esempio di questa linea si ritrova nell’immagine proposta

Opere citate

Melandri, Francesca. Sangue giusto. Rizzoli, 2017. (De lange weg naar Rome, traduzione di Etta Maris. Cossee, 2018) Varani, Sabrina. Pagine nascoste. Archivio Audiovisivo del movimento operaio e democratico B&B Film e Istituto Luce Cinecittà, 2017.

dal frammento conclusivo, in cui un venditore ambulante di origine asiatica si aggira per Piazza del Popolo a Roma vendendo bandiere italiane per un corteo di estrema destra di stampo nazionalista. Entrambe le opere, dunque, anche se Sangue Giusto mette forse l’accento in modo più marcato su questo punto, fanno capo

Federica Notari

Mangiaspaghetti versus teddy boys Questa storia inizia nel 1961, quando a causa di un nuovo contratto di reclutamento tra l’Italia e l’Olanda arrivarono circa 2000 nuovi immigrati italiani nell’Olanda.1 Dopo questo accordo, l’industria tessile a Oldenzaal e Enschede (in Twente) iniziò con il reclutamento di lavoratori italiani.2 Gli italiani (sopratutto cattolici) si sentirono subito fuori

luogo nel Twente protestante, e gli abitanti olandesi (particolarmente la gioventù maschile, che veniva chiamata ‘teddy boys’ dal media italiano) non apprezzarono la presenza degli italiani. Soprattutto nelle discoteche, che furono una forma di ricreazione principale degli italiani, si rivelarono le differenze tra gli uomini italiani e quelli olandesi. Secondo

6


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 28 – nummer 3 |

gli olandesi gli uomini italiani ‘rubavano’ le ragazze olandesi che si facevano sedurre dai nuovi ragazzi. Questo non piaceva ai genitori delle ragazze, che non lasciavano andare le loro figlie alla discoteca. Per questo l’esercente di una discoteca (St. Jozefgebouw) a Oldenzaal, rifiutò l’ingresso a un gruppo di lavoratori italiani − il 2 settembre. L’esercente dell’edificio usava come argomento per il divieto di ingresso che la presenza degli italiani veniva vista negativamente e soprattutto il comportamento degli italiani verso le ragazze olandesi veniva disprezzato dai genitori e ragazzi olandesi. Il giorno dopo, 50 italiani andavano al St. Jozefgebouw. Visto che l’esercente si aspettava gli italiani, aveva già messo la polizia al corrente degli avvenimenti. Quando arrivarono gli italiani, la polizia non poteva spiegare perché gli italiani non potevano entrare ‘a causa delle differenze linguistiche’. Si formò così uno scontro tra la polizia e gli italiani. Gli italiani venivano repressi dalla polizia con il manganello e si ritiravano. Nel frattempo la polizia sentì che stava arrivando un gruppo di italiani da Enschede in treno o in autobus per aiutare i loro connazionali. La polizia fermò quel gruppo, ma un altro gruppo, di italiani e di spagnoli che subivano lo stesso destino, viaggiò in motorino a Oldenzaal. Al confine del suddetto municipio lo aspettava

risultò particolarmente da un’inchiesta del NIPO (istituto olandese dell’opinione pubblica). I risultati ci mostrano che 45% degli intervistati fu contro gli immigranti.6 Gli italiani venivano visti particolarmente negativi perché dovevano competere con gli spagnoli che si conformavano più alla società olandese. Per questo gli spagnoli facevano risaltare agli occhi degli olandesi gli italiani e la loro cultura come troppo strana.7 Gli avvenimenti a Oldenzaal venissero documentati estesamente in tanti giornali olandesi. La nostra ricerca si è occupata delle rappresentazioni di questi avvenimenti nei giornali olandesi, e della questione se si possa vedere una tendenza verso la suddetta integrazione. Subito dopo le risse vediamo una pubblicazione di articoli descrittivi e ancora abbastanza negativi verso il comportamento degli italiani e la loro violenza. Però alcuni giorni dopo vediamo una tendenza di articoli più riflessivi, esprimendo la comprensione della situazione. In lettere alla redazione gli olandesi riflettono sulla situazione e provano a immaginarsi di stare nei panni degli italiani. Così gli articoli ci mostrano l’inizio della integrazione come processo reciproco. Naturalmente, anche oggi viviamo in un tempo di agitazione verso le persone immigrate. Per questo è importante ricordare che l’immigrazione è sempre stata un fenomeno della nostra società, e che abbiamo sempre trovato delle soluzioni per facilitare l’integrazione per nuovi gruppi di immigrati. E dobbiamo trovarle ancora.

la polizia, e qui gli immigrati vennero mandati via con polso fermo, dove anche i motorini vennero confiscati dalla polizia.3 Groenendijk, che descrisse la nostra situazione, nota alcuni punti particolari. Uno di questi punti è la comunicazione scadente tra la polizia e gli immigranti. La polizia aveva contatti con i padroni e altre istanze, ma non con gli italiani. Questo è una delle ragioni per cui manca una comprensione della situazione problematica degli italiani.4 Si potrebbe vedere questo come un problema di integrazione. Con l’integrazione intendiamo qui un processo reciproco, nel quale anche gli abitanti del paese di arrivo (in questo caso gli olandesi) devono venire incontro agli immigrati, per rendere il processo di integrazione più facile.5 L’obiettivo della nostra ricerca era quello di proporre una tendenza verso l’integrazione degli immigranti durante un periodo di agitazione verso gli italiani già immigrati. L’atteggiamento negativo degli olandesi verso gli immigrati

Tom Hartgers 1 Tesseltje de Lange, Staat, markt en migrant. De regulering van arbeidsmigratie naar Nederland 1945-2006 (Radboud Universiteit, 2007), 79-81. 2 Herman Obdeijn e Marlou Schrover, Komen en gaan. Immigratie en emigratie in Nederland vanaf 1550. (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2008), 274275. 3 K. Groenendijk, Verboden voor Tukkers. Reacties op rellen tussen Italianen, Spanjaarden en Twentenaren in 1961, 60-64. 4 Ibidem. 5 Herman Obdeijn e Marlou Schrover, Komen en gaan. Immigratie en emigratie in Nederland vanaf 1550. (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2008), 13-22. 6 NIPO-enquête wijst uit: Velen tegen werken van buitenlanders in Nederland, Het Parool, 1-9-1961. 7 R.M.C. Motta, Towards a Study of Alienation amongst some Foreign Workers in the Netherlands (Institute of Social Studies, 1964).

7


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 28 – nummer 3 |

Donne dimenticate Nel mio costante vagabondare tra i Lombroso aperto di recente. Per fortuna ‘boschi letterari’ italiani, vado cercando a Verona c’è chi si è già messo all’opera le tracce delle antiche utopie letterarie, da tempo: uno storico di razza come fatte di idee, immaginazione e di Giancarlo Volpato, e due ricercatrici come umorismo, polverizzate dalle guerre e Paola Lanaro e Alison Smith che hanno dalla malvagità umana. E mi accorgo ogni scritto un libro su Le donne di Verona (ed. volta, con sdegno, come la letteratura Cierre, 2012). Ve ne segnalo due tra le del Novecento, in particolare, sia stata moderne. mutilata da una narrazione dolosa che La prima fu Virginia Tedeschi Treves (1849l’ha trasmessa falsificandola alle nuove 1916) imparentata con i Basevi, una generazioni. Ci sono certi ‘versanti in famiglia di editori ebrei, attiva nella ombra’ come li chiama Italo Calvino, che più importante casa editrice veronese, mostrano più evidenti i danni riportati: la Druker & Tedeschi. Virginia si sposò il fatto, per esempio, che nei licei qui in con Giuseppe Treves che, con la sua Italia, e temo anche nelle università, non collaborazione e quella del fratello si parli in classe quasi mai del contributo Emilio, darà vita alla più nota casa della cultura ebraica a quella italiana, editrice italiana tra i due secoli, la Fratelli così come non si parla di donne scrittrici. Treves. Non ebbe figli e si dedicò alla Un sintomo allarmante. All’esame Virginia Tedeschi Treves scrittura per ragazzi, un pubblico che di maturità di quest’anno, un brano sempre ama ridere, ma soprattutto al tratto dal Giardino dei Finzi Contini di Giorgio Bassani è stato riscatto sociale delle donne attraverso il lavoro. Trasferitasi praticamente ignorato da studenti di varie città d’Italia, che non a Milano mostrò eccellenti doti di imprenditrice, creò nuove avevano mai sentito nominare in classe né autore né romanzo. collane di narrativa, e collegò in una stretta rete di amicizia i La stessa sorte tocca anche a molte donne scrittrici (e ce ne maggiori autori ed editori italiani e stranieri. Aveva esordito sono di notevoli tra Ottocento e Novecento) e se per di più con un romanzo tradizionale che faceva della famiglia Il regno sono ebree, allora il silenzio è totale. Mi sono imbattuta di della donna (1879) ma rifiutò ben presto questo modello, e recente in questa zona d’ombra, grande come tutta la cultura con lo pseudonimo di ‘Cordelia’ si dedicò interamente alla attorno a Trieste dagli anni ’20 del Novecento in poi, quando pubblicazione di settimanali e mensili per ragazzi come Piccoli una enorme ricchezza artistica e letteraria creata in gran parte eroi che arrivò alla 62esima edizione, e Il giornale dei fanciulli da intellettuali ebrei (basta pensare a Svevo e a Freud) viene ad (1881-1919).Virginia Treves divenne una protagonista in Italia arricchire la tradizione italiana portando in dono un particolare del fortunato filone di letteratura per ragazzi, ma si distinse senso dell’umorismo, quella forza che fa sempre tanta paura ai anche per il suo interessamento alle donne che lavoravano potenti del tempo. e alla loro preparazione culturale e professionale: realtà Per capire che cosa significhi quel mondo mittel europeo in inconcepibile tra le donne della nascente borghesia italiana, tutta la sua complessità, vi consiglio di leggere uno dei tanti mentre era tradizionale in quella ebraica. Dopo le leggi raziali bellissimi libri di Claudio Magris. Io però volevo capire quale del 1938 la vecchia casa editrice dei Fratelli Treves passò alla fosse il ruolo delle donne ebree di Trieste nella società e nella Garzanti, continuando così la tradizione della editoria, nata a cultura italiana del primo Novecento e se tra di loro ci fossero Venezia e trasferita a Milano, e poi a Trieste, gestita da ebrei in narratrici umoriste, dal momento che tra quelle italiane contatto con tutta la cultura europea. dello stesso periodo, l’umorismo pareva del tutto assente. Il La seconda figura femminile, di una decina di anni più giovane, Novecento però fino agli anni ’50, è ricchissimo di scrittori pure lei dimenticata, è Eugenia Vitali Lebrecht (1858-1930) di umoristi, pensiamo ad Achille Campanile, a Pirandello, ma famiglia ebrea, che da Ferrara si trasferì per matrimonio a sono tutti uomini. Dove trovare delle donne ‘ridicolose’? Ho Verona, come moglie di Guglielmo Lebrecht, di famiglia ebrea cominciato a cercare nelle ‘zone in ombra’ della cultura della polacca, erede della fiorente attività commerciale e industriale mia città, e ho incontrato due donne ebree veronesi, oggi delle fornaci Lebrecht. Eugenia fu scrittrice impegnata totalmente dimenticate, che rispetto all’ambiente culturale del politicamente, ebbe quattro figli e fu tra i fondatori della loro tempo, sembrano appartenere ad un altro mondo. Esse ‘Società letteraria’ di Verona. Donna colta e cosmopolita, dal dimostrano come il rinnovamento della società italiana tra 1900 si dedicò come conferenziera alla riforma del diritto di Ottocento e Novecento, venga dalle donne, in particolare da famiglia per l’emancipazione delle donne, una campagna quelle che lavoravano fuori casa, tra le quali le prime furono le patrocinata dal nascente movimento socialista. Rimase famoso donne della borghesia ebrea. il suo intervento nel 1908 al primo congresso del partito, La presidente veronese della ‘Associazione delle donne ebree fu interventista nel 1915, e lasciò tutto il suo archivio alla d’Italia (ADEI)’ Georgia Gaida, che ringrazio, mi ha dato Biblioteca Civica di Verona. preziose informazioni su ricerche e pubblicazioni sull’ebraismo Le donne italiane del primo Novecento che osarono al femminile e anche sull’archivio ‘veronese’ di Cesare lavorare fuori dall’ambito domestico insegnarono alle

8


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 28 – nummer 3 |

generazioni del ‘ventennio’ (1920-45) che la capacità di ridere così come il lavoro, educano a pensare liberamente. A questo ideale, un uomo, ebreo ed editore, Angelo Fortunato Formiggini di Modena (1878-1938) sacrificò la sua vita. Oggi lo si ricorda come fondatore nel 1925 della Enciclopedia

Treccani, ma la causa del suo suicidio nel 1938, furono le leggi raziali che gli impedirono di continuare l’edizione dei ‘Classici del ridere’: una collana che contava già 103 opere di autori umoristi italiani e stranieri, iniziata nel 1913, alla vigilia della prima guerra mondiale, e pensata come risposta alla guerra che avanzava. L’eredità editoriale di Formiggini fu raccolta dalla casa editrice Bietti, e l’eredità morale del suo lavoro è oggi continuata dallo scrittore umorista ebreo Moni Ovadia (Milano 1946). Le scrittrici italiane potranno ridere liberamente di sé e della società solo dopo gli anni ’50 del secolo scorso, grazie ad un’ attrice e intellettuale ebrea milanese, Franca Valeri (1920) e i suoi famosi dialoghi trasmessi per radio, della signorina snob. A lei si affiancò più tardi anche una scrittrice ebrea triestina, Natalia Ginzburg Levi (1916-1991) con il romanzo autobiografico Lessico famigliare (1963) che attirò l’attenzione della critica sulla comunità ebrea di Trieste. Ma Franca Valeri la esuberante fioritura attuale di scrittrici italiane umoriste, è piuttosto il risultato dei movimenti sociali e culturali del ’68, che hanno lasciato un segno profondo nella vita delle donne italiane. Se è vero che la libertà di un popolo si misura dal numero di giornali e dai libri umoristici, oggi in Italia siamo anche ‘troppo’ liberi, e questo grazie alle donne, persino a quelle dimenticate. Laura Schram-Pighi

Eugenia Vitali Lebrecht

Camilla de Rossi

Een Italiaanse componiste in het Concertgebouw Vier oratoria schreef de Italiaanse componiste Camilla de Rossi aan het begin van de achttiende eeuw voor de Weense hofkapel. Ze raakten in vergetelheid en werden in de loop van de vorige eeuw geleidelijk herontdekt. Ruim drie eeuwen na de Weense wereldpremière van 1708 zal Sacrifizio di Abramo nu voor het eerst in Nederland worden uitgevoerd: op zaterdagmiddag 13 oktober in het Amsterdamse Concertgebouw door de Nederlandse Bachvereniging. Vrouwelijke componisten vóór 1800: ze waren er, zij het niet in groten getale, en net als bij de veel talrijker mannen steekt maar een enkeling boven de degelijke middelmaat uit. Eigenlijk kregen vooral vrouwelijke religieuzen – nonnen – de kans een groot muzikaal oeuvre op te bouwen, binnen de veilige beslotenheid van een klooster. Befaamd is natuurlijk het werk van de zeer geleerde Duitse abdis, Hildegard von Bingen, een donna universale, die naast talloze wetenschappelijke en mystieke geschriften ook de nodige muziekstukken heeft nagelaten.

9


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 28 – nummer 3 |

Geschichte des Oratoriums uit 1911, al gunt hij Rossi en haar collega en tijdgenote Margareta Grimani slechts een zeer bescheiden plekje in de geschiedenis van dit genre: zu Komponistengröß en können beide nicht gerechnet werden, constateert hij droogjes. Daar denkt men nu heel anders over. De oratoria van Rossi worden tegenwoordig op gelijke hoogte gesteld met die van een erkend grootmeester als Alessandro Scarlatti en niet voor niets is Rossi de enige componiste van vóór 1800 aan wie in het komende seizoen van de NTR ZaterdagMatinee een heel concert is toebedeeld (in totaal zijn er veertien concerten met muziek van vrouwelijke componisten). Enige lof kregen Rossi en Grimani overigens wel toegezwaaid van Schering: hij noemt ze tüchtige Komponistinnen en prijst Rossi’s kontrapunktische Geschicklichkeit, voor beide Komponistinnen geldt dan weer dat ze blijk geven van imponierende Herrschaft über das Ausdrucksapparat en hij prijst die Gewandtheit mit der der musikalische Szenenaufbau vorgenommen ist, voldoende reden om ze, zij het terloops, met lof te noemen in de geschiedenis van het genre. Degelijke en competente vakvrouwen dus, maar niet echt geniaal. Schering zou overigens tijdens de Tweede Wereldoorlog een sleutelrol spelen in het nationaalsocialistische muziekleven en actief meewerken aan het verwijderen van Alfred Einstein (vriend en buurman van Albert, nauwelijks familie) uit de redactie van een tijdschrift. Wie het werk kent van het Italiaanse auteursduo Rita Monaldi en Francesco Sorti, zal er niet verbaasd over zijn dat zij geen weerstand konden bieden aan de verleiding om de lege plekken in de biografie van Camilla de Rossi enigszins in te vullen: Rossi duikt op als personage in hun roman Veritas uit 2006, het derde deel in de cyclus rond castraatzangerspion-intrigant-abt Atto Melani, dat zich afspeelt tijdens de tien laatste levensdagen van keizer Jozef I, 9 tot en met 18 april 1711. Tijdens die tien dagen repeteert Camilla elke dag in de Hofkapel met zangers en musici om een reprise van haar oratorium Alessio op te voeren ter ere van de pauselijke nuntius, met wie de keizer zich wil verzoenen. De componiste, in dit boek de bloedmooie 29-jarige weduwe van een hofmuzikant, is als lekenzuster ingetrokken in een augustinnessenklooster, maar tegelijkertijd een vertrouwelinge van de keizer gebleven. De keizer overlijdt echter heel plotseling, met Camilla aan zijn sterfbed, zodat de reprise wordt afgelast. Monaldi en Sorti hebben zich, blijkens de uitvoerig verantwoording van geraadpleegde archieven en literatuur aan het einde van hun boek, vooral laten leiden door het feit dat ze in de keizerlijke boekhouding wel betalingen aan de musici te vinden zijn, maar niet aan de componiste.

Van de Italiaanse Isabella Leonarda, die vrijwel haar hele leven in een Ursulinnenklooster in Novara woonde (1620-1704), zijn ongeveer tweehonderd werken bekend die waarschijnlijk uitsluitend in haar eigen stad werden uitgevoerd, al reikte haar faam ook tijdens haar leven blijkens een rijmpje al tot het Weense hof. Geen non was Barbara Strozzi (1619-1677), de buitenechtelijke dochter van een Venetiaanse aristocraat: zij publiceerde juist uitsluitend (een grote hoeveelheid) wereldse muziek, trouwde en kreeg kinderen (en werd door haar vijanden afgeschilderd als courtisane). Uit Frankrijk kennen we Elisabeth-Claude Jacquet de la Guerre (1665-1729), al op haar tiende een wonderkind op het klavecimbel, waar ze ook veel voor componeerde, maar ze waagde zich ook aan cantates, opera’s en sonates voor strijkers. Henriette Beaumesnil wist tussen 1782 en 1791 zes van haar opera’s in Parijs uitgevoerd te krijgen. Zij is een van de Franse vrouwen die door hun succes als zangeres ook de kans kregen om zelf opera’s te componeren. En kennelijk met succes: “Door uw dubbeltalent heeft u onze harten gestolen”, schreef een dankbare criticus. En zij was nu eens geen frivole demimondaine, zoals je van een operazangeres uit die tijd wellicht zou verwachten, maar een bastion van deugd en kuisheid, al werd een duel met een vrouwelijke rivale pas op het laatste moment afgeblazen omdat de beoogde duelleerpistolen door de vele dauw op het natte gras onklaar waren geraakt, waarna de dames zich bij wijze van verzoening in elkaars armen wierpen. Een grote concentratie vrouwelijk compositietalent vóór 1800 vinden we volgens de Amerikaanse musicologe Barbara Garvey Jackson (die veel pioniersarbeid op dit terrein heeft verzet) in de periode 1670-1725 in Noord-Italië en Oostenrijk. Zij heeft zeven componistes gevonden die in deze periode actief waren en met name oratoria componeerden; in alle zeven gevallen spelen de steden Bologna en Wenen een sleutelrol in hun biografie. Van dit zevental is Camilla de Rossi met afstand de meest getalenteerde. Posto in musica per comando di Sua Maesta Cesarea dalla Sig. Camilla de Rossi, Romana, staat er op het libretto dat gedrukt is ter ere van de Weense wereldpremière. Sua Maesta Cesarea is in dit geval de Oostenrijkse keizer Jozef I (16781711), een groot muziekliefhebber, die zelf ook musiceerde en componeerde. Hij besteeg de troon in 1705 en verstrekte vanaf 1707 Camilla de Rossi elk jaar de opdracht om een oratorium te componeren dat vervolgens werd uitgevoerd in de keizerlijke hofkapel. Helaas overleed hij al op jonge leeftijd, in 1711, zodat het bij vier oratoria gebleven is, waarvan Abramo dus het tweede was. Het eerste, Santa Beatrice D’Este, kreeg in 1712 een reprise in Perugia. Van het derde, Il Figliuol Prodigo, dichtte de componiste zelf ook de tekst. Het vierde en laatste, Sant’Alessio, is gewijd aan het leven van een monnik en mysticus uit eind vierde, begin vijfde eeuw, de heilige Alexius van Edessa, die volgens de legende in Rome werd geboren, en aan wiens leven Stefano Landi al in 1631 een opera had gewijd. Veel meer is er over Camilla de Rossi niet bekend: nagenoeg de enige beschikbare bronnen zijn de handschriften van de partituren en de gedrukte libretti. De eerste overigens die deze partituren opviste uit het stof van de keizerlijke archieven in Wenen was de Duitse musicoloog Arnold Schering in zijn

10


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 28 – nummer 3 |

Overigens blijkt uit alles – en met name uit de werkelijk lyrische beschrijvingen van de repetities die kwistig door het hele boek gestrooid zijn – dat Monaldi & Sorti haar muziek ronduit prachtig vinden: Lieflijke vioolstreken vulden zachtjes het gewelf van de Keizerlijke Kapel, ondersteund door de warme adem van het orgel, het zilverige tokkelen van de luit, de bruintinten van de basviool. […] een droeve jammerklacht van de sopraan […] een woedende akkoordenregen van het orkest […] het zuchten van de lieflijke fluiten, het gepruttel van de knorrige fagotten […] tegen een achtergrond van een duistere fluistering van strijkstokken weefde de luitist zijn arpeggio’s […] vrijpostige violen […] dreigende massa basviolen […] schuchtere luit […] trompetgeschal en tromgeroffel […] als een meute hijgende hazewindhonden die een soepele vos achternazit volgde het orkest de kronkelige manoeuvres van de sopraan […] een superbe bouwwerk van trillers […] razende, sublieme muziek Gebruikte literatuur Arnold Schering, Die Geschichte des Oratoriums (1911). Barbara Garvey Jackson: ‘Oratorios by Command of the Emperor: The Music of Camilla de Rossi’ in Current Musicology 42 (1986), pp. 7-20. Jacqueline Letzter & Robert Adelson: Women Writing Opera: Creativity and Controversy in the Age of the French Revolution (2001). Monaldi & Sorti, Veritas (De Bezige Bij 2006, vertaling Jan van der Haar).

Camilla de Rossi: Sacrifizio di Abramo, Nederlandse première zaterdagmiddag 13 oktober 14.15-16.30 u. in Concertgebouw Amsterdam, door de Nederlands Bachvereniging onder leiding van Shunske Sato, met sopraan Sara Katharina Konradi, countertenor Luigi Schifano en tenor Emiliano Gonzalez Toro. Live uitgezonden op Radio 4. Daarna enige tijd digitaal beschikbaar via de site van de NTR ZaterdagMatinee, www.zaterdagmatinee.nl (registratie van de complete liveuitzending) en www.nporadio4.nl/concerten (alleen de muziek).

Roland Fagel

SORPRESE LETTERARIE a cura di Gandolfo Cascio

Recensione di Giorgio Montefoschi, Il corpo Il 22 maggio l’Istituto Italiano di Cultura di Amsterdam ha ospitato lo scrittore Giorgio Montefoschi. Ebbi il piacere di intervistarlo. Propongo qui la mia recensione al suo ultimo romanzo: Il corpo, Mondadori, 2017, pp. 220, € 19,00.

due ragazze con gli occhi verdi, 2009); il necrologio di due poeti (forse Lars Gustafsson e Péter Esterházy) scomparsi nell’agosto del 2016, l’anno in cui si svolge la vicenda; una biografia che tratta degli ultimi anni di Puškin (verosimilmente Il bottone di Puškin di Serena Vitale, 1995); così come l’accenno al Sorpasso farà prevedere l’incidente del finale; per non dire d’un altro elemento, ma che forse è solamente una mia immaginazione, ossia il nome dell’amata, Ilaria, che m’ha portato alla mente il monumento funerario di Jacopo della Quercia. Tanta attenzione alla morte ha come obiettivo quello di lasciare intravedere l’autentico tema: il tempo o, per meglio dire, il

Quando in Madame Bovary vengono descritte le mani di Emma, Flaubert è tanto preciso quanto impietoso, perché, sebbene ne ammiri la perfezione delle unghie, nel complesso le trova “pas belle”. Egli giustifica il proprio giudizio perché non sono abbastanza bianche e per quella falange “un peu sèche”. Il ritratto non paga solamente il pegno al Naturalismo ma dovrebbe essere un indizio per Charles – e per il lettore – del destino di quella sventurata. Dal peso e dal significato di quest’immagine deve essere rimasto assai impressionato Giorgio Montefoschi1, ché pure principia il suo ultimo romanzo, Il corpo, con un annuncio di morte, benché più grave e cristallino, cioè il primo attacco al cuore del protagonista, Giovanni Dalmati. Di segnali mortiferi, e questi, sì, velati, ce ne sono parecchî altri e sparsi in più punti, quasi a rammentare, in modo angoscioso, che da quel timore che accomuna gli umani, non si scappa. Si pensi, ad esempio, alla morte dell’amica Ada; al malinconico ricordo di Laura (ripresa tra l’altro da Le

11


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 28 – nummer 3 |

suo trascorrere. Non a caso in esergo si trova una battuta dal Cavaliere della rosa di Von Hoffmansthal, “a volte lo sento scorrere... Senza scampo...”, che dovrebbe dare una mano a interpretare la storia nel suo insieme. La trama, come sempre per quest’autore, viene ridotta al minimo, e si lascia riassumere in pochi eventi funzionali. L’inizio e la conclusione si svolgono sulle Dolomiti, indicando così una circolarità del racconto. In questi posti rustici e, perciò, lontani dalla quotidianità, appaiono i vari personaggî, e tra questi il protagonista e suo fratello Andrea, che per una passeggiata, una quasi-scalata, rievocano l’Ascesa al Monte Ventoso, e non solo per la situazione, ma soprattutto per la messa in evidenza di due caratteri che, a grandi linee, corrispondono a quelli di Francesco e Gherardo Petrarca. Subito dopo avviene il fattaccio: l’infarto, e ci si sposta a Roma – quella struggente e non ostile di Montefoschi – dove viene narrata la breve storia d’amore tra il sessantenne Giovanni e la quarantenne Ilaria, sensuale in un modo che sfianca Giovanni, e che è intenta a dare un qualche ordine alla propria esistenza; ed è la compagna d’Andrea. La relazione scaturisce per Giovanni dalla consapevolezza della propria età e condizione fisica, fatti che lo inciteranno a un ultimo, e chimerico, sussulto di vita; mentre per lei la scelta dell’adulterio parrebbe essere, paradossalemnte, l’unico rifugio sicuro, ma momentaneo, per la personale instabilità e frenesia. Da quest’occasione dunque (e uso di proposito una parola profondamente montaliana) viene fuori una serie di episodî in cui quello che conta non saranno le emozioni in sé – poche e ripetute, irragionevoli – ma il sentimento che le ha eccitate: un sentimento che, per quanto smuova il loro trantran, rimane sottomesso alla prepotenza dell’istinto egoistico di Giovanni che nella cognata ha trovato solamente un feticcio, una bambola graziosa e pericolosa. Credo che sia fuorviante cercare delle coincidenze con il triangolo Paolo-FrancescaGianciotto perché, per quanto l’attrazione di Giovanni sia sincera e ossessiva, non arriva mai ad arderlo completamente, tant’è che non reagirà, almeno non per davvero, alla decisione – netta e saggia – di Ilaria. La sua mediocrità lo rende insensibile nei confronti della moglie, del fratello e, in fondo, anche verso sé stesso, al punto che, per sfogare il suo tormento, crede di non dover dare conto a nessuno. Per descrivere al meglio il contesto dove gli uomini e le donne si confrontano in modo diseguale, Montefoschi ha messo insieme un repertorio di strumenti che includono la crudeltà di Maugham per gli uni, e la compassione di Cassola per le altre, sia che si tratti della spregiudicata amante, sia per la placida moglie Serena che, a conoscenza del suo gesto, lo attenderà, nonostante la sua insopportabile cattiveria. Non nomino a caso Cassola, visto che Montefoschi cita stavolta La ragazza di Bube, romanzo

dove c’è un’altra, Mara, che resta ad aspettare. È bene capire che, già come per la biografia del poeta russo che ho nominato sopra, per questo caso, e invero in ogni romanzo di Montefoschi, i libri citati non servono solamente a carraterizzare caratterialmente chi li sta leggendo, ma sono piuttosto delle spie utilissime a prevedere il corso degli avvenimenti2. Poi, oltre alla psicologia, c’è il corpo: quello malandato e sgraziato di Giovanni e quello incantevole e insidioso di Ilaria. A compensare tanta ingiustizia ci penserà la sorte, visto che lui può comunque ritenersi soddisfatto della sua agiatezza di avvocato, e della certezza degli affetti (non solo quello della moglie ma anche del simpaticissimo Bruno Levi e del fratello); mentre lei, madre singola, coproprietaria d’una boutique, vive nella ‘provvisorietà’ tipica della sua generazione. I due corpi non rappresentano, dunque, solamente un opposto fisico ma anche emozionale e, perfino, economico. A metà strada tra queste due posizioni, c’è Andrea: vecchio anche lui ma che, a differenza del fratello ben piantato, è sconclusionato perch’è rimasto impigliato nelle proprie ambizioni sbagliate, e si agita inutilmente nei ricorrenti delirî mentali. Insomma, Montefoschi ritrae, con una schiettezza prossima alla parodia, certi sessantottini, sfasciati da mali e dispiaceri tanto gravi quanto spesso illusorî, visto che ormai s’è consumata anche quell’”epica dell’esistenza”3 con cui Debenedetti aveva segnato lo sguardo verso il Novecento. Montefoschi è andato ben oltre – il Novecento, del resto, è bell’e andato – decidendo di rispecchiare, com’è suo diritto e dovere, questa nostra contemporaneità, segnata da un’avvilente e rinsecchita postmoralità. Giovanni, nonostante tradisca la fiducia di Serena e del fratello, non percepisce le sue azioni con il brio a-morale di qualche decennio fa, ma ad esso ha sostituito una silenziosa e distaccata noncuranza. Il desiderio di Giovanni infatti, per quanto legittimo e comprensibile, non arriva a diventare né tragico né riesce a risolversi in un senso di piena libertà, perché in esso non v’è né un conflitto, privato o sociale, né c’è traccia di ‘sporco’, quella tensione tra alto e basso, cui tende la poesia. Per capire quello che voglio dire, si pensi ai versi di Penna: “Questo corpo che stringo (e mi stringe!) | ha sapore di fango e di stelle”4. Nel romanzo di Montefoschi questa magnifica combinazione è stata sciolta perché lo scrittore ha compreso la realtà e l’ha rappresentata, senza aggiungere e senza censurare.

12


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 28 – nummer 3 |

Lo stile risulta ancora più stringato di quello cui lo scrittore c’aveva abituato nei suoi precedenti sedici romanzi. Taglia perfino la frequenza di descrizioni, per quanto quelle presenti – d’un frutto, d’una gonna, della città e delle valli – siano d’un’amorevolezza che commuove. Montefoschi ha deciso qui di affidarsi ai dialoghi, tanto che il testo rammenta un copione teatrale. Si potrebbe parlare di piccoli drammi, garbati e interiorizzati talmente bene che nessuno, al di là di chi li mette in scena, sembra accorgersene. Le conversazioni risultano insensate, sovente sono lasciate in sospeso, o si limitano a delle umilianti frasi fatte. Questa scelta, oltre che stilistica, esalta la ‘tesi’ del romanzo, per cui ogni attività razionale, e supremamente quella dell’argomentazione, vengono svilite dall’inconsistenza di chi parla. Il corpo invece usa una sua lingua, chiara, precisa e onesta, fatta di sete e di freddo, di stanchezza e di spasimi: necessità che si possono appagare, un’irrequietezza che si sa soddisfare. Per questo motivo, i sentimenti vanno ridotti a quelli che hanno a che fare con la memoria, con il passato. Il tono della scrittura non potrà dunque essere che quello dell’elegia, dove gli stessi protagonisti non hanno altra scelta che convivere con le proprie frustrazioni.

Per le ragioni che ho brevemente esposto, mi sono persuaso che questo sia il miglior romanzo di Giorgio Montefoschi; e che queste medesime motivazioni lo rendano un eclatante esempio di anti-bestseller.

1 Cfr. Giorgio Montefoschi, Flaubert: gli occhi di Emma Bovary, in Id., Quando leggere è un piacere. Passione e sentimento amoroso nei grandi libri, Rizzoli, 2000, p. 107. 2 Altri libri nominati in questo romanzo sono l’Odissea, Lolita, Il conte di Montecristo, il dramma Ivanov di Čechov e un non nominato ‘mattone’ americano che dovrà tradurre Andrea; sul tema rimando anche al mio ‘Montefoschi: la letteratura come vita’, in Corriere di Gela, 5 aprile 2014. 3 “Nell’epica moderna, non vediamo che due grandi specie, e anch’esse fluttuanti, compenetrate: una che ammette la possibilità di legittimare la vicenda, l’altra che nega questa possibilità. Alla prima diamo il nome di epica della realtà; alla seconda quello di epica dell’esistenza”: Giacomo Debenedetti, Personaggi e destino (1947), ora in Id., Saggi critici. Terza serie, Venezia, Marsilio, 1994, p. 112. 4 Sandro Penna, ‘Erotica’, in Id., Poesie, prose e diari, a cura di R. Deidier, cronologia di E. Pecora, Milano, Mondadori, 2017, p. 285.

Vertaalkanonnen en -granaten was – over de vertaling van Gerard Reve’s De taal der liefde: Il languaggio dell’amore door Fulvio Ferrari – schoof ik vrolijk aan de kant. En ik vocht me in wat een ware tour de force zou blijken. Tijdens deze klus bezocht ik in Wassenaar een vertaalsymposium op het landgoed ‘De Pauwenhof ’. Daar maakte ik na afloop kennis met de ‘dame grise’ van het Italiaans en Frans literair vertalen, Jenny Tuin (1923-1997). Ik had zeer genoten van haar vertaling van Italo Svevo, De bekentenissen van Zeno (1978), en zou dat later doen van de vlak voor haar dood voltooide Herinneringen van Hadrianus van Marguerite Yourcenar. Met knikkende knieën stond ik tegenover een frêle dametje met een bril en blond pagekapsel, dat, toen ze hoorde welke vertaling ik onder handen had, resoluut zei: ‘Spaccagli la testa!’ Het debuut van Aldo Busi, waar hij zeventien jaar aan gewerkt had, bleek een monstrum van eruditie en semantische opstapelingen in woorden waar ik de juiste betekenis van diende te vinden. Een ware vuurdoop. Eenzaam en onervaren trachtte ik – op mijn beurt – het vertaalwiel uit te vinden. Het boek van Busi, een brutaal en vrijgevochten coming-ofage-roman, zette mijn leven totaal op zijn kop. Dit kon niet anders dan misgaan. Ik bezorgde weliswaar de vertaling op tijd, voor 15 mei 1990, maar stortte daarna finaal in. ‘Finaal’ wil zeggen dat er psychotherapie aan te pas moest komen. De therapeute, een leeftijdgenote, schonk ik het corpus delicti, mijn inmiddels verschenen vertaling: Over de jeugd. Na lezing gaf zij het door aan haar zus, Rosita Steenbeek. Na afloop van onze laatste sessie gaf ze mij bij wijze van afscheidscadeau de complimenten van Rosita, die tegenover haar had gesproken van een ‘heel mooie literaire vertaling’. Dit sterkte mij, evenals

Toen ik ongeveer twaalf jaar oud was, alles lezend wat los en vast zat, wist ik dat ik later ook wilde maken waar ik zo van hield: boeken. Hoe dat zijn beslag moest krijgen, wist ik niet, maar ik zou later boeken maken. Dat wist ik. In dit artikel zal ik vertellen hoe ik vertaler Italiaans ben geworden en aandacht schenken aan vakgenoten die me zijn voorgegaan en me hebben geïnspireerd. Het zijn verwante zielen, geesten met eenzelfde passie, liefde en bezetenheid: Italië en de Italiaanse literatuur. In 1981 begon ik, na een cursus bij de Dante, aan de studie Italiaans aan de Universiteit Utrecht. De vertaalvakken die er werden gedoceerd, Nederlands-Italiaans door Antonello Scibilia en Italiaans-Nederlands door Anna van Osta, later Minne de Boer, wezen me de weg. Dit was mijn weg. Ik was weg van vertalen! Ik vond het heerlijk om te proberen een tekst van de ene taal samen te laten vallen met de andere. Door niet overhaast af te studeren – in 1987 verbleef ik een halfjaar in Florence om mijn kennis van de taal te perfectioneren en bracht ik een dag door aan het Gardameer met mijn held, Aldo Busi (1948), waarna ik in Utrecht cursussen Italiaans ging geven, tolkenklusjes doen, her en der vertalen – had ik het geluk dat inmiddels de mogelijkheid bestond om een vertaalspecialisatie aan de UU te volgen en daarin af te studeren. Voor het zover was, kreeg ik najaar 1989 van uitgeverij Veen mijn eerste literaire vertaalopdracht: Seminario sulla gioventù (1984) van, jawel, Aldo Busi. De schrijver was zijn belofte nagekomen en had me aanbevolen bij de uitgeverij. Hiermee werd een droom werkelijkheid. De afstudeerscriptie waar ik al mee begonnen

13


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 28 – nummer 3 |

de positieve recensies en de drie opeenvolgende drukken van het boek. Mijn overweging, in mijn periode van wanhoop, om maar een ander beroep te kiezen werd niet nodig gevonden door degenen die mij met raad en daad bijstonden. En daar ben ik dankbaar voor. Eind 1991 studeerde ik af, dankzij het geduld en doorzettingsvermogen van Minne de Boer. Volgend jaar, ruim vijftig vertalingen verder, ben ik dertig jaar literair vertaler Italiaans. En er wacht nog veel moois op een Nederlandse uitgave. Het vak van vertaler is eenzaam. Het werd al te eenzaam bevonden door mijn medevertaalster van Bassani, Tineke van Dijk (1953-2004). Zij verruilde het voor dat van boekverkoper bij de toenmalige Italiaanse boekhandel Bonardi in Amsterdam. En al vertaalde ze al twee jaar niet meer, ze kreeg in 2003 alsnog de Martinus Nijhoffprijs uitgereikt voor haar geweldige vertalingen, met name die van Giorgio Bassani en Luigi Pirandello. Ik ontmoette Tineke bij literaire gelegenheden. Ze was een vriendelijke, wat teruggetrokken vrouw, broodmager, met een, naar ik me herinner, ongezonde kleur. Bij een van de keren dat ik haar sprak, zei ze: ‘Jij wil alles vertalen.’ Deze uitspraak heb ik lang niet begrepen, tot ik in 2008 Giorgio Bassani vertaalde, De tuin van de familie Finzi-Contini, waar zíj niet meer aan toe had kunnen komen. Ik werd op het boek gewezen in 2006 door een bevriende Volkskrant-recensent in de Utrechtse boekhandel Broese, waar hij bij een stapel herdrukken van De tuin knipoogde: ‘Is dit niet iets voor jou om over te doen, Jan? Maar dan goed?’ Meulenhoff gaf me de opdracht ervoor en toen begreep ik wat Tineke had bedoeld. Niet ieder woord dient altijd vertaald te worden. Bij Bassani komen veel nuancewoordjes voor, die soms in het Nederlands rustig achterwege gelaten kunnen worden. Een andere vertaalgeweldenaar – en ik noem de prozavertaling van Dante Alighieri’s Goddelijke Komedie, Torquato Tasso’s Jeruzalem bevrijd – die op mijn pad kwam, was Frans van Dooren (1934-2005), die vele klassieke werken voor de Nederlandse lezer heeft ontsloten. Hij recenseerde in 1996 voor NRCHandelsblad mijn vertaling van Franco Sacchetti (1332-1400), Florentijnse verhalen (Ambo-klassiek), een bloemlezing uit Il libro delle trecentonovelle. En ik citeer uit het hoofd zijn verzuchting: ‘Wie had ooit gedacht dat iemand de eeuwenoude novellen van Sacchetti nog eens onder het stof vandaan zou halen?’ Alsof hij zelf iets over het hoofd had gezien. Ik was vereerd door zijn aanwezigheid bij de presentatie van het boek bij Bonardi, waar ik aan hem werd voorgesteld. Van Dooren publiceerde drie jaar later, in 1999, Geschiedenis van de klassieke Italiaanse literatuur, waarin de Sacchetti-vertaling schitterde door afwezigheid. De keer dat ik hem daarna op de afscheidsreceptie van Minne de Boer tegenkwam, durfde ik op hem toe te stappen en hem op die omissie aan te spreken. Hij putte zich uit in verontschuldigingen, hoe had dit kunnen gebeuren – van gêne werd zijn zachte g nog zachter. Natuurlijk gaf ik hem de absolutie. Het was pijnlijk, maar het was niet anders. Ik denk ook aan het vertaalkanon J.A. Sandfort (1893-1959), die mij wist te boeien met zijn vertaling in twee delen van Boccaccio’s Decamerone (1954), later voorbeeldig hervertaald door Frans Denissen. Ze stonden in het ‘verboden kastje’ in mijn ouderlijk huis, maar op mijn beurt wist ik, zoals alle

broers en zussen boven mij, de sleutel daarvan te achterhalen. In hetzelfde kastje stond ook Sandforts vertaling van Gargantua en Pantagruel (1931), die ik al evenzeer heb verslonden. Sandfort was de voorganger van Jenny Tuin met zijn eerste vertaling van Yourcenar, Hadrianus’ gedenkschriften (1952), en van Gargantua en Pantagruel is kortelings een fraaie hervertaling door Hannie Vermeer-Pardoen uitgekomen bij uitgeverij IJzer. Onlangs kwam Sandfort terug in mijn gedachten. Was het zijn schim die mij omhulde en zich aan mij opdrong? Waren het zijn voorletters die identiek zijn aan de mijne, J.A.? Hoe dan ook, ik besloot hem te googelen. En ik vond een NRC-artikel over hem uit 1990, met enkele biografische gegevens. De strekking luidde: ‘Martelaar van de literatuur’. Herenliefde, eenzaamheid, veel afwijzingen van uitgevers, wanbetalingen en, waar hij schijnbaar heel open over was, perioden van krankzinnigheid. Sandfort had vermoedelijk te kampen met een bipolaire stoornis. Een moeilijk leven, maar wat zal hij veel betekend hebben voor de Nederlandstalige lezer. Verder puttend uit de geschiedenis kom ik bij J.H. KlinkertPötters Vos (1906-1996), van wie ik in mijn tienerjaren de vertaling van Gabriele d’Annunzio, Kind van de lust (1977), heb gesavoureerd. Ik meen dat hier de basis is gelegd voor mijn interesse in de schrijver van wie onlangs mijn vertaling De schoonheid van de nacht (Privédomein, De Arbeiderspers) verscheen. En dan haar vertaling van Elsa Morante, Het eiland van Arturo (1960). Ik raakte betoverd door de geheimzinnige sfeer in het boek, dat zich afspeelt op het eiland Procida, en door de raadselachtige vader van Arturo. Wellicht dat ik mede door dit boek, onbewust, gekomen ben tot de keuze voor Italiaans – de hamvraag die altijd wordt gesteld en nooit afdoende te beantwoorden is, want hoe kun je ooit alle indrukken met betrekking tot Italië, die tot die keuze hebben geleid, verwoorden? Ten slotte noem ik in deze galerij Ike Cialona, die gelukkig nog onder ons is. Na een loopbaan als ondertitelaar bij de NOB heeft ze diverse ‘zware jongens’ uit de Italiaanse literatuur aangepakt: een poëzievertaling van Dante (met Peter Verstegen), Ludovico Ariosto, Francesco Colonna. In het door mij aangeschafte exemplaar van Orlando Furioso schreef ze op 1 oktober 1998 voorin: ‘Ik hoop dat je dit prachtwerk zult waarderen, Collega Jan, en wil het graag signeren.’ Ik trof Ike regelmatig in het toenmalige vertalerscafé aan de Lijnbaansgracht in Amsterdam. Daar kwam de kring rond het tijdschrift De tweede ronde donderdags bijeen, in café Mulliner’s. Bij de presentatie van ieder nummer – en aan verschillende heb ik meegewerkt – trad Ike, die in de redactie zat, op als gastvrouw. Ik heb er literaire mastodonten ontmoet als drs. P, Karel van het Reve, Marko Fondse, Hugo Brandt Corstius. In gezamenlijke eenzaamheid sprankelden de gesprekken en de kruik van de weduwe van Sarefat raakte nooit leeg. Maar de hier geboden ruimte is nagenoeg op… Alle medebroeders in de strijd, vooral ook alle niet genoemde, zeg ik vanaf deze plaats hartelijk dank voor hun inspiratie bij en vriendschap in het wondervak van vertaler Italiaans. Jan van der Haar

14


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 28 – nummer 3 |

Angelica Balabanoff: de vrouw die Mussolini in het zadel hielp Toen in juli 1943 Mussolini ten val was gebracht, verdrong de internationale pers zich voor de deur van Angelica Balabanoff om haar te interviewen. Deze taferelen herhaalden zich op 28 april 1945, na de executie van Il Duce. Balabanoff was immers ‘de vrouw die Mussolini in het zadel had geholpen’. Niet dat Angelica Balabanoff een fasciste was. Integendeel: als jonge vrouw had ze zich losgemaakt van haar Oekraïense familie en was in 1897 naar Brussel getrokken om daar te studeren aan de Université Nouvelle, een broeinest van radicale professoren en studenten. In het daar heersende internationale milieu vond ze al snel aansluiting bij de radicale Italiaanse studenten. Na haar studie vertrok ze naar Italië, waar ze in 1900 lid werd van de Italiaanse Socialistische Partij. Al gauw werd ze door de leiding van de partij naar Zwitserland gestuurd om daar te werken onder de grote gemeenschap van uit Italië weggetrokken arbeidsmigranten. Mussolini was een van hen, en hij was er psychisch, fysiek en financieel niet best aan toe in die tijd. Uit medelijden met de ziekelijke, verwaarloosde jonge kameraad schoolde zij Benito in de theorie en praktijk van het socialisme. Ze leerde hem Duits en hielp hem in de loop der jaren aan posities in de PSI, zoals het hoofdredacteurschap van de partijkrant Avanti. De tol die zij hiervoor betaalde was hoog: in 1914, na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, maakte Mussolini een eind aan de tot dan toe neutrale positie van Italië, dat zich nog buiten de oorlog had weten te houden. In afwezigheid van het bestuur van de PSI schreef Mussolini een hoofdredactioneel commentaar in de partijkrant dat bol stond van de

nationalistische oorlogspropaganda. Hij werd daarvoor onmiddellijk uit de partij gegooid, begon niet lang daarna zijn eigen, fascistische beweging en eindigde als de Duce van het Italiaanse volk. Angelica Balabanoff bleef lid van de PSI en zette haar anti-oorlogsactiviteiten onverminderd voort. In 1917 reisde ze naar het revolutionaire Rusland en werd na de Oktoberrevolutie de eerste secretaris van de Communistische Internationale. Ook daar wachtte haar een teleurstelling: al gauw kon ze zich niet meer verenigen met de opkomst van de éénpartijstaat, de Rode Terreur en de toenemende corruptie. In 1922 verliet zij Rusland voorgoed, de rest van haar leven bleef ze zowel het fascisme als het communisme bestrijden. In Rebel, politieke herinneringen 1869-1938, doet zij verslag van haar enerverende leven. Balabanoff kende, correspondeerde, werkte samen en was bevriend met uiteenlopende figuren als Mussolini, Trotski, Lenin, John Reed, Serrati, Radek en Zinovjev, en bericht in haar herinneringen uit de eerste hand over deze hoofdrolspelers op het politieke strijdtoneel van het begin van de twintigste eeuw. Het boek verschijnt eind september bij Uitgeverij Schokland en gaat vergezeld van een uitgebreid register en een nawoord van Elsbeth Etty. Nils Buis Rebel, politieke herinneringen 1869-1938 | Angelica Balabanoff Vanaf eind september verkrijgbaar bij Uitgeverij Schokland www.uitgeverijschokland.nl

Tentoonstellingen in Italië Kleine greep uit het aanbod

In Florence, tot 14 oktober: Le sculture di Eliseo Matteacci Twintig monumentale beeldhouwwerken, tentoongesteld

tegen het decor van het Forte di Belvedere. Forte di Belvedere, via San Leonardo 1 T 055.290832, W firenzeturismo.it In Foligno, tot 30 september: Due creativi made in Italy In het historisch centrum van de stad twee heel verschillende tentoonstellingen. Beide geven een

15

boeiend kijkje in de wereld van het ‘Made in Italy’ van heden en het nabije verleden. ‘Istruzioni per la città’ is een eerbetoon aan het genie La Pietra, ‘Lo spettatore contenuto’ is een solotentoonstelling van de hedendaagse Stampone. Ciac. via del Campanile 13 Info: T 0742.353230, W centroitalianoartecontemporanea.com


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 28 – nummer 3 |

In Gubbio, tot 4 november: Tesori d’arte al tempo di Giotto. Tesori d’arte nella terra di Oderisi; l’arte a cavallo tra Duecento e Trecento Palazzo dei Consoli, piazza Grande, e altre sedi Info: T 075.9274298, W gubbioaltempodigiotto.it

In Milaan: tot 4 november: Tra i segreti di Modigliani: l’universo di Amedeo Modigliani, attraverso immagini, suoni, musiche, evocazioni e suggestioni Museo delle Culture, via Tortona 56 Info: T 02.89420019, W chiostrisanteustorgio.it

tot 20 januari 2019: Storie 11a edizione del Triennale Design Museum: storia del design italiano dal 1902 al 1998 Palazzo del Triennale, viale Alemagna 6 Info: W triennale.org

In Napels, tot 24 september: Viaggio nell’archeologia ‘Pompei@Madre. Materia archeologica’ è un viaggio nel tempo e nello spazio che mette in dialogo 400 pezzi archeologici, poco conosciuti e raramente esposti, di provenienza pompeiana, con le opere di 90 fra artisti e intellettuali moderni e contemporanei. MADRE, via Settembrini 79 Info: T 081.19737254, W madrenapoli.it

16

In Osimo, tot 4 november: Sgarbi presenta De Chirico: Giorgio de Chirico e la metafisica Zestig werken, waaronder schilderijen, tekeningen, beeldhouwwerk en grafiek. Palazzo Campana, piazza Dante 4 Info: T 800.228800, W osimoturismo.it

In Venetië, tot 19 november: L’architettura immaginata Ca. 100 tekeningen uit de rijke verzameling van Antonio Certani (Fondazione Cini). Galleria di Palazzo Cini a San Vio Info: T 041.2710217, W palazzocini.it


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.