'Hoor, hier bonkt het nieuwe hart van Rotterdam'

Page 4

Na een langdurige en blijmoedige stilte – ze waren te druk met bouwen – hebben de stedenbouwkundig ontwerpers en architecten weer prangende kritiek op de manier waarop in Nederlandse steden gebouwd wordt. De kritiek richt zich op de explosieve marktgestuurde ontwikkelingen, niet gehinderd door sturing door stedenbouwkundige diensten, die zouden resulteren in de bouw van opvallende en inhoudloze architectuur, iconen, die op zijn best weinig bijdragen aan de publieke ruimte van de stad en op zijn slechts een negatieve impact hebben op samenhang en leefbaarheid van de stad. Toen in 1977 twee architectuurcritici ter gelegenheid van de manifestatie AIR (Architecture International Rotterdam) werden uitgenodigd om als ‘keurmeesters’ Rotterdam en zijn gebouwen te becommentariëren, was hun kritiek niet veel anders. Kenneth Frampton gaf zijn essay de veelzeggende titel: ‘Gebouwen op zoek naar een stad’ en Stanislaus von Moos schreef over het gebrek aan coherentie tussen de architectuurproductie en de stad: ‘Men proeft in Rotterdam zelfs een gevoel van hopeloosheid, van

uitzichtloosheid. Vanzelfsprekend schieten in een dergelijk cultureel vacuüm de fantastische patentoplossingen en modieuze trends als paddestoelen uit de grond.’ Rotterdam is een stad van iconen, wat geldt voor zowel de architectuur, de stedenbouw als de architecten die er wonen en werken. Een van hen, Willem Jan Neutelings, verzuchte eind 2007 in een lezing voor Architectuur 2.0, een debat van het Nederlands Architectuurinstituut (NAi) in Rotterdam: ‘In Rotterdam is na twintig jaar gekke gebouwen maken nog altijd geen stad gecreëerd, maar slechts een verzameling van gekke gebouwen. Wat dringend gemaakt moet worden, is een sterk stedelijk fond.’ Alhoewel de uitspraak misschien voortkomt uit persoonlijke verveling of spijt, blijken dergelijke gevoelens van ongemak over de platheid en kortzichtigheid van de architectuurproductie in de stad nog steeds breed te worden gedragen. De tegenstelling tussen stad en architectuur die Neutelings benoemt wordt door velen gezien als het gevolg van de dominante rol van de

markt en de onmacht van de stedelijke diensten. Ruud Brouwers, een ander Rotterdams icoon en oud-voorzitter van de welstand, doopte dit fenomeen het ‘Nieuw Realisme’. In het eerste nummer van Stadscahiers, voorjaar 2007, beschrijft hij het als volgt: ‘De definitie van Nieuw Realisme is dat het openbare bestuur en de opdrachtgevers-ontwikkelaars samen bepalen wat de uitkomst van een bouwinitiatief moet worden, door marktsegmentering, projectformule en vervolgens het befaamde branding, het plakken van een verlokkend plaatje op een bouwinitiatief.’ De rol van de architect is gereduceerd tot het maken van een verlokkend plaatje.

Negentig meter Neutelings vervolgt zijn hartenkreet met een anekdote over Rotterdam. ‘Vijf jaar geleden kregen we de opdracht om een nieuw gebouw voor het Scheepvaart- en Transportcollege te bouwen op de Lloydpier in Rotterdam. In onze naïeve overtuiging van de degelijkheid van ons vak gingen we naar de stedenbouwkundige

Het Scheepvaart- en Transportcollege op de Lloydpier.

dienst van deze stad. We informeerden welke stedenbouwkundige regels op deze pier golden. Het antwoord was dat er geen stedenbouwkundig plan voor dit gebied was. We vroegen hoe het kon dat een stedenbouwkundige dienst geen stedenbouwkundig plan had. Het antwoord was dat de dienst geen plan voor dit gebied had gemaakt omdat de afdeling Grondzaken hun hiervoor nooit een opdracht had gegeven. Wij vielen van onze stoel van verbazing! De dienst stelde voor om dit probleem op te lossen door ons bureau een betaalde opdracht te geven om zelf een stedenbouwkundig plan te ontwerpen voor de Lloydpier. Dan zou ons gebouw zeker binnen de stedenbouwkundige context passen. We hebben er dankbaar gebruik van gemaakt om op deze plek negentig meter bouwhoogte voor te schrijven. Om niet al te hebberig te lijken hebben we er uiteindelijk maar zeventig meter van gebruikt.’ Ondanks de schijnbaar grote afkeuring en verbazing over de gekozen procedure nam het bureau van Willem Jan Neutelings de taak een stedenbouwkundig plan te maken binnen het masterplan voor de Lloydpier gelukkig toch op zich. Daarmee handelde hij niet veel anders dan een lange lijst voorgangers, waaronder Berlage, Verhagen, Maaskant, Van den Broek en hedendaagse bureaus als KCAP die in opdracht van de publieke diensten van de stad vaak mooie gebiedsplannen maakten.

Impressie van de ‘Kaas van Koolhaas’ naast de beurstraverse.

Willem Jan Neutelings ziet echter gescheiden verantwoordelijkheden voor publieke diensten en architecten. Hij betoogt dat, in plaats van iconen te bouwen, architecten zich moeten toeleggen op het maken van duurzame gebouwen, die passen in het stedelijk weefsel, het stedelijk fond. Dit stedelijk weefsel dient dan weer geborgd te worden door de regie van een sterke publieke dienst. Kortom, architecten en stedenbouwers moeten ieder terugkeren naar de traditie van hun vak. Heeft Neutelings daadwerkelijk behoefte aan sterkere voorschriften en kaders of reageert hij hiermee op Rotterdam dat, nog meer dan de rest van de wereld, leidt aan endemische gekte, stuurloosheid en beeldgeilheid?

Gelaagd landschap Rotterdam is meer dan andere steden in permanente verwarring en debat over zijn status, kwaliteiten en potenties. Steeds terugkerend zijn daarbij de tegengestelde concepten over de stad. Het top-downconcept luidt dat de stad sinds het bombardement van mei 1940, of daarvoor al, leeg en in essentie discontinu is. Deze leegte geeft ruimte voor sterk autonome en abstracte planvorming en maakt de vulling van de stad tot centrale opgave. Zo is het nieuwe plan van het stedenbouwkundig architectuurbureau OMA, in de volksmond de ‘Kaas van Koolhaas’ geheten, naast de beurstraverse een enorme doos. ‘Hiermee hopen we het midden een nieuwe kwaliteit te geven’, aldus OMA-directeur Rem Koolhaas. De spannende openbare ruimtes van het volume werden in de publiekspresentatie door Floris Alkemade van OMA gerechtvaardigd met: ‘Het trekt de stad verticaal. Als je het ziet, wil je naar boven.’ Volgens het bottom-upconcept daarentegen komt de structuur van de stad voort uit de landschappelijke ondergrond. Rotterdam is schoksgewijs gegroeid op basis van waterhuishoudkundige gesleutel aan polders en de bouw van havens. De eerste beschrijving van de stad als gelaagd landschap is in 1989 door Frits Palmboom gemaakt in de publicatie ‘Rotterdam verstedelijkt landschap’. Volgens deze morfologische benadering moet de stad gekoesterd worden door versterking en behoud van het essentiële weefsel en het zichtbaar houden van de breukvlakken. Adriaan Geuze bedoelt het weefsel van de stad als hij zegt: ’Ondertussen wordt de stad zonder enig respect bejegend. Het middenschip van de Laurenskerk is aan het zicht ontrokken, het venster op de rivier is verdwenen en terwijl de toren van het stadhuis welbe-

De stad als gelaagd landschap: snelwegen, straten, rivieren. Studie van Frits Palmboom voor de verstedelijking van de Alexanderpolder volgens het

60

B L AU W E K A M E R 2 / 2009

gelaagdlandschap-principe.

2 / 2009 B L AU W E K A M E R

61


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.