DGD - VOC - Les finances et l'argent - 2526

Page 1


L'ARGENT

LES FINANCES ET L'ARGENT

financiën en geld

l’argent (m) - les sous (m) (populaire) la monnaie - les pièces (f.) de monnaie un billet (de banque) le liquide - les espèces - le cash → payer cash être riche ↔ pauvre

GELD

het geld het kleingeld – de muntstukken een (bank)biljet cash→cash betalen arm ↔ rijk zijn

✏ Il me faut de la monnaie pour acheter un café, car ils n’acceptent pas les billets.

Ik heb kleingeld nodig om een koffie te kopen, want ze accepteren geen biljetten.

✏ Il n’est pas riche, mais il a assez d’argent pour vivre confortablement.

Hij is niet rijk, maar hij heeft genoeg geld om comfortabel te leven.

LES ACHATS

acheter ↔ vendre l'achat (m.) ↔ la vente coûter de l'argent être cher ↔ bon marché le prix bas ↔ élevé (objets) le tarif (services) augmenter ↔ diminuer un budget serré comparer les prix / les tarifs

DE AANKOPEN

kopen↔ verkopen de aankoop ↔ de verkoop geld kosten duur ↔ goedkoop zijn de prijs - laag ↔ hoog het tarief stijgen ↔ dalen een strak (beperkt) budget de prijzen vergelijken

✏ J’ai un budget serré, alors je cherche des produits bon marché. Ik heb een krap budget, dus ik zoek goedkope producten.

✏ Les prix ont augmenté, tout coûte de plus en plus d’argent De prijzen zijn gestegen, alles kost steeds meer geld.

✏ Certains services coûtent très cher, il faut comparer les tarifs avant d’acheter.

Sommige diensten zijn erg duur, je moet de tarieven vergelijken voordat je koopt.

ÉPARGNER

épargner - économiser ↔ dépenser faire des économies (f.) mettre de l'argent de côté être économe ↔ dépensier être avare / radin ↔ généreux avoir de l'argent sur soi avoir du mal à joindre les deux bouts ne pas avoir un rond (populaire)

SPAREN

sparen ↔ uitgeven besparen geld opzij zetten spaarzaam ↔ verkwistend zijn gierig ↔ vrijgevig zijn geld op zak hebben moeilijk rondkomen blut zijn / geen geld hebben

✏ Je préfère épargner et mettre de l’argent de côté plutôt que de tout dépenser Ik spaar liever en zet geld opzij in plaats van alles uit te geven.

✏ Il fait des économies parce qu’il a du mal à joindre les deux bouts

Hij spaart geld omdat hij moeite heeft om rond te komen.

✏ Elle est très radine, elle n’a jamais un rond sur elle et refuse de dépenser son argent. Zij is erg gierig, ze heeft nooit geld bij zich, en weigert haar geld uit te geven.

LES FINANCES ET L'ARGENT

financiën en geld

LA BANQUE - LES AFFAIRES BANCAIRES

la carte bancaire - la carte de crédit

→ payer par carte le compte en banque le compte à vue / courant le compte / le livret d’épargne le taux d’intérêt - le pourcentage être à découvert / dans le rouge retirer de l’argent (au distributeur) alimenter son compte faire un paiement / un virement (en ligne) faire un don le paiement sans contact / mobile emprunter de l’argent - prendre un crédit prêter de l'argent avoir des dettes - une dette rembourser / rendre de l'argent gérer son argent (de poche) - la gestion

DE BANK - DE BANKZAKEN de bankkaart - de kredietkaart →met de kaart betalen de bankrekening de zichtrekening de spaarrekening de intrestvoet - het percentage onder nul / In het rood staan geld afhalen (aan de automaat) geld op zijn rekening zetten een betaling uitvoeren (online) geld geven aan een goed doel de contactloze betaling / met de gsm geld (ont)lenen - een lening aangaan geld (uit)lenen (geven) schulden hebben - een schuld geld terugbetalen / teruggeven zijn (zak)geld beheren - het beheer

✏ Je paie par carte bancaire et j’utilise le paiement sans contact pour mes petits achats.

Ik betaal met een bankkaart en gebruik contactloos betalen voor mijn kleine aankopen.

✏ Elle emprunte de l’argent à la banque, mais elle doit rembourser son crédit avec un taux d’intérêt élevé

Zij leent geld bij de bank, maar moet haar krediet terugbetalen met een hoge rente.

✏ Je fais un virement en ligne pour payer la facture.

Ik doe een online overschrijving om de factuur te betalen.

✏ Pour bien gérer son argent, il faut éviter les dettes et faire attention à ses dépenses

Om je geld goed te beheren, moet je schulden vermijden en op je uitgaven letten.

✏ Il retire de l’argent au distributeur parce que le magasin n’accepte pas les paiements par carte.

Hij haalt geld uit de bank omdat de winkel geen kaartbetalingen accepteert.

✏ Elle a pris un crédit pour sa maison et maintenant elle doit rembourser une grosse somme

Zij heeft een lening genomen voor haar huis en nu moet ze een groot bedrag terugbetalen.

✏ Son compte en banque est vide, il n’a plus d’économies et doit emprunter de l’argent à ses amis.

Zijn bankrekening is leeg, hij heeft geen spaargeld meer en moet geld lenen bij zijn vrienden.

✏ Je fais un don en ligne pour aider une association caritative.

Ik doe een online donatie om een liefdadigheidsorganisatie te steunen.

INVESTIR

LES FINANCES ET L'ARGENT

financiën en geld

INVESTEREN

investir (dans les cryptomonnaies) un investissement (m.) rentable faire des bénéfices (m.) la bourse - les actions (f.) financer un projet →un problème financier (adj.)

investeren (in crypto) een rendabele investering winst boeken de beurs - de aandelen een project financieren → een financieel (geld)probleem

✏ Il décide d’investir dans les cryptomonnaies en espérant faire beaucoup de bénéfices.

Hij besluit te investeren in cryptomunten in de hoop veel winst te maken

✏ Après un mauvais investissement, il a de gros problèmes financiers

Na een slechte investering heeft hij grote financiële problemen.

LES IMPÔTS (m.)

le taux de TVA le fisc la fraude fiscale (le travail au noir)

DE BELASTINGEN

het Btw-tarief de fiscus de belastingontduiking (zwartwerk)

✏ Le fisc contrôle les déclarations pour éviter la fraude fiscale

De belastingdienst controleert de aangiftes om belastingfraude te voorkomen.

✏ Le taux de TVA varie selon les produits et les services.

Het btw-tarief varieert afhankelijk van producten en diensten.

L'ÉCONOMIE

l'économie (f.) est forte↔ faible

l'économie du partage / collaborative faire du troc - échanger des choses la crise financière

l'inflation (f.)

le pouvoir d’achat (m.) gagner de l'argent - avoir un salaire un job d'étudiant / un petit boulot un job précaire le smic (le salaire minimum)

DE ECONOMIE

de economie is sterk↔ zwak de deeleconomie aan ruilhandel doen - dingen ruilen de financiële crisis de inflatie - stijging van de prijzen de koopkracht geld verdienen - een salaris hebben een studentenjob een onzekere job het minimumloon

✏ Quand l’économie est faible, l’inflation augmente et le pouvoir d’achat diminue

Wanneer de economie zwak is, stijgt de inflatie en daalt de koopkracht.

✏ En raison de la crise financière, de plus en plus de personnes font du troc. Door de financiële crisis ruilen steeds meer mensen spullen of doen ze aan ruilhandel.

✏ Il gagne de l’argent avec un job d’étudiant, mais son salaire est proche du SMIC Hij verdient geld met een studentenjob, maar zijn loon ligt dicht bij het minimumloon.

✏ Un job précaire ne permet pas de vivre correctement. Een onzekere job zorgt ervoor dat je niet goed kan leven.

✏ L’économie collaborative permet de partager des biens et de réduire les dépenses De deeleconomie maakt het mogelijk om goederen te delen en uitgaven te verminderen.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.