
6 minute read
Wie bedacht dat foefje met hogesterktebeton? Ad Tissink
RECONSTRUCTIE
Octrooistrijd over versterking stalen bruggen Wie bedacht dat foefje met hogesterktebeton?
Een van de felste octrooigevechten de afgelopen jaren ging over het overlagen van stalen bruggen met hogesterktebeton. Op de techniek die met veel publiek Nederlands geld was ontwikkeld, was heimelijk door een Deense partner Europees octrooi aangevraagd. Er was een reeks rechtszaken nodig om hem dat weer af te pakken. Maar die enorme internationale markt waar iedereen op hoopte, is nog altijd niet opengebroken.
DOOR AD TISSINK
De kwestie had een lange aanloop. Dat veel grote stalen bruggen in Nederland in beroerde staat verkeerden, begon eind jaren negentig van de vorige eeuw te dagen. Ze waren halverwege de geplande levensduur niet alleen aan een flinke onderhoudsbeurt toe; het aantal transportbewegingen en de aslasten waren sinds het ontwerp enorm toegenomen en leverde belastingen op waar ze nooit op waren berekend. Steeds meer brugdekken bleken last te hebben van vermoeiingsscheuren. Het was vooral de klep van de Tweede Brienenoordbrug die de infrasector met de neus op de feiten drukte. Amper zeven jaar na oplevering in 1990, moest die al worden vervangen.
In de koortsachtige zoektocht die losbarstte naar een oplossing om niet alle stalen bruggen compleet te hoeven vervangen, ontstond het idee om ze overlagen met een laagje hogesterktebeton. Een dunne laag van het nieuwe betonmengsel bovenop het stalen dek, zou de krachten beter spreiden over de onderconstructie. En omdat het in de plaats kwam van het asfalt, zou het niet eens zoveel extra gewicht opleveren.
Hogesterktebeton was op dat moment een betrekkelijk nieuw materiaal. Vooral in Denemarken en Duitsland bestond er ervaring mee, maar in hele andere toepassingen. Het Deense Contec was een van de partijen die vooropliep. Mede dankzij de inzet van de Nederdie het extreem stroperige en kritische mengsel duidelijk niet door de eerste de beste betonploeg kan laten aanbrengen. De ingrediënten voor de mortel moesten bijna met een theelepel worden gedoseerd. En de opslag van de materialen moest onder zorgvuldig gecontroleerde omstandigheden plaatsvinden. Dat was de infrabetonwereld niet zo gewend.
Maar het kwam dus goed met de Moerdijkbrug en na nog een paar succesvolle overlagingen, waaronder de Galecopperbrug, was het vertrouwen in de jaren ‘10 zo sterk gegroeid dat de infrabouwers weer durfden te dromen over export van de technologie. In omringende landen is de problematiek van de vermoeide stalen bruggen immers minstens zo groot. Het probleem speelt wereldwijd. De enorme marktpotentie werd vanaf het begin steevast opgevoerd ter rechtvaardiging van de investeringen in proeven en pilots. Het was de vette worst die Rijkswaterstaat de aannemers voorhield om ze te verleiden mee te doen met de experimenten.
landse agent Peter Buitelaar van Contec, raakte de firma intensief betrokken bij de proeven die onder leiding van Rijkswaterstaat en de TU Delft werden opgezet om een antwoord te vinden op de problematiek van de vermoeide stalen bruggen.
Na proeven in het laboratorium vond een eerste pilot plaats op de klep van de oude Brienenoordbrug. Daarna volgde de Calandbrug in de Rotterdamse haven en de brug bij Hagestein.
Maar op de Moerdijkbrug ging in 2005 het fout, toen Haverkort Voormolen (tegenwoordig TBI Mobilis) het extreem stroperige materiaal niet goed op het brugdek en tussen de wapening kreeg. Er bleken flinke luchtbellen ingesloten in het mengsel en het wegdek was veel te bobbelig om comfortabel over te rijden. De automobilisten klaagden steen en been dat ze over het Hollands Diep heen stuiterden.
Geen alternatief
Het betekende een enorme terugslag voor de technologie en leidde tot een bijna existentiële discussie over de vraag of dat overlaging überhaupt een realistische methode was om zo zwaar op in te zetten. Maar de pijnlijke werkelijkheid was: er was geen serieus alternatief. Rijkswaterstaat stond met de rug tegen de muur.
De aannemer herstelde met veel pijn en moeite de fouten en bij de westelijke helft van de Moerdijkbrug drie jaar later ging het in één keer goed. De harde les die de aannemer had getrokken, was dat
Huiverig voor octrooien
Maar toen bleek ineens dat er een octrooi rustte op de techniek. Iets waar Rijkswaterstaat juist altijd extreem huiverig voor is, omdat het niet overgeleverd wil zijn aan één partij. Het octrooi stond nota bene op naam van het Deense Contec. De aanvraag was al in 2003 ingediend maar werd pas in 2015 definitief toegekend.
Vertegenwoordiger Buitelaar vertelde eerder al tegen Cobouw dat hij het begin sterk ageerde tegen de octrooi-aanvraag bij zijn baas, directeur-eigenaar Bo Serwin van Contec. Dat deed namelijk geen recht aan de inbreng van partijen als Rijkswaterstaat, de TU Delft en diverse Nederlandse bedrijven. De technologie was nadrukkelijk in open samenwerking ontwikkeld, grotendeels op kosten van de Nederlandse belastingbetaler. Toen hij na een arbeidsconflict was ontslagen, kaartte hij het probleem serieus aan. Fanatiek als hij is, liet hij toen ook niet meer los.
Tweede Kamer
Na intensief lobbywerk bij Tweede Kamerleden kreeg hij in 2016 voor elkaar dat minister Melanie Schultz van Haegen de Tweede Kamer beloofde alles in het werk te stellen om het octrooi te laten vernietigen. Na ruim een jaar procederen lukte dat ook en werd het Neder-
Overlaging van de Moerdijkbrug. Foto: Rijkswaterstaat
landse octrooi door de rechtbank van Den Haag vernietigd.
Dat was de opmaat voor vernietiging van het Europese patent weer een jaar later. Contec had tegen die tijd de handdoek al in de ring gegooid. Bij de behandeling van de zaak bij het Europees Octrooibureau in Rijswijk was niemand van het bedrijf aanwezig. Er was zelfs geen advocaat afgevaardigd. Daarmee waren alle belemmeringen weggenomen en kon iedereen met de technologie aan de slag.
Tegen Cobouw zei Serwin na het verliezen van de patentkwestie dat het hem nooit te doen was geweest om direct munt te slaan uit het octrooi. Het ging hem er vooral om een sterke positie te hebben ten opzichte van mondiaal opererende betonconglomeraten als Heidelberg en Lafarge. “Anders zetten zij ons buiten spel. Dat is niet moeilijk voor zulke grote en machtige partijen.”
Of het patentgevecht grote invloed heeft gehad op de toepassing en doorontwikkeling van de techniek wordt in de inframarkt overigens betwijfeld. In Nederland zijn de meest kritische bruggen inmiddels wel versterkt met hogesterktebeton. En niet alleen met mortels van Contec, maar ook met die van Mebin en Dyckerhoff Basal. Ook al toen de octrooi-aanvraag van Contec nog liep, maar het bedrijf dat onder de radar hield.
Duitse aarzeling
In Duitsland moet de markt anno 2022 nog altijd grotendeels op gang gekomen. Dat heeft onder andere te maken met een compleet andere benadering van opdrachtgevers. Die deinzen er niet voor terug stalen bruggen compleet te vervangen door nieuwe exemplaren. Daar maken ze in de planning ruimte voor, door een snelweg zomaar een jaar af te sluiten voor groot onderhoud. De boetes als een aannemer een weg niet op tijd weer kan openstellen na een onderhoudsbeurt zijn ook vele malen lager.
Een goedkope en milieuvriendelijke oplossing is complete vervanging natuurlijk niet en er wordt wel mondjesmaat geëxperimenteerd met overlaging. Strukton heeft samen met de Duitse aannemer Leonhard Weiss nu drie bruggen onderhanden genomen. Dat is gebeurd met mortels van Contec, omdat dat door de opdrachtgever was voorgeschreven in het bestek.
Dat is vooral terug te voeren op de strenge Duitse bouwregelgeving, waar ze niet zo gauw uitzonderingen geven op materialen en technieken die nog niet over een Zulassung beschikken. Die is er sowieso nog niet voor deze in Duitse ogen nog experimentele techniek, maar met de mortels van Contec is de meeste ervaring, dus daarvoor worden dan na veel vijven en zessen tijdelijke ontheffingen voor gegeven.
Langere levensduur
De teller in Duitsland staat dus op een schamele drie bruggen. Terwijl minimaal zeventig bruggen een levensduurverlenging van zo’n veertig jaar zouden kunnen krijgen door zo’n dun laagje hogesterktebeton. Toch verwacht de Nederlandse civieltechnische wereld nog steeds dat de markt gaat openbreken. Omdat er, net als in Nederland, eigenlijk geen serieus alternatief is.