Prof mr verstijlen, cursusdocumentatie 20 12 2013

Page 95

laten ontstaan van alle daarmee samenhangende verbintenissen. Men lette hier op het door mij gecursiveerde woord ‘ook’. De veronderstelling is blijkbaar dat de bewindvoerder wèl (stilzwijgend) toestemming heeft gegeven voor de voortzetting van de bedrijfsactiviteiten. Maar ook wanneer men dit in aanmerking neemt lijkt de zo geformuleerde opvatting van de Hoge Raad (‘alle daarmee samenhangende verbintenissen’) onbetwistbaar. Aannemelijk is dat de uitspraak kan worden gelezen als een reactie op de opvatting van S.H. de Ranitz, die in ‘De bewindvoerder, een octopus’, p. 180-181 verdedigt dat het niet duidelijk staken van de onderneming door de bewindvoerder (of curator) een ‘toedoen’ impliceert dat — zo begrijp ik De Ranitz — als medewerking kan worden geduid. Hierbij moet echter worden aangetekend dat De Ranitz de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid van de boedel beperkt tot ‘alle uit de normale bedrijfsuitoefening voortvloeiende of daarmede samenhangende schulden’. Neemt men aan dat het criterium ‘normale bedrijfsuitoefening’ de verbintenissen voldoende ‘bepaalt’, dan laat, strikt genomen, de tot dusver geciteerde uitspraak van de Hoge Raad — de eerste twee zinnen van r.o. 4.1.3 — ruimte voor die opvatting. Een nadere clausulering bevat echter het met ‘Indien’ aanvangende vervolg van r.o. 4.1.3. Neemt men die nadere clausulering in aanmerking dan wordt de ruimte voor het fenomeen van de ‘stilzwijgende toestemming’ aanmerkelijk minder. Intussen bevat die nadere clausulering zoveel voorwaarden en op het voorbeeld van het gaande houden van een onderneming toegespitste preciseringen (‘welbewust toelaat’, ‘hoewel dat op eenvoudige wijze kan worden voorkomen’, ‘bijvoorbeeld met het oog op ...’, ‘ met name van belang...’, ‘van wezenlijke betekenis voor ...’) dat deze als algemene regel weinig houvast biedt. In feite is de nadere clausulering geheel toegesneden op het voorliggende geval. R.o. 4.1.3 fungeert daarmee als een door de 4. Hoge Raad zonder toelichting uit de wettekst ontwikkelde, als ‘regel’ gepresenteerde inductie, ter voorbereiding van de daarop in r.o. 4.1.4 en 4.1.5 volgende — en dan niet zo heel moeilijke — deductie, waarop dan weer aansluit de verwerping van alle niet daarop aansluitende klachten in de volgende overwegingen. Dat mag natuurlijk — de redenering is niet onbegrijpelijk en de uitkomst is m.i. redelijk — maar levert uit het oogpunt van systeemopbouw weinig op. Zoals de Hoge Raad eerder overwoog — met name in HR 13 mei 2005, NJ 2005/406, BaByXL, een beslissing die ook in het hierna onder NJ 2011/114 afgedrukte arrest ter sprake komt — heeft surseance tot doel de zaken van de schuldenaar (de huurder) gaande te houden. Dit in aanmerking nemende en dan mede gelet op de hiervoor aangestipte wetsgeschiedenis zou ik, anders dan de Hoge Raad en meer in de lijn van 5. De Ranitz, als regel willen aanvaarden dat het enkele feit dat de bewindvoerder zich er niet tegen verzet dat de bedrijfsactiviteiten na de verlening van de surseance worden voortgezet, in beginsel meebrengt dat de uit de normale bedrijfsuitoefening voortvloeiende schulden als boedelschulden hebben te gelden. Tot het zover is zou ik echter de crediteuren die voorzichtig willen zijn — ook de normale leveranciers van goederen en diensten — aanraden meer dan dit blijk van medewerking te verlangen. Voetnoten Voetnoten "Partij(en)" [*] Behandelend advocaten: mr. F.M.J. Verstijlen en mr. R.J. van Galen; (noot red.). [**] Behandelend advocaat: mr. R.L.M. van Opstal, (noot red.).. Voetnoten "Conclusie" [2.]

InfraXS Energy B.V. handelt onder de naam EnergyXS (zie de inleidende dagvaarding onder 1).

[3.] Rov. 3 van het bestreden arrest in samenhang met de rov. 2.1–2.5 van het vonnis

91


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.