Magna Charta

Page 20

is voor wilsovereenstemming over een verzekering waarvoor, zoals bij de lijfrente van [verweerder], acceptatie door de verzekeraar niet is vereist. Het hof heeft in rov. 4.10, voor het geval dat de ontvangst door de verzekeraar van het door de adspirantverzekeringnemer ondertekende aanvraagformulier al toereikend was voor het tot stand komen van de onderhavige verzekeringsovereenkomst, geoordeeld dat die ontvangst blijkens de in rov. 4.9 genoemde getuigenverklaringen door de wijze van verwerking van de aanvraagformulieren door ASR onbewijsbaar was en dat "te midden van die wijze van verwerking van aanvraagformulieren" niet was uit te sluiten dat ook een eventuele plaatsing van een op 15 oktober 1990 gedateerde paraaf van het hoofd van het rayonkantoor op het aanvraagformulier voor bewijs van tijdige ontvangst van het aanvraagformulier niet zou volstaan. Het bestreden oordeel betreft derhalve niet het geval van een bewijsbare tijdige ontvangst van het door [verweerder] ondertekende aanvraagformulier, maar steunt juist op de opvatting dat ASR ermee rekening had te houden dat een tijdige ontvangst onbewijsbaar zou zijn, ondanks een eventuele, op 15 oktober 1990 geplaatste paraaf van het hoofd van het rayonkantoor. Voorts impliceert, anders dan het subonderdeel lijkt te suggereren, het bestreden oordeel niet dat ASR ook rekening had te houden met een eerst na jaren (en met wijziging van eerder beleid) door de belastingdienst ingezette beleidslijn om, in een situatie zoals door het subonderdeel bedoeld, fiscale aftrekbaarheid niet (langer) te accepteren. Het subonderdeel kan niet tot cassatie leiden, voor zover het tegen het oordeel dat "te midden van die wijze van verwerking van aanvraagformulieren" niet was uit te sluiten dat ook een eventuele plaatsing van een op 15 oktober 1990 gedateerde paraaf op het aanvraagformulier niet voor bewijs van tijdige ontvangst van het aanvraagformulier zou volstaan, aanvoert dat daarvoor steun in de stellingen van [verweerder] ontbreekt. Waar ASR zich op een blijkens de bedoelde paraaf bewijsbare ontvangst van het door [verweerder] ondertekende aanvraagformulier op het rayonkantoor had beroepen, stond het aan het hof de gestelde bewijsbaarheid van tijdige ontvangst aan de hand van een paraaf zoals door ASR bedoeld, te beoordelen. Door de desbetreffende stellingen van ASR te waarderen, heeft het hof de stellingen van [verweerder] niet ontoelaatbaar aangevuld. Het subonderdeel kan evenmin tot cassatie leiden, voor zover het klaagt dat het oordeel dat niet was uitgesloten dat een paraaf zoals bedoeld niet voor bewijs van tijdige ontvangst zou volstaan, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, dan wel onvoldoende is gemotiveerd. Dat, zoals het subonderdeel releveert, ASR in de feitelijke instanties een tegengesteld standpunt heeft ingenomen, behoefde het hof op zichzelf niet van het bestreden oordeel te weerhouden. Voorts doet voor het oordeel op welke bewijsproblemen ASR 贸贸k met betrekking tot de ontvangst van het door [verweerder] ondertekende aanvraagformulier op het rayonkantoor bedacht had moeten zijn, niet ter zake of de (later) met de belastingdienst gevoerde discussie wel of niet (mede) de ontvangst van aanvraagformulieren op het rayonkantoor heeft betroffen. Evenmin doet ter zake dat de door het hof bedoelde en in rov. 4.9 genoemde getuigenverklaringen uitsluitend op de administratieve gang van zaken op het hoofdkantoor betrekking hadden, nu het hof het bestreden oordeel met betrekking tot de bewijsbaarheid van de ontvangst van het door [verweerder] ondertekende aanvraagformulier op het rayonkantoor niet, althans niet rechtstreeks, op die getuigenverklaringen heeft gebaseerd. Die getuigenverklaringen speelden voor het hof hooguit een indirecte rol, en wel in die zin dat het hof kennelijk niet uitgesloten heeft geacht dat de administratieve gang van zaken op het hoofdkantoor ook consequenties zou kunnen hebben voor de waardering van een op het rayonkantoor geplaatste paraaf. Ik acht het subonderdeel evenwel gegrond, voor zover daarin de klacht ligt besloten dat het hof een onjuiste, want te strenge maatstaf heeft aangelegd door ASR tot waarschuwing van [verweerder] gehouden te achten, louter op de grond dat niet was uit te sluiten dat "te midden van die wijze van verwerking van aanvraagformulieren" ook een eventuele plaatsing van een op 15 oktober 1990 gedateerde paraaf van het hoofd van het rayonkantoor op het aanvraagformulier niet voor bewijs van tijdige ontvangst van het aanvraagformulier zou volstaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom louter de niet uit te sluiten mogelijkheid van een bewijsoordeel dat een op

16


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.