Magna Charta Webinars Hoogleraren

Page 1

W E B I N A R S

WA B E N P R O C E S R E C H T SPREKER PROF.MR. B.J. VAN ETTEKOVEN, SENIOR RECHTER RECHTBANK UTRECHT EN HOOGLERAAR BESTUURSRECHT UNIVERSITEIT VAN ASMTERDAM. 27 FEBRUARI 2013 14:00 – 17:15 UUR WEBINAR 01 001 Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk Postbus 13346

|

3507 LH Utrecht

|

T 030 – 220 10 70

magnacharta.avdrwebinars.nl

|

F 030 – 220 53 27


W E B I N A R S

L E E R G A N G

B E S T U U R S R E C H T

De Academie voor de Rechtspraktijk heeft onder de naam Magna Charta Webinars een leergang bestuursrecht ontwikkeld. Dit is de eerste leergang die men volledig kan volgen via het internet. Top sprekers vanuit de praktijk behandelen met u de belangrijkste ontwikkelingen op het terrein van het bestuursrecht. Handhavingsrecht | 4 maart 2013 | 09:00 - 11:15 uur Mr. A.R. Klijn, advocaat Boekel De NerĂŠe N.V. Overheidsaansprakelijkheid | 3 april 2013 | 09:00 - 11:15 uur Mr. J.H.A. Van der Grinten, advocaat Kennedy Van Der Laan Actualiteiten Wro | 11 april 2013 | 09:00 - 11:15 uur Mr. J.C. Ellerman, advocaat Houthoff Buruma Mr. C. Burgemeestre, advocaat Houthoff Buruma Procederen bij de rechter | 15 april 2013 | 15:00 - 17:15 uur Mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat Pot Jonker Seunke Advocaten N.V. Actualiteiten Omgevingsrecht | 22 mei 2013 | 09:00 - 11:15 uur Mr. T.E.P.A. Lam, advocaat Hekkelman Advocaten N.V. Subsidierecht | 4 juni 2013 | 09:00 - 11:15 uur Mr. H. Pennarts, advocaat Ploum Lodder Princen Bezwaarschriftprocedure | 26 juni 2013 | 15:00 - 17:15 uur Mr. W.J.E. van der Werf, advocaat Van der Feltz Advocaten Wet openbaarheid bestuur | 5 september 2013 | 09:00 - 11:15 uur Mr. M.G.J. Maas - Cooymans, advocaat Ploum Lodder Princen Bestuursprocesrecht; een overview | 29 oktober 2013 Mr. C.M. Saris, advocaat Stibbe N.V.

|

09:00 - 11:15 uur

Bestuurlijke boete en toezicht | 14 november 2013 | 09:00 - 11:15 uur Mr. S. Nuyten, advocaat NautaDutilh N.V. Planschade en nadeelcompensatie | 26 november 2013 | 09:00 - 11:15 uur Mr. J.R. Vermeulen, advocaat Lawton Advocaten Milieustrafrecht | 17 december 2013 | 09:00 - 11:15 uur Mr. L.E.M. Hendriks, advocaat Advocatenkantoor Wyck

Klik hier voor meer informatie

Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk Postbus 13346

|

3507 LH Utrecht

|

T 030 - 220 10 70

E info@magnacharta.nl

|

F 030 - 220 53 27


Inhoudsopgave Spreker Prof. Mr. B.J. van Ettekoven

Korte inhoud Wet aanpassing bestuursprocesrecht

p. 4

Awb; doorlopende relevante tekst met wijzigingen Wab en andere wetten

p. 5

MvT Wet aanpassing bestuursprocesrecht

p. 114

NvW Wet aanpassing bestuursprocesrecht (relevante passages)

p. 189

C.L.G.F.H. Albers, "Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht", Gst. 2011/50

p. 195

N. Verheij, "Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht", NTB 2011/26

p. 212

T. Barkhuysen en M. Claessens, "Naar een ‘slagvaardiger’ bestuursrecht met de Wet aanpassing bestuursprocesrecht?", Ars Aequi februari 2012

p. 220

B.J. Schueler, ‘Een relativiteitsleer in wording’, NTB 2011/38

p. 231

Tabel overgangsrecht Wab

p. 241

3


Korte inhoud wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht (Wab, 32 450) 1. Concentratie van het bestuursprocesrecht in de Awb (herformulering art. 8:1-8:9, nieuwe titel 8.5 inzake hoger beroep en vervanging van de negatieve lijst bij de Awb door drie nieuwe bijlagen: 1. Regeling rechtstreeks beroep; 2. Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak; 3. Regeling verlaagd griffierecht). 2. Samenvoeging van art. 6:18, 6:19 en 8:13a Awb (meenemen van nieuwe of gewijzigde besluiten in een lopende bezwaar- of beroepsprocedure; nieuw art. 6:19). 3. Verruiming van de mogelijkheid om gebreken in een besluit te passeren als daardoor geen belanghebbenden zijn benadeeld (art. 6:22). 4. Toestaan van de ‘antwoordkaartmethode’ bij het horen in bezwaar en administratief beroep en in het klachtrecht (art. 7:3, 7:17 en 9:10). 5. Instelling van een ‘grote kamer’ van vijf leden voor belangrijke richtinggevende uitspraken in hoogste instantie bij de ABRvS, de CRvB en het CBb (art. 8:10a lid 4). 6. Invoering van de mogelijkheid tot het nemen van onafhankelijke conclusies in belangrijke zaken bij de ABRvS, de CRvB en het CBb (art. 8:12a). 7. Invoering van het relativiteitsvereiste in het gehele bestuursprocesrecht (alleen in beroep en hoger beroep, art. 8:69a). 8. Verruiming van de mogelijkheden voor het enkelvoudig afdoen van het hoger beroep (art. 8:10a). 9. Invoering van de mogelijkheid tot ‘kortsluiting’ bij verzet tegen een uitspraak waarin de bestuursrechter zonder zitting uitspraak heeft gedaan (art. 8:55). 10. Versoepeling eisen bij kortsluiting in voorlopigevoorzieningsprocedures (art. 8:86). 11. Invoering van de mogelijkheid om incidenteel hoger beroep in te stellen (art. 8:110-8:112). 12. Invoering van de zgn. judiciële lus: mogelijkheid voor de hogerberoepsrechter om te bepalen dat tegen een ter uitvoering van zijn uitspraak genomen besluit slechts beroep bij hem openstaat en niet weer bij de rechtbank (art. 8:113). 13. Verplichting tot definitieve geschilbeslechting (art. 8:41a en 8:72); uitdrukkelijke mogelijkheid voor de rechter om na vernietiging van een besluit aanwijzingen te geven omtrent de inhoud van een nieuw besluit (art. 8:72 lid 1). 14. Betaling van proceskostenvergoeding aan rechtsbijstandverlener bij procederen met toevoeging: niet meer via de griffier maar rechtstreeks door bestuursorgaan (art. 8:75). 15. Schrapping evaluatieverplichting Awb (schrapping art. 11:1). 16. Verplichte jaarlijkse indexering van griffierechten, proceskostenvergoedingen en andere bedragen (art. 11:2). 17. Permanent overgangsbepaling voor toekomstige wijziging Awb-bijlagen (art. 11:3). 18. Definitieve uitsluiting van de mogelijkheid van beroep tegen algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels. 19. Implementatie van Verordening (EG) 1/2003 inzake gedecentraliseerde toepassing Europees mededingingsrecht. 20. Aanpassing van terminologie (vervanging van ‘administratieve rechter’ door ‘bestuursrechter’ en introductie van de term ‘hogerberoepsrechter’). 21. Herverkaveling rechtsmacht.

4


AWB – ALGEMENE WET BESTUURSRECHT (GELDIG PER 1 JANUARI 2013)

Deze uitgave bevat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zoals die geldt na inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (32 450) per 1 januari 2013. Voor meer informatie over de handigste wettenbundel van Nederland: www.blauwevnw.nl

De geconsolideerde tekst van de Awb is ook digitaal beschikbaar op www.blauwevnw.nl/downloads. Tevens bieden we je op www.blauwevnw.nl een gratis proefabonnement op Tijdschrift voor Praktisch Bestuursrecht aan.

www.blauwevnw.nl

VERZAMELING NEDERLANDSE WETGEVING 5

Omslag VNW-AWB 1

25-01-13 10:27


7FS[BNFMJOH /FEFSMBOETF 8FUHFWJOH "XC o "MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU JOXFSLJOHUSFEJOHTEBUVN

%F[F VJUHBWF CFWBU EF "MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "XC [PBMT EJF HFMEU OB JOXFSLJOHUSFEJOH WBO EF 8FU BBOQBTTJOH CFTUVVSTQSPDFTSFDIU ,BNFSTUVL QFS KBOVBSJ %F HFDPOTPMJEFFSEF UFLTU WBO EF "XC JT PPL EJHJUBBM CFTDIJLCBBS PQ XXX CMBVXFWOX OM EPXOMPBET 5FWFOT CJFEFO XF KF PQ XXX CMBVXFWOX OM FFO HSBUJT QSPFGBCPOOFNFOU PQ 5JKETDISJGU WPPS 1SBLUJTDI #FTUVVSTSFDIU BBO 7PPS NFFS JOGPSNBUJF PWFS EF IBOEJHTUF XFUUFOCVOEFM WBO /FEFSMBOE XXX CMBVXFWOX OM 6


.FFS JOGPSNBUJF PWFS EF[F FO BOEFSF VJUHBWFO LVOU V WFSLSJKHFO CJK 4EV ,MBOUFOTFSWJDF 1PTUCVT &" %FO )BBH UFM GBY XXX TEV OM TFSWJDF

ª 4EV 6JUHFWFST CW %FO )BBH 0OUXFSQ PNTMBH .BLF :PVS .BSL 6JUWPFSJOH BBOQBTTJOH PNTMBH FO WPSNHFWJOH CJOOFOXFSL 7JMMB : %FO )BBH /63 "MMF SFDIUFO WPPSCFIPVEFO "MMF BVUFVSTSFDIUFO FO EBUBCBOLSFDIUFO UFO BBO[JFO WBO EF[F VJUHBWF XPSEFO VJUESVLLFMJKL WPPSCFIPVEFO %F[F SFDIUFO CFSVTUFO CJK 4EV 6JUHFWFST CW #FIPVEFOT EF JO PG LSBDIUFOT EF "VUFVSTXFU HFTUFMEF VJU[POEFSJOHFO NBH OJFUT VJU EF[F VJUHBWF XPSEFO WFSWFFMWPVEJHE PQHFTMBHFO JO FFO HFBVUPNBUJTFFSE HFHFWFOTCFTUBOE PG PQFOCBBS HFNBBLU JO FOJHF WPSN PG PQ FOJHF XJK[F IFU[JK FMFLUSPOJTDI NFDIBOJTDI EPPS GPUPLPQJFÑO PQOBNFO PG FOJHF BOEFSF NBOJFS [POEFS WPPSBGHBBOEF TDISJGUFMJKLF UPFTUFNNJOH WBO EF VJUHFWFS 7PPS[PWFS IFU NBLFO WBO SFQSPHSBGJTDIF WFSWFFMWPVEJHJOHFO VJU EF[F VJUHBWF JT UPFHFTUBBO PQ HSPOE WBO BSUJLFM I "VUFVSTXFU EJFOU NFO EF EBBSWPPS XFUUFMJKL WFSTDIVMEJHEF WFSHPFEJOHFO UF WPMEPFO BBO EF 4UJDIUJOH 3FQSPSFDIU QPTUCVT ,# )PPGEEPSQ XXX SFQSPSFDIU OM 7PPS IFU PWFSOFNFO WBO HFEFFMUF O VJU EF[F VJUHBWF JO CMPFNMF[JOHFO SFBEFST FO BOEFSF DPNQJ MBUJFXFSLFO BSUJLFM "VUFVSTXFU EJFOU NFO [JDI UF XFOEFO UPU EF 4UJDIUJOH 130 4UJDIUJOH 1VCMJDBUJF FO 3FQSPEVDUJFSFDIUFO 0SHBOJTBUJF QPTUCVT ,# )PPGEEPSQ XXX TUJDIUJOH QSP OM 7PPS IFU PWFSOFNFO WBO FFO HFEFFMUF WBO EF[F VJUHBWF UFO CFIPFWF WBO DPNNFSDJÑMF EPFMFJOEFO EJFOU NFO [JDI UF XFOEFO UPU EF VJUHFWFS )PFXFM BBO EF UPUTUBOELPNJOH WBO EF[F VJUHBWF EF VJUFSTUF [PSH JT CFTUFFE LBO WPPS EF BGXF[JHIFJE WBO FWFOUVFMF ESVL GPVUFO FO POWPMMFEJHIFEFO OJFU XPSEFO JOHFTUBBO FO BBOWBBSEFO EF BVUFVS T SFEBDUFVS FO FO VJUHFWFS EFTXFHF HFFO BBOTQSBLFMJKLIFJE WPPS EF HFWPMHFO WBO FWFOUVFFM WPPSLP NFOEF GPVUFO FO POWPMMFEJHIFEFO "MM SJHIUT SFTFSWFE /P QBSU PG UIJT QVCMJDBUJPO NBZ CF SFQSPEVDFE TUPSFE JO B SFUSJFWBM TZTUFN PS USBOTNJUUFE JO BOZ GPSN PS CZ BOZ NFBOT FMFDUSPOJD NFDIBOJDBM QIPUPDPQZJOH SFDPSEJOH PS PUIFSXJTF XJUIPVU UIF QVCMJTIFS T QSJPS DPOTFOU 8IJMF FWFSZ FGGPSU IBT CFFO NBEF UP FOTVSF UIF SFMJBCJMJUZ PG UIF JOGPSNBUJPO QSFTFOUFE JO UIJT QVCMJDBUJPO 4EV 6JUHFWFST OFJUIFS HVBSBOUFFT UIF BDDVSBDZ PG UIF EBUB DPOUBJOFE IFSFJO OPS BDDFQUT SFTQPOTJCJMJUZ GPS FSSPST PS PNJTTJPOT PS UIFJS DPOTFRVFODFT 7


1

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU *OIPVETPQHBWF )PPGETUVL 5JUFM 5JUFM )PPGETUVL "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH )PPGETUVL "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH 1BSBHSBBG 1BSBHSBBG 1BSBHSBBG "GEFMJOH "GEFMJOH )PPGETUVL 5JUFM "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH f f f 5JUFM "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH 1BSBHSBBG 1BSBHSBBG 1BSBHSBBG 1BSBHSBBG 1BSBHSBBG 5JUFM 5JUFM "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH 1BSBHSBBG 1BSBHSBBG "GEFMJOH )PPGETUVL 5JUFM 5JUFM 5JUFM "GEFMJOH "GEFMJOH 5JUFM "GEFMJOH "GEFMJOH )PPGETUVL "GEFMJOH "GEFMJOH

*OMFJEFOEF CFQBMJOHFO %FGJOJUJFT FO SFJLXJKEUF 6JUWPFSJOH WBO CJOEFOEF CFTMVJUFO WBO PSHBOFO WBO EF &VSPQFTF (FNFFOTDIBQQFO 7FSLFFS UVTTFO CVSHFST FO CFTUVVSTPSHBOFO "MHFNFOF CFQBMJOHFO (FCSVJL WBO EF UBBM JO IFU CFTUVVSMJKL WFSLFFS 7FSLFFS MBOHT FMFLUSPOJTDIF XFH "MHFNFOF CFQBMJOHFO PWFS CFTMVJUFO *OMFJEFOEF CFQBMJOHFO ;PSHWVMEJHIFJE FO CFMBOHFOBGXFHJOH "EWJTFSJOH 6OJGPSNF PQFOCBSF WPPSCFSFJEJOHTQSPDFEVSF 4BNFOIBOHFOEF CFTMVJUFO "MHFNFFO *OGPSNBUJF $PÚSEJOBUJF WBO CFTMVJUWPSNJOH FO SFDIUTCFTDIFSNJOH #FLFOENBLJOH FO NFEFEFMJOH .PUJWFSJOH #JK[POEFSF CFQBMJOHFO PWFS CFTMVJUFO #FTDIJLLJOHFO %F BBOWSBBH %F WPPSCFSFJEJOH #FTMJTUFSNJKO #FTMJTUFSNJKO %XBOHTPN CJK OJFU UJKEJH CFTMJTTFO 1PTJUJFWF GJDUJFWF CFTDIJLLJOH CJK OJFU UJKEJH CFTMJTTFO 4VCTJEJFT *OMFJEFOEF CFQBMJOHFO )FU TVCTJEJFQMBGPOE %F TVCTJEJFWFSMFOJOH 7FSQMJDIUJOHFO WBO EF TVCTJEJF POUWBOHFS %F TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH *OUSFLLJOH FO XJK[JHJOH #FUBMJOH FO UFSVHWPSEFSJOH 1FS CPFLKBBS WFSTUSFLUF TVCTJEJFT BBO SFDIUTQFSTPOFO *OMFJEFOEF CFQBMJOHFO %F BBOWSBBH %F TVCTJEJFWFSMFOJOH 7FSQMJDIUJOHFO WBO EF TVCTJEJF POUWBOHFS %F TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH #FMFJETSFHFMT #FTUVVSTSFDIUFMJKLF HFMETDIVMEFO 7BTUTUFMMJOH FO JOIPVE WBO EF WFSQMJDIUJOH UPU CFUBMJOH 7FS[VJN FO XFUUFMJKLF SFOUF 7FSKBSJOH "BONBOJOH FO JOWPSEFSJOH CJK EXBOHCFWFM %F BBONBOJOH *OWPSEFSJOH CJK EXBOHCFWFM #F[XBBS FO CFSPFQ )BOEIBWJOH "MHFNFOF CFQBMJOHFO 5PF[JDIU PQ EF OBMFWJOH )FSTUFMTBODUJFT -BTU POEFS CFTUVVSTEXBOH -BTU POEFS EXBOHTPN #FTUVVSMJKLF CPFUF "MHFNFOF CFQBMJOHFO %F QSPDFEVSF "MHFNFOF CFQBMJOHFO PWFS CF[XBBS FO CFSPFQ *OMFJEFOEF CFQBMJOHFO 0WFSJHF BMHFNFOF CFQBMJOHFO

"SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU B "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU E "SU "SU "SU "SU "SU "SU

8 4EV 6JUHFWFST


1

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU )PPGETUVL "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH )PPGETUVL 5JUFM "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH B "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH 5JUFM "GEFMJOH "GEFMJOH B "GEFMJOH "GEFMJOH B "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH B "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH 5JUFM 5JUFM 5JUFM 5JUFM )PPGETUVL 5JUFM "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH 5JUFM "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH )PPGETUVL 5JUFM "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH 5JUFM "GEFMJOH "GEFMJOH "GEFMJOH )PPGETUVL

#JK[POEFSF CFQBMJOHFO PWFS CF[XBBS FO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ #F[XBBSTDISJGU WPPSBGHBBOE BBO CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS #JK[POEFSF CFQBMJOHFO PWFS CF[XBBS #JK[POEFSF CFQBMJOHFO PWFS BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ #JK[POEFSF CFQBMJOHFO PWFS CFSPFQ FO IPHFS CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS "MHFNFOF CFQBMJOHFO PWFS IFU CFSPFQ JO FFSTUF BBOMFH #FWPFHEIFJE #FIBOEFMJOH EPPS FFO FOLFMWPVEJHF NFFSWPVEJHF PG HSPUF LBNFS $PODMVTJF 7FSXJK[JOH WPFHJOH FO TQMJUTJOH 8SBLJOH FO WFSTDIPOJOH WBO SFDIUFST 1BSUJKFO (FUVJHFO EFTLVOEJHFO FO UPMLFO 7FS[FOEJOH WBO TUVLLFO #FIBOEFMJOH WBO IFU CFSPFQ JO FFSTUF BBOMFH (SJGGJFSFDIU "MHFNFOF CFQBMJOH 7PPSPOEFS[PFL #FTUVVSMJKLF MVT 7FSTOFMEF CFIBOEFMJOH 7FSFFOWPVEJHEF CFIBOEFMJOH #FSPFQ CJK OJFU UJKEJH IBOEFMFO 0OEFS[PFL UFS [JUUJOH 6JUTQSBBL 5VTTFOVJUTQSBBL 7PPSMPQJHF WPPS[JFOJOH FO PONJEEFMMJKLF VJUTQSBBL JO EF IPPGE[BBL

"SU

)PHFS CFSPFQ )FS[JFOJOH ,MBDIUCFIBOEFMJOH ,MBDIUCFIBOEFMJOH EPPS FFO CFTUVVSTPSHBBO "MHFNFOF CFQBMJOHFO %F CFIBOEFMJOH WBO LMBBHTDISJGUFO "BOWVMMFOEF CFQBMJOHFO WPPS FFO LMBDIUBEWJFTQSPDFEVSF ,MBDIUCFIBOEFMJOH EPPS FFO PNCVETNBO "MHFNFOF CFQBMJOHFO #FWPFHEIFJE 1SPDFEVSF #FQBMJOHFO PWFS CFTUVVSTPSHBOFO .BOEBBU EFMFHBUJF FO BUUSJCVUJF .BOEBBU %FMFHBUJF "UUSJCVUJF 5PF[JDIU PQ CFTUVVSTPSHBOFO (PFELFVSJOH 7FSOJFUJHJOH 4DIPSTJOH 4MPUCFQBMJOHFO

"SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU

"SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU B "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU "SU B "SU "SU B "SU "SU "SU B "SU "SU "SU B "SU

9

4EV 6JUHFWFST


1 art. 1:2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU

8FU WBO KVOJ IPVEFOEF BMHFNFOF SFHFMT WBO CFTUVVSTSFDIU "MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU 8JK #FBUSJY CJK EF HSBUJF (PET ,POJOHJO EFS /FEFSMBOEFO 1SJOTFT WBO 0SBOKF /BTTBV FO[ FO[ FO[ "MMFO EJF EF[F [VMMFO [JFO PG IPSFO MF[FO TBMVVUÓ” EPFO UF XFUFO "M[P 8JK JO PWFSXFHJOH HFOPNFO IFCCFO EBU JOHFWPMHF BSUJLFM UXFFEF MJE WBO EF (SPOEXFU EF XFU BMHFNFOF SFHFMT WBO CFTUVVSTSFDIU EJFOU WBTU UF TUFMMFO ;P JT IFU EBU 8JK EF 3BBE WBO 4UBUF HFIPPSE FO NFU HFNFFO PWFSMFH EFS 4UBUFO (FOFSBBM IFCCFO HPFEHFWPOEFO FO WFSTUBBO HFMJKL 8JK HPFEWJOEFO FO WFSTUBBO CJK EF[F )PPGETUVL *OMFJEFOEF CFQBMJOHFO 5JUFM %FGJOJUJFT FO SFJLXJKEUF "SU 0OEFS CFTUVVSTPSHBBO XPSEU WFSTUBBO B FFO PSHBBO WBO FFO SFDIUTQFSTPPO EJF LSBDIUFOT QVCMJFLSFDIU JT JOHFTUFME PG C FFO BOEFS QFSTPPO PG DPMMFHF NFU FOJH PQFOCBBS HF[BH CFLMFFE %F WPMHFOEF PSHBOFO QFSTPOFO FO DPMMFHFT XPSEFO OJFU BMT CFTUVVSTPSHBBO BBOHFNFSLU B EF XFUHFWFOEF NBDIU C EF LBNFST FO EF WFSFOJHEF WFSHBEFSJOH EFS 4UBUFO (FOFSBBM D POBGIBOLFMJKLF CJK EF XFU JOHFTUFMEF PSHBOFO EJF NFU SFDIUTQSBBL [JKO CFMBTU BMTNFEF EF 3BBE WPPS EF SFDIUTQSBBL FO IFU $PMMFHF WBO BGHFWBBSEJHEFO E EF 3BBE WBO 4UBUF FO [JKO BGEFMJOHFO F EF "MHFNFOF 3FLFOLBNFS G EF /BUJPOBMF PNCVETNBO FO EF TVCTUJUVVU PNCVETNBOOFO BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE WBO EF 8FU /BUJPOBMF PNCVETNBO FO PNCVETNBOOFO FO PNCVETDPNNJTTJFT BMT CFEPFME JO BSUJLFM POEFSEFFM C H EF WPPS[JUUFST MFEFO HSJGGJFST FO TFDSFUBSJTTFO WBO EF JO EF POEFSEFMFO C UPU FO NFU G CFEPFMEF PSHBOFO EF QSPDVSFVS HFOFSBBM EF QMBBUTWFSWBOHFOE QSPDVSFVS HFOFSBBM FO EF BEWPDBUFO HFOFSBBM CJK EF )PHF 3BBE EF CFTUVSFO WBO EF JO POEFSEFFM D CFEPFMEF PSHBOFO BMTNFEF EF WPPS[JUUFST WBO EJF CFTUVSFO BMTNFEF EF DPNNJTTJFT VJU IFU NJEEFO WBO EF JO EF POEFSEFMFO C UPU FO NFU G CFEPFMEF PSHBOFO I EF DPNNJTTJF WBO UPF[JDIU CFUSFGGFOEF EF JOMJDIUJOHFO FO WFJMJHIFJETEJFOTUFO CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF 8FU PQ EF JOMJDIUJOHFO FO WFJMJHIFJETEJFOTUFO &FO JOHFWPMHF IFU UXFFEF MJE VJUHF[POEFSE PSHBBO QFSTPPO PG DPMMFHF XPSEU XFM BMT CFTUVVST PSHBBO BBOHFNFSLU WPPS [PWFS IFU PSHBBO EF QFSTPPO PG IFU DPMMFHF CFTMVJUFO OFFNU PG IBOEF MJOHFO WFSSJDIU UFO BBO[JFO WBO FFO BNCUFOBBS BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF "NCUFOBSFOXFU BMT [PEBOJH [JKO OBHFMBUFO CFUSFLLJOHFO PG [JKO SFDIUWFSLSJKHFOEFO NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO WPPS IFU MFWFO CFOPFNEF BNCUFOBBS XFSL[BBN CJK EF 3BBE WBO 4UBUF FO [JKO BGEFMJOHFO FO EF "MHFNFOF 3FLFOLBNFS ;JF PPL BSU (FNX BSU #8 #PFL BSU &73. BSU "8 BSU 18 BSU "XC BSU 8FU 30

%F WFSNPHFOTSFDIUFMJKLF HFWPMHFO WBO FFO IBOEFMJOH WBO FFO CFTUVVSTPSHBBO USFGGFO EF SFDIUTQFSTPPO XBBSUPF IFU CFTUVVSTPSHBBO CFIPPSU "SU 0OEFS CFMBOHIFCCFOEF XPSEU WFSTUBBO EFHFOF XJFOT CFMBOH SFDIUTUSFFLT CJK FFO CFTMVJU JT CFUSPLLFO 5FO BBO[JFO WBO CFTUVVSTPSHBOFO XPSEFO EF IVO UPFWFSUSPVXEF CFMBOHFO BMT IVO CFMBOHFO CFTDIPVXE

*OXFSLJOHUSFEJOHTEBUVN [PBMT MBBUTUFMJKL HFXJK[JHE CJK 4UC 10

4EV 6JUHFWFST

Bestuursorgaan

Geen bestuursorgaan

Besluit t.a.v. ambtenaar

Belanghebbende


1 art. 1:3

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU 5FO BBO[JFO WBO SFDIUTQFSTPOFO XPSEFO BMT IVO CFMBOHFO NFEF CFTDIPVXE EF BMHFNFOF FO DPMMFDUJFWF CFMBOHFO EJF [JK LSBDIUFOT IVO EPFMTUFMMJOHFO FO CMJKLFOT IVO GFJUFMJKLF XFSL[BBN IFEFO JO IFU CJK[POEFS CFIBSUJHFO ;JF PPL BSUU U N "XC BSU #8 #PFL BSUU B #8 #PFL

Besluit Beschikking Aanvraag Beleidsregel

Bestuursrechter

Hogerberoepsrechter

Bezwaar

Administratief beroep

Beroep

Beperking reikwijdte hoofdstuk 2 t/m 8 en 10

"SU 0OEFS CFTMVJU XPSEU WFSTUBBO FFO TDISJGUFMJKLF CFTMJTTJOH WBO FFO CFTUVVSTPSHBBO JOIPVEFOEF FFO QVCMJFLSFDIUFMJKLF SFDIUTIBOEFMJOH 0OEFS CFTDIJLLJOH XPSEU WFSTUBBO FFO CFTMVJU EBU OJFU WBO BMHFNFOF TUSFLLJOH JT NFU JO CFHSJQ WBO EF BGXJK[JOH WBO FFO BBOWSBBH EBBSWBO 0OEFS BBOWSBBH XPSEU WFSTUBBO FFO WFS[PFL WBO FFO CFMBOHIFCCFOEF FFO CFTMVJU UF OFNFO 0OEFS CFMFJETSFHFM XPSEU WFSTUBBO FFO CJK CFTMVJU WBTUHFTUFMEF BMHFNFOF SFHFM OJFU [JKOEF FFO BMHFNFFO WFSCJOEFOE WPPSTDISJGU PNUSFOU EF BGXFHJOH WBO CFMBOHFO EF WBTUTUFMMJOH WBO GFJUFO PG EF VJUMFH WBO XFUUFMJKLF WPPSTDISJGUFO CJK IFU HFCSVJL WBO FFO CFWPFHEIFJE WBO FFO CFTUVVSTPSHBBO ;JF PPL BSU "XC BSUU U N #8 #PFL BSU B "83

"SU 0OEFS CFTUVVSTSFDIUFS XPSEU WFSTUBBO FFO POBGIBOLFMJKL CJK EF XFU JOHFTUFME PSHBBO EBU NFU CFTUVVSTSFDIUTQSBBL JT CFMBTU ;JF PPL BSU "XC

0OEFS IPHFSCFSPFQTSFDIUFS XPSEU WFSTUBBO FFO CFTUVVSTSFDIUFS EJF JO IPHFS CFSPFQ PPSEFFMU &FO UPU EF SFDIUFSMJKLF NBDIU CFIPSFOE HFSFDIU XPSEU BMT CFTUVVSTSFDIUFS BBOHFNFSLU WPPS [PWFS IPPGETUVL PG EF 8FU BENJOJTUSBUJFGSFDIUFMJKLF IBOEIBWJOH WFSLFFSTWPPSTDISJGUFO NFU VJU[POEFSJOH WBO IPPGETUVL 7*** WBO UPFQBTTJOH PG WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH JT "SU 0OEFS IFU NBLFO WBO CF[XBBS XPSEU WFSTUBBO IFU HFCSVJL NBLFO WBO EF JOHFWPMHF FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU CFTUBBOEF CFWPFHEIFJE WPPS[JFOJOH UFHFO FFO CFTMVJU UF WSBHFO CJK IFU CFTUVVSTPSHBBO EBU IFU CFTMVJU IFFGU HFOPNFO ;JF PPL BSU "XC

0OEFS IFU JOTUFMMFO WBO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ XPSEU WFSTUBBO IFU HFCSVJL NBLFO WBO EF JOHFWPMHF FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU CFTUBBOEF CFWPFHEIFJE WPPS[JFOJOH UFHFO FFO CFTMVJU UF WSBHFO CJK FFO BOEFS CFTUVVSTPSHBBO EBO IFUXFML IFU CFTMVJU IFFGU HFOPNFO ;JF PPL BSU "XC

0OEFS IFU JOTUFMMFO WBO CFSPFQ XPSEU WFSTUBBO IFU JOTUFMMFO WBO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ EBO XFM WBO CFSPFQ CJK FFO CFTUVVSTSFDIUFS ;JF PPL BSU "XC BSU #FSX BSU 8FU 3W4 BSU 8CCP BSU "83

"SU %F IPPGETUVLLFO UPU FO NFU FO WBO EF[F XFU [JKO OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ B EF PQTQPSJOH FO WFSWPMHJOH WBO TUSBGCBSF GFJUFO BMTNFEF EF UFOVJUWPFSMFHHJOH WBO TUSBGSFDI UFMJKLF CFTMJTTJOHFO C EF UFOVJUWPFSMFHHJOH WBO WSJKIFJETCFOFNFOEF NBBUSFHFMFO PQ HSPOE WBO EF 7SFFNEFMJOHFOXFU D EF UFOVJUWPFSMFHHJOH WBO BOEFSF WSJKIFJETCFOFNFOEF NBBUSFHFMFO JO FFO JOSJDIUJOH EJF JO IPPGE[BBL CFTUFNE JT WPPS EF UFOVJUWPFSMFHHJOH WBO TUSBGSFDIUFMJKLF CFTMJTTJOHFO E CFTMVJUFO FO IBOEFMJOHFO UFS VJUWPFSJOH WBO EF 8FU NJMJUBJS UVDIUSFDIU F CFTMVJUFO FO IBOEFMJOHFO UFS VJUWPFSJOH WBO EF 8FU UPFUTJOH MFWFOTCFÑJOEJHJOH PQ WFS[PFL FO IVMQ CJK [FMGEPEJOH ;JF PPL BSUU 1#8

5JUFM 6JUWPFSJOH WBO CJOEFOEF CFTMVJUFO WBO PSHBOFO WBO EF &VSPQFTF (FNFFOTDIBQQFO

Advies en extern overleg

"SU *OEJFO EPPS FFO CFTUVVSTPSHBBO JOHFWPMHF FOJH XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BEWJFT NPFU XPSEFO HFWSBBHE PG FYUFSO PWFSMFH NPFU XPSEFO HFWPFSE JO[BLF FFO CFTMVJU BMWPSFOT FFO [PEBOJH CFTMVJU LBO XPSEFO HFOPNFO HFMEU EBU WPPSTDISJGU OJFU JOEJFO IFU WPPSHFOPNFO CFTMVJU VJUTMVJUFOE TUSFLU UPU VJUWPFSJOH WBO FFO CJOEFOE CFTMVJU WBO EF 3BBE WBO EF &VSPQFTF 6OJF WBO IFU &VSP QFFT 1BSMFNFOU FO EF 3BBE HF[BNFOMJKL PG WBO EF &VSPQFTF $PNNJTTJF ;JF PPL BSU &( 7FSESBH

)FU FFSTUF MJE JT OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ IFU IPSFO WBO EF 3BBE WBO 4UBUF

11

4EV 6JUHFWFST


1 art. 2:5

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU *OEJFO EPPS FFO CFTUVVSTPSHBBO JOHFWPMHF FOJH XFUUFMJKL WPPSTDISJGU WBO IFU POUXFSQ WBO FFO CFTMVJU LFOOJT NPFU XPSEFO HFHFWFO BMWPSFOT FFO [PEBOJH CFTMVJU LBO XPSEFO HFOPNFO HFMEU EBU WPPSTDISJGU OJFU JOEJFO IFU WPPSHFOPNFO CFTMVJU VJUTMVJUFOE TUSFLU UPU VJUWPFSJOH WBO FFO CJOEFOE CFTMVJU WBO EF 3BBE WBO EF &VSPQFTF 6OJF WBO IFU &VSPQFFT 1BSMFNFOU FO EF 3BBE HF[BNFOMJKL PG WBO EF &VSPQFTF $PNNJTTJF )FU FFSTUF MJE JT OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ EF PWFSMFHHJOH WBO IFU POUXFSQ WBO FFO BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS PG NJOJTUFSJÑMF SFHFMJOH BBO EF 4UBUFO (FOFSBBM JOEJFO B CJK EF XFU JT CFQBBME EBU EPPS PG OBNFOT FFO EFS ,BNFST EFS 4UBUFO (FOFSBBM PG EPPS FFO BBOUBM MFEFO EBBSWBO EF XFOT UF LFOOFO LBO XPSEFO HFHFWFO EBU IFU POEFSXFSQ PG EF JOXFS LJOHUSFEJOH WBO EJF BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS PG NJOJTUFSJÑMF SFHFMJOH CJK EF XFU XPSEU HFSFHFME PG C BSUJLFM [FTEF MJE WBO EF 8FU NJMJFVCFIFFS WBO UPFQBTTJOH JT "SU %F[F UJUFM JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH PQ WPPSTUFMMFO WBO XFU

Kennisgeving vooraf

Uitzondering

Toepassingsbereik

)PPGETUVL 7FSLFFS UVTTFO CVSHFST FO CFTUVVSTPSHBOFO "GEFMJOH "MHFNFOF CFQBMJOHFO "SU &FO JFEFS LBO [JDI UFS CFIBSUJHJOH WBO [JKO CFMBOHFO JO IFU WFSLFFS NFU CFTUVVSTPSHBOFO MBUFO CJKTUBBO PG EPPS FFO HFNBDIUJHEF MBUFO WFSUFHFOXPPSEJHFO ;JF PPL BSU #8 #PFL

)FU CFTUVVSTPSHBBO LBO WBO FFO HFNBDIUJHEF FFO TDISJGUFMJKLF NBDIUJHJOH WFSMBOHFO ;JF PPL BSU "XC BSU "83 BSU (8 BSU 78

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO CJKTUBOE PG WFSUFHFOXPPSEJHJOH EPPS FFO QFSTPPO UFHFO XJF FSOTUJHF CF[XBSFO CFTUBBO XFJHFSFO %F CFMBOHIFCCFOEF FO EF JO IFU FFSTUF MJE CFEPFMEF QFSTPPO XPSEFO WBO EF XFJHFSJOH PO WFSXJKME TDISJGUFMJKL JO LFOOJT HFTUFME )FU FFSTUF MJE JT OJFU WBO UPFQBTTJOH UFO BBO[JFO WBO BEWPDBUFO ;JF PPL BSU "XC f #'#

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO [FOEU HFTDISJGUFO UPU CFIBOEFMJOH XBBSWBO LFOOFMJKL FFO BOEFS CFTUVVST PSHBBO CFWPFHE JT POWFSXJKME EPPS OBBS EBU PSHBBO POEFS HFMJKLUJKEJHF NFEFEFMJOH EBBSWBO BBO EF BG[FOEFS )FU CFTUVVSTPSHBBO [FOEU HFTDISJGUFO EJF OJFU WPPS IFN CFTUFNE [JKO FO EJF PPL OJFU XPSEFO EPPSHF[POEFO [P TQPFEJH NPHFMJKL UFSVH BBO EF BG[FOEFS ;JF PPL BSU "XC

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO WFSWVMU [JKO UBBL [POEFS WPPSJOHFOPNFOIFJE

Bijstand of vertegenwoordiging

Weigering

Doorzending

Onpartijdigheid bestuursorgaan

)FU CFTUVVSTPSHBBO XBBLU FSUFHFO EBU UPU IFU CFTUVVSTPSHBBO CFIPSFOEF PG EBBSWPPS XFSL[BNF QFSTPOFO EJF FFO QFSTPPOMJKL CFMBOH CJK FFO CFTMVJU IFCCFO EF CFTMVJUWPSNJOH CFÕO WMPFEFO ;JF PPL BSU "XC BSU (FNX

"SU &FO JFEFS EJF JT CFUSPLLFO CJK EF VJUWPFSJOH WBO EF UBBL WBO FFO CFTUVVSTPSHBBO FO EBBSCJK EF CFTDIJLLJOH LSJKHU PWFS HFHFWFOT XBBSWBO IJK IFU WFSUSPVXFMJKLF LBSBLUFS LFOU PG SFEFMJKLFSXJKT NPFU WFSNPFEFO FO WPPS XJF OJFU SFFET VJU IPPGEF WBO BNCU CFSPFQ PG XFUUFMJKL WPPSTDISJGU UFS [BLF WBO EJF HFHFWFOT FFO HFIFJNIPVEJOHTQMJDIU HFMEU JT WFSQMJDIU UPU HFIFJNIPVEJOH WBO EJF HFHFWFOT CFIPVEFOT WPPS [PWFS FOJH XFUUFMJKL WPPSTDISJGU IFN UPU NFEFEFMJOH WFSQMJDIU PG VJU [JKO UBBL EF OPPE[BBL UPU NFEFEFMJOH WPPSUWMPFJU )FU FFSTUF MJE JT NFEF WBO UPFQBTTJOH PQ JOTUFMMJOHFO FO EBBSUPF CFIPSFOEF PG EBBSWPPS XFSL[BNF QFSTPOFO EJF EPPS FFO CFTUVVSTPSHBBO XPSEFO CFUSPLLFO CJK EF VJUWPFSJOH WBO [JKO

12 4EV 6JUHFWFST

Geheimhouding


1 art. 2:6

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU UBBL FO PQ JOTUFMMJOHFO FO EBBSUPF CFIPSFOEF PG EBBSWPPS XFSL[BNF QFSTPOFO EJF FFO CJK PG LSBDIUFOT EF XFU UPFHFLFOEF UBBL VJUPFGFOFO ;JF PPL BSU 8W4S BSU 3W0 .JO BSU (FNX BSU 18

"GEFMJOH (FCSVJL WBO EF UBBM JO IFU CFTUVVSMJKL WFSLFFS

Nederlandse taal Andere taal

Friese taal

Friese taal gesproken

Friese taal geschreven

Schriftelijk stuk in Friese taal en in Nederlandse taal

Vertaling in Nederlandse taal

Friese taal bij vergaderingen

"SU #FTUVVSTPSHBOFO FO POEFS IVO WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE XFSL[BNF QFSTPOFO HFCSVJLFO EF /FEFSMBOETF UBBM UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME *O BGXJKLJOH WBO IFU FFSTUF MJE LBO FFO BOEFSF UBBM XPSEFO HFCSVJLU JOEJFO IFU HFCSVJL EBBSWBO EPFMNBUJHFS JT FO EF CFMBOHFO WBO EFSEFO EBBSEPPS OJFU POFWFOSFEJH XPSEFO HFTDIBBE "SU &FO JFEFS LBO EF 'SJFTF UBBM HFCSVJLFO JO IFU WFSLFFS NFU CFTUVVSTPSHBOFO WPPS [PWFS EF[F JO EF QSPWJODJF 'SZTMÉO [JKO HFWFTUJHE )FU FFSTUF MJE HFMEU OJFU JOEJFO IFU CFTUVVSTPSHBBO IFFGU WFS[PDIU EF /FEFSMBOETF UBBM UF HFCSVJLFO PQ EF HSPOE EBU IFU HFCSVJL WBO EF 'SJFTF UBBM UPU FFO POFWFOSFEJHF CFMBTUJOH WBO IFU CFTUVVSMJKL WFSLFFS [PV MFJEFO "SU #FTUVVSTPSHBOFO LVOOFO JO IFU NPOEFMJOH WFSLFFS CJOOFO EF QSPWJODJF 'SZTMÉO EF 'SJFTF UBBM HFCSVJLFO )FU FFSTUF MJE HFMEU OJFU JOEJFO EF XFEFSQBSUJK IFFGU WFS[PDIU EF /FEFSMBOETF UBBM UF HFCSVJLFO PQ EF HSPOE EBU IFU HFCSVJL WBO EF 'SJFTF UBBM UPU FFO POCFWSFEJHFOE WFSMPPQ WBO IFU NPOEFMJOH WFSLFFS [PV MFJEFO "SU *O EF QSPWJODJF 'SZTMÉO HFWFTUJHEF CFTUVVSTPSHBOFO EJF OJFU UPU EF DFOUSBMF PWFSIFJE CFIPSFO LVOOFO SFHFMT TUFMMFO PWFS IFU HFCSVJL WBO EF 'SJFTF UBBM JO TDISJGUFMJKLF TUVLLFO 0O[F .JOJTUFS XJF IFU BBOHBBU LBO WPPS POEFSEFMFO WBO EF DFOUSBMF PWFSIFJE XBBSWBO IFU XFSLUFSSFJO [JDI VJUTUSFLU UPU EF QSPWJODJF 'SZTMÉO PG FFO EFFM EBBSWBO SFHFMT TUFMMFO PWFS IFU HFCSVJL WBO EF 'SJFTF UBBM JO TDISJGUFMJKLF TUVLLFO "SU &FO TDISJGUFMJKL TUVL JO EF 'SJFTF UBBM XPSEU UFWFOT JO EF /FEFSMBOETF UBBM PQHFTUFME JOEJFO IFU B CFTUFNE PG NFEF CFTUFNE JT WPPS CVJUFO EF QSPWJODJF 'SZTMÉO HFWFTUJHEF CFTUVVSTPSHBOFO PG CFTUVVSTPSHBOFO WBO EF DFOUSBMF PWFSIFJE C BMHFNFFO WFSCJOEFOEF WPPSTDISJGUFO PG CFMFJETSFHFMT JOIPVEU PG D JT PQHFTUFME UFS EJSFDUF WPPSCFSFJEJOH WBO EF POEFS C HFOPFNEF WPPSTDISJGUFO PG SFHFMT %F CFLFOENBLJOH NFEFEFMJOH PG UFSJO[BHFMFHHJOH WBO FFO TDISJGUFMJKL TUVL BMT CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE HFTDIJFEU JO JFEFS HFWBM PPL JO EF /FEFSMBOETF UBBM UFO[JK SFEFMJKLFSXJKT LBO XPSEFO BBOHFOPNFO EBU EBBSBBO HFFO CFIPFGUF CFTUBBU "SU *OEJFO FFO TDISJGUFMJKL TUVL JO EF 'SJFTF UBBM JT PQHFTUFME WFSTUSFLU IFU CFTUVVSTPSHBBO EBBSWBO PQ WFS[PFL FFO WFSUBMJOH JO EF /FEFSMBOETF UBBM )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO WPPS IFU WFSUBMFO FFO WFSHPFEJOH WBO UFO IPPHTUF EF LPTUFO WFSMBO HFO 7PPS IFU WFSUBMFO LBO HFFO WFSHPFEJOH XPSEFO WFSMBOHE JOEJFO IFU TDISJGUFMJKL TUVL B EF OPUVMFO WBO EF WFSHBEFSJOH WBO FFO WFSUFHFOXPPSEJHFOE PSHBBO JOIPVEU FO IFU CFMBOH WBO EF WFS[PFLFS SFDIUTUSFFLT CJK IFU HFOPUVMFFSEF JT CFUSPLLFO EBO XFM EF OPUVMFO WBO EF WFSHBEFSJOH WBO FFO WFSUFHFOXPPSEJHFOE PSHBBO JOIPVEU FO EF WBTUTUFMMJOH WBO BMHFNFFO WFSCJOEFOEF WPPSTDISJGUFO PG CFMFJETSFHFMT CFUSFGU PG C FFO CFTMVJU PG BOEFSF IBOEFMJOH JOIPVEU XBBSCJK EF WFS[PFLFS CFMBOHIFCCFOEF JT "SU &FO JFEFS LBO JO WFSHBEFSJOHFO WBO JO EF QSPWJODJF 'SZTMÉO HFWFTUJHEF WFSUFHFOXPPSEJHFOEF PSHBOFO EF 'SJFTF UBBM HFCSVJLFO )FUHFFO JO EF 'SJFTF UBBM JT HF[FHE XPSEU JO EF 'SJFTF UBBM HFOPUVMFFSE

13

4EV 6JUHFWFST


1 art. 3:1

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "GEFMJOH 7FSLFFS MBOHT FMFLUSPOJTDIF XFH "SU *O IFU WFSLFFS UVTTFO CVSHFST FO CFTUVVSTPSHBOFO LBO FFO CFSJDIU FMFLUSPOJTDI XPSEFO WFS[POEFO NJUT EF CFQBMJOHFO WBO EF[F BGEFMJOH JO BDIU XPSEFO HFOPNFO )FU FFSTUF MJE HFMEU OJFU JOEJFO B EJU CJK PG LSBDIUFOT XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JT CFQBBME PG C FFO WPSNWPPSTDISJGU [JDI UFHFO FMFLUSPOJTDIF WFS[FOEJOH WFS[FU "SU &FO CFTUVVSTPSHBBO LBO FFO CFSJDIU EBU UPU FFO PG NFFS HFBESFTTFFSEFO JT HFSJDIU FMFLUSPOJTDI WFS[FOEFO WPPS [PWFS EF HFBESFTTFFSEF LFOCBBS IFFGU HFNBBLU EBU IJK MBOHT EF[F XFH WPMEPFOEF CFSFJLCBBS JT 5FO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME HFTDIJFEU EF WFS[FOEJOH WBO CFSJDIUFO EJF OJFU UPU FFO PG NFFS HFBESFTTFFSEFO [JKO HFSJDIU OJFU VJUTMVJUFOE FMFLUSPOJTDI *OEJFO FFO CFTUVVSTPSHBBO FFO CFSJDIU FMFLUSPOJTDI WFS[FOEU HFTDIJFEU EJU PQ FFO WPMEPFOEF CFUSPVXCBSF FO WFSUSPVXFMJKLF NBOJFS HFMFU PQ EF BBSE FO EF JOIPVE WBO IFU CFSJDIU FO IFU EPFM XBBSWPPS IFU XPSEU HFCSVJLU "SU &FO CFSJDIU LBO FMFLUSPOJTDI OBBS FFO CFTUVVSTPSHBBO XPSEFO WFS[POEFO WPPS [PWFS IFU CFTUVVSTPSHBBO LFOCBBS IFFGU HFNBBLU EBU EF[F XFH JT HFPQFOE )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO OBEFSF FJTFO TUFMMFO BBO IFU HFCSVJL WBO EF FMFLUSPOJTDIF XFH &FO CFTUVVSTPSHBBO LBO FMFLUSPOJTDI WFSTDIBGUF HFHFWFOT FO CFTDIFJEFO XFJHFSFO WPPS [PWFS EF BBOWBBSEJOH EBBSWBO UPU FFO POFWFOSFEJHF CFMBTUJOH WPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO [PV MFJEFO &FO CFTUVVSTPSHBBO LBO FFO FMFLUSPOJTDI WFS[POEFO CFSJDIU XFJHFSFO WPPS [PWFS EF CFUSPVX CBBSIFJE PG WFSUSPVXFMJKLIFJE WBO EJU CFSJDIU POWPMEPFOEF JT HFXBBSCPSHE HFMFU PQ EF BBSE FO EF JOIPVE WBO IFU CFSJDIU FO IFU EPFM XBBSWPPS IFU XPSEU HFCSVJLU )FU CFTUVVSTPSHBBO EFFMU FFO XFJHFSJOH PQ HSPOE WBO EJU BSUJLFM [P TQPFEJH NPHFMJKL BBO EF BG[FOEFS NFEF "SU "BO IFU WFSFJTUF WBO POEFSUFLFOJOH JT WPMEBBO EPPS FFO FMFLUSPOJTDIF IBOEUFLFOJOH JOEJFO EF NFUIPEF EJF EBBSCJK WPPS BVUIFOUJGJDBUJF JT HFCSVJLU WPMEPFOEF CFUSPVXCBBS JT HFMFU PQ EF BBSE FO EF JOIPVE WBO IFU FMFLUSPOJTDIF CFSJDIU FO IFU EPFM XBBSWPPS IFU XPSEU HFCSVJLU %F BSUJLFMFO B UXFFEF UPU FO NFU [FTEF MJE FO C WBO #PFL WBO IFU #VSHFSMJKL 8FUCPFL [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH WPPS [PWFS EF BBSE WBO IFU CFSJDIU [JDI EBBSUFHFO OJFU WFS[FU #JK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU LVOOFO BBOWVMMFOEF FJTFO XPSEFO HFTUFME "SU "MT UJKETUJQ XBBSPQ FFO CFSJDIU EPPS FFO CFTUVVSTPSHBBO FMFLUSPOJTDI JT WFS[POEFO HFMEU IFU UJKETUJQ XBBSPQ IFU CFSJDIU FFO TZTUFFN WPPS HFHFWFOTWFSXFSLJOH CFSFJLU XBBSWPPS IFU CF TUVVSTPSHBBO HFFO WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE ESBBHU PG JOEJFO IFU CFTUVVSTPSHBBO FO EF HFBESFTTFFSEF HFCSVJL NBLFO WBO IFU[FMGEF TZTUFFN WPPS HFHFWFOTWFSXFSLJOH IFU UJKETUJQ XBBSPQ IFU CFSJDIU UPFHBOLFMJKL XPSEU WPPS EF HFBESFTTFFSEF "MT UJKETUJQ XBBSPQ FFO CFSJDIU EPPS FFO CFTUVVSTPSHBBO FMFLUSPOJTDI JT POUWBOHFO HFMEU IFU UJKETUJQ XBBSPQ IFU CFSJDIU [JKO TZTUFFN WPPS HFHFWFOTWFSXFSLJOH IFFGU CFSFJLU

Elektronische verzending

Elektronische verzending door bestuursorgaan

Elektronische verzending naar bestuursorgaan

Ondertekening

Tijdstip van verzending

)PPGETUVL "MHFNFOF CFQBMJOHFO PWFS CFTMVJUFO "GEFMJOH *OMFJEFOEF CFQBMJOHFO "SU 0Q CFTMVJUFO JOIPVEFOEF BMHFNFFO WFSCJOEFOEF WPPSTDISJGUFO B JT BGEFMJOH TMFDIUT WBO UPFQBTTJOH WPPS [PWFS EF BBSE WBO EF CFTMVJUFO [JDI EBBSUFHFO OJFU WFS[FU C [JKO EF BGEFMJOHFO FO OJFU WBO UPFQBTTJOH 0Q BOEFSF IBOEFMJOHFO WBO CFTUVVSTPSHBOFO EBO CFTMVJUFO [JKO EF BGEFMJOHFO UPU FO NFU WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH WPPS [PWFS EF BBSE WBO EF IBOEFMJOHFO [JDI EBBSUFHFO OJFU WFS[FU ;JF PPL BSU #8 #PFL

14 4EV 6JUHFWFST

Toepassingsbereik

Schakelbepaling


1 art. 3:2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "GEFMJOH ;PSHWVMEJHIFJE FO CFMBOHFOBGXFHJOH

Zorgvuldige voorbereiding

Détournement de pouvoir

Belangenafweging

Evenredigheid

"SU #JK EF WPPSCFSFJEJOH WBO FFO CFTMVJU WFSHBBSU IFU CFTUVVSTPSHBBO EF OPEJHF LFOOJT PNUSFOU EF SFMFWBOUF GFJUFO FO EF BG UF XFHFO CFMBOHFO ;JF PPL BSUU "XC

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO HFCSVJLU EF CFWPFHEIFJE UPU IFU OFNFO WBO FFO CFTMVJU OJFU WPPS FFO BOEFS EPFM EBO XBBSWPPS EJF CFWPFHEIFJE JT WFSMFFOE ;JF PPL BSU #8 #PFL

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO XFFHU EF SFDIUTUSFFLT CJK IFU CFTMVJU CFUSPLLFO CFMBOHFO BG WPPS [PWFS OJFU VJU FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG VJU EF BBSE WBO EF VJU UF PFGFOFO CFWPFHEIFJE FFO CFQFSLJOH WPPSUWMPFJU %F WPPS FFO PG NFFS CFMBOHIFCCFOEFO OBEFMJHF HFWPMHFO WBO FFO CFTMVJU NPHFO OJFU POF WFOSFEJH [JKO JO WFSIPVEJOH UPU EF NFU IFU CFTMVJU UF EJFOFO EPFMFO "GEFMJOH "EWJTFSJOH

Adviseur

Adviestermijn

Gegevens

Naamsbekendheid

Integriteit

Toepassingsbereik

"SU *O EF[F BGEFMJOH XPSEU WFSTUBBO POEFS BEWJTFVS FFO QFSTPPO PG DPMMFHF CJK PG LSBDIUFOT XFUUFMJKL WPPSTDISJGU CFMBTU NFU IFU BEWJTFSFO JO[BLF EPPS FFO CFTUVVSTPSHBBO UF OFNFO CFTMVJUFO FO OJFU XFSL[BBN POEFS WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE WBO EBU CFTUVVSTPSHBBO %F[F BGEFMJOH JT OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ IFU IPSFO WBO EF 3BBE WBO 4UBUF ;JF PPL BSUU "XC BSU 8.#

"SU *OEJFO BBO EF BEWJTFVS OJFU SFFET CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU FFO UFSNJKO JT HFTUFME LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO BBOHFWFO CJOOFO XFMLF UFSNJKO FFO BEWJFT XPSEU WFSXBDIU %F[F UFSNJKO NBH OJFU [PEBOJH LPSU [JKO EBU EF BEWJTFVS [JKO UBBL OJFU OBBS CFIPSFO LBO WFSWVMMFO *OEJFO IFU BEWJFT OJFU UJKEJH XPSEU VJUHFCSBDIU TUBBU IFU FOLFMF POUCSFLFO EBBSWBO OJFU JO EF XFH BBO IFU OFNFO WBO IFU CFTMVJU "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO XBBSBBO BEWJFT XPSEU VJUHFCSBDIU TUFMU BBO EF BEWJTFVS BM EBO OJFU PQ WFS[PFL EF HFHFWFOT UFS CFTDIJLLJOH EJF OPEJH [JKO WPPS FFO HPFEF WFSWVMMJOH WBO EJFOT UBBL "SUJLFM WBO EF 8FU PQFOCBBSIFJE WBO CFTUVVS JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH ;JF PPL BSUU B 80#

"SU *O PG CJK IFU CFTMVJU XPSEU EF BEWJTFVS WFSNFME EJF BEWJFT IFFGU VJUHFCSBDIU "SU *OEJFO FFO CFTMVJU CFSVTU PQ FFO POEFS[PFL OBBS GFJUFO FO HFESBHJOHFO EBU EPPS FFO BEWJTFVS JT WFSSJDIU EJFOU IFU CFTUVVSTPSHBBO [JDI FSWBO UF WFSHFXJTTFO EBU EJU POEFS[PFL PQ [PSHWVMEJHF XJK[F IFFGU QMBBUTHFWPOEFO "SU B %F[F BGEFMJOH JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH PQ WPPSTUFMMFO WBO XFU "GEFMJOH 6OJGPSNF PQFOCBSF WPPSCFSFJEJOHTQSPDFEVSF

Procedure voorbereiding besluit

"SU %F[F BGEFMJOH JT WBO UPFQBTTJOH PQ EF WPPSCFSFJEJOH WBO CFTMVJUFO JOEJFO EBU CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK CFTMVJU WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO JT CFQBBME 5FO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK CFTMVJU WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO BOEFST JT CFQBBME JT EF[F BGEFMJOH OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ EF WPPSCFSFJEJOH WBO FFO CFTMVJU JOIPVEFOEF EF BGXJK[JOH WBO FFO BBOWSBBH UPU JOUSFLLJOH PG XJK[JHJOH WBO FFO CFTMVJU "GEFMJOH JT NFEF WBO UPFQBTTJOH PQ BOEFSF CFTMVJUFO EBO CFTDIJLLJOHFO JOEJFO EF[F PQ BBOWSBBH XPSEFO HFOPNFO FO WPPSCFSFJE 15 PWFSFFOLPNTUJH EF[F BGEFMJOH

4EV 6JUHFWFST


1 art. 3:17

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU *OEJFO EF[F BGEFMJOH WBO UPFQBTTJOH JT PQ EF WPPSCFSFJEJOH WBO FFO CFTMVJU JT QBSBHSBBG OJFU WBO UPFQBTTJOH "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO MFHU IFU POUXFSQ WBO IFU UF OFNFO CFTMVJU NFU EF EBBSPQ CFUSFLLJOH IFCCFOEF TUVLLFO EJF SFEFMJKLFSXJKT OPEJH [JKO WPPS FFO CFPPSEFMJOH WBO IFU POUXFSQ UFS JO[BHF ;JF PPL BSUU "XC BSU 80#

"SUJLFM WBO EF 8FU PQFOCBBSIFJE WBO CFTUVVS JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH *OEJFO PQ HSPOE EBBSWBO CFQBBMEF TUVLLFO OJFU UFS JO[BHF XPSEFO HFMFHE XPSEU EBBSWBO NFEFEFMJOH HFEBBO ;JF PPL BSUU "XC

5FHFO WFSHPFEJOH WBO UFO IPPHTUF EF LPTUFO WFSTUSFLU IFU CFTUVVSTPSHBBO BGTDISJGU WBO EF UFS JO[BHF HFMFHEF TUVLLFO ;JF PPL BSU "XC

%F TUVLLFO MJHHFO UFS JO[BHF HFEVSFOEF EF JO BSUJLFM FFSTUF MJE CFEPFMEF UFSNJKO "SU 7PPSBGHBBOE BBO EF UFSJO[BHFMFHHJOH HFFGU IFU CFTUVVSTPSHBBO JO FFO PG NFFS EBH OJFVXT PG IVJT BBO IVJTCMBEFO PG PQ FFO BOEFSF HFTDIJLUF XJK[F LFOOJT WBO IFU POUXFSQ 7PMTUBBO LBO XPSEFO NFU IFU WFSNFMEFO WBO EF [BLFMJKLF JOIPVE *OEJFO IFU FFO CFTMVJU WBO FFO UPU EF DFOUSBMF PWFSIFJE CFIPSFOE CFTUVVSTPSHBBO CFUSFGU XPSEU EF LFOOJTHFWJOH JO JFEFS HFWBM JO EF 4UBBUTDPVSBOU HFQMBBUTU UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME *O EF LFOOJTHFWJOH XPSEU WFSNFME B XBBS FO XBOOFFS EF TUVLLFO UFS JO[BHF [VMMFO MJHHFO C XJF JO EF HFMFHFOIFJE XPSEFO HFTUFME PN [JFOTXJK[FO OBBS WPSFO UF CSFOHFO D PQ XFMLF XJK[F EJU LBO HFTDIJFEFO E JOEJFO UPFQBTTJOH JT HFHFWFO BBO BSUJLFM UXFFEF MJE EF UFSNJKO XBBSCJOOFO IFU CFTMVJU [BM XPSEFO HFOPNFO

Terinzagelegging ontwerp besluit

Bekendmaking ontwerp

"SU *OEJFO IFU CFTMVJU UPU FFO PG NFFS CFMBOHIFCCFOEFO [BM [JKO HFSJDIU [FOEU IFU CFTUVVSTPSHBBO WPPSBGHBBOE BBO EF UFSJO[BHFMFHHJOH IFU POUXFSQ UPF BBO IFO POEFS XJF CFHSFQFO EF BBOWSBHFS "SUJLFM EFSEF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH

Toezending aan belanghebbenden

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO WVMU EF UFS JO[BHF HFMFHEF TUVLLFO BBO NFU OJFVXF SFMFWBOUF TUVLLFO FO HFHFWFOT "SUJLFM UXFFEF UPU FO NFU WJFSEF MJE JT WBO UPFQBTTJOH

Aanvulling relevante stukken

"SU #FMBOHIFCCFOEFO LVOOFO CJK IFU CFTUVVSTPSHBBO OBBS LFV[F TDISJGUFMJKL PG NPOEFMJOH IVO [JFOTXJK[F PWFS IFU POUXFSQ OBBS WPSFO CSFOHFO #JK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO LBO XPSEFO CFQBBME EBU PPL BBO BOEFSFO EF HFMFHFOIFJE NPFU XPSEFO HFCPEFO IVO [JFOTXJK[F OBBS WPSFO UF CSFOHFO *OEJFO IFU FFO CFTMVJU PQ BBOWSBBH CFUSFGU TUFMU IFU CFTUVVSTPSHBBO EF BBOWSBHFS [P OPEJH JO EF HFMFHFOIFJE UF SFBHFSFO PQ EF OBBS WPSFO HFCSBDIUF [JFOTXJK[FO *OEJFO IFU FFO CFTMVJU UPU XJK[JHJOH PG JOUSFLLJOH WBO FFO CFTMVJU CFUSFGU TUFMU IFU CFTUVVST PSHBBO EFHFOF UPU XJF IFU UF XJK[JHFO PG JO UF USFLLFO CFTMVJU JT HFSJDIU [P OPEJH JO EF HFMFHFOIFJE UF SFBHFSFO PQ EF OBBS WPSFO HFCSBDIUF [JFOTXJK[FO "SU %F UFSNJKO WPPS IFU OBBS WPSFO CSFOHFO WBO [JFOTXJK[FO FO IFU VJUCSFOHFO WBO BEWJF[FO BMT CFEPFME JO BGEFMJOH CFESBBHU [FT XFLFO UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU FFO MBOHFSF UFSNJKO JT CFQBBME %F UFSNJKO WBOHU BBO NFU JOHBOH WBO EF EBH XBBSPQ IFU POUXFSQ UFS JO[BHF JT HFMFHE 0Q TDISJGUFMJKL OBBS WPSFO HFCSBDIUF [JFOTXJK[FO [JKO EF BSUJLFMFO FO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "SU 7BO IFUHFFO PWFSFFOLPNTUJH BSUJLFM NPOEFMJOH OBBS WPSFO JT HFCSBDIU XPSEU FFO WFSTMBH HFNBBLU

16 4EV 6JUHFWFST

Betrokkenheid derden

Termijn geven van zienswijze en advies

Verslag


1 art. 3:18 Termijn besluit op aanvraag

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU *OEJFO IFU FFO CFTMVJU PQ BBOWSBBH CFUSFGU OFFNU IFU CFTUVVSTPSHBBO IFU CFTMVJU [P TQPFEJH NPHFMJKL EPDI VJUFSMJKL [FT NBBOEFO OB POUWBOHTU WBO EF BBOWSBBH *OEJFO EF BBOWSBBH FFO [FFS JOHFXJLLFME PG PNTUSFEFO POEFSXFSQ CFUSFGU LBO IFU CFTUVVST PSHBBO BMWPSFOT FFO POUXFSQ UFS JO[BHF UF MFHHFO CJOOFO BDIU XFLFO OB POUWBOHTU WBO EF BBOWSBBH EF JO IFU FFSTUF MJE CFEPFMEF UFSNJKO NFU FFO SFEFMJKLF UFSNJKO WFSMFOHFO 7PPSEBU IFU CFTUVVSTPSHBBO FFO CFTMVJU UPU WFSMFOHJOH OFFNU TUFMU IFU EF BBOWSBHFS JO EF HFMFHFOIFJE [JKO [JFOTXJK[F EBBSPWFS OBBS WPSFO UF CSFOHFO *O BGXJKLJOH WBO IFU FFSTUF MJE OFFNU IFU CFTUVVSTPSHBBO IFU CFTMVJU VJUFSMJKL UXBBMG XFLFO OB EF UFSJO[BHFMFHHJOH WBO IFU POUXFSQ JOEJFO IFU FFO CFTMVJU CFUSFGU B JO[BLF JOUSFLLJOH WBO FFO CFTMVJU C JO[BLF XJK[JHJOH WBO FFO CFTMVJU FO EF BBOWSBBH JT HFEBBO EPPS FFO BOEFS EBO EFHFOF UPU XJF IFU UF XJK[JHFO CFTMVJU JT HFSJDIU *OEJFO HFFO [JFOTXJK[FO OBBS WPSFO [JKO HFCSBDIU EPFU IFU CFTUVVSTPSHBBO EBBSWBO [P TQPFEJH NPHFMJKL OBEBU EF UFSNJKO WPPS IFU OBBS WPSFO CSFOHFO WBO [JFOTXJK[FO JT WFSTUSFLFO NFEFEFMJOH PQ EF XJK[F CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF FO UXFFEF MJE *O BGXJKLJOH WBO IFU FFSTUF PG EFSEF MJE OFFNU IFU CFTUVVSTPSHBBO IFU CFTMVJU JO EBU HFWBM CJOOFO WJFS XFLFO OBEBU EF UFSNJKO WPPS IFU OBBS WPSFO CSFOHFO WBO [JFOTXJK[FO JT WFSTUSFLFO "GEFMJOH 4BNFOIBOHFOEF CFTMVJUFO 1BSBHSBBG "MHFNFFO

Reikwijdte

"SU %F[F BGEFMJOH JT WBO UPFQBTTJOH PQ CFTMVJUFO EJF OPEJH [JKO PN FFO CFQBBMEF BDUJWJUFJU UF NPHFO WFSSJDIUFO FO PQ CFTMVJUFO EJF TUSFLLFO UPU IFU WBTUTUFMMFO WBO FFO GJOBODJร MF BBOTQSBBL NFU IFU PPH PQ EJF BDUJWJUFJU 1BSBHSBBG *OGPSNBUJF

Informatieverschaffing

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO CFWPSEFSU EBU FFO BBOWSBHFS JO LFOOJT XPSEU HFTUFME WBO BOEFSF PQ BBOWSBBH UF OFNFO CFTMVJUFO XBBSWBO IFU CFTUVVSTPSHBBO SFEFMJKLFSXJKT LBO BBOOFNFO EBU EF[F OPEJH [JKO WPPS EF EPPS EF BBOWSBHFS UF WFSSJDIUFO BDUJWJUFJU #JK EF LFOOJTHFWJOH XPSEU QFS CFTMVJU JO JFEFS HFWBM WFSNFME B OBBN FO BESFT WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO CFWPFHE UPU IFU OFNFO WBO IFU CFTMVJU C LSBDIUFOT XFML XFUUFMJKL WPPSTDISJGU IFU CFTMVJU XPSEU HFOPNFO 1BSBHSBBG $Pร SEJOBUJF WBO CFTMVJUWPSNJOH FO SFDIUTCFTDIFSNJOH

Toepasselijkheid

Coรถrdinerend bestuursorgaan

Coรถrdinatie en medewerking

"SU %F[F QBSBHSBBG JT WBO UPFQBTTJOH PQ CFTMVJUFO UFO BBO[JFO XBBSWBO EJU JT CFQBBME B CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG C CJK CFTMVJU WBO EF UPU IFU OFNFO WBO EJF CFTMVJUFO CFWPFHEF CFTUVVSTPSHBOFO %F[F QBSBHSBBG JT OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ CFTMVJUFO BMT CFEPFME JO BSUJLFM UXFFEF MJE PG UFO BBO[JFO XBBSWBO CJK PG LSBDIUFOT XFUUFMJKL WPPSTDISJGU FFO QFSJPEF JT WBTUHFTUFME OB BGMPPQ XBBSWBO XPSEU CFTMJTU PQ BBOWSBHFO EJF JO EJF QFSJPEF [JKO JOHFEJFOE "SU #JK PG LSBDIUFOT IFU JO BSUJLFM FFSTUF MJE POEFSEFFM B CFEPFMEF XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK IFU JO BSUJLFM FFSTUF MJE POEFSEFFM C CFEPFMEF CFTMVJU XPSEU FFO WBO EF CFUSPLLFO CFTUVVST PSHBOFO BBOHFXF[FO BMT DPร SEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO "SU )FU DPร SEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO CFWPSEFSU FFO EPFMNBUJHF FO TBNFOIBOHFOEF CFTMVJUWPS NJOH XBBSCJK EF CFTUVVSTPSHBOFO CJK EF CFPPSEFMJOH WBO EF BBOWSBHFO JO JFEFS HFWBM SFLFOJOH IPVEFO NFU EF POEFSMJOHF TBNFOIBOH EBBSUVTTFO FO UFWFOT MFUUFO PQ EF TBNFOIBOH UVTTFO EF UF OFNFO CFTMVJUFO %F BOEFSF CFUSPLLFO CFTUVVSTPSHBOFO WFSMFOFO EF NFEFXFSLJOH EJF WPPS IFU XFMTMBHFO WBO FFO EPFMNBUJHF FO TBNFOIBOHFOEF CFTMVJUWPSNJOH OPEJH JT

17

4EV 6JUHFWFST


1 art. 3:28

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU %F CFTMVJUFO XPSEFO [PWFFM NPHFMJKL HFMJKLUJKEJH BBOHFWSBBHE NFU EJFO WFSTUBOEF EBU EF MBBUTUF BBOWSBBH OJFU MBUFS XPSEU JOHFEJFOE EBO [FT XFLFO OB POUWBOHTU WBO EF FFSTUF BBOWSBBH %F BBOWSBHFO XPSEFO JOHFEJFOE CJK IFU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO )FU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO [FOEU UFSTUPOE OB POUWBOHTU WBO EF BBOWSBHFO FFO BGTDISJGU EBBSWBO BBO EF CFWPFHEF CFTUVVSTPSHBOFO *OEJFO FFO BBOWSBBH WPPS FFO WBO EF CFTMVJUFO POUCSFFLU TUFMU IFU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVST PSHBBO EF BBOWSBHFS JO EF HFMFHFOIFJE EF POUCSFLFOEF BBOWSBBH CJOOFO FFO EPPS IFU DPÚSEJ OFSFOE CFTUVVSTPSHBBO UF CFQBMFO UFSNJKO JO UF EJFOFO *OEJFO EF POUCSFLFOEF BBOWSBBH OJFU UJKEJH XPSEU JOHFEJFOE JT IFU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO CFWPFHE PN EF[F QBSBHSBBG UFO BBO[JFO WBO CFQBBMEF CFTMVJUFO CVJUFO UPFQBTTJOH UF MBUFO *O EBU HFWBM XPSEU WPPS EF UPFQBTTJOH WBO CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU HFSFHFMEF UFSNJKOFO IFU UJKETUJQ XBBSPQ UPU IFU CVJUFO UPFQBTTJOH MBUFO XPSEU CFTMJTU HFMJKLHFTUFME NFU IFU UJKETUJQ WBO POUWBOHTU WBO EF BBOWSBBH #JK IFU JO BSUJLFM FFSTUF MJE POEFSEFFM B CFEPFMEF XFUUFMJKL WPPSTDISJGU LBO XPSEFO CFQBBME EBU EF BBOWSBBH WPPS FFO CFTMVJU OJFU XPSEU CFIBOEFME JOEJFO OJFU UFWFOT EF BBOWSBBH WPPS FFO BOEFS CFTMVJU JT JOHFEJFOE "SU 0OWFSNJOEFSE BSUJLFM EFSEF FO WJFSEF MJE WBOHU EF UFSNJKO WPPS IFU OFNFO WBO EF CFTMVJUFO BBO NFU JOHBOH WBO EF EBH XBBSPQ EF MBBUTUF BBOWSBBH JT POUWBOHFO "SU *OEJFO PQ EF WPPSCFSFJEJOH WBO FFO WBO EF CFTMVJUFO BGEFMJOH WBO UPFQBTTJOH JT JT EJF BGEFMJOH WBO UPFQBTTJOH PQ EF WPPSCFSFJEJOH WBO BMMF CFTMVJUFO NFU JOBDIUOFNJOH WBO IFU WPM HFOEF B EF JOHFWPMHF EF BSUJLFMFO FO FFSTUF MJE POEFSEFFM B WFSFJTUF UFSJO[BHFMFHHJOH HF TDIJFEU JO JFEFS HFWBM UFO LBOUPSF WBO IFU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO C IFU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO ESBBHU FS [PSH WPPS EBU EF HFMFHFOIFJE UPU IFU NPOEFMJOH OBBS WPSFO CSFOHFO WBO [JFOTXJK[FO XPSEU HFHFWFO NFU CFUSFLLJOH UPU EF POUXFSQFO WBO BMMF CFTMVJUFO HF[BNFOMJKL D [JFOTXJK[FO LVOOFO JO JFEFS HFWBM CJK IFU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO OBBS WPSFO XPSEFO HFCSBDIU E JOEJFO PWFS IFU POUXFSQ WBO FFO WBO EF CFTMVJUFO [JFOTXJK[FO OBBS WPSFO LVOOFO XPSEFO HFCSBDIU EPPS FFO JFEFS HFMEU EJU FWFOFFOT NFU CFUSFLLJOH UPU EF POUXFSQFO WBO EF BOEFSF CFTMVJUFO F EF JOHFWPMHF EJF BGEFMJOH FO BGEFMJOH WFSFJTUF NFEFEFMJOHFO LFOOJTHFWJOHFO FO UPF[FO EJOHFO HFTDIJFEFO EPPS IFU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO G BMMF CFTMVJUFO XPSEFO HFOPNFO CJOOFO EF UFSNJKO EJF HFMEU WPPS IFU CFTMVJU NFU EF MBOHTUF CFTMJTUFSNJKO H EF EBH WBO UFSJO[BHFMFHHJOH CJK IFU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO JT CFQBMFOE WPPS EF BBOWBOH WBO EF CFSPFQTUFSNJKO JOHFWPMHF BSUJLFM WJFSEF MJE *OEJFO BGEFMJOH OJFU WBO UPFQBTTJOH JT HFTDIJFEU EF WPPSCFSFJEJOH NFU UPFQBTTJOH PG PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH WBO BGEFMJOH FO EF POEFSEFMFO C UPU FO NFU G WBO IFU FFSTUF MJE WBO EJU BSUJLFM "SU %F CFWPFHEF CFTUVVSTPSHBOFO [FOEFO EF EPPS IFO HFOPNFO CFTMVJUFO UPF BBO IFU DPÚSEJ OFSFOE CFTUVVSTPSHBBO )FU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO NBBLU EF CFTMVJUFO HFMJKLUJKEJH CFLFOE FO MFHU EF[F HFMJKL UJKEJH UFS JO[BHF "SU *OEJFO UFHFO FFO WBO EF CFTMVJUFO CF[XBBS LBO XPSEFO HFNBBLU PG BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME HFTDIJFEU EJU EPPS IFU JOEJFOFO WBO IFU CF[XBBS PG CFSPFQTDISJGU CJK IFU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO )FU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO [FOEU UFSTUPOE OB POUWBOHTU WBO IFU CF[XBBS PG CFSPFQTDISJGU FFO BGTDISJGU EBBSWBO BBO IFU CFWPFHEF CFTUVVSTPSHBBO %F CFWPFHEF CFTUVVSTPSHBOFO [FOEFO EF EPPS IFO HFOPNFO CFTMJTTJOHFO PQ CF[XBBS PG CFSPFQ UPF BBO IFU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO )FU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO NBBLU EF CFTMJTTJOHFO HFMJKLUJKEJH CFLFOE FO EPFU EF JOHFWPMHF BSUJLFM EFSEF MJE PG WJFSEF MJE WFSFJTUF NFEFEFMJOHFO &FO CFTMJTTJOH PQ FFO WFS[PFL JO UF TUFNNFO NFU SFDIUTUSFFLT CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS BMT CFEPFME JO BSUJLFM B WJFSEF MJE XPSEU HFOPNFO EPPS IFU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO 0OWFSNJOEFSE BSUJLFM B UXFFEF MJE XJKTU IFU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO IFU WFS[PFL JO JFEFS HFWBM BG JOEJFO UFHFO FFO WBO EF BOEFSF CFTMVJUFO FFO CF[XBBSTDISJGU JT JOHFEJFOE XBBSJO FFO[FMGEF WFS[PFL POUCSFFLU 18 4EV 6JUHFWFST

Indiening aanvragen

Aanvang beslistermijn

Voorbereiding

Bekendmaking

Bezwaar en administratief beroep


1 art. 3:29 Beroep bij administratieve rechter

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU *OEJFO UFHFO FFO PG NFFS WBO EF CFTMVJUFO CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME CJK EF SFDIUCBOL TUBBU UFHFO BMMF CFTMVJUFO CFSPFQ PQFO CJK EF SFDIUCBOL CJOOFO IFU SFDIUTHFCJFE XBBSWBO IFU DPÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO [JKO [FUFM IFFGU *OEJFO UFHFO BMMF CFTMVJUFO CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME CJK FFO BOEFSF CFTUVVSTSFDIUFS EBO EF SFDIUCBOL TUBBU UFHFO BMMF CFTMVJUFO CFSPFQ PQFO CJK B EF "GEFMJOH CFTUVVSTSFDIUTQSBBL WBO EF 3BBE WBO 4UBUF JOEJFO UFHFO FFO PG NFFS WBO EF CFTMVJUFO CJK EF "GEFMJOH CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME C IFU $PMMFHF WBO #FSPFQ WPPS IFU CFESJKGTMFWFO JOEJFO UFHFO FFO PG NFFS WBO EF CFTMVJUFO CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME CJK IFU $PMMFHF FO POEFSEFFM B OJFU WBO UPFQBTTJOH JT D EF $FOUSBMF 3BBE WBO #FSPFQ JOEJFO UFHFO FFO PG NFFS WBO EF CFTMVJUFO CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME CJK EF $FOUSBMF 3BBE WBO #FSPFQ FO EF POEFSEFMFO B FO C OJFU WBO UPFQBTTJOH [JKO *OEJFO UFHFO EF VJUTQSBBL WBO EF SFDIUCBOL JO[BLF FFO PG NFFS CFTMVJUFO IPHFS CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME CJK B EF "GEFMJOH CFTUVVSTSFDIUTQSBBL WBO EF 3BBE WBO 4UBUF TUBBU JO[BLF BMMF CFTMVJUFO IPHFS CFSPFQ PQFO CJK EF "GEFMJOH C IFU $PMMFHF WBO #FSPFQ WPPS IFU CFESJKGTMFWFO FO POEFSEFFM B OJFU WBO UPFQBTTJOH JT TUBBU JO[BLF BMMF CFTMVJUFO IPHFS CFSPFQ PQFO CJK IFU $PMMFHF D EF $FOUSBMF 3BBE WBO #FSPFQ FO EF POEFSEFMFO B FO C OJFU WBO UPFQBTTJOH [JKO TUBBU JO[BLF BMMF CFTMVJUFO IPHFS CFSPFQ PQFO CJK EF $FOUSBMF 3BBE WBO #FSPFQ %F JOHFWPMHF IFU FFSTUF MJE CFWPFHEF SFDIUCBOL PG EF JOHFWPMHF IFU UXFFEF PG EFSEF MJE CF WPFHEF CFTUVVSTSFDIUFS LBO EF CFIBOEFMJOH WBO EF CFSPFQFO JO FFSTUF BBOMFH EBO XFM EF IPHFS CFSPFQFO WFSXJK[FO OBBS FFO BOEFSF SFDIUCBOL POEFSTDIFJEFOMJKL FFO BOEFSF CFTUVVSTSFDIUFS EJF WPPS EF CFIBOEFMJOH FSWBO NFFS HFTDIJLU XPSEU HFBDIU "SUJLFM UXFFEF FO EFSEF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "SU <7FSWBMMFO> "GEFMJOH #FLFOENBLJOH FO NFEFEFMJOH

Inwerkingtreding besluit

Bekendmaking aan belanghebbende(n)

Bekendmaking andere besluiten

Mededeling besluit

"SU &FO CFTMVJU USFFEU OJFU JO XFSLJOH WPPSEBU IFU JT CFLFOEHFNBBLU ;JF PPL BSUU (8 BSUU (FNX BSU 18

"SU %F CFLFOENBLJOH WBO CFTMVJUFO EJF UPU FFO PG NFFS CFMBOHIFCCFOEFO [JKO HFSJDIU HFTDIJFEU EPPS UPF[FOEJOH PG VJUSFJLJOH BBO IFO POEFS XJF CFHSFQFO EF BBOWSBHFS *OEJFO EF CFLFOENBLJOH WBO IFU CFTMVJU OJFU LBO HFTDIJFEFO PQ EF XJK[F BMT WPPS[JFO JO IFU FFSTUF MJE HFTDIJFEU [JK PQ FFO BOEFSF HFTDIJLUF XJK[F "SU %F CFLFOENBLJOH WBO CFTMVJUFO WBO FFO UPU EF DFOUSBMF PWFSIFJE CFIPSFOE CFTUVVSTPSHBBO EJF OJFU UPU FFO PG NFFS CFMBOHIFCCFOEFO [JKO HFSJDIU HFTDIJFEU EPPS LFOOJTHFWJOH WBO IFU CFTMVJU PG WBO EF [BLFMJKLF JOIPVE FSWBO JO EF 4UBBUTDPVSBOU UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME %F CFLFOENBLJOH WBO CFTMVJUFO WBO FFO OJFU UPU EF DFOUSBMF PWFSIFJE CFIPSFOE CFTUVVSTPS HBBO EJF OJFU UPU FFO PG NFFS CFMBOHIFCCFOEFO [JKO HFSJDIU HFTDIJFEU EPPS LFOOJTHFWJOH WBO IFU CFTMVJU PG WBO EF [BLFMJKLF JOIPVE FSWBO JO FFO WBO PWFSIFJETXFHF VJUHFHFWFO CMBE PG FFO EBH OJFVXT PG IVJT BBO IVJTCMBE EBO XFM PQ FFO BOEFSF HFTDIJLUF XJK[F &MFLUSPOJTDIF CF LFOENBLJOH WJOEU VJUTMVJUFOE QMBBUT JO FFO WBO PWFSIFJETXFHF VJUHFHFWFO CMBE UFO[JK CJK XFU UFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME *OEJFO BMMFFO WBO EF [BLFMJKLF JOIPVE XPSEU LFOOJTHFHFWFO XPSEU IFU CFTMVJU UFHFMJKLFSUJKE UFS JO[BHF HFMFHE *O EF LFOOJTHFWJOH XPSEU WFSNFME XBBS FO XBOOFFS IFU CFTMVJU UFS JO[BHF MJHU ;JF PPL BSU "XC

"SU 5FHFMJKLFSUJKE NFU PG [P TQPFEJH NPHFMJKL OB EF CFLFOENBLJOH XPSEU WBO IFU CFTMVJU NFEF EFMJOH HFEBBO BBO EFHFOFO EJF CJK EF WPPSCFSFJEJOH FSWBO IVO [JFOTXJK[F OBBS WPSFO IFCCFO HFCSBDIU "BO FFO BEWJTFVS BMT CFEPFME JO BSUJLFM XPSEU JO JFEFS HFWBM NFEFEFMJOH HFEBBO JOEJFO WBO IFU BEWJFT XPSEU BGHFXFLFO #JK EF NFEFEFMJOH WBO FFO CFTMVJU XPSEU UFWFOT WFSNFME XBOOFFS FO IPF EF CFLFOENBLJOH FSWBO IFFGU QMBBUTHFWPOEFO 19

4EV 6JUHFWFST


1 art. 3:50

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU *OEJFO CJK EF WPPSCFSFJEJOH WBO IFU CFTMVJU UPFQBTTJOH JT HFHFWFO BBO BGEFMJOH HFTDIJFEU EF NFEFEFMJOH CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE B NFU PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH WBO EF BSUJLFMFO FO FFSTUF PG UXFFEF MJE FO EFSEF MJE POEFSEFFM B NFU EJFO WFSTUBOEF EBU EF TUVLLFO UFS JO[BHF MJHHFO UPUEBU EF CFSPFQTUFSNJKO JT WFSTUSFLFO FO C EPPS UPF[FOEJOH WBO FFO FYFNQMBBS WBO IFU CFTMVJU BBO EFHFOFO EJF PWFS IFU POUXFSQ WBO IFU CFTMVJU [JFOTXJK[FO OBBS WPSFO IFCCFO HFCSBDIU *O BGXJKLJOH WBO IFU FFSTUF MJE POEFSEFFM C LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO B JOEJFO EF PNWBOH WBO IFU CFTMVJU EBBSUPF BBOMFJEJOH HFFGU WPMTUBBO NFU FFO JFEFS WBO EF EBBS CFEPFMEF QFSTPOFO EF TUSFLLJOH WBO IFU CFTMVJU NFF UF EFMFO C JOEJFO FFO [JFOTXJK[F EPPS NFFS EBO WJKG QFSTPOFO OBBS WPSFO JT HFCSBDIU CJK IFU[FMGEF HF TDISJGU WPMTUBBO NFU UPF[FOEJOH WBO FFO FYFNQMBBS BBO EF WJKG QFSTPOFO XJFS OBNFO FO BESFTTFO BMT FFSTUF JO EBU HFTDISJGU [JKO WFSNFME D JOEJFO FFO [JFOTXJK[F OBBS WPSFO JT HFCSBDIU EPPS NFFS EBO WJKG QFSTPOFO CJK IFU[FMGEF HFTDISJGU FO EF PNWBOH WBO IFU CFTMVJU EBBSUPF BBOMFJEJOH HFFGU WPMTUBBO NFU IFU NFFEFMFO BBO EF WJKG QFSTPOFO XJFS OBNFO FO BESFTTFO BMT FFSTUF JO EBU HFTDISJGU [JKO WFSNFME WBO EF TUSFLLJOH WBO IFU CFTMVJU E JOEJFO UPF[FOEJOH [PV NPFUFO HFTDIJFEFO BBO NFFS EBO QFSTPOFO EJF UPF[FOEJOH BDI UFSXFHF MBUFO "SU *OEJFO UFHFO FFO CFTMVJU CF[XBBS LBO XPSEFO HFNBBLU PG CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME XPSEU EBBSWBO CJK EF CFLFOENBLJOH FO CJK EF NFEFEFMJOH WBO IFU CFTMVJU NFMEJOH HFNBBLU )JFSCJK XPSEU WFSNFME EPPS XJF CJOOFO XFMLF UFSNJKO FO CJK XFML PSHBBO CF[XBBS LBO XPSEFO HFNBBLU PG CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME ;JF PPL BSUU "XC

Mededeling

Melding bezwaar- of beroepsmogelijkheid

"GEFMJOH .PUJWFSJOH "SU &FO CFTMVJU EJFOU UF CFSVTUFO PQ FFO EFVHEFMJKLF NPUJWFSJOH

Deugdelijke motivering

"SU %F NPUJWFSJOH XPSEU WFSNFME CJK EF CFLFOENBLJOH WBO IFU CFTMVJU ;JF PPL BSU "XC

%BBSCJK XPSEU [P NPHFMJKL WFSNFME LSBDIUFOT XFML XFUUFMJKL WPPSTDISJGU IFU CFTMVJU XPSEU HFOPNFO *OEJFO EF NPUJWFSJOH JO WFSCBOE NFU EF WFSFJTUF TQPFE OJFU BBOTUPOET CJK EF CFLFOENBLJOH WBO IFU CFTMVJU LBO XPSEFO WFSNFME WFSTUSFLU IFU CFTUVVSTPSHBBO EF[F CJOOFO FFO XFFL OB EF CFLFOENBLJOH *O EBU HFWBM [JKO EF BSUJLFMFO UPU FO NFU WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "SU %F WFSNFMEJOH WBO EF NPUJWFSJOH LBO BDIUFSXFHF CMJKWFO JOEJFO SFEFMJKLFSXJKT LBO XPSEFO BBOHFOPNFO EBU EBBSBBO HFFO CFIPFGUF CFTUBBU 7FS[PFLU FFO CFMBOHIFCCFOEF CJOOFO FFO SFEFMJKLF UFSNJKO PN EF NPUJWFSJOH EBO XPSEU EF[F [P TQPFEJH NPHFMJKL WFSTUSFLU "SU 5FS NPUJWFSJOH WBO FFO CFTMVJU PG FFO POEFSEFFM EBBSWBO LBO XPSEFO WPMTUBBO NFU FFO WFSXJK[JOH OBBS FFO NFU IFU PPH EBBSPQ VJUHFCSBDIU BEWJFT JOEJFO IFU BEWJFT [FMG EF NPUJWFSJOH CFWBU FO WBO IFU BEWJFT LFOOJT JT PG XPSEU HFHFWFO "SU *OEJFO IFU CFTUVVSTPSHBBO FFO CFTMVJU OFFNU EBU BGXJKLU WBO FFO NFU IFU PPH EBBSPQ LSBDIUFOT XFUUFMJKL WPPSTDISJGU VJUHFCSBDIU BEWJFT XPSEU [VMLT NFU EF SFEFOFO WPPS EF BGXJKLJOH JO EF NPUJWFSJOH WFSNFME

20 4EV 6JUHFWFST

Vermelding motivering

Geen motivering

Verwijzing advies

Afwijking advies


1 art. 4:1

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU )PPGETUVL #JK[POEFSF CFQBMJOHFO PWFS CFTMVJUFO 5JUFM #FTDIJLLJOHFO "GEFMJOH %F BBOWSBBH

Indienen aanvraag

Formele vereisten

Weigering gegevensverschaffing

Bevestiging ontvangst

Formulier

Afwijzing behandeling

"SU 5FO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME XPSEU EF BBOWSBBH UPU IFU HFWFO WBO FFO CF TDIJLLJOH TDISJGUFMJKL JOHFEJFOE CJK IFU CFTUVVSTPSHBBO EBU CFWPFHE JT PQ EF BBOWSBBH UF CFTMJTTFO "SU %F BBOWSBBH XPSEU POEFSUFLFOE FO CFWBU UFO NJOTUF B EF OBBN FO IFU BESFT WBO EF BBOWSBHFS C EF EBHUFLFOJOH D FFO BBOEVJEJOH WBO EF CFTDIJLLJOH EJF XPSEU HFWSBBHE %F BBOWSBHFS WFSTDIBGU WPPSUT EF HFHFWFOT FO CFTDIFJEFO EJF WPPS EF CFTMJTTJOH PQ EF BBO WSBBH OPEJH [JKO FO XBBSPWFS IJK SFEFMJKLFSXJKT EF CFTDIJLLJOH LBO LSJKHFO "SU %F BBOWSBHFS LBO XFJHFSFO HFHFWFOT FO CFTDIFJEFO UF WFSTDIBGGFO WPPS [PWFS IFU CFMBOH EBBSWBO WPPS EF CFTMJTTJOH WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO OJFU PQXFFHU UFHFO IFU CFMBOH WBO EF FFSCJF EJHJOH WBO EF QFSTPPOMJKLF MFWFOTTGFFS NFU JOCFHSJQ WBO EF CFTDIFSNJOH WBO NFEJTDIF FO QTZDIPMPHJTDIF POEFS[PFLTSFTVMUBUFO PG UFHFO IFU CFMBOH WBO EF CFTDIFSNJOH WBO CFESJKGT FO GBCSJDBHFHFHFWFOT )FU FFSTUF MJE JT OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BBOHFXF[FO HFHFWFOT FO CFTDIFJEFO XBBSWBO JT CFQBBME EBU EF[F EJFOFO UF XPSEFO PWFSHFMFHE ;JF PPL BSU "XC BSU (8

"SU B )FU CFTUVVSTPSHBBO CFWFTUJHU EF POUWBOHTU WBO FFO FMFLUSPOJTDI JOHFEJFOEF BBOWSBBH "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO EBU CFWPFHE JT PQ EF BBOWSBBH UF CFTMJTTFO LBO WPPS IFU JOEJFOFO WBO BBOWSBHFO FO IFU WFSTUSFLLFO WBO HFHFWFOT FFO GPSNVMJFS WBTUTUFMMFO WPPS [PWFS EBBSJO OJFU JT WPPS[JFO CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO CFTMVJUFO EF BBOWSBBH OJFU UF CFIBOEFMFO JOEJFO B EF BBOWSBHFS OJFU IFFGU WPMEBBO BBO FOJH XFUUFMJKL WPPSTDISJGU WPPS IFU JO CFIBOEFMJOH OFNFO WBO EF BBOWSBBH PG C EF BBOWSBBH HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL JT HFXFJHFSE PQ HSPOE WBO BSUJLFM PG D EF WFSTUSFLUF HFHFWFOT FO CFTDIFJEFO POWPMEPFOEF [JKO WPPS EF CFPPSEFMJOH WBO EF BBOWSBBH PG WPPS EF WPPSCFSFJEJOH WBO EF CFTDIJLLJOH NJUT EF BBOWSBHFS EF HFMFHFOIFJE IFFGU HFIBE EF BBOWSBBH CJOOFO FFO EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO HFTUFMEF UFSNJKO BBO UF WVMMFO *OEJFO EF BBOWSBBH PG FFO WBO EF EBBSCJK CFIPSFOEF HFHFWFOT PG CFTDIFJEFO JO FFO WSFFNEF UBBM JT HFTUFME FO FFO WFSUBMJOH EBBSWBO WPPS EF CFPPSEFMJOH WBO EF BBOWSBBH PG WPPS EF WPPSCF SFJEJOH WBO EF CFTDIJLLJOH OPPE[BLFMJKL JT LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO CFTMVJUFO EF BBOWSBBH OJFU UF CFIBOEFMFO NJUT EF BBOWSBHFS EF HFMFHFOIFJE IFFGU HFIBE CJOOFO FFO EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO HFTUFMEF UFSNJKO EF BBOWSBBH NFU FFO WFSUBMJOH BBO UF WVMMFO *OEJFO EF BBOWSBBH PG FFO WBO EF EBBSCJK CFIPSFOEF HFHFWFOT PG CFTDIFJEFO PNWBOHSJKL PG JOHFXJLLFME JT FO FFO TBNFOWBUUJOH WPPS EF CFPPSEFMJOH WBO EF BBOWSBBH PG WPPS EF WPPSCFSFJ EJOH WBO EF CFTDIJLLJOH OPPE[BLFMJKL JT LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO CFTMVJUFO EF BBOWSBBH OJFU UF CFIBOEFMFO NJUT EF BBOWSBHFS EF HFMFHFOIFJE IFFGU HFIBE CJOOFO FFO EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO HFTUFMEF UFSNJKO EF BBOWSBBH NFU FFO TBNFOWBUUJOH BBO UF WVMMFO &FO CFTMVJU PN EF BBOWSBBH OJFU UF CFIBOEFMFO XPSEU BBO EF BBOWSBHFS CFLFOEHFNBBLU CJOOFO WJFS XFLFO OBEBU EF BBOWSBBH JT BBOHFWVME PG OBEBU EF EBBSWPPS HFTUFMEF UFSNJKO POHF CSVJLU JT WFSTUSFLFO ;JF PPL BSUU "XC

21

4EV 6JUHFWFST


1 art. 4:12

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU *OEJFO OB FFO HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL BGXJK[FOEF CFTDIJLLJOH FFO OJFVXF BBOWSBBH XPSEU HF EBBO JT EF BBOWSBHFS HFIPVEFO OJFVX HFCMFLFO GFJUFO PG WFSBOEFSEF PNTUBOEJHIFEFO UF WFS NFMEFO 8BOOFFS HFFO OJFVX HFCMFLFO GFJUFO PG WFSBOEFSEF PNTUBOEJHIFEFO XPSEFO WFSNFME LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO [POEFS UPFQBTTJOH UF HFWFO BBO BSUJLFM EF BBOWSBBH BGXJK[FO POEFS WFS XJK[JOH OBBS [JKO FFSEFSF BGXJK[FOEF CFTDIJLLJOH ;JF PPL BSU 8W4S BSU &73.

Hernieuwde aanvraag

"GEFMJOH %F WPPSCFSFJEJOH "SU 7PPSEBU FFO CFTUVVSTPSHBBO FFO BBOWSBBH UPU IFU HFWFO WBO FFO CFTDIJLLJOH HFIFFM PG HF EFFMUFMJKL BGXJKTU TUFMU IFU EF BBOWSBHFS JO EF HFMFHFOIFJE [JKO [JFOTXJK[F OBBS WPSFO UF CSFOHFO JOEJFO B EF BGXJK[JOH [PV TUFVOFO PQ HFHFWFOT PWFS GFJUFO FO CFMBOHFO EJF EF BBOWSBHFS CFUSFGGFO FO C EJF HFHFWFOT BGXJKLFO WBO HFHFWFOT EJF EF BBOWSBHFS UFS [BLF [FMG IFFGU WFSTUSFLU )FU FFSTUF MJE HFMEU OJFU JOEJFO TQSBLF JT WBO FFO BGXJKLJOH WBO EF BBOWSBBH EJF TMFDIUT WBO HFSJOHF CFUFLFOJT WPPS EF BBOWSBHFS LBO [JKO ;JF PPL BSUU "XC

"SU 7PPSEBU FFO CFTUVVSTPSHBBO FFO CFTDIJLLJOH HFFGU XBBSUFHFO FFO CFMBOHIFCCFOEF EJF EF CFTDIJLLJOH OJFU IFFGU BBOHFWSBBHE OBBS WFSXBDIUJOH CFEFOLJOHFO [BM IFCCFO TUFMU IFU EJF CFMBOHIFCCFOEF JO EF HFMFHFOIFJE [JKO [JFOTXJK[F OBBS WPSFO UF CSFOHFO JOEJFO B EF CFTDIJLLJOH [PV TUFVOFO PQ HFHFWFOT PWFS GFJUFO FO CFMBOHFO EJF EF CFMBOHIFCCFOEF CFUSFGGFO FO C EJF HFHFWFOT OJFU EPPS EF CFMBOHIFCCFOEF [FMG UFS [BLF [JKO WFSTUSFLU )FU FFSTUF MJE HFMEU OJFU JOEJFO EF CFMBOHIFCCFOEF OJFU IFFGU WPMEBBO BBO FFO XFUUFMJKLF WFSQMJDIUJOH HFHFWFOT UF WFSTUSFLLFO ;JF PPL BSU (FNX

"SU #JK UPFQBTTJOH WBO EF BSUJLFMFO FO LBO EF CFMBOHIFCCFOEF OBBS LFV[F TDISJGUFMJKL PG NPOEFMJOH [JKO [JFOTXJK[F OBBS WPSFO CSFOHFO

Zienswijze aanvrager

Zienswijze derde belanghebbende

Schriftelijke of mondelinge zienswijze

"SU <7FSWBMMFO> "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO UPFQBTTJOH WBO EF BSUJLFMFO FO BDIUFSXFHF MBUFO WPPS [PWFS B EF WFSFJTUF TQPFE [JDI EBBSUFHFO WFS[FU C EF CFMBOHIFCCFOEF SFFET FFSEFS JO EF HFMFHFOIFJE JT HFTUFME [JKO [JFOTXJK[F OBBS WPSFO UF CSFOHFO FO [JDI TJOETEJFO HFFO OJFVXF GFJUFO PG PNTUBOEJHIFEFO IFCCFO WPPSHFEBBO PG D IFU NFU EF CFTDIJLLJOH CFPPHEF EPFM TMFDIUT LBO XPSEFO CFSFJLU JOEJFO EF CFMBOHIFCCFOEF EBBSWBO OJFU SFFET UFWPSFO JO LFOOJT JT HFTUFME ;JF PPL BSUU "XC

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO UPFQBTTJOH WBO EF BSUJLFMFO FO WPPSUT BDIUFSXFHF MBUFO CJK FFO CFTDIJLLJOH EJF TUSFLU UPU IFU WBTUTUFMMFO WBO FFO GJOBODJÑMF WFSQMJDIUJOH PG BBOTQSBBL JOEJFO B UFHFO EJF CFTDIJLLJOH CF[XBBS LBO XPSEFO HFNBBLU PG BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME FO C EF OBEFMJHF HFWPMHFO OB CF[XBBS PG BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ WPMMFEJH POHFEBBO LVOOFO XPSEFO HFNBBLU )FU FFSTUF MJE HFMEU OJFU CJK FFO CFTDIJLLJOH EJF TUSFLU UPU B IFU PQ HSPOE WBO BSUJLFM PG NFU UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM XFJHFSFO WBO FFO TVCTJEJF C IFU PQ HSPOE WBO BSUJLFM UXFFEF MJE MBHFS WBTUTUFMMFO WBO FFO TVCTJEJF PG D IFU JOUSFLLFO PG UFO OBEFMF WBO EF POUWBOHFS XJK[JHFO WBO FFO TVCTJEJFWFSMFOJOH PG FFO TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH ;JF PPL f #'#

22 4EV 6JUHFWFST

Achterwege laten zienswijze

Achterwege laten zienswijze bij financiële beschikking waartegen beroep mogelijk is


1 art. 4:13

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "GEFMJOH #FTMJTUFSNJKO f #FTMJTUFSNJKO

(Redelijke) beslistermijn

Verlenging beslistermijn

Opschorting

"SU &FO CFTDIJLLJOH EJFOU UF XPSEFO HFHFWFO CJOOFO EF CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU CFQBBMEF UFSNJKO PG CJK IFU POUCSFLFO WBO [VML FFO UFSNJKO CJOOFO FFO SFEFMJKLF UFSNJKO OB POUWBOHTU WBO EF BBOWSBBH %F JO IFU FFSTUF MJE CFEPFMEF SFEFMJKLF UFSNJKO JT JO JFEFS HFWBM WFSTUSFLFO XBOOFFS IFU CF TUVVSTPSHBBO CJOOFO BDIU XFLFO OB POUWBOHTU WBO EF BBOWSBBH HFFO CFTDIJLLJOH IFFGU HFHFWFO OPDI FFO NFEFEFMJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM EFSEF MJE IFFGU HFEBBO ;JF PPL BSUU "XC BSUU 78

"SU *OEJFO FFO CFTDIJLLJOH OJFU CJOOFO EF CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU CFQBBMEF UFSNJKO LBO XPSEFO HFHFWFO EFFMU IFU CFTUVVSTPSHBBO EJU BBO EF BBOWSBHFS NFEF FO OPFNU IFU EBBSCJK FFO [P LPSU NPHFMJKLF UFSNJKO XBBSCJOOFO EF CFTDIJLLJOH XFM UFHFNPFU LBO XPSEFO HF[JFO ;JF PPL BSU "XC

)FU FFSTUF MJE JT OJFU WBO UPFQBTTJOH JOEJFO IFU CFTUVVSTPSHBBO OB IFU WFSTUSJKLFO WBO EF CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU CFQBBMEF UFSNJKO OJFU MBOHFS CFWPFHE JT *OEJFO CJK IFU POUCSFLFO WBO FFO CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU CFQBBMEF UFSNJKO FFO CFTDIJLLJOH OJFU CJOOFO BDIU XFLFO LBO XPSEFO HFHFWFO EFFMU IFU CFTUVVSTPSHBBO EJU CJOOFO EF[F UFSNJKO BBO EF BBOWSBHFS NFEF FO OPFNU IFU EBBSCJK FFO SFEFMJKLF UFSNJKO CJOOFO XFMLF EF CFTDIJLLJOH XFM UFHFNPFU LBO XPSEFO HF[JFO "SU %F UFSNJKO WPPS IFU HFWFO WBO FFO CFTDIJLLJOH XPSEU PQHFTDIPSU NFU JOHBOH WBO EF EBH OB EJF XBBSPQ IFU CFTUVVSTPSHBBO B EF BBOWSBHFS LSBDIUFOT BSUJLFM VJUOPEJHU EF BBOWSBBH BBO UF WVMMFO UPU EF EBH XBBSPQ EF BBOWSBBH JT BBOHFWVME PG EF EBBSWPPS HFTUFMEF UFSNJKO POHFCSVJLU JT WFSTUSFLFO PG C EF BBOWSBHFS NFEFEFFMU EBU WPPS EF CFTDIJLLJOH PQ EF BBOWSBBH SFEFMJKLFSXJKT OPPE[BLFMJKLF JOGPSNBUJF BBO FFO CVJUFOMBOETF JOTUBOUJF JT HFWSBBHE UPU EF EBH XBBSPQ EF[F JOGPSNBUJF JT POUWBOHFO PG WFSEFS VJUTUFM OJFU NFFS SFEFMJKL JT %F UFSNJKO WPPS IFU HFWFO WBO FFO CFTDIJLLJOH XPSEU WPPSUT PQHFTDIPSU B HFEVSFOEF EF UFSNJKO XBBSWPPS EF BBOWSBHFS TDISJGUFMJKL NFU VJUTUFM IFFGU JOHFTUFNE C [PMBOH EF WFSUSBHJOH BBO EF BBOWSBHFS LBO XPSEFO UPFHFSFLFOE PG D [PMBOH IFU CFTUVVSTPSHBBO EPPS PWFSNBDIU OJFU JO TUBBU JT FFO CFTDIJLLJOH UF HFWFO *O HFWBM WBO PWFSNBDIU EFFMU IFU CFTUVVSTPSHBBO [P TQPFEJH NPHFMJKL BBO EF BBOWSBHFS NFEF EBU EF CFTMJTUFSNJKO JT PQHFTDIPSU BMTNFEF CJOOFO XFMLF UFSNJKO EF CFTDIJLLJOH XFM UF HFNPFU LBO XPSEFO HF[JFO *OEJFO EF PQTDIPSUJOH FJOEJHU EPFU IFU CFTUVVSTPSHBBO EBBSWBO JO EF HFWBMMFO CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE POEFSEFFM C PG IFU UXFFEF MJE POEFSEFMFO C FO D [P TQPFEJH NPHFMJKL NFEFEFMJOH BBO EF BBOWSBHFS POEFS WFSNFMEJOH WBO EF UFSNJKO CJOOFO XFMLF EF CFTDIJLLJOH BMTOPH NPFU XPSEFO HFHFWFO f %XBOHTPN CJK OJFU UJKEJH CFTMJTTFO "SU <7FSWBMMFO>

Dwangsom

"SU *OEJFO FFO CFTDIJLLJOH PQ BBOWSBBH OJFU UJKEJH XPSEU HFHFWFO WFSCFVSU IFU CFTUVVSTPSHBBO BBO EF BBOWSBHFS FFO EXBOHTPN WPPS FMLF EBH EBU IFU JO HFCSFLF JT EPDI WPPS UFO IPPHTUF EBHFO %F "MHFNFOF UFSNJKOFOXFU JT PQ MBBUTUHFOPFNEF UFSNJKO OJFU WBO UPFQBTTJOH %F EXBOHTPN CFESBBHU EF FFSTUF WFFSUJFO EBHFO ̺ QFS EBH EF EBBSPQWPMHFOEF WFFSUJFO EBHFO ̺ QFS EBH FO EF PWFSJHF EBHFO ̺ QFS EBH %F FFSTUF EBH XBBSPWFS EF EXBOHTPN WFSTDIVMEJHE JT JT EF EBH XBBSPQ UXFF XFLFO [JKO WFSTUSFLFO OB EF EBH XBBSPQ EF UFSNJKO WPPS IFU HFWFO WBO EF CFTDIJLLJOH JT WFSTUSFLFO FO IFU CFTUVVSTPSHBBO WBO EF BBOWSBHFS FFO TDISJGUFMJKLF JOHFCSFLFTUFMMJOH IFFGU POUWBOHFO *OEJFO EF BBOWSBBH FMFLUSPOJTDI LPO XPSEFO HFEBBO JT BSUJLFM B WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH PQ EF JOHFCSFLFTUFMMJOH #FSPFQ UFHFO IFU OJFU UJKEJH HFWFO WBO 23EF CFTDIJLLJOH TDIPSU EF EXBOHTPN OJFU PQ

4EV 6JUHFWFST


1 art. 4:20e

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU (FFO EXBOHTPN JT WFSTDIVMEJHE JOEJFO B IFU CFTUVVSTPSHBBO POSFEFMJKL MBBU JO HFCSFLF JT HFTUFME C EF BBOWSBHFS HFFO CFMBOHIFCCFOEF JT PG D EF BBOWSBBH LFOOFMJKL OJFU POUWBOLFMJKL PG LFOOFMJKL POHFHSPOE JT *OEJFO FS NFFS EBO ÏÏO BBOWSBHFS JT JT EF EXBOHTPN BBO JFEFS WBO EF BBOWSBHFST WPPS FFO HFMJKL EFFM WFSTDIVMEJHE %F JO IFU UXFFEF MJE HFOPFNEF CFESBHFO LVOOFO CJK BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS XPSEFO HFXJK[JHE WPPS[PWFS EF DPOTVNFOUFOQSJKTJOEFY EBBSUPF BBOMFJEJOH HFFGU "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO TUFMU EF WFSTDIVMEJHEIFJE FO EF IPPHUF WBO EF EXBOHTPN CJK CFTDIJLLJOH WBTU CJOOFO UXFF XFLFO OB EF MBBUTUF EBH XBBSPWFS EF EXBOHTPN WFSTDIVMEJHE XBT "SU )FU CF[XBBS CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ UFHFO EF CFTDIJLLJOH PQ EF BBOWSBBH IFFGU NFEF CF USFLLJOH PQ FFO CFTDIJLLJOH UPU WBTUTUFMMJOH WBO EF IPPHUF WBO EF EXBOHTPN WPPS[PWFS EF CFMBOHIFCCFOEF EF[F CFTDIJLLJOH CFUXJTU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO EF CFTMJTTJOH PQ IFU CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ JO[BLF EF CFTDIJLLJOH UPU WBTUTUFMMJOH WBO EF IPPHUF WBO EF EXBOHTPN FDIUFS WFSXJK[FO OBBS FFO BOEFS PSHBBO JOEJFO CFIBOEFMJOH EPPS EJU PSHBBO HFXFOTU JT *O CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ MFHU EF CFMBOHIFCCFOEF [P NPHFMJKL FFO BGTDISJGU PWFS WBO EF CFTDIJLLJOH EJF IJK CFUXJTU )FU FFSTUF UPU FO NFU IFU EFSEF MJE [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH PQ FFO WFS[PFL PN WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO POWFSTDIVMEJHE CFUBBMEF EXBOHTPNNFO UFSVHWPSEFSFO WPPS [PWFS OB EF EBH XBBSPQ EF CFTDIJLLJOH CFEPFME JO BSUJLFM JT WBTUHFTUFME OPH HFFO WJKG KBSFO [JKO WFSTUSFLFO

Vaststelling bij beschikking

Geen apart bezwaar e.d.

Terugvordering

f 1PTJUJFWF GJDUJFWF CFTDIJLLJOH CJK OJFU UJKEJH CFTMJTTFO "SU B %F[F QBSBHSBBG JT WBO UPFQBTTJOH JOEJFO EJU CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JT CFQBBME 1BSBHSBBG JT OJFU WBO UPFQBTTJOH JOEJFO EF[F QBSBHSBBG WBO UPFQBTTJOH JT

Bereik

"SU C *OEJFO OJFU UJKEJH PQ EF BBOWSBBH UPU IFU HFWFO WBO FFO CFTDIJLLJOH JT CFTMJTU JT EF HFWSBBHEF CFTDIJLLJOH WBO SFDIUTXFHF HFHFWFO %F WFSMFOJOH WBO SFDIUTXFHF HFMEU BMT FFO CFTDIJLLJOH *O BGXJKLJOH WBO BSUJLFM USFFEU EF CFTDIJLLJOH JO XFSLJOH PQ EF EFSEF EBH OB BGMPPQ WBO EF CFTMJTUFSNJKO "SU D )FU CFTUVVSTPSHBBO NBBLU EF CFTDIJLLJOH CFLFOE CJOOFO UXFF XFLFO OBEBU [JK WBO SFDIUTXFHF JT HFHFWFO #JK EF CFLFOENBLJOH FO NFEFEFMJOH WBO EF CFTDIJLLJOH XPSEU WFSNFME EBU EF CFTDIJLLJOH WBO SFDIUTXFHF JT HFHFWFO "SU E *OEJFO IFU CFTUVVSTPSHBBO EF CFTDIJLLJOH OJFU PWFSFFOLPNTUJH BSUJLFM D CJOOFO UXFF XFLFO IFFGU CFLFOEHFNBBLU WFSCFVSU IFU OB FFO EBBSPQ WPMHFOEF JOHFCSFLFTUFMMJOH EPPS EF BBOWSBHFS FFO EXBOHTPN WBOBG EF EBH EBU UXFF XFLFO [JKO WFSTUSFLFO TJOET EJF JOHFCSFLFTUFMMJOH %F EXBOHTPN XPSEU CFSFLFOE PWFSFFOLPNTUJH BSUJLFM FFSTUF FO UXFFEF MJE %F BSUJLFMFO WJFSEF MJE FO [FTEF MJE POEFS B FO C FO UPU FO NFU [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "SU F *OEJFO JO FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG FFO CFMFJETSFHFM JT CFQBBME EBU JO FFO CFTDIJLLJOH TUFFET CFQBBMEF WPPSTDISJGUFO XPSEFO PQHFOPNFO EBO NBLFO EF[F PPL EFFM VJU WBO EF CFTDIJLLJOH WBO SFDIUTXFHF

24 4EV 6JUHFWFST

Beschikking van rechtswege

Bekendmaking

Dwangsom

Voorschriften


1 art. 4:20f Algemeen belang

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU G )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO BBO EF CFTDIJLLJOH WBO SFDIUTXFHF BMTOPH WPPSTDISJGUFO WFSCJOEFO PG EF CFTDIJLLJOH JOUSFLLFO WPPS [PWFS EJU OPEJH JT PN FSOTUJHF HFWPMHFO WPPS IFU BMHFNFFO CFMBOH UF WPPSLPNFO &FO CFTDIJLLJOH BMT CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE LBO TMFDIUT XPSEFO HFOPNFO CJOOFO [FT XFLFO OB EF CFLFOENBLJOH WBO EF CFTDIJLLJOH WBO SFDIUTXFHF )FU CFTUVVSTPSHBBO WFSHPFEU EF TDIBEF EJF EPPS EF XJK[JHJOH PG JOUSFLLJOH CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE XPSEU WFSPPS[BBLU 5JUFM 4VCTJEJFT "GEFMJOH *OMFJEFOEF CFQBMJOHFO

Subsidie

Uitzonderingen

Subsidieplafond

Subsidieverstrekking

Verslag

"SU 0OEFS TVCTJEJF XPSEU WFSTUBBO EF BBOTQSBBL PQ GJOBODJÑMF NJEEFMFO EPPS FFO CFTUVVSTPS HBBO WFSTUSFLU NFU IFU PPH PQ CFQBBMEF BDUJWJUFJUFO WBO EF BBOWSBHFS BOEFST EBO BMT CFUBMJOH WPPS BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO HFMFWFSEF HPFEFSFO PG EJFOTUFO %F[F UJUFM JT OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ BBOTQSBLFO PG WFSQMJDIUJOHFO EJF WPPSUWMPFJFO VJU FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JO[BLF B CFMBTUJOHFO C EF IFGGJOH WBO FFO QSFNJF EBO XFM FFO QSFNJFWFSWBOHFOEF CFMBTUJOH JOHFWPMHF EF 8FU GJOBO DJFSJOH TPDJBMF WFS[FLFSJOHFO PG D EF IFGGJOH WBO FFO JOLPNFOTBGIBOLFMJKLF CJKESBHF EBO XFM FFO CJKESBHFWFSWBOHFOEF CFMBTUJOH JOHFWPMHF EF ;PSHWFS[FLFSJOHTXFU %F[F UJUFM JT OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ EF BBOTQSBBL PQ GJOBODJÑMF NJEEFMFO EJF XPSEU WFSTUSFLU PQ HSPOE WBO FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU EBU VJUTMVJUFOE WPPS[JFU JO WFSTUSFLLJOH BBO SFDIUTQFSTPOFO EJF LSBDIUFOT QVCMJFLSFDIU [JKO JOHFTUFME %F[F UJUFM JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH PQ EF CFLPTUJHJOH WBO IFU POEFSXJKT FO POEFS [PFL "SU 0OEFS TVCTJEJFQMBGPOE XPSEU WFSTUBBO IFU CFESBH EBU HFEVSFOEF FFO CFQBBME UJKEWBL UFO IPPHTUF CFTDIJLCBBS JT WPPS EF WFSTUSFLLJOH WBO TVCTJEJFT LSBDIUFOT FFO CFQBBME XFUUFMJKL WPPSTDISJGU "SU &FO CFTUVVSTPSHBBO WFSTUSFLU TMFDIUT TVCTJEJF PQ HSPOE WBO FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU EBU SFHFMU WPPS XFMLF BDUJWJUFJUFO TVCTJEJF LBO XPSEFO WFSTUSFLU *OEJFO FFO [PEBOJH XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JT PQHFOPNFO JO FFO OJFU PQ FFO XFU CFSVTUFOEF BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS WFSWBMU EBU WPPSTDISJGU WJFS KBSFO OBEBU IFU JO XFSLJOH JT HF USFEFO UFO[JK WPPS EBU UJKETUJQ FFO WPPSTUFM WBO XFU CJK EF 4UBUFO (FOFSBBM JT JOHFEJFOE XBBSJO EF TVCTJEJF XPSEU HFSFHFME )FU FFSTUF MJE JT OJFU WBO UPFQBTTJOH B JO BGXBDIUJOH WBO EF UPUTUBOELPNJOH WBO FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU HFEVSFOEF UFO IPPHTUF FFO KBBS PG UPUEBU FFO CJOOFO EBU KBBS CJK EF 4UBUFO (FOFSBBM JOHFEJFOE XFUTWPPSTUFM JT WFSXPSQFO PG UPU XFU JT WFSIFWFO FO JO XFSLJOH JT HFUSFEFO C JOEJFO EF TVCTJEJF SFDIUTUSFFLT PQ HSPOE WBO FFO EPPS EF 3BBE WBO EF &VSPQFTF 6OJF IFU &VSPQFFT 1BSMFNFOU FO EF 3BBE HF[BNFOMJKL PG EF &VSPQFTF $PNNJTTJF WBTUHFTUFME QSPHSBNNB XPSEU WFSTUSFLU D JOEJFO EF CFHSPUJOH EF TVCTJEJF POUWBOHFS FO IFU CFESBH XBBSPQ EF TVCTJEJF UFO IPPHTUF LBO XPSEFO WBTUHFTUFME WFSNFMEU PG E JO JODJEFOUFMF HFWBMMFO NJUT EF TVCTJEJF WPPS UFO IPPHTUF WJFS KBSFO XPSEU WFSTUSFLU )FU CFTUVVSTPSHBBO QVCMJDFFSU KBBSMJKLT FFO WFSTMBH WBO EF WFSTUSFLLJOH WBO TVCTJEJFT NFU UPFQBTTJOH WBO IFU EFSEF MJE POEFSEFMFO B FO E "SU *OEJFO FFO TVCTJEJF PQ FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU CFSVTU XPSEU UFO NJOTUF FFONBBM JO EF WJKG KBSFO FFO WFSTMBH HFQVCMJDFFSE PWFS EF EPFMUSFGGFOEIFJE FO EF FGGFDUFO WBO EF TVCTJEJF JO EF QSBLUJKL UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME

25

4EV 6JUHFWFST


1 art. 4:33

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "GEFMJOH )FU TVCTJEJFQMBGPOE "SU &FO TVCTJEJFQMBGPOE LBO TMFDIUT CJK PG LSBDIUFOT XFUUFMJKL WPPSTDISJGU XPSEFO WBTUHFTUFME &FO TVCTJEJF XPSEU HFXFJHFSE WPPS [PWFS EPPS WFSTUSFLLJOH WBO EF TVCTJEJF IFU TVCTJEJFQMB GPOE [PV XPSEFO PWFSTDISFEFO *OEJFO OJFU UJKEJH EBO XFM JO CF[XBBS PG CFSPFQ PG UFS VJUWPFSJOH WBO FFO SFDIUFSMJKLF VJUTQSBBL PNUSFOU WFSTUSFLLJOH XPSEU CFTMJTU HFMEU EF WFSQMJDIUJOH WBO IFU UXFFEF MJE TMFDIUT WPPS [PWFS [JK PPL HPME PQ IFU UJKETUJQ XBBSPQ EF CFTMJTTJOH JO FFSTUF BBOMFH XFSE HFOPNFO PG IBE NPFUFO XPSEFO HFOPNFO "SU #JK PG LSBDIUFOT XFUUFMJKL WPPSTDISJGU XPSEU CFQBBME IPF IFU CFTDIJLCBSF CFESBH XPSEU WFS EFFME #JK EF CFLFOENBLJOH WBO IFU TVCTJEJFQMBGPOE XPSEU EF XJK[F WBO WFSEFMJOH WFSNFME "SU )FU TVCTJEJFQMBGPOE XPSEU CFLFOEHFNBBLU WPPS EF BBOWBOH WBO IFU UJKEWBL XBBSWPPS IFU JT WBTUHFTUFME *OEJFO IFU TVCTJEJFQMBGPOE PG FFO WFSMBHJOH EBBSWBO MBUFS XPSEU CFLFOEHFNBBLU IFFGU EF[F CFLFOENBLJOH HFFO HFWPMHFO WPPS WPPSEJFO JOHFEJFOEF BBOWSBHFO "SU "SUJLFM UXFFEF MJE JT OJFU WBO UPFQBTTJOH JOEJFO B EF BBOWSBHFO WPPS IFU UJKEWBL XBBSWPPS IFU TVCTJEJFQMBGPOE JT WBTUHFTUFME JOHFWPMHF XFUUFMJKL WPPSTDISJGU NPFUFO XPSEFO JOHFEJFOE PQ FFO UJKETUJQ XBBSPQ EF CFHSPUJOH OPH OJFU JT WBTUHFTUFME PG HPFEHFLFVSE C IFU FFO WFSMBHJOH CFUSFGU EJF WPPSUWMPFJU VJU EF WBTUTUFMMJOH PG HPFELFVSJOH WBO EF CFHSPUJOH FO D CJK EF CFLFOENBLJOH WBO IFU TVCTJEJFQMBGPOE JT HFXF[FO PQ EF NPHFMJKLIFJE WBO WFSMBHJOH FO EF HFWPMHFO EBBSWBO WPPS SFFET JOHFEJFOEF BBOWSBHFO

Weigering subsidie

Verdeling subsidie

Bekendmaking subsidieplafond

Gevolgen voor ingediende aanvragen bij latere bekendmaking

"GEFMJOH %F TVCTJEJFWFSMFOJOH "SU 5FO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME LBO WPPSBGHBBOE BBO FFO TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH FFO CFTDIJLLJOH PNUSFOU TVCTJEJFWFSMFOJOH XPSEFO HFHFWFO JOEJFO FFO BBOWSBBH EBBSUPF JT JOHFEJFOE WPPS EF BGMPPQ WBO EF BDUJWJUFJU PG IFU UJKEWBL XBBSWPPS EF TVCTJEJF XPSEU HFWSBBHE "SU %F CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH CFWBU FFO PNTDISJKWJOH WBO EF BDUJWJUFJUFO XBBSWPPS TVCTJEJF XPSEU WFSMFFOE %F PNTDISJKWJOH LBO MBUFS XPSEFO VJUHFXFSLU WPPS [PWFS EF CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH EJU WFSNFMEU "SU %F CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH WFSNFMEU IFU CFESBH WBO EF TVCTJEJF EBO XFM EF XJK[F XBBSPQ EJU CFESBH XPSEU CFQBBME *OEJFO EF CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH IFU CFESBH WBO EF TVCTJEJF OJFU WFSNFMEU WFS NFMEU [JK IFU CFESBH XBBSPQ EF TVCTJEJF UFO IPPHTUF LBO XPSEFO WBTUHFTUFME UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME "SU &FO TVCTJEJF JO EF WPSN WBO FFO QFSJPEJFLF BBOTQSBBL PQ GJOBODJÑMF NJEEFMFO XPSEU WFSMFFOE WPPS FFO CFQBBME UJKEWBL EBU JO EF CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH XPSEU WFSNFME "SU &FO TVCTJEJF LBO OJFU XPSEFO WFSMFFOE POEFS EF WPPSXBBSEF EBU VJUTMVJUFOE IFU CFTUVVSTPSHBBO PG VJUTMVJUFOE EF TVCTJEJF POUWBOHFS FFO CFQBBMEF IBOEFMJOH WFSSJDIU UFO[JK IFU CFUSFGU EF WPPSXBBSEF EBU B EF TVCTJEJF POUWBOHFS NFEFXFSLU BBO EF UPUTUBOELPNJOH WBO FFO PWFSFFOLPNTU UFS VJUWPFSJOH WBO EF CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH PG

26 4EV 6JUHFWFST

Subsidieverlening voor vaststelling

Inhoud beschikking: activiteiten

Bedrag

Periodieke aanspraak

Voorwaarden


1 art. 4:34

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU C EF TVCTJEJF POUWBOHFS BBOUPPOU EBU FFO HFCFVSUFOJT OJFU [JKOEF FFO IBOEFMJOH WBO IFU CF TUVVSTPSHBBO PG WBO EF TVCTJEJF POUWBOHFS IFFGU QMBBUTHFWPOEFO

Begrotingsvoorwaarde

Weigering subsidie

Subsidieovereenkomst

"SU 7PPS [PWFS FFO TVCTJEJF XPSEU WFSMFFOE UFO MBTUF WBO FFO CFHSPUJOH EJF OPH OJFU JT WBTUHFTUFME PG HPFEHFLFVSE LBO [JK XPSEFO WFSMFFOE POEFS EF WPPSXBBSEF EBU WPMEPFOEF HFMEFO UFS CF TDIJLLJOH XPSEFO HFTUFME %F WPPSXBBSEF LBO OJFU XPSEFO HFTUFME WPPS [PWFS [VMLT WPPSUWMPFJU VJU IFU XFUUFMJKL WPPSTDISJGU XBBSPQ EF TVCTJEJF CFSVTU %F WPPSXBBSEF WFSWBMU JOEJFO IFU CFTUVVSTPSHBBO EBBSPQ OJFU CJOOFO WJFS XFLFO OB EF WBTUTUFMMJOH PG HPFELFVSJOH WBO EF CFHSPUJOH FFO CFSPFQ IFFGU HFEBBO )FU CFSPFQ PQ EF WPPSXBBSEF HFTDIJFEU CJK FFO TVCTJEJF WPPS FFO BDUJWJUFJU EJF EPPS IFU CF TUVVSTPSHBBO PPL JO IFU WPPSBGHBBOEF CFHSPUJOHTKBBS XFSE HFTVCTJEJFFSE EPPS FFO JOUSFLLJOH XFHFOT WFSBOEFSEF PNTUBOEJHIFEFO PWFSFFOLPNTUJH BSUJLFM *O BOEFSF HFWBMMFO HFTDIJFEU IFU CFSPFQ PQ EF WPPSXBBSEF EPPS FFO JOUSFLLJOH PWFSFFOLPN TUJH BSUJLFM FFSTUF MJE "SU %F TVCTJEJFWFSMFOJOH LBO JO JFEFS HFWBM XPSEFO HFXFJHFSE JOEJFO FFO HFHSPOEF SFEFO CFTUBBU PN BBO UF OFNFO EBU B EF BDUJWJUFJUFO OJFU PG OJFU HFIFFM [VMMFO QMBBUTWJOEFO C EF BBOWSBHFS OJFU [BM WPMEPFO BBO EF BBO EF TVCTJEJF WFSCPOEFO WFSQMJDIUJOHFO D EF BBOWSBHFS OJFU PQ FFO CFIPPSMJKLF XJK[F SFLFOJOH FO WFSBOUXPPSEJOH [BM BGMFHHFO PNUSFOU EF WFSSJDIUF BDUJWJUFJUFO FO EF EBBSBBO WFSCPOEFO VJUHBWFO FO JOLPNTUFO WPPS [PWFS EF[F WPPS EF WBTUTUFMMJOH WBO EF TVCTJEJF WBO CFMBOH [JKO %F TVCTJEJFWFSMFOJOH LBO WPPSUT JO JFEFS HFWBM XPSEFO HFXFJHFSE JOEJFO EF BBOWSBHFS B JO IFU LBEFS WBO EF BBOWSBBH POKVJTUF PG POWPMMFEJHF HFHFWFOT IFFGU WFSTUSFLU FO EF WFSTUSFL LJOH WBO EF[F HFHFWFOT UPU FFO POKVJTUF CFTDIJLLJOH PQ EF BBOWSBBH [PV IFCCFO HFMFJE PG C GBJMMJFU JT WFSLMBBSE PG BBO IFN TVSTÏBODF WBO CFUBMJOH JT WFSMFFOE PG UFO BBO[JFO WBO IFN EF TDIVMETBOFSJOHTSFHFMJOH OBUVVSMJKLF QFSTPOFO WBO UPFQBTTJOH JT WFSLMBBSE EBO XFM FFO WFS[PFL EBBSUPF CJK EF SFDIUCBOL JT JOHFEJFOE "SU 5FS VJUWPFSJOH WBO EF CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH LBO FFO PWFSFFOLPNTU XPSEFO HFTMPUFO 5FO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME PG EF BBSE WBO EF TVCTJEJF [JDI EBBSUFHFO WFS[FU LBO JO EF PWFSFFOLPNTU XPSEFO CFQBBME EBU EF TVCTJEJF POUWBOHFS WFSQMJDIU JT EF BDUJ WJUFJUFO UF WFSSJDIUFO XBBSWPPS EF TVCTJEJF JT WFSMFFOE "GEFMJOH 7FSQMJDIUJOHFO WBO EF TVCTJEJF POUWBOHFS

Verplichtingen aan subsidie

Andere verplichtingen

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO EF TVCTJEJF POUWBOHFS WFSQMJDIUJOHFO PQMFHHFO NFU CFUSFLLJOH UPU B BBSE FO PNWBOH WBO EF BDUJWJUFJUFO XBBSWPPS TVCTJEJF XPSEU WFSMFFOE C EF BENJOJTUSBUJF WBO BBO EF BDUJWJUFJUFO WFSCPOEFO VJUHBWFO FO JOLPNTUFO D IFU WØØS EF TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH WFSTUSFLLFO WBO HFHFWFOT FO CFTDIFJEFO EJF OPEJH [JKO WPPS FFO CFTMJTTJOH PNUSFOU EF TVCTJEJF E EF UF WFS[FLFSFO SJTJDP T F IFU TUFMMFO WBO [FLFSIFJE WPPS WFSMFFOEF WPPSTDIPUUFO G IFU BGMFHHFO WBO SFLFOJOH FO WFSBOUXPPSEJOH PNUSFOU EF WFSSJDIUF BDUJWJUFJUFO FO EF EBBSBBO WFSCPOEFO VJUHBWFO FO JOLPNTUFO WPPS [PWFS EF[F WPPS EF WBTUTUFMMJOH WBO EF TVCTJEJF WBO CFMBOH [JKO H IFU CFQFSLFO PG XFHOFNFO WBO EF OBEFMJHF HFWPMHFO WBO EF TVCTJEJF WPPS EFSEFO I IFU VJUPFGFOFO WBO DPOUSPMF EPPS FFO BDDPVOUBOU BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE WBO #PFL WBO IFU #VSHFSMJKL 8FUCPFL PQ IFU EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO HFWPFSEF GJOBODJÑMF CFIFFS FO EF GJOBODJÑMF WFSBOUXPPSEJOH EBBSPWFS *OEJFO FFO WFSQMJDIUJOH BMT CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE POEFSEFFM D XPSEU PQHFMFHE [JKO EF BSUJLFMFO FO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO EF TVCTJEJF POUWBOHFS PPL BOEFSF WFSQMJDIUJOHFO PQMFHHFO EJF TUSFLLFO UPU WFSXF[FOMJKLJOH WBO IFU EPFM WBO EF TVCTJEJF *OEJFO EF TVCTJEJF PQ FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU CFSVTU XPSEFO EF WFSQMJDIUJOHFO PQHFMFHE CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG LSBDIUFOT XFUUFMJKL 27 WPPSTDISJGU CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH

4EV 6JUHFWFST


1 art. 4:44

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU *OEJFO EF TVCTJEJF OJFU PQ FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU CFSVTU LVOOFO EF WFSQMJDIUJOHFO XPSEFO PQHFMFHE CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH "SU 7FSQMJDIUJOHFO EJF OJFU TUSFLLFO UPU WFSXF[FOMJKLJOH WBO IFU EPFM WBO EF TVCTJEJF LVOOFO TMFDIUT BBO EF TVCTJEJF XPSEFO WFSCPOEFO WPPS [PWFS EJU CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JT CFQBBME 7FSQMJDIUJOHFO BMT CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE LVOOFO TMFDIUT CFUSFLLJOH IFCCFO PQ EF XJK[F XBBSPQ PG EF NJEEFMFO XBBSNFF EF HFTVCTJEJFFSEF BDUJWJUFJU XPSEU WFSSJDIU "SU %F WFSQMJDIUJOHFO LVOOFO OB EF TVCTJEJFWFSMFOJOH XPSEFO VJUHFXFSLU WPPS [PWFS EF CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH EJU WFSNFMEU "SU *O EF HFWBMMFO HFOPFNE JO IFU UXFFEF MJE JT EF TVCTJEJF POUWBOHFS WPPS [PWFS IFU WFSTUSFL LFO WBO EF TVCTJEJF IFFGU HFMFJE UPU WFSNPHFOTWPSNJOH EBBSWPPS FFO WFSHPFEJOH WFSTDIVMEJHE BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO NJUT B EJU CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG JOEJFO EF TVCTJEJF OJFU PQ FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU CFSVTU CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH JT CFQBBME FO C EBBSCJK JT BBOHFHFWFO IPF EF IPPHUF WBO EF WFSHPFEJOH XPSEU CFQBBME %F WFSHPFEJOH JT TMFDIUT WFSTDIVMEJHE JOEJFO B EF TVCTJEJF POUWBOHFS WPPS EF HFTVCTJEJFFSEF BDUJWJUFJUFO HFCSVJLUF PG CFTUFNEF HPFEFSFO WFSWSFFNEU PG CF[XBBSU PG EF CFTUFNNJOH EBBSWBO XJK[JHU C EF TVCTJEJF POUWBOHFS FFO TDIBEFWFSHPFEJOH POUWBOHU WPPS WFSMJFT PG CFTDIBEJHJOH WBO WPPS EF HFTVCTJEJFFSEF BDUJWJUFJUFO HFCSVJLUF PG CFTUFNEF HPFEFSFO D EF HFTVCTJEJFFSEF BDUJWJUFJUFO HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL XPSEFO CFÑJOEJHE E EF TVCTJEJFWFSMFOJOH PG EF TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH XPSEU JOHFUSPLLFO PG EF TVCTJEJF XPSEU CF ÑJOEJHE PG F EF SFDIUTQFSTPPO EJF EF TVCTJEJF POUWJOH XPSEU POUCPOEFO %F WFSHPFEJOH XPSEU WBTUHFTUFME CJOOFO FFO KBBS OBEBU IFU CFTUVVSTPSHBBO PQ EF IPPHUF JT HFLPNFO PG LPO [JKO WBO EF HFCFVSUFOJT EJF IFU SFDIU PQ WFSHPFEJOH EFFE POUTUBBO EPDI JO JFEFS HFWBM CJOOFO WJKG KBSFO OB EF CFLFOENBLJOH WBO EF MBBUTUF CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWBTU TUFMMJOH

Niet-doelgebonden verplichtingen

Uitwerking verplichtingen

Vergoeding door subsidieontvanger

Vaststelling vergoeding

"GEFMJOH %F TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH "SU %F CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH TUFMU IFU CFESBH WBO EF TVCTJEJF WBTU FO HFFGU BBOTQSBBL PQ CFUBMJOH WBO IFU WBTUHFTUFMEF CFESBH PWFSFFOLPNTUJH BGEFMJOH

Subsidievaststelling

"SU *OEJFO HFFO CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH JT HFHFWFO CFWBU EF CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJF WBTUTUFMMJOH FFO BBOEVJEJOH WBO EF BDUJWJUFJUFO XBBSWPPS TVCTJEJF XPSEU WFSTUSFLU %F BSUJLFMFO UXFFEF MJE FO [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH

Aanduiding subsidiabele activiteiten

"SU *OEJFO FFO CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH JT HFHFWFO EJFOU EF TVCTJEJF POUWBOHFS OB BGMPPQ WBO EF BDUJWJUFJUFO PG IFU UJKEWBL XBBSWPPS EF TVCTJEJF JT WFSMFFOE FFO BBOWSBBH UPU WBTUTUFMMJOH WBO EF TVCTJEJF JO UFO[JK B EF TVCTJEJF NFU UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM POEFSEFFM B BNCUTIBMWF XPSEU WBTUHFTUFME C CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH JT CFQBBME EBU EF BBOWSBBH XPSEU JOHFEJFOE UFMLFOT OB BGMPPQ WBO FFO HFEFFMUF WBO IFU UJKEWBL XBBSWPPS EF TVCTJEJF JT WFSMFFOE PG D EF WBTUTUFMMJOH WBO EF TVCTJEJF CJK FFO PWFSFFOLPNTU BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE BOEFST JT HFSFHFME *OEJFO CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU HFFO UFSNJKO JT CFQBBME XPSEU EF BBOWSBBH UPU WBTUTUFMMJOH JOHFEJFOE CJOOFO FFO CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH UF CFQBMFO UFSNJKO *OEJFO WPPS EF JOEJFOJOH WBO EF BBOWSBBH UPU WBTUTUFMMJOH HFFO UFSNJKO JT CFQBBME PG EF BBOWSBBH OB BGMPPQ WBO EF EBBSWPPS CFQBBMEF UFSNJKO OJFU JT JOHFEJFOE LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO EF TVCTJEJF POUWBOHFS FFO UFSNJKO TUFMMFO CJOOFO XFMLF EF BBOWSBBH NPFU [JKO JOHFEJFOE *OEJFO OB BGMPPQ WBO EF[F UFSNJKO HFFO BBOWSBBH JT JOHFEJFOE LBO EF TVCTJEJF BNCUTIBMWF XPSEFO WBTUHFTUFME

28 4EV 6JUHFWFST

Aanvraag tot vaststelling

Ambtshalve vaststelling


1 art. 4:45 Rekening en verantwoording

Vaststelling subsidie

Ambtshalve subsidievaststelling

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU #JK EF BBOWSBBH UPU TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH UPPOU EF BBOWSBHFS BBO EBU EF BDUJWJUFJUFO IFCCFO QMBBUTHFWPOEFO PWFSFFOLPNTUJH EF BBO EF TVCTJEJF WFSCPOEFO WFSQMJDIUJOHFO UFO[JK EF TVCTJEJF WPPS EF BBOWBOH WBO EF BDUJWJUFJUFO XPSEU WBTUHFTUFME #JK EF BBOWSBBH UPU TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH MFHU EF BBOWSBHFS SFLFOJOH FO WFSBOUXPPSEJOH BG PNUSFOU EF BBO EF BDUJWJUFJUFO WFSCPOEFO VJUHBWFO FO JOLPNTUFO WPPS [PWFS EF[F WPPS EF WBTUTUFMMJOH WBO EF TVCTJEJF WBO CFMBOH [JKO "SU *OEJFO FFO CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH JT HFHFWFO TUFMU IFU CFTUVVSTPSHBBO EF TVCTJEJF PWFSFFOLPNTUJH EF TVCTJEJFWFSMFOJOH WBTU %F TVCTJEJF LBO MBHFS XPSEFO WBTUHFTUFME JOEJFO B EF BDUJWJUFJUFO XBBSWPPS TVCTJEJF JT WFSMFFOE OJFU PG OJFU HFIFFM IFCCFO QMBBUTHFWPOEFO C EF TVCTJEJF POUWBOHFS OJFU IFFGU WPMEBBO BBO EF BBO EF TVCTJEJF WFSCPOEFO WFSQMJDIUJOHFO D EF TVCTJEJF POUWBOHFS POKVJTUF PG POWPMMFEJHF HFHFWFOT IFFGU WFSTUSFLU FO EF WFSTUSFLLJOH WBO KVJTUF PG WPMMFEJHF HFHFWFOT UPU FFO BOEFSF CFTDIJLLJOH PQ EF BBOWSBBH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH [PV IFCCFO HFMFJE PG E EF TVCTJEJFWFSMFOJOH BOEFST[JOT POKVJTU XBT FO EF TVCTJEJF POUWBOHFS EJU XJTU PG CFIPPSEF UF XFUFO 7PPS [PWFS IFU CFESBH WBO EF TVCTJEJF BGIBOLFMJKL JT WBO EF XFSLFMJKLF LPTUFO WBO EF BDUJWJ UFJUFO XBBSWPPS TVCTJEJF JT WFSMFFOE XPSEFO LPTUFO EJF JO SFEFMJKLIFJE OJFU BMT OPPE[BLFMJKL LVOOFO XPSEFO CFTDIPVXE CJK EF WBTUTUFMMJOH WBO EF TVCTJEJF OJFU JO BBONFSLJOH HFOPNFO "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO EF TVCTJEJF HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL BNCUTIBMWF WBTUTUFMMFO JOEJFO B CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH FFO UFSNJKO JT CFQBBME CJOOFO XFMLF EF TVCTJEJF BNCUTIBMWF XPSEU WBTUHFTUFME C UPFQBTTJOH XPSEU HFHFWFO BBO BSUJLFM WJFSEF MJE PG D EF CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH PG EF CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH XPSEU JOHF USPLLFO PG UFO OBEFMF WBO EF POUWBOHFS XPSEU HFXJK[JHE "GEFMJOH *OUSFLLJOH FO XJK[JHJOH

Intrekking of wijziging subsidieverlening

Intrekking of wijziging subsidievaststelling

"SU ;PMBOH EF TVCTJEJF OJFU JT WBTUHFTUFME LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO EF TVCTJEJFWFSMFOJOH JOUSFLLFO PG UFO OBEFMF WBO EF TVCTJEJF POUWBOHFS XJK[JHFO JOEJFO B EF BDUJWJUFJUFO XBBSWPPS TVCTJEJF JT WFSMFFOE OJFU PG OJFU HFIFFM IFCCFO QMBBUTHFWPOEFO PG [VMMFO QMBBUTWJOEFO C EF TVCTJEJF POUWBOHFS OJFU IFFGU WPMEBBO BBO EF BBO EF TVCTJEJF WFSCPOEFO WFSQMJDIUJOHFO D EF TVCTJEJF POUWBOHFS POKVJTUF PG POWPMMFEJHF HFHFWFOT IFFGU WFSTUSFLU FO EF WFSTUSFLLJOH WBO KVJTUF PG WPMMFEJHF HFHFWFOT UPU FFO BOEFSF CFTDIJLLJOH PQ EF BBOWSBBH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH [PV IFCCFO HFMFJE E EF TVCTJEJFWFSMFOJOH BOEFST[JOT POKVJTU XBT FO EF TVCTJEJF POUWBOHFS EJU XJTU PG CFIPPSEF UF XFUFO PG F NFU UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM WJKGEF MJE FFO CFSPFQ XPSEU HFEBBO PQ EF WPPSXBBSEF EBU WPMEPFOEF HFMEFO UFS CFTDIJLLJOH XPSEFO HFTUFME %F JOUSFLLJOH PG XJK[JHJOH XFSLU UFSVH UPU FO NFU IFU UJKETUJQ XBBSPQ EF TVCTJEJF JT WFSMFFOE UFO[JK CJK EF JOUSFLLJOH PG XJK[JHJOH BOEFST JT CFQBBME "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO EF TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH JOUSFLLFO PG UFO OBEFMF WBO EF POUWBOHFS XJK[JHFO B PQ HSPOE WBO GFJUFO PG PNTUBOEJHIFEFO XBBSWBO IFU CJK EF TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH SFEFMJKLFSXJKT OJFU PQ EF IPPHUF LPO [JKO FO PQ HSPOE XBBSWBO EF TVCTJEJF MBHFS EBO PWFSFFOLPNTUJH EF TVC TJEJFWFSMFOJOH [PV [JKO WBTUHFTUFME C JOEJFO EF TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH POKVJTU XBT FO EF TVCTJEJF POUWBOHFS EJU XJTU PG CFIPPSEF UF XFUFO PG D JOEJFO EF TVCTJEJF POUWBOHFS OB EF TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH OJFU IFFGU WPMEBBO BBO BBO EF TVCTJEJF WFSCPOEFO WFSQMJDIUJOHFO %F JOUSFLLJOH PG XJK[JHJOH XFSLU UFSVH UPU FO NFU IFU UJKETUJQ XBBSPQ EF TVCTJEJF JT WBTUHFTUFME UFO[JK CJK EF JOUSFLLJOH PG XJK[JHJOH BOEFST JT CFQBBME %F TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH LBO OJFU NFFS XPSEFO JOHFUSPLLFO PG UFO OBEFMF WBO EF POUWBOHFS XPSEFO HFXJK[JHE JOEJFO WJKG KBSFO [JKO WFSTUSFLFO TFEFSU EF EBH XBBSPQ [JK JT CFLFOEHFNBBLU EBO XFM JO IFU HFWBM CFEPFME JO IFU FFSTUF 29 MJE POEFSEFFM D TFEFSU EF EBH XBBSPQ EF IBOEFMJOH

4EV 6JUHFWFST


1 art. 4:57

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU JO TUSJKE NFU EF WFSQMJDIUJOH JT WFSSJDIU PG EF EBH XBBSPQ BBO EF WFSQMJDIUJOH IBE NPFUFO [JKO WPMEBBO "SU ;PMBOH EF TVCTJEJF OJFU JT WBTUHFTUFME LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO EF TVCTJEJFWFSMFOJOH NFU JO BDIUOFNJOH WBO FFO SFEFMJKLF UFSNJKO JOUSFLLFO PG UFO OBEFMF WBO EF TVCTJEJF POUWBOHFS XJK[JHFO B WPPS [PWFS EF TVCTJEJFWFSMFOJOH POKVJTU JT C WPPS [PWFS WFSBOEFSEF PNTUBOEJHIFEFO PG HFXJK[JHEF JO[JDIUFO [JDI JO PWFSXFHFOEF NBUF UFHFO WPPSU[FUUJOH PG POHFXJK[JHEF WPPSU[FUUJOH WBO EF TVCTJEJF WFS[FUUFO PG D JO BOEFSF CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU HFSFHFMEF HFWBMMFO #JK JOUSFLLJOH PG XJK[JHJOH PQ HSPOE WBO IFU FFSTUF MJE POEFSEFFM B PG C WFSHPFEU IFU CF TUVVSTPSHBBO EF TDIBEF EJF EF TVCTJEJF POUWBOHFS MJKEU EPPSEBU IJK JO WFSUSPVXFO PQ EF TVCTJEJF BOEFST IFFGU HFIBOEFME EBO IJK [POEFS TVCTJEJF [PV IFCCFO HFEBBO "SU *OEJFO BBO FFO TVCTJEJF POUWBOHFS WPPS ESJF PG NFFS BDIUFSFFOWPMHFOEF KBSFO TVCTJEJF JT WFSTUSFLU WPPS EF[FMGEF PG JO IPPGE[BBL EF[FMGEF WPPSUEVSFOEF BDUJWJUFJUFO HFTDIJFEU HFIFMF PG HFEFFMUFMJKLF XFJHFSJOH WBO EF TVCTJEJF WPPS FFO EBBSPQ BBOTMVJUFOE UJKEWBL PQ EF HSPOE EBU WFSBOEFSEF PNTUBOEJHIFEFO PG HFXJK[JHEF JO[JDIUFO [JDI UFHFO WPPSU[FUUJOH PG POHFXJK[JHEF WPPSU[FUUJOH WBO EF TVCTJEJF WFS[FUUFO TMFDIUT NFU JOBDIUOFNJOH WBO FFO SFEFMJKLF UFSNJKO 7PPS [PWFS BBO IFU FJOEF WBO IFU UJKEWBL XBBSWPPS TVCTJEJF JT WFSMFFOE TFEFSU EF CFLFOENB LJOH WBO IFU WPPSOFNFO UPU XFJHFSJOH WPPS FFO EBBSPQ BBOTMVJUFOE UJKEWBL OPH HFFO SFEFMJKLF UFSNJKO JT WFSTUSFLFO XPSEU EF TVCTJEJF WPPS IFU SFTUFSFOEF EFFM WBO EJF UFSNJKO WFSMFFOE [P OPEJH JO BGXJKLJOH WBO BSUJLFM UXFFEF MJE

Redelijke termijn

Vergoeding schade

Weigering voortzetting subsidie

"GEFMJOH #FUBMJOH FO UFSVHWPSEFSJOH "SU )FU TVCTJEJFCFESBH XPSEU PWFSFFOLPNTUJH EF TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH CFUBBME *OEJFO EF TVCTJEJF OJFU PQ FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU CFSVTU LBO CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH PG JOEJFO HFFO CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH JT HFHFWFO CJK EF TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH FFO WBO BSUJLFM FFSTUF MJE BGXJKLFOEF UFSNJKO WPPS EF CFUBMJOH WBO IFU TVCTJEJFCFESBH XPSEFO WBTUHFTUFME "SU )FU TVCTJEJFCFESBH LBO JO HFEFFMUFO XPSEFO CFUBBME NJUT CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JT CFQBBME IPF EF HFEFFMUFO XPSEFO CFSFLFOE FO PQ XFMLF UJKETUJQQFO [JK XPSEFO CFUBBME *OEJFO EF TVCTJEJF OJFU PQ FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU CFSVTU LBO IFU TVCTJEJFCFESBH JO HFEFFMUFO XPSEFO CFUBBME NJUT CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH PG JOEJFO HFFO CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH JT HFHFWFO CJK EF TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH JT CFQBBME IPF EF HFEFFMUFO XPSEFO CFSFLFOE FO PQ XFMLF UJKETUJQQFO [JK XPSEFO CFUBBME

Betaling subsidie

Betaling in gedeelten

"SU <7FSWBMMFO> "SU %F WFSQMJDIUJOH UPU CFUBMJOH WBO FFO TVCTJEJFCFESBH PG FFO WPPSTDIPU XPSEU PQHFTDIPSU NFU JOHBOH WBO EF EBH XBBSPQ IFU CFTUVVSTPSHBBO BBO EF TVCTJEJF POUWBOHFS TDISJGUFMJKL LFOOJT HFFGU WBO IFU FSOTUJHF WFSNPFEFO EBU FS HSPOE CFTUBBU PN UPFQBTTJOH UF HFWFO BBO BSUJLFM PG UPU FO NFU EF EBH XBBSPQ EF CFTDIJLLJOH PNUSFOU EF JOUSFLLJOH PG XJK[JHJOH JT CFLFOE HFNBBLU PG EF EBH XBBSPQ TFEFSU EF LFOOJTHFWJOH WBO IFU FSOTUJHF WFSNPFEFO EFSUJFO XFLFO [JKO WFSTUSFLFO "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO POWFSTDIVMEJHE CFUBBMEF TVCTJEJFCFESBHFO UFSVHWPSEFSFO )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO IFU UFSVH UF WPSEFSFO CFESBH CJK EXBOHCFWFM JOWPSEFSFO )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO IFU UFSVH UF WPSEFSFO CFESBH WFSSFLFOFO NFU FFO BBO EF[FMGEF TVCTJEJF POUWBOHFS WPPS EF[FMGEF BDUJWJUFJUFO WFSTUSFLUF TVCTJEJF WPPS FFO BOEFS UJKEWBL 5FSVHWPSEFSJOH WBO FFO TVCTJEJFCFESBH PG FFO WPPSTDIPU WJOEU OJFU QMBBUT WPPS [PWFS OB EF EBH XBBSPQ EF TVCTJEJF JT WBTUHFTUFME EBO XFM EF IBOEFMJOH CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE POEFSEFFM D IFFGU QMBBUTHFWPOEFO WJKG KBSFO [JKO WFSTUSFLFO

30 4EV 6JUHFWFST

Opschorting betaling

Terugvordering


1 art. 4:58

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "GEFMJOH 1FS CPFLKBBS WFSTUSFLUF TVCTJEJFT BBO SFDIUTQFSTPOFO 1BSBHSBBG *OMFJEFOEF CFQBMJOHFO

Toepasselijkheid afdeling

Aanwijzing toezichthouders

"SU %F[F BGEFMJOH JT WBO UPFQBTTJOH PQ QFS CPFLKBBS WFSTUSFLUF TVCTJEJFT JOEJFO EBU CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK CFTMVJU WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO JT CFQBBME #JK BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS LBO XPSEFO CFQBBME EBU EF[F BGEFMJOH WBO UPFQBTTJOH JT PQ EBBSCJK BBOHFXF[FO TVCTJEJFT "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO EBU NFU UPFQBTTJOH WBO EF[F BGEFMJOH FFO TVCTJEJF WFSMFFOU LBO FFO PG NFFS UPF[JDIUIPVEFST BBOXJK[FO EJF [JKO CFMBTU NFU IFU UPF[JDIU PQ EF OBMFWJOH WBO EF BBO EF POUWBOHFS WBO EJF TVCTJEJF PQHFMFHEF WFSQMJDIUJOHFO %F UPF[JDIUIPVEFS CFTDIJLU OJFU PWFS EF CFWPFHEIFEFO WFSNFME JO EF BSUJLFMFO FO 1BSBHSBBG %F BBOWSBBH

Subsidieaanvraag

Gegevensaanvraag

Activiteitenplan

Begroting

Overige vereisten begroting

"SU 5FO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME XPSEU EF BBOWSBBH WBO EF TVCTJEJF VJUFSMJKL EFSUJFO XFLFO WPPS EF BBOWBOH WBO IFU CPFLKBBS JOHFEJFOE "SU %F BBOWSBBH WBO EF TVCTJEJF HBBU JO JFEFS HFWBM WFSHF[FME WBO B FFO BDUJWJUFJUFOQMBO UFO[JK SFEFMJKLFSXJKT LBO XPSEFO BBOHFOPNFO EBU EBBSBBO HFFO CFIPFGUF JT FO C FFO CFHSPUJOH UFO[JK EF[F WPPS EF CFSFLFOJOH WBO IFU CFESBH WBO EF TVCTJEJF OJFU WBO CFMBOH JT *OEJFO EF BBOWSBHFS CFTDIJLU PWFS FFO FHBMJTBUJFSFTFSWF BMT CFEPFME JO BSUJLFM WFSNFMEU EF BBOWSBBH EF PNWBOH EBBSWBO "SU )FU BDUJWJUFJUFOQMBO CFIFMTU FFO PWFS[JDIU WBO EF BDUJWJUFJUFO XBBSWPPS TVCTJEJF XPSEU HFWSBBHE FO EF EBBSNFF OBHFTUSFFGEF EPFMTUFMMJOHFO FO WFSNFMEU QFS BDUJWJUFJU EF EBBSWPPS CFOPEJHEF QFSTPOFMF FO NBUFSJÑMF NJEEFMFO "SU %F CFHSPUJOH CFIFMTU FFO PWFS[JDIU WBO EF WPPS IFU CPFLKBBS HFSBBNEF JOLPNTUFO FO VJUHBWFO WBO EF BBOWSBHFS WPPS [PWFS EF[F CFUSFLLJOH IFCCFO PQ EF BDUJWJUFJUFO XBBSWPPS TVCTJEJF XPSEU HFWSBBHE %F CFHSPUJOHTQPTUFO XPSEFO JFEFS BG[POEFSMJKL WBO FFO UPFMJDIUJOH WPPS[JFO 5FO[JK WPPS EF BDUJWJUFJUFO XBBSPQ EF BBOWSBBH CFUSFLLJOH IFFGU OPH OJFU FFSEFS TVCTJEJF XFSE WFSTUSFLU CFIFMTU EF CFHSPUJOH FFO WFSHFMJKLJOH NFU EF CFHSPUJOH WBO IFU MPQFOEF CPFLKBBS FO EF HFSFBMJTFFSEF JOLPNTUFO FO VJUHBWFO WBO IFU KBBS WPPSBGHBBOE BBO IFU MPQFOEF CPFLKBBS "SU 5FO[JK EF BBOWSBBH XPSEU JOHFEJFOE EPPS FFO LSBDIUFOT QVCMJFLSFDIU JOHFTUFMEF SFDIUTQFS TPPO HBBU EF[F JOEJFO WPPS IFU KBBS WPPSBGHBBOE BBO IFU TVCTJEJFKBBS HFFO TVCTJEJF XFSE BBO HFWSBBHE WPPSUT WFSHF[FME WBO B FFO BGTDISJGU WBO EF PQSJDIUJOHTBLUF WBO EF SFDIUTQFSTPPO EBO XFM WBO EF TUBUVUFO [PBMT EF[F MBBUTUFMJKL [JKO HFXJK[JHE FO C EF MBBUTU PQHFNBBLUF KBBSSFLFOJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO #PFL WBO IFU #VSHFSMJKL 8FUCPFL EBO XFM EF CBMBOT FO EF TUBBU WBO CBUFO FO MBTUFO FO EF UPFMJDIUJOH EBBSPQ PG JOEJFO EF[F CFTDIFJEFO POUCSFLFO FFO WFSTMBH PWFS EF GJOBODJÑMF QPTJUJF WBO EF BBOWSBHFS PQ IFU NP NFOU WBO EF BBOWSBBH %F JO IFU FFSTUF MJE POEFSEFFM C CFEPFMEF CFTDIFJEFO EBO XFM IFU WFSTMBH PWFS EF GJOBODJÑMF QPTJUJF [JKO WPPS[JFO WBO FFO WBO FFO BDDPVOUBOU BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE WBO #PFL WBO IFU #VSHFSMJKL 8FUCPFL BGLPNTUJHF TDISJGUFMJKLF WFSLMBSJOH PNUSFOU EF HFUSPVXIFJE PO EFSTDIFJEFOMJKL FFO NFEFEFMJOH JOIPVEFOEF EBU WBO POKVJTUIFEFO OJFU JT HFCMFLFO #JK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK CFTMVJU WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO LBO WSJKTUFMMJOH PG POUIFGGJOH XPSEFO WFSMFFOE WBO IFU JO IFU UXFFEF 31 MJE CFQBBMEF

4EV 6JUHFWFST


1 art. 4:71

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU 7PPS [PWFS EF BBOWSBHFS WPPS EF[FMGEF CFHSPUF VJUHBWFO UFWFOT TVCTJEJF IFFGU BBOHFWSBBHE CJK FFO PG NFFS BOEFSF CFTUVVSTPSHBOFO EPFU IJK EBBSWBO NFEFEFMJOH JO EF BBOWSBBH POEFS WFS NFMEJOH WBO EF TUBOE WBO [BLFO NFU CFUSFLLJOH UPU EF CFPPSEFMJOH WBO EJF BBOWSBBH PG BBOWSB HFO

Meer subsidieaanvragen

1BSBHSBBG %F TVCTJEJFWFSMFOJOH "SU %F TVCTJEJF XPSEU TMFDIUT WFSMFFOE BBO FFO SFDIUTQFSTPPO NFU WPMMFEJHF SFDIUTCFWPFHEIFJE "SU %F TVCTJEJF XPSEU WPPS FFO CPFLKBBS PG WPPS FFO CFQBBME BBOUBM CPFLKBSFO WFSMFFOE *OEJFO EF TVCTJEJF WPPS UXFF PG NFFS CPFLKBSFO XPSEU WFSMFFOE XPSEU BBO EF TVCTJEJF EF WFSQMJDIUJOH WFSCPOEFO UPU IFU QFSJPEJFL BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO WFSTUSFLLFO WBO EF HFHFWFOT EJF WPPS EF WBTUTUFMMJOH WBO EF TVCTJEJF WBO CFMBOH [JKO %F CFTDIJLLJOH UPU TVCTJEJFWFSMFOJOH WFSNFMEU XFMLF HFHFWFOT EF TVCTJEJF POUWBOHFS LSBDIUFOT IFU UXFFEF MJE NPFU WFSTUSFLLFO BMTNFEF PQ XFMLF UJKETUJQQFO EF HFHFWFOT NPFUFO XPSEFO WFSTUSFLU

Verlening

Periode verlening Gegevensverstrekking

1BSBHSBBG 7FSQMJDIUJOHFO WBO EF TVCTJEJF POUWBOHFS "SU 5FO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH BOEFST JT CFQBBME TUFMU EF TVCTJEJF POUWBOHFS IFU CPFLKBBS HFMJKL BBO IFU LBMFOEFSKBBS "SU %F TVCTJEJF POUWBOHFS WPFSU FFO [PEBOJH JOHFSJDIUF BENJOJTUSBUJF EBU EBBSVJU UF BMMFO UJKEF EF WPPS EF WBTUTUFMMJOH WBO EF TVCTJEJF WBO CFMBOH [JKOEF SFDIUFO FO WFSQMJDIUJOHFO BMTNFEF EF CFUBMJOHFO FO EF POUWBOHTUFO LVOOFO XPSEFO OBHFHBBO %F BENJOJTUSBUJF FO EF EBBSUPF CFIPSFOEF CFTDIFJEFO XPSEFO HFEVSFOEF [FWFO KBSFO CF XBBSE "SU *OEJFO HFEVSFOEF IFU CPFLKBBS BBONFSLFMJKLF WFSTDIJMMFO POUTUBBO PG ESFJHFO UF POUTUBBO UVTTFO EF XFSLFMJKLF VJUHBWFO FO JOLPNTUFO FO EF CFHSPUF VJUHBWFO FO JOLPNTUFO EPFU EF TVCTJEJF POUWBOHFS EBBSWBO POWFSXJKME NFEFEFMJOH BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO POEFS WFSNFMEJOH WBO EF PPS[BBL WBO EF WFSTDIJMMFO "SU *OEJFO EJU CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH JT CFQBBME CFIPFGU EF TVCTJEJF POUWBOHFS EF UPFTUFNNJOH WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO WPPS B IFU PQSJDIUFO WBO EBO XFM EFFMOFNFO JO FFO SFDIUTQFSTPPO C IFU XJK[JHFO WBO EF TUBUVUFO D IFU JO FJHFOEPN WFSXFSWFO IFU WFSWSFFNEFO PG IFU CF[XBSFO WBO SFHJTUFSHPFEFSFO JOEJFO [JK NFEF [JKO WFSXPSWFO EPPS NJEEFM WBO EF TVCTJEJFHFMEFO EBO XFM EF MBTUFO EBBSWPPS NFEF XPSEFO CFLPTUJHE VJU EF TVCTJEJFHFMEFO E IFU BBOHBBO FO CFÑJOEJHFO WBO PWFSFFOLPNTUFO UPU WFSLSJKHJOH WFSWSFFNEJOH PG CF[XBSJOH WBO SFHJTUFSHPFEFSFO PG UPU IVVS WFSIVVS PG QBDIU EBBSWBO JOEJFO EF[F HPFEFSFO HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL [JKO WFSXPSWFO EPPS NJEEFM WBO EF TVCTJEJF EBO XFM EF VJUHBWFO EBBSWPPS NFEF [JKO CFLPTUJHE VJU EF TVCTJEJF F IFU BBOHBBO WBO LSFEJFUPWFSFFOLPNTUFO FO WBO PWFSFFOLPNTUFO WBO HFMEMFOJOH G IFU BBOHBBO WBO PWFSFFOLPNTUFO XBBSCJK EF TVCTJEJF POUWBOHFS [JDI WFSCJOEU UPU [FLFSIFJET TUFMMJOH NFU JOCFHSJQ WBO [FLFSIFJETTUFMMJOH WPPS TDIVMEFO WBO EFSEFO PG XBBSCJK IJK [JDI BMT CPSH PG IPPGEFMJKL NFEFTDIVMEFOBBS WFSCJOEU PG [JDI WPPS FFO EFSEF TUFSL NBBLU H IFU WPSNFO WBO GPOETFO FO SFTFSWFSJOHFO I IFU WBTUTUFMMFO PG XJK[JHFO WBO UBSJFWFO WPPS EPPS EF TVCTJEJF POUWBOHFS JO EF HFXPOF VJUPF GFOJOH WBO [JKO HFTVCTJEJFFSEF BDUJWJUFJUFO UF WFSSJDIUFO QSFTUBUJFT J IFU POUCJOEFO WBO EF SFDIUTQFSTPPO K IFU EPFO WBO BBOHJGUF UPU [JKO GBJMMJTTFNFOU PG IFU BBOWSBHFO WBO [JKO TVSTÏBODF WBO CFUBMJOH )FU CFTUVVSTPSHBBO CFTMJTU CJOOFO WJFS XFLFO PNUSFOU EF UPFTUFNNJOH %F CFTMJTTJOH LBO FFONBBM WPPS UFO IPPHTUF WJFS XFLFO XPSEFO WFSEBBHE 1BSBHSBBG JT WBO UPFQBTTJOH 32 4EV 6JUHFWFST

Kalenderjaar

Administratie subsidieontvanger

Afwijking begroting

Toestemming van bestuursorgaan


1 art. 4:72 Egalisatiereserve

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU *OEJFO EJU CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH JT CFQBBME WPSNU EF POUWBOHFS FFO FHBMJTBUJFSFTFSWF )FU WFSTDIJM UVTTFO EF WBTUHFTUFMEF TVCTJEJF FO EF XFSLFMJKLF LPTUFO WBO EF BDUJWJUFJUFO XBBSWPPS TVCTJEJF XFSE WFSMFFOE LPNU UFO HVOTUF POEFSTDIFJEFOMJKL UFO MBTUF WBO EF FHBMJTBUJF SFTFSWF %F FHBMJTBUJFSFTFSWF XPSEU [P IPPH SFOUFOE FO [P WFJMJH BMT SFEFMJKLFSXJKT NPHFMJKL JT CFMFHE %F WBO EF FHBMJTBUJFSFTFSWF HFOPUFO SFOUF XPSEU BBO EF FHBMJTBUJFSFTFSWF UPFHFWPFHE *O EF HFWBMMFO CFEPFME JO BSUJLFM UXFFEF MJE POEFSEFMFO D E FO F JT EF TVCTJEJF POU WBOHFS UFS [BLF WBO EF FHBMJTBUJFSFTFSWF WFSHPFEJOHTQMJDIUJH OBBS FWFOSFEJHIFJE WBO EF NBUF XBBSJO EF TVCTJEJF BBO EF FHBMJTBUJFSFTFSWF IFFGU CJKHFESBHFO 1BSBHSBBG %F TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH

Vaststelling per boekjaar

Aanvraag tot vaststelling

Gegevensaanvraag

Jaarstukken

Inkomen overwegend uit subsidies

Onderzoek accountant

"SU %F TVCTJEJF XPSEU QFS CPFLKBBS WBTUHFTUFME "SU %F TVCTJEJF POUWBOHFS EJFOU CJOOFO [FT NBBOEFO OB BGMPPQ WBO IFU CPFLKBBS FFO BBOWSBBH UPU WBTUTUFMMJOH WBO EF TVCTJEJF JO UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME PG EF TVCTJEJF NFU UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM UXFFEF MJE WPPS UXFF PG NFFS CPFLKBSFO JT WFSMFFOE "SU %F BBOWSBBH UPU WBTUTUFMMJOH HBBU JO JFEFS HFWBM WFSHF[FME WBO FFO GJOBODJFFM WFSTMBH FO FFO BDUJWJUFJUFOWFSTMBH *OEJFO EF TVCTJEJF POUWBOHFS JOHFWPMHF XFUUFMJKL WPPSTDISJGU WFSQMJDIU JT UPU IFU PQTUFMMFO WBO FFO KBBSSFLFOJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO #PFL WBO IFU #VSHFSMJKL 8FUCPFL PG JOEJFO EJU CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH JT CFQBBME MFHU IJK JO QMBBUT WBO IFU GJOBODJFFM WFSTMBH EF KBBSSFLFOJOH PWFS POWFSNJOEFSE BSUJLFM UXFFEF MJE "SU *OEJFO EF TVCTJEJF POUWBOHFS [JKO JOLPNTUFO HFIFFM POUMFFOU BBO EF TVCTJEJF PNWBU IFU GJ OBODJÑMF WFSTMBH EF CBMBOT FO EF FYQMPJUBUJFSFLFOJOH NFU EF UPFMJDIUJOH FO [JKO IFU UXFFEF UPU FO NFU WJKGEF MJE WBO UPFQBTTJOH )FU GJOBODJÑMF WFSTMBH HFFGU WPMHFOT OPSNFO EJF JO IFU NBBUTDIBQQFMJKL WFSLFFS BMT BBOWBBSE CBBS XPSEFO CFTDIPVXE FFO [PEBOJH JO[JDIU EBU FFO WFSBOUXPPSE PPSEFFM LBO XPSEFO HFWPSNE PNUSFOU B IFU WFSNPHFO FO IFU FYQMPJUBUJFTBMEP FO C WPPS [PWFS EF BBSE WBO IFU GJOBODJÑMF WFSTMBH EBU UPFMBBU PNUSFOU EF TPMWBCJMJUFJU FO EF MJRVJ EJUFJU WBO EF TVCTJEJF POUWBOHFS %F CBMBOT NFU EF UPFMJDIUJOH HFFGU HFUSPVX EVJEFMJKL FO TUFMTFMNBUJH EF HSPPUUF FO EF TBNFO TUFMMJOH JO BDUJFG FO QBTTJFGQPTUFO WBO IFU WFSNPHFO PQ IFU FJOEF WBO IFU CPFLKBBS XFFS %F FYQMPJUBUJFSFLFOJOH NFU EF UPFMJDIUJOH HFFGU HFUSPVX EVJEFMJKL FO TUFMTFMNBUJH EF HSPPUUF WBO IFU FYQMPJUBUJFTBMEP WBO IFU CPFLKBBS XFFS )FU GJOBODJÑMF WFSTMBH TMVJU BBO PQ EF CFHSPUJOH XBBSWPPS TVCTJEJF JT WFSMFFOE FO CFIFMTU FFO WFSHFMJKLJOH NFU EF HFSFBMJTFFSEF JOLPNTUFO FO VJUHBWFO WBO IFU KBBS WPPSBGHBBOE BBO IFU CPFLKBBS "SU *OEJFO EF TVCTJEJF POUWBOHFS [JKO JOLPNTUFO JO PWFSXFHFOEF NBUF POUMFFOU BBO EF TVCTJEJF LBO CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH XPSEFO CFQBBME EBU BSUJLFM WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH JT "SU %F TVCTJEJF POUWBOHFS HFFGU PQESBDIU UPU POEFS[PFL WBO IFU GJOBODJÑMF WFSTMBH BBO FFO BD DPVOUBOU BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE WBO #PFL WBO IFU #VSHFSMJKL 8FUCPFL %F BDDPVOUBOU POEFS[PFLU PG IFU GJOBODJÑMF WFSTMBH WPMEPFU BBO EF CJK PG LSBDIUFOT EF XFU HFTUFMEF WPPSTDISJGUFO FO PG IFU BDUJWJUFJUFOWFSTMBH WPPS [PWFS IJK EBU WFSTMBH LBO CFPPSEFMFO NFU IFU GJOBODJÑMF WFSTMBH WFSFOJHCBBS JT %F BDDPVOUBOU HFFGU EF VJUTMBH WBO [JKO POEFS[PFL XFFS JO FFO TDISJGUFMJKLF WFSLMBSJOH PNUSFOU EF HFUSPVXIFJE WBO IFU GJOBODJÑMF WFSTMBH %F BBOWSBBH UPU WBTUTUFMMJOH WBO EF TVCTJEJF HBBU WFSHF[FME WBO EF JO IFU EFSEF MJE CFEPFMEF WFSLMBSJOH

33

4EV 6JUHFWFST


1 art. 4:86

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU #JK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH LBO WSJKTUFMMJOH PG POUIFGGJOH XPSEFO WFSMFFOE WBO IFU FFSTUF UPU FO NFU IFU WJFSEF MJE "SU #JK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH LBO XPSEFO CFQBBME EBU EF JO BSUJLFM FFSTUF MJE CFEPFMEF PQESBDIU UFWFOT TUSFLU UPU POEFS[PFL WBO EF OBMFWJOH WBO BBO EF TVCTJEJF WFSCPOEFO WFSQMJDIUJOHFO #JK UPFQBTTJOH WBO IFU FFSTUF MJE HBBU EF PQESBDIU WFSHF[FME WBO FFO CJK PG LSBDIUFOT XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK EF TVCTJEJFWFSMFOJOH WBTU UF TUFMMFO BBOXJK[JOH PWFS EF SFJLXJKEUF FO EF JOUFO TJUFJU WBO EF DPOUSPMF #JK UPFQBTTJOH WBO IFU FFSTUF MJE HBBU IFU GJOBODJÑMF WFSTMBH UFWFOT WFSHF[FME WBO FFO TDISJG UFMJKLF WFSLMBSJOH WBO EF BDDPVOUBOU PWFS EF OBMFWJOH EPPS EF TVCTJEJF POUWBOHFS WBO EF BBO EF TVCTJEJF WFSCPOEFO WFSQMJDIUJOHFO "SU )FU BDUJWJUFJUFOWFSTMBH CFTDISJKGU EF BBSE FO PNWBOH WBO EF BDUJWJUFJUFO XBBSWPPS TVCTJEJF XFSE WFSMFFOE FO CFWBU FFO WFSHFMJKLJOH UVTTFO EF OBHFTUSFFGEF FO EF HFSFBMJTFFSEF EPFMTUFMMJOHFO FO FFO UPFMJDIUJOH PQ EF WFSTDIJMMFO

Onderzoek nakoming verplichtingen

Activiteitenverslag

5JUFM #FMFJETSFHFMT "SU &FO CFTUVVSTPSHBBO LBO CFMFJETSFHFMT WBTUTUFMMFO NFU CFUSFLLJOH UPU FFO IFN UPFLPNFOEF PG POEFS [JKO WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE VJUHFPFGFOEF EBO XFM EPPS IFN HFEFMFHFFSEF CFWPFHEIFJE *O BOEFSF HFWBMMFO LBO FFO CFTUVVSTPSHBBO TMFDIUT CFMFJETSFHFMT WBTUTUFMMFO WPPS [PWFS EJU CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JT CFQBBME ;JF PPL BSU "XC

Vaststellen beleidsregels

"SU 5FS NPUJWFSJOH WBO FFO CFTMVJU LBO TMFDIUT XPSEFO WPMTUBBO NFU FFO WFSXJK[JOH OBBS FFO WBTUF HFESBHTMJKO WPPS [PWFS EF[F JT OFFSHFMFHE JO FFO CFMFJETSFHFM ;JF PPL BSU "XC

Beleidsregel als motivering

"SU #JK EF CFLFOENBLJOH WBO IFU CFTMVJU JOIPVEFOEF FFO CFMFJETSFHFM XPSEU [P NPHFMJKL IFU XFU UFMJKL WPPSTDISJGU WFSNFME XBBSVJU EF CFWPFHEIFJE XBBSPQ IFU CFTMVJU JOIPVEFOEF FFO CFMFJET SFHFM CFUSFLLJOH IFFGU WPPSUWMPFJU

Vermelding wettelijk voorschrift

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO IBOEFMU PWFSFFOLPNTUJH EF CFMFJETSFHFM UFO[JK EBU WPPS FFO PG NFFS CFMBOH IFCCFOEFO HFWPMHFO [PV IFCCFO EJF XFHFOT CJK[POEFSF PNTUBOEJHIFEFO POFWFOSFEJH [JKO JO WFSIPVEJOH UPU EF NFU EF CFMFJETSFHFM UF EJFOFO EPFMFO

Handelen conform beleidsregel

5JUFM #FTUVVSTSFDIUFMJKLF HFMETDIVMEFO "GEFMJOH 7BTUTUFMMJOH FO JOIPVE WBO EF WFSQMJDIUJOH UPU CFUBMJOH "SU %F[F UJUFM JT WBO UPFQBTTJOH PQ HFMETDIVMEFO EJF WPPSUWMPFJFO VJU B FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU EBU FFO WFSQMJDIUJOH UPU CFUBMJOH VJUTMVJUFOE BBO PG EPPS FFO CFTUVVST PSHBBO SFHFMU PG C FFO CFTMVJU EBU WBUCBBS JT WPPS CF[XBBS PG CFSPFQ %F[F UJUFM JT OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ WFSQMJDIUJOHFO UPU CFUBMJOH WBO FFO HFMETPN WPPS IFU JO CFIBOEFMJOH OFNFO WBO FFO BBOWSBBH %F[F UJUFM JT OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ WFSQMJDIUJOHFO UPU CFUBMJOH EJF CJK VJUTQSBBL WBO EF CF TUVVSTSFDIUFS [JKO PQHFMFHE "SU %F WFSQMJDIUJOH UPU CFUBMJOH WBO FFO HFMETPN XPSEU CJK CFTDIJLLJOH WBTUHFTUFME %F CFTDIJLLJOH WFSNFMEU JO JFEFS HFWBM B EF UF CFUBMFO HFMETPN 4EV 6JUHFWFST

Toepasselijkheid

Vaststelling bij beschikking

34


1 art. 4:87

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU C EF UFSNJKO XBBSCJOOFO EF CFUBMJOH NPFU QMBBUTWJOEFO

Betalingstermijn

Betaling zonder beschikking

Girale bijschrijving

Betaling in andere vorm

Kosten

Aanwenden betaling

Verrekening

Uitstel van betaling

"SU %F CFUBMJOH HFTDIJFEU CJOOFO [FT XFLFO OBEBU EF CFTDIJLLJOH PQ EF WPPSHFTDISFWFO XJK[F JT CFLFOEHFNBBLU UFO[JK EF CFTDIJLLJOH FFO MBUFS UJKETUJQ WFSNFMEU #JK PG LSBDIUFOT XFUUFMJKL WPPSTDISJGU LBO FFO BOEFSF UFSNJKO WPPS EF CFUBMJOH XPSEFO WBTU HFTUFME "SU #JK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU LBO XPSEFO CFQBBME EBU FFO HFMETPN NPFU XPSEFO CFUBBME [POEFS EBU EJU CJK CFTDIJLLJOH JT WBTUHFTUFME *O EBU HFWBM XPSEU UFWFOT CFQBBME CJOOFO XFMLF UFSNJKO EF CFUBMJOH NPFU QMBBUTWJOEFO *OEJFO EF CFMBOHIFCCFOEF CJOOFO SFEFMJKLF UFSNJKO EBBSPN WFS[PFLU XPSEU EF PQ IFU CF TUVVSTPSHBBO SVTUFOEF WFSQMJDIUJOH UPU CFUBMJOH [P TQPFEJH NPHFMJKL BMTOPH CJK CFTDIJLLJOH WBTUHFTUFME "SU 5FO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME HFTDIJFEU CFUBMJOH EPPS CJKTDISJKWJOH PQ FFO EBBSUPF EPPS EF TDIVMEFJTFS CFTUFNEF CBOLSFLFOJOH #FUBMJOH HFTDIJFEU JO FVSP UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK CFTMVJU WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO BOEFST JT CFQBBME #FUBMJOH EPPS CJKTDISJKWJOH PQ FFO CBOLSFLFOJOH HFTDIJFEU PQ IFU UJKETUJQ XBBSPQ EF SFLFOJOH WBO EF TDIVMEFJTFS XPSEU HFDSFEJUFFSE #JK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU LBO XPSEFO CFQBBME EBU CFUBMJOH BBO FFO BOEFS EBO EF TDIVMEFJTFS HFTDIJFEU "SU *OEJFO HJSBMF CFUBMJOH OBBS IFU PPSEFFM WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO CF[XBBSMJKL JT LBO IFU CFUBMJOH JO BOEFSF WPSN POUWBOHFO PG WFSSJDIUFO %F TDIVMEFJTFS JT WFSQMJDIU WPPS JFEFSF DPOUBOUF CFUBMJOH FFO LXJUBOUJF BG UF HFWFO UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME "SU %F LPTUFO WBO CFUBMJOH LPNFO UFO MBTUF WBO EF TDIVMEFOBBS *OEJFO FFO CFTUVVSTPSHBBO CFUBBMU BBO FFO TDIVMEFJTFS CVJUFO EF &VSPQFTF 6OJF LVOOFO EF EBBSBBO WFSCPOEFO LPTUFO PQ IFU UF CFUBMFO CFESBH JO NJOEFSJOH XPSEFO HFCSBDIU UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME "SU #FUBMJOH UFS WPMEPFOJOH WBO FFO CFQBBMEF HFMETDIVME TUSFLU JO EF FFSTUF QMBBUT UPU NJOEFSJOH WBO EF LPTUFO WFSWPMHFOT UPU NJOEFSJOH WBO EF WFSTDIFOFO SFOUF FO UFO TMPUUF UPU NJOEFSJOH WBO EF IPPGETPN FO EF MPQFOEF SFOUF *OEJFO FFO TDIVMEFOBBS WFSTDIJMMFOEF HFMETDIVMEFO IFFGU CJK EF[FMGEF TDIVMEFJTFS LBO EF TDIVMEFOBBS CJK EF CFUBMJOH EF HFMETDIVME BBOXJK[FO XBBSBBO EF CFUBMJOH NPFU XPSEFO UPFHFSF LFOE "SU 7FSSFLFOJOH WBO FFO HFMETDIVME NFU FFO CFTUBBOEF WPSEFSJOH HFTDIJFEU TMFDIUT WPPS [PWFS JO EF CFWPFHEIFJE EBBSUPF CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JT WPPS[JFO 7FSSFLFOJOH HFTDIJFEU POEFS WFSNFMEJOH WBO EF WPSEFSJOH XBBSNFF EF HFMETDIVME JT WFSSF LFOE BMTNFEF EF IPPHUF WBO IFU CFESBH WBO EF WFSSFLFOJOH %F WFSSFLFOJOH XFSLU UFSVH PWFSFFOLPNTUJH BSUJLFM FFSTUF FO UXFFEF MJE WBO #PFL WBO IFU #VSHFSMJKL 8FUCPFL %F TDIVMEFOBBS JT OJFU CFWPFHE UPU WFSSFLFOJOH WPPS [PWFS CFTMBH PQ EF WPSEFSJOH WBO EF TDIVMEFJTFS OJFUJH [PV [JKO 6JUTUFM WBO CFUBMJOH TUBBU BBO WFSSFLFOJOH OJFU JO EF XFH

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO EF XFEFSQBSUJK VJUTUFM WBO CFUBMJOH WFSMFOFO (FEVSFOEF IFU VJUTUFM LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO OJFU BBONBOFO PG JOWPSEFSFO %F CFTDIJLLJOH UPU VJUTUFM WBO CFUBMJOH WFSNFMEU EF UFSNJKO XBBSWPPS IFU VJUTUFM HFMEU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO BBO EF CFTDIJLLJOH UPU VJUTUFM WBO CFUBMJOH WPPSTDISJGUFO WFSCJOEFO

35

4EV 6JUHFWFST


1 art. 4:102

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO WPPSVJUMPQFOE PQ EF WBTUTUFMMJOH WBO FFO WFSQMJDIUJOH UPU CFUBMJOH WBO FFO HFMETPN FFO WPPSTDIPU WFSMFOFO JOEJFO SFEFMJKLFSXJKT LBO XPSEFO BBOHFOPNFO EBU FFO WFSQMJDIUJOH UPU CFUBMJOH [BM XPSEFO WBTUHFTUFME UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME *O EF CFTDIJLLJOH UPU WFSMFOJOH WBO FFO WPPSTDIPU LBO JO BGXJKLJOH WBO BSUJLFM UXFFEF MJE POEFSEFFM B XPSEFO WPMTUBBO NFU EF WFSNFMEJOH WBO EF XJK[F XBBSPQ IFU CFESBH WBO IFU WPPSTDIPU XPSEU CFQBBME #JK EF CFTDIJLLJOH UPU WFSMFOJOH WBO FFO WPPSTDIPU LBO FFO WBO BSUJLFM FFSTUF MJE BGXJK LFOEF UFSNJKO WPPS EF CFUBMJOH WBO IFU WPPSTDIPU XPSEFO WBTUHFTUFME #FUBBMEF WPPSTDIPUUFO XPSEFO WFSSFLFOE NFU EF UF CFUBMFO HFMETPN 0OWFSTDIVMEJHE CFUBBMEF WPPSTDIPUUFO LVOOFO XPSEFO UFSVHHFWPSEFSE )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO IFU UFSVH UF WPSEFSFO WPPSTDIPU CJK EXBOHCFWFM JOWPSEFSFO WPPS [PWFS EF[F CFWPFHEIFJE PPL UFO BBO[JFO WBO EF UFSVHWPSEFSJOH WBO EF IPPGETPN JT UPFHFLFOE )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO BBO EF CFTDIJLLJOH UPU WFSMFOJOH WBO FFO WPPSTDIPU WPPSTDISJGUFO WFSCJOEFO "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO EF CFTDIJLLJOH UPU VJUTUFM WBO CFUBMJOH POEFSTDIFJEFOMJKL UPU WFSMFOJOH WBO FFO WPPSTDIPU JOUSFLLFO PG XJK[JHFO B JOEJFO EF WPPSTDISJGUFO OJFU XPSEFO OBHFMFFGE C JOEJFO EF XFEFSQBSUJK POKVJTUF PG POWPMMFEJHF HFHFWFOT IFFGU WFSTUSFLU FO EF WFSTUSFLLJOH WBO KVJTUF PG WPMMFEJHF HFHFWFOT UPU FFO BOEFSF CFTDIJLLJOH [PV IFCCFO HFMFJE PG D WPPS [PWFS WFSBOEFSEF PNTUBOEJHIFEFO [JDI WFS[FUUFO UFHFO WPPSUEVSJOH WBO IFU VJUTUFM POEFSTDIFJEFOMJKL UFHFO EF WFSMFOJOH WBO IFU WPPSTDIPU

Voorschot

Intrekken beschikking

"GEFMJOH 7FS[VJN FO XFUUFMJKLF SFOUF "SU %F TDIVMEFOBBS JT JO WFS[VJN JOEJFO IJK OJFU CJOOFO EF WPPSHFTDISFWFO UFSNJKO IFFGU CFUBBME "SU )FU WFS[VJN IFFGU EF WFSTDIVMEJHEIFJE WBO XFUUFMJKLF SFOUF UPU HFWPMH PWFSFFOLPNTUJH EF BSUJLFMFO FFSTUF FO UXFFEF MJE FO FFSTUF MJE WBO #PFL WBO IFU #VSHFSMJKL 8FUCPFL 8FUUFMJKLF SFOUF JT OJFU WFSTDIVMEJHE JOEJFO IFU CFESBH FSWBO CJK FOJHF PG MBBUTUF CFUBMJOH NJOEFS CFESBBHU EBO ̺ EBO XFM JOEJFO IFU CFTUVVSTPSHBBO EF TDIVMEFOBBS JT ̺ *OEJFO OB IFU JOUSFEFO WBO IFU WFS[VJN EF LPFST WBO IFU HFME XBBSJO EF HFMETDIVME NPFU XPSEFO CFUBBME [JDI IFFGU HFXJK[JHE JT BSUJLFM WBO #PFL WBO IFU #VSHFSMJKL 8FUCPFL WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO TUFMU IFU CFESBH WBO EF WFSTDIVMEJHEF XFUUFMJKLF SFOUF CJK CFTDIJLLJOH WBTU "SU *OEJFO IFU CFTUVVSTPSHBBO EF CFTDIJLLJOH UPU CFUBMJOH WBO FFO EPPS IFN WFSTDIVMEJHEF HFMETPN OJFU UJKEJH HFFGU JT IFU XFUUFMJKLF SFOUF WFSTDIVMEJHE WBOBG IFU UJKETUJQ XBBSPQ IFU JO WFS[VJN [PV [JKO HFXFFTU JOEJFO EF CFTDIJLLJOH PQ EF MBBUTUF EBH WBO EF EBBSWPPS HFTUFMEF UFSNJKO [PV [JKO HFHFWFO "SU 7PPS [PWFS IFU CFTUVVSTPSHBBO VJUTUFM WBO CFUBMJOH IFFGU WFSMFFOE PG EF SFDIUFS EF WFSQMJDIUJOH UPU CFUBMJOH IFFGU HFTDIPSTU JT EF TDIVMEFOBBS PWFS EF UFSNJKO WBO VJUTUFM PG TDIPSTJOH XFUUFMJKLF SFOUF WFSTDIVMEJHE UFO[JK CJK IFU VJUTUFM PG EF TDIPSTJOH BOEFST JT CFQBBME "SU *OEJFO FFO CFUBMJOH BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO JT HFTDIJFE PQ HSPOE WBO FFO CFTDIJLLJOH EJF JO CF[XBBS PG JO CFSPFQ JT HFXJK[JHE PG WFSOJFUJHE JT IFU CFTUVVSTPSHBBO PWFS EF UFSNJKO UVTTFO EF CFUBMJOH FO EF UFSVHCFUBMJOH XFUUFMJKLF SFOUF WFSTDIVMEJHE PWFS IFU UF WFFM CFUBBMEF CFESBH *OEJFO FFO BGXJK[FOEF CFTDIJLLJOH UPU CFUBMJOH EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO BMT HFWPMH WBO CF [XBBS PG CFSPFQ XPSEU WFSWBOHFO EPPS FFO CFTDIJLLJOH UPU CFUBMJOH JT IFU CFTUVVSTPSHBBO XFUUFMJKLF SFOUF WFSTDIVMEJHE WBOBG IFU UJKETUJQ XBBSPQ IFU JO WFS[VJN [PV [JKO HFXFFTU JOEJFO EF CFTDIJLLJOH PQ EF MBBUTUF EBH WBO EF EBBSWPPS HFTUFMEF UFSNJKO [PV [JKO HFHFWFO

36 4EV 6JUHFWFST

Verzuim

Wettelijke rente

Rente bij beschikking

Van rechtswege in verzuim

Rente bij schorsing of uitstel van betaling

Gevolgen wijziging of vernietiging beschikking


1 art. 4:103

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU 8FUUFMJKLF SFOUF JT OJFU WFSTDIVMEJHE WPPS [PWFS EF CFMBOHIFCCFOEF POKVJTUF PG POWPMMFEJHF HFHFWFOT IFFGU WFSTUSFLU EBO XFM BBO EF CFMBOHIFCCFOEF JT UPF UF SFLFOFO EBU POKVJTUF PG PO WPMMFEJHF HFHFWFOT [JKO WFSTUSFLU %JU BSUJLFM JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH JOEJFO IFU CFTUVVSTPSHBBO EF CFTDIJLLJOH UPU CFUBMJOH NFU UFSVHXFSLFOEF LSBDIU XJK[JHU PG JOUSFLU

Andere wettelijke regeling

"SU %F[F BGEFMJOH JT OJFU WBO UPFQBTTJOH JOEJFO CJK EF XFU FFO BOEFSF SFHFMJOH PNUSFOU WFS[VJN FO EF HFWPMHFO EBBSWBO JT HFUSPGGFO "GEFMJOH 7FSKBSJOH

Verjaringstermijn

Stuiting

Stuiting door aanmaning

Recht op betaling voorbehouden

Recht tot verrekening eindigt niet door verjaring rechtsvordering Schuldeiser is ook bestuursorgaan

Nieuwe termijn na stuiting

Verlenging verjaring

"SU %F SFDIUTWPSEFSJOH UPU CFUBMJOH WBO FFO HFMETPN WFSKBBSU WJKG KBSFO OBEBU EF WPPSHFTDISFWFO CFUBMJOHTUFSNJKO JT WFSTUSFLFO /B WPMUPPJJOH WBO EF WFSKBSJOH LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO [JKO CFWPFHEIFEFO UPU BBONBOJOH FO WFSSFLFOJOH FO UPU VJUWBBSEJHJOH FO UFOVJUWPFSMFHHJOH WBO FFO EXBOHCFWFM OJFU NFFS VJUPF GFOFO "SU %F WFSKBSJOH XPSEU HFTUVJU EPPS FFO EBBE WBO SFDIUTWFSWPMHJOH PWFSFFOLPNTUJH BSUJLFM FFSTUF MJE WBO #PFL WBO IFU #VSHFSMJKL 8FUCPFL "SUJLFM UXFFEF MJE WBO #PFL WBO IFU #VSHFSMJKL 8FUCPFL JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH &SLFOOJOH WBO IFU SFDIU PQ CFUBMJOH TUVJU EF WFSKBSJOH WBO EF SFDIUTWPSEFSJOH UFHFO IFN EJF IFU SFDIU FSLFOU "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO EF WFSKBSJOH PPL TUVJUFO EPPS FFO BBONBOJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFO CFTDIJLLJOH UPU WFSSFLFOJOH PG FFO EXBOHCFWFM EBO XFM EPPS FFO EBBE WBO UFOVJUWPFS MFHHJOH WBO FFO EXBOHCFWFM "SU %F TDIVMEFJTFS WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO LBO EF WFSKBSJOH PPL TUVJUFO EPPS FFO TDISJGUFMJKLF BBO NBOJOH PG FFO TDISJGUFMJKLF NFEFEFMJOH XBBSJO IJK [JDI POEVCCFM[JOOJH [JKO SFDIU PQ CFUBMJOH WPPSCFIPVEU "SU *OEJFO EF TDIVMEFJTFS WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO FFO SFDIU UPU WFSSFLFOJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM IFFGU FJOEJHU EJU SFDIU OJFU EPPS WFSKBSJOH WBO EF SFDIUTWPSEFSJOH "SU *OEJFO EF TDIVMEFJTFS WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO [FMG FFO CFTUVVSTPSHBBO JT [JKO EF BSUJLFMFO FO OJFU WBO UPFQBTTJOH "SU %PPS TUVJUJOH WBO EF WFSKBSJOH CFHJOU FFO OJFVXF WFSKBSJOHTUFSNJKO UF MPQFO NFU EF BBOWBOH WBO EF WPMHFOEF EBH %F OJFVXF UFSNJKO JT HFMJKL BBO EF PPSTQSPOLFMJKLF EPDI OJFU MBOHFS EBO WJKG KBSFO 8PSEU EF WFSKBSJOH FDIUFS HFTUVJU EPPS IFU JOTUFMMFO WBO FFO FJT EJF EPPS UPFXJK[JOH XPSEU HFWPMHE EBO JT BSUJLFM WBO #PFL WBO IFU #VSHFSMJKL 8FUCPFL WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBT TJOH "SU %F WFSKBSJOHTUFSNJKO WBO EF SFDIUTWPSEFSJOH UPU CFUBMJOH BBO FFO CFTUVVSTPSHBBO XPSEU WFSMFOHE NFU EF UJKE HFEVSFOEF XFMLF EF TDIVMEFOBBS OB EF BBOWBOH WBO EJF UFSNJKO VJUTUFM WBO CFUBMJOH IFFGU )FU FFSTUF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH JOEJFO B EF TDIVMEFOBBS JO TVSTFBODF WBO CFUBMJOH WFSLFFSU C EF TDIVMEFOBBS JO TUBBU WBO GBJMMJTTFNFOU WFSLFFSU D UFO BBO[JFO WBO EF TDIVMEFOBBS EF TDIVMETBOFSJOHTSFHFMJOH OBUVVSMJKLF QFSTPOFO WBO UPFQBT TJOH JT E EF UFOVJUWPFSMFHHJOH WBO FFO EXBOHCFWFM JT HFTDIPSTU JOHFWPMHF FFO MPQFOE SFDIUTHFEJOH NFU EJFO WFSTUBOEF EBU EF UFSNJKO XBBSNFF EF WFSKBSJOHTUFSNJKO XPSEU WFSMFOHE FFO BBOWBOH

37

4EV 6JUHFWFST


1 art. 4:120

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU OFFNU PQ EF EBH XBBSPQ IFU SFDIUTHFEJOH EPPS NJEEFM WBO EBHWBBSEJOH BBOIBOHJH XPSEU HF NBBLU "GEFMJOH "BONBOJOH FO JOWPSEFSJOH CJK EXBOHCFWFM 1BSBHSBBG %F BBONBOJOH "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO NBBOU EF TDIVMEFOBBS EJF JO WFS[VJN JT TDISJGUFMJKL BBO UPU CFUBMJOH CJOOFO UXFF XFLFO HFSFLFOE WBOBG EF EBH OB EJF XBBSPQ EF BBONBOJOH JT UPFHF[POEFO #JK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU LBO FFO BOEFSF UFSNJKO XPSEFO WBTUHFTUFME %F BBONBOJOH WFSNFMEU EBU CJK OJFU UJKEJHF CFUBMJOH EF[F LBO XPSEFO BGHFEXPOHFO EPPS PQ LPTUFO WBO EF TDIVMEFOBBS VJU UF WPFSFO JOWPSEFSJOHTNBBUSFHFMFO "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO WPPS EF BBONBOJOH FFO WFSHPFEJOH JO SFLFOJOH CSFOHFO %F WFS HPFEJOH CFESBBHU ̺ JOEJFO EF TDIVME NJOEFS EBO ̺ CFESBBHU FO ̺ <1FS KBOVBSJ ̺ > JOEJFO EF TDIVME ̺ PG NFFS CFESBBHU %F BBONBOJOH WFSNFMEU EF WFSHPFEJOH EJF JO SFLFOJOH XPSEU HFCSBDIU

Schriftelijke aanmaning

Aanmaningskosten

1BSBHSBBG *OWPSEFSJOH CJK EXBOHCFWFM "SU 0OEFS EXBOHCFWFM XPSEU WFSTUBBO FFO TDISJGUFMJKL CFWFM WBO FFO CFTUVVSTPSHBBO EBU FSUPF TUSFLU EF CFUBMJOH WBO FFO HFMETPN BMT CFEPFME JO BSUJLFM BG UF EXJOHFO

Dwangbevel

"SU %F CFWPFHEIFJE UPU VJUWBBSEJHJOH WBO FFO EXBOHCFWFM CFTUBBU TMFDIUT JOEJFO [JK CJK EF XFU JT UPFHFLFOE

Wettelijke grondslag

"SU &FO EXBOHCFWFM MFWFSU FFO FYFDVUPSJBMF UJUFM PQ EJF NFU UPFQBTTJOH WBO EF WPPSTDISJGUFO WBO IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF 3FDIUTWPSEFSJOH LBO XPSEFO UFOVJUWPFSHFMFHE

Executoriale titel

"SU &FO EXBOHCFWFM XPSEU TMFDIUT VJUHFWBBSEJHE XBOOFFS CJOOFO EF PWFSFFOLPNTUJH BSUJLFM HFTUFMEF BBONBOJOHTUFSNJKO OJFU WPMMFEJH JT CFUBBME

Dwangbevel eerst na verstrijken aanmaningstermijn

#JK EF XFU LBO FWFOXFM XPSEFO CFQBBME EBU IFU EXBOHCFWFM [P OPEJH [POEFS BBONBOJOH FO WPPS IFU WFSTUSJKLFO WBO CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU HFTUFMEF PG FFSEFS HFHVOEF CFUBMJOHT PG BBO NBOJOHTUFSNJKOFO LBO XPSEFO VJUHFWBBSEJHE PG UFOVJUWPFSHFMFHE "SU "SUJLFM JT OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ EF BBONBOJOH FO IFU EXBOHCFWFM

Geen hoorplicht

"SU #JK IFU EXBOHCFWFM LVOOFO UFWFOT EF BBONBOJOHTWFSHPFEJOH EF XFUUFMJKLF SFOUF FO EF LPTUFO WBO IFU EXBOHCFWFM XPSEFO JOHFWPSEFSE )FU EXBOHCFWFM LBO CFUSFLLJOH IFCCFO PQ WFSTDIJMMFOEF WFSQMJDIUJOHFO UPU CFUBMJOH WBO FFO HFMETPN EPPS EF TDIVMEFOBBS BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO "SU %F CFUFLFOJOH FO EF UFOVJUWPFSMFHHJOH WBO IFU EXBOHCFWFM HFTDIJFEFO PQ LPTUFO WBO EFHFOF UFHFO XJF IFU JT VJUHFWBBSEJHE %F HFSFDIUFMJKLF LPTUFO XPSEFO CFSFLFOE NFU UPFQBTTJOH WBO EF PQ HSPOE WBO BSUJLFM B WBO IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF 3FDIUTWPSEFSJOH WBTUHFTUFMEF UBSJFWFO %F CVJUFOHFSFDIUFMJKLF LPTUFO XPSEFO CFSFLFOE NFU UPFQBTTJOH WBO CJK BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS WBTU UF TUFMMFO UBSJFWFO %F LPTUFO [JKO PPL WFSTDIVMEJHE JOEJFO IFU EXBOHCFWFM EPPS CFUBMJOH WBO WFSTDIVMEJHEF CFESBHFO OJFU PG OJFU WPMMFEJH UFO VJUWPFS JT HFMFHE

38 4EV 6JUHFWFST

Omvang dwangbevel

Gerechtelijke kosten


1 art. 4:121 In termijnen betaalbare schuld

Vormvereisten

Exploot

Privaatrechtelijke bevoegdheden

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU *OEJFO FFO EXBOHCFWFM EBU JT VJUHFWBBSEJHE WPPS FFO HFEFFMUF WBO FFO WFSQMJDIUJOH UPU CFUBMJOH WBO FFO HFMETPN UFO VJUWPFS XPSEU HFMFHE EPPS CFTMBHMFHHJOH LVOOFO CJK EBU[FMGEF EXBOHCFWFM BMMF UPU IFU UJKETUJQ WBO CFTMBHMFHHJOH WFSWBMMFO UFSNJKOFO WBO EJF WFSQMJDIUJOH XPSEFO JOHFWPS EFSE NJUT IFU PQ EBU UJKETUJQ JOWPSEFSCBSF CFESBH VJU IFU EXBOHCFWFM JT PQ UF NBLFO "SU )FU EXBOHCFWFM WFSNFMEU JO JFEFS HFWBM B BBO IFU IPPGE IFU XPPSE jEXBOHCFWFMx C IFU CFESBH WBO EF JOWPSEFSCBSF IPPGETPN D EF CFTDIJLLJOH PG IFU XFUUFMJKL WPPSTDISJGU XBBSVJU EF HFMETDIVME WPPSUWMPFJU E EF LPTUFO WBO IFU EXBOHCFWFM FO F EBU IFU PQ LPTUFO WBO EF TDIVMEFOBBS UFO VJUWPFS LBO XPSEFO HFMFHE )FU EXBOHCFWFM WFSNFMEU JOEJFO WBO UPFQBTTJOH B IFU CFESBH WBO EF BBONBOJOHTWFSHPFEJOH FO C EF JOHBOHTEBUVN WBO EF XFUUFMJKLF SFOUF "SU %F CFLFOENBLJOH WBO FFO EXBOHCFWFM HFTDIJFEU EPPS NJEEFM WBO EF CFUFLFOJOH WBO FFO FYQMPPU BMT CFEPFME JO IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF 3FDIUTWPSEFSJOH %F BSUJLFMFO UPU FO NFU [JKO OJFU WBO UPFQBTTJOH )FU FYQMPPU WFSNFMEU JO JFEFS HFWBM EF SFDIUCBOL XBBSCJK UFHFO IFU EXBOHCFWFM FO EF UFO VJUWPFSMFHHJOH FSWBO PWFSFFOLPNTUJH EF BSUJLFMFO FO B WBO IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF 3FDIUTWPSEFSJOH LBO XPSEFO PQHFLPNFO "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO CFTDIJLU UFO BBO[JFO WBO EF JOWPSEFSJOH PPL PWFS EF CFWPFHEIFEFO EJF FFO TDIVMEFJTFS PQ HSPOE WBO IFU QSJWBBUSFDIU IFFGU "GEFMJOH #F[XBBS FO CFSPFQ

Bezwaar, beroep tegen beschikking

"SU )FU CF[XBBS CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ UFHFO EF CFTDIJLLJOH XBBSCJK EF WFSQMJDIUJOH UPU CFUBMJOH WBO FFO HFMETPN JT WBTUHFTUFME IFFGU NFEF CFUSFLLJOH PQ FFO CJKLPNFOEF CFTDIJLLJOH WBO IFU[FMGEF CFTUVVSTPSHBBO PNUSFOU WFSSFLFOJOH VJUTUFM WBO CFUBMJOH WFSMFOJOH WBO FFO WPPSTDIPU WBTUTUFMMJOH WBO EF SFOUF PG HFIFMF PG HFEFFMUFMJKLF LXJKUTDIFMEJOH WPPS [PWFS EF CFMBOHIFCCFOEF EF[F CFTDIJLLJOH CFUXJTU )FU CF[XBBS CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ UFHFO FFO CJKLPNFOEF CFTDIJLLJOH IFFGU NFEF CFUSFL LJOH PQ FFO MBUFSF CJKLPNFOEF CFTDIJLLJOH NFU CFUSFLLJOH UPU EF[FMGEF HFMETDIVME WPPS [PWFS EF CFMBOHIFCCFOEF EF[F CFTDIJLLJOH CFUXJTU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO EF CFTMJTTJOH PQ IFU CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ JO[BLF EF CJKLPNFOEF CFTDIJLLJOH FDIUFS WFSXJK[FO OBBS FFO BOEFS PSHBBO JOEJFO CFIBOEFMJOH EPPS EJU PSHBBO HFXFOTU JT *O CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ MFHU EF CFMBOHIFCCFOEF [P NPHFMJKL FFO BGTDISJGU PWFS WBO EF CJKLPNFOEF CFTDIJLLJOH EJF IJK CFUXJTU )FU FFSTUF UPU FO NFU IFU WJFSEF MJE [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH PQ FFO WFS[PFL PN WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH )PPGETUVL )BOEIBWJOH 5JUFM "MHFNFOF CFQBMJOHFO

Overtreder

"SU *O EF[F XFU XPSEU WFSTUBBO POEFS PWFSUSFEJOH FFO HFESBHJOH EJF JO TUSJKE JT NFU IFU CFQBBMEF CJK PG LSBDIUFOT FOJH XFUUFMJKL WPPSTDISJGU 0OEFS PWFSUSFEFS XPSEU WFSTUBBO EFHFOF EJF EF PWFSUSFEJOH QMFFHU PG NFEFQMFFHU ;JF PPL f ####

0WFSUSFEJOHFO LVOOFO XPSEFO CFHBBO EPPS OBUVVSMJKLF QFSTPOFO FO SFDIUTQFSTPOFO "SUJLFM UXFFEF FO EFSEF MJE WBO IFU 8FUCPFL WBO 4USBGSFDIU JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH

Definities sancties

"SU *O EF[F XFU XPSEU WFSTUBBO POEFS 39

Overtreding

4EV 6JUHFWFST


1 art. 5:11

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU B CFTUVVSMJKLF TBODUJF FFO EPPS FFO CFTUVVSTPSHBBO XFHFOT FFO PWFSUSFEJOH PQHFMFHEF WFS QMJDIUJOH PG POUIPVEFO BBOTQSBBL C IFSTUFMTBODUJF FFO CFTUVVSMJKLF TBODUJF EJF TUSFLU UPU IFU HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL POHFEBBO NBLFO PG CFÑJOEJHFO WBO FFO PWFSUSFEJOH UPU IFU WPPSLPNFO WBO IFSIBMJOH WBO FFO PWFSUSFEJOH EBO XFM UPU IFU XFHOFNFO PG CFQFSLFO WBO EF HFWPMHFO WBO FFO PWFSUSFEJOH D CFTUSBGGFOEF TBODUJF FFO CFTUVVSMJKLF TBODUJF WPPS [PWFS EF[F CFPPHU EF PWFSUSFEFS MFFE UPF UF WPFHFO (FFO CFTUVVSMJKLF TBODUJF JT EF FOLFMF MBTU UPU IFU WFSSJDIUFO WBO CFQBBMEF IBOEFMJOHFO "SU %F BSUJLFMFO UPU FO NFU [JKO WBO UPFQBTTJOH PQ B JO EJU IPPGETUVL HFSFHFMEF CFTUVVSMJKLF TBODUJFT FO C CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BBOHFXF[FO BOEFSF CFTUVVSMJKLF TBODUJFT

Reikwijdte

"SU %F CFWPFHEIFJE UPU IFU PQMFHHFO WBO FFO CFTUVVSMJKLF TBODUJF CFTUBBU TMFDIUT WPPS [PWFS [JK CJK PG LSBDIUFOT EF XFU JT WFSMFFOE &FO CFTUVVSMJKLF TBODUJF XPSEU TMFDIUT PQHFMFHE JOEJFO EF PWFSUSFEJOH FO EF TBODUJF CJK PG LSBDIUFOT FFO BBO EF HFESBHJOH WPPSBGHBBOE XFUUFMJKL WPPSTDISJGU [JKO PNTDISFWFO

Sanctiebevoegdheid bij of krachtens de wet

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO MFHU HFFO CFTUVVSMJKLF TBODUJF PQ WPPS [PWFS WPPS EF PWFSUSFEJOH FFO SFDIUWBBSEJHJOHTHSPOE CFTUPOE

Rechtvaardigingsgrond

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO MFHU HFFO IFSTUFMTBODUJF PQ [PMBOH FFO BOEFSF XFHFOT EF[FMGEF PWFSUSFEJOH PQHFMFHEF IFSTUFMTBODUJF WBO LSBDIU JT

Cumulatie

"SU &FO IFSTUFMTBODUJF LBO XPSEFO PQHFMFHE [PESB IFU HFWBBS WPPS EF PWFSUSFEJOH LMBBSCMJKLFMJKL ESFJHU

Preventieve herstelsanctie

"SU *OEJFO UXFF PG NFFS WPPSTDISJGUFO [JKO PWFSUSFEFO LBO WPPS EF PWFSUSFEJOH WBO FML BG[POEFSMJKL WPPSTDISJGU FFO CFTUVVSMJKLF TBODUJF XPSEFO PQHFMFHE

Samenloop

"SU %F CFTDIJLLJOH UPU PQMFHHJOH WBO FFO CFTUVVSMJKLF TBODUJF WFSNFMEU B EF PWFSUSFEJOH BMTNFEF IFU PWFSUSFEFO WPPSTDISJGU C [P OPEJH FFO BBOEVJEJOH WBO EF QMBBUT XBBS FO IFU UJKETUJQ XBBSPQ EF PWFSUSFEJOH JT HFDPO TUBUFFSE "SU 7PPS [PWFS FFO CFTUVVSMJKLF TBODUJF WFSQMJDIU UPU CFUBMJOH WBO FFO HFMETPN LPNU EF[F HFMETPN UPF BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO EBU EF TBODUJF IFFGU PQHFMFHE UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO EF HFMETPN JOWPSEFSFO CJK EXBOHCFWFM "SU B %FHFOF EJF XPSEU WFSIPPSE NFU IFU PPH PQ IFU BBO IFN PQMFHHFO WBO FFO CFTUSBGGFOEF TBODUJF JT OJFU WFSQMJDIU UFO CFIPFWF EBBSWBO WFSLMBSJOHFO PNUSFOU EF PWFSUSFEJOH BG UF MFHHFO 7PPS IFU WFSIPPS XPSEU BBO EF CFUSPLLFOF NFEFHFEFFME EBU IJK OJFU WFSQMJDIU JT UPU BOUXPPS EFO

Vereisten

Geldsom aan bestuursorgaan

Nemo tenetur Cautie

5JUFM 5PF[JDIU PQ EF OBMFWJOH "SU 0OEFS UPF[JDIUIPVEFS XPSEU WFSTUBBO FFO QFSTPPO CJK PG LSBDIUFOT XFUUFMJKL WPPSTDISJGU CFMBTU NFU IFU IPVEFO WBO UPF[JDIU PQ EF OBMFWJOH WBO IFU CFQBBMEF CJK PG LSBDIUFOT FOJH XFUUFMJKL WPPSTDISJGU

40 4EV 6JUHFWFST

Toezichthouder, begripsbepaling


1 art. 5:12 Legitimatiebewijs

Evenredigheidsbeginsel

Beperking bevoegdheden

Binnentreden

Vordering inlichtingen

Vorderen inzage van identiteitsbewijs

Inzage in zakelijke gegevens en bescheiden

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU #JK EF VJUPFGFOJOH WBO [JKO UBBL ESBBHU FFO UPF[JDIUIPVEFS FFO MFHJUJNBUJFCFXJKT CJK [JDI EBU JT VJUHFHFWFO EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO POEFS WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE XBBSWBO EF UPF[JDIUIPV EFS XFSL[BBN JT &FO UPF[JDIUIPVEFS UPPOU [JKO MFHJUJNBUJFCFXJKT EFTHFWSBBHE BBOTUPOET )FU MFHJUJNBUJFCFXJKT CFWBU FFO GPUP WBO EF UPF[JDIUIPVEFS FO WFSNFMEU JO JFEFS HFWBM EJFOT OBBN FO IPFEBOJHIFJE )FU NPEFM WBO IFU MFHJUJNBUJFCFXJKT XPSEU WBTUHFTUFME CJK SFHFMJOH WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 7FJMJHIFJE FO +VTUJUJF "SU &FO UPF[JDIUIPVEFS NBBLU WBO [JKO CFWPFHEIFEFO TMFDIUT HFCSVJL WPPS [PWFS EBU SFEFMJKLFSXJKT WPPS EF WFSWVMMJOH WBO [JKO UBBL OPEJH JT ;JF PPL BSU 8POX

"SU #JK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK CFTMVJU WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO EBU EF UPF[JDIUIPVEFS BMT [PEBOJH BBOXJKTU LVOOFO EF BBO EF UPF[JDIUIPVEFS UPFLPNFOEF CFWPFHEIFEFO XPSEFO CFQFSLU "SU &FO UPF[JDIUIPVEFS JT CFWPFHE NFU NFEFOFNJOH WBO EF CFOPEJHEF BQQBSBUVVS FMLF QMBBUT UF CFUSFEFO NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO XPOJOH [POEFS UPFTUFNNJOH WBO EF CFXPOFS ;P OPEJH WFSTDIBGU IJK [JDI UPFHBOH NFU CFIVMQ WBO EF TUFSLF BSN )JK JT CFWPFHE [JDI UF EPFO WFSHF[FMMFO EPPS QFSTPOFO EJF EBBSUPF EPPS IFN [JKO BBOHFXF[FO ;JF PPL BSU 8POX

"SU &FO UPF[JDIUIPVEFS JT CFWPFHE JOMJDIUJOHFO UF WPSEFSFO ;JF PPL BSU 8POX

"SU B &FO UPF[JDIUIPVEFS JT CFWPFHE WBO QFSTPOFO JO[BHF UF WPSEFSFO WBO FFO JEFOUJUFJUTCFXJKT BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF 8FU PQ EF JEFOUJGJDBUJFQMJDIU "SU &FO UPF[JDIUIPVEFS JT CFWPFHE JO[BHF UF WPSEFSFO WBO [BLFMJKLF HFHFWFOT FO CFTDIFJEFO )JK JT CFWPFHE WBO EF HFHFWFOT FO CFTDIFJEFO LPQJFÑO UF NBLFO *OEJFO IFU NBLFO WBO LPQJFÑO OJFU UFS QMBBUTF LBO HFTDIJFEFO JT IJK CFWPFHE EF HFHFWFOT FO CFTDIFJEFO WPPS EBU EPFM WPPS LPSUF UJKE NFF UF OFNFO UFHFO FFO EPPS IFN BG UF HFWFO TDISJGUFMJKL CFXJKT ;JF PPL BSU 8POX

Onderzoeken, opneming en monsterneming

Onderzoeken vervoermiddelen

"SU &FO UPF[JDIUIPVEFS JT CFWPFHE [BLFO UF POEFS[PFLFO BBO PQOFNJOH UF POEFSXFSQFO FO EBBSWBO NPOTUFST UF OFNFO )JK JT CFWPFHE EBBSUPF WFSQBLLJOHFO UF PQFOFO %F UPF[JDIUIPVEFS OFFNU PQ WFS[PFL WBO EF CFMBOHIFCCFOEF JOEJFO NPHFMJKL FFO UXFFEF NPOTUFS UFO[JK CJK PG LSBDIUFOT XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME *OEJFO IFU POEFS[PFL EF PQOFNJOH PG EF NPOTUFSOFNJOH OJFU UFS QMBBUTF LBO HFTDIJFEFO JT IJK CFWPFHE EF [BLFO WPPS EBU EPFM WPPS LPSUF UJKE NFF UF OFNFO UFHFO FFO EPPS IFN BG UF HFWFO TDISJGUFMJKL CFXJKT %F HFOPNFO NPOTUFST XPSEFO WPPS [PWFS NPHFMJKL UFSVHHFHFWFO %F CFMBOHIFCCFOEF XPSEU PQ [JKO WFS[PFL [P TQPFEJH NPHFMJKL JO LFOOJT HFTUFME WBO EF SF TVMUBUFO WBO IFU POEFS[PFL EF PQOFNJOH PG EF NPOTUFSOFNJOH "SU &FO UPF[JDIUIPVEFS JT CFWPFHE WFSWPFSNJEEFMFO UF POEFS[PFLFO NFU CFUSFLLJOH XBBSUPF IJK FFO UPF[JDIUIPVEFOEF UBBL IFFGU )JK JT CFWPFHE WFSWPFSNJEEFMFO XBBSNFF OBBS [JKO SFEFMJKL PPSEFFM [BLFO XPSEFO WFSWPFSE NFU CFUSFLLJOH XBBSUPF IJK FFO UPF[JDIUIPVEFOEF UBBL IFFGU PQ IVO MBEJOH UF POEFS[PFLFO )JK JT CFWPFHE WBO EF CFTUVVSEFS WBO FFO WFSWPFSNJEEFM JO[BHF UF WPSEFSFO WBO EF XFUUFMJKL WPPSHFTDISFWFO CFTDIFJEFO NFU CFUSFLLJOH XBBSUPF IJK FFO UPF[JDIUIPVEFOEF UBBL IFFGU )JK JT CFWPFHE NFU IFU PPH PQ EF VJUPFGFOJOH WBO EF[F CFWPFHEIFEFO WBO EF CFTUVVSEFS WBO FFO WPFSUVJH PG WBO EF TDIJQQFS WBO FFO WBBSUVJH UF WPSEFSFO EBU EF[F [JKO WFSWPFSNJEEFM TUJMIPVEU FO OBBS FFO EPPS IFN BBOHFXF[FO 41 QMBBUT PWFSCSFOHU

4EV 6JUHFWFST


1 art. 5:27

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU #JK SFHFMJOH WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 7FJMJHIFJE FO +VTUJUJF XPSEU CFQBBME PQ XFMLF XJK[F EF WPSEFSJOH UPU TUJMIPVEFO XPSEU HFEBBO "SU &FO JFEFS JT WFSQMJDIU BBO FFO UPF[JDIUIPVEFS CJOOFO EF EPPS IFN HFTUFMEF SFEFMJKLF UFSNJKO BMMF NFEFXFSLJOH UF WFSMFOFO EJF EF[F SFEFMJKLFSXJKT LBO WPSEFSFO CJK EF VJUPFGFOJOH WBO [JKO CFWPFHEIFEFO ;JK EJF VJU IPPGEF WBO BNCU CFSPFQ PG XFUUFMJKL WPPSTDISJGU WFSQMJDIU [JKO UPU HFIFJNIPVEJOH LVOOFO IFU WFSMFOFO WBO NFEFXFSLJOH XFJHFSFO WPPS [PWFS EJU VJU IVO HFIFJNIPVEJOHTQMJDIU WPPSUWMPFJU ;JF PPL BSU 8POX BSUU B 813

Verlenen medewerking

Verschoning

5JUFM )FSTUFMTBODUJFT "GEFMJOH -BTU POEFS CFTUVVSTEXBOH "SU 0OEFS MBTU POEFS CFTUVVSTEXBOH XPSEU WFSTUBBO EF IFSTUFMTBODUJF JOIPVEFOEF B FFO MBTU UPU HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL IFSTUFM WBO EF PWFSUSFEJOH FO C EF CFWPFHEIFJE WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO PN EF MBTU EPPS GFJUFMJKL IBOEFMFO UFO VJUWPFS UF MFHHFO JOEJFO EF MBTU OJFU PG OJFU UJKEJH XPSEU VJUHFWPFSE

Herstelsanctie Bestuursdwang; last onder

"SU <7FSWBMMFO> "SU %F[F BGEFMJOH JT OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ PQUSFEFO UFS PONJEEFMMJKLF IBOEIBWJOH WBO EF PQFOCBSF PSEF "SU %F MBTU POEFS CFTUVVSTEXBOH PNTDISJKGU EF UF OFNFO IFSTUFMNBBUSFHFMFO %F MBTU POEFS CFTUVVSTEXBOH WFSNFMEU EF UFSNJKO XBBSCJOOFO [JK NPFU XPSEFO VJUHFWPFSE %F MBTU POEFS CFTUVVSTEXBOH XPSEU CFLFOEHFNBBLU BBO EF PWFSUSFEFS BBO EF SFDIUIFCCFO EFO PQ IFU HFCSVJL WBO EF [BBL XBBSPQ EF MBTU CFUSFLLJOH IFFGU FO BBO EF BBOWSBHFS "SU %F UPFQBTTJOH WBO CFTUVVSTEXBOH HFTDIJFEU PQ LPTUFO WBO EF PWFSUSFEFS UFO[JK EF[F LPTUFO SFEFMJKLFSXJK[F OJFU PG OJFU HFIFFM UF [JKOFO MBTUF CFIPSFO UF LPNFO %F MBTU WFSNFMEU JO IPFWFSSF EF LPTUFO WBO CFTUVVSTEXBOH UFO MBTUF WBO EF PWFSUSFEFS [VMMFO XPSEFO HFCSBDIU 5PU EF LPTUFO WBO CFTUVVSTEXBOH CFIPSFO EF LPTUFO WBO WPPSCFSFJEJOH WBO CFTUVVSTEXBOH WPPS [PWFS EF[F [JKO HFNBBLU OB IFU WFSTUSJKLFO WBO EF UFSNJKO XBBSCJOOFO EF MBTU IBE NPFUFO XPSEFO VJUHFWPFSE %F LPTUFO WBO WPPSCFSFJEJOH WBO CFTUVVSTEXBOH [JKO PPL WFSTDIVMEJHE WPPS [PWFS BMT HFWPMH WBO IFU BMTOPH VJUWPFSFO WBO EF MBTU HFFO CFTUVVSTEXBOH JT UPFHFQBTU 5PU EF LPTUFO WBO CFTUVVSTEXBOH CFIPSFO UFWFOT EF LPTUFO WBO WFSHPFEJOH WBO TDIBEF JO HFWPMHF BSUJLFM [FTEF MJE )FU CFTUVVSTPSHBBO TUFMU EF IPPHUF WBO EF WFSTDIVMEJHEF LPTUFO WBTU

Geen toepasselijkheid bij handhaving openbare orde Inhoud last

Kosten

"SU <7FSWBMMFO> "SU 0N CFTUVVSTEXBOH UPF UF QBTTFO IFCCFO EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO BBOHFXF[FO QFSTPOFO UPFHBOH UPU FMLF QMBBUT WPPS [PWFS EBU SFEFMJKLFSXJKT WPPS EF WFSWVMMJOH WBO IVO UBBL OPEJH JT 7PPS IFU CJOOFOUSFEFO JO FFO XPOJOH [POEFS UPFTUFNNJOH WBO EF CFXPOFS JT IFU CFTUVVST PSHBBO EBU CFTUVVSTEXBOH UPFQBTU CFWPFHE UPU IFU HFWFO WBO FFO NBDIUJHJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF "MHFNFOF XFU PQ IFU CJOOFOUSFEFO &FO QMBBUT EJF OJFU CJK EF PWFSUSFEJOH JT CFUSPLLFO XPSEU OJFU CFUSFEFO EBO OBEBU IFU CF TUVVSTPSHBBO EJU EF SFDIUIFCCFOEF UFO NJOTUF BDIUFOWFFSUJH VSFO UFWPSFO TDISJGUFMJKL IFFGU BBOHF[FHE )FU EFSEF MJE HFMEU OJFU JOEJFO UJKEJHF BBO[FHHJOH XFHFOT EF WFSFJTUF TQPFE OJFU NPHFMJKL JT %F BBO[FHHJOH HFTDIJFEU EBO [P TQPFEJH NPHFMJKL 42 4EV 6JUHFWFST

Binnentreden


1 art. 5:28

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU %F BBO[FHHJOH PNTDISJKGU EF XJK[F XBBSPQ IFU CFUSFEFO [BM QMBBUTWJOEFO )FU CFTUVVSTPSHBBO WFSHPFEU EF TDIBEF EJF EPPS IFU CFUSFEFO WBO FFO QMBBUT BMT CFEPFME JO IFU EFSEF MJE XPSEU WFSPPS[BBLU WPPS [PWFS EF[F SFEFMJKLFSXJKT OJFU UFO MBTUF WBO EF SFDIUIFC CFOEF CFIPPSU UF LPNFO POWFSNJOEFSE IFU SFDIU UPU WFSIBBM WBO EF[F TDIBEF PQ EF PWFSUSFEFS JOHFWPMHF BSUJLFM WJKGEF MJE

Verzegeling

Meevoeren en opslaan Proces-verbaal

Retentierecht

Verkoop, overdracht of vernietiging

Bestuursdwang in spoedeisende situaties

Toepassingsbeschikking

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO EBU CFTUVVSTEXBOH UPFQBTU JT CFWPFHE UPU IFU WFS[FHFMFO WBO HFCPVXFO UFSSFJOFO FO IFUHFFO [JDI EBBSJO PG EBBSPQ CFWJOEU "SU 7PPS [PWFS EF UPFQBTTJOH WBO CFTUVVSTEXBOH EJU WFSHU LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO [BLFO NFFWPFSFO FO PQTMBBO )FU CFTUVVSTPSHBBO EPFU WBO IFU NFFWPFSFO FO PQTMBBO QSPDFT WFSCBBM PQNBLFO &FO BG TDISJGU WBO IFU QSPDFT WFSCBBM XPSEU WFSTUSFLU BBO EFHFOF EJF EF [BLFO POEFS [JKO CFIFFS IBE )FU CFTUVVSTPSHBBO ESBBHU [PSH WPPS EF CFXBSJOH WBO EF PQHFTMBHFO [BLFO FO HFFGU EF[F [BLFO UFSVH BBO EF SFDIUIFCCFOEF )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO EF UFSVHHBWF PQTDIPSUFO UPUEBU EF JOHFWPMHF BSUJLFM WFSTDIVM EJHEF LPTUFO [JKO WPMEBBO *OEJFO EF SFDIUIFCCFOEF OJFU UFWFOT EF PWFSUSFEFS JT LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO EF UFSVHHBWF PQTDIPSUFO UPUEBU EF LPTUFO WBO CFXBSJOH [JKO WPMEBBO "SU *OEJFO FFO NFFHFWPFSEF FO PQHFTMBHFO [BBL OJFU CJOOFO EFSUJFO XFLFO OBEBU [JK JT NFFHF WPFSE LBO XPSEFO UFSVHHFHFWFO LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO EF [BBL WFSLPQFO )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO EF [BBL FFSEFS WFSLPQFO [PESB EF JOHFWPMHF BSUJLFM WFSTDIVM EJHEF LPTUFO WFSNFFSEFSE NFU EF WPPS EF WFSLPPQ HFSBBNEF LPTUFO JO WFSIPVEJOH UPU EF XBBSEF WBO EF [BBL POFWFOSFEJH IPPH XPSEFO 7FSLPPQ WJOEU FWFOXFM OJFU QMBBUT CJOOFO UXFF XFLFO OB EF WFSTUSFLLJOH WBO IFU BGTDISJGU WBO IFU QSPDFT WFSCBBM WBO NFFWPFSFO FO PQTMBBO UFO[JK IFU HFWBBSMJKLF TUPGGFO PG FFSEFS BBO CFEFSG POEFSIFWJHF TUPGGFO CFUSFGU (FEVSFOEF ESJF KBSFO OB IFU UJKETUJQ WBO WFSLPPQ IFFGU EFHFOF EJF PQ EBU UJKETUJQ FJHFOBBS XBT SFDIU PQ EF PQCSFOHTU WBO EF [BBL POEFS BGUSFL WBO EF JOHFWPMHF BSUJLFM WFSTDIVMEJHEF LPTUFO FO EF LPTUFO WBO EF WFSLPPQ /B IFU WFSTUSJKLFO WBO EF[F UFSNJKO WFSWBMU FFO CBUJH TBMEP BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO *OEJFO OBBS IFU PPSEFFM WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO WFSLPPQ OJFU NPHFMJKL JT LBO IFU EF [BBL PN OJFU BBO FFO EFSEF JO FJHFOEPN PWFSESBHFO PG MBUFO WFSOJFUJHFO )FU FFSTUF UPU FO NFU IFU EFSEF MJE [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "SU &FO CFTUVVSTPSHBBO EBU CFWPFHE JT PN FFO MBTU POEFS CFTUVVSTEXBOH PQ UF MFHHFO LBO JO TQPFEFJTFOEF HFWBMMFO CFTMVJUFO EBU CFTUVVSTEXBOH [BM XPSEFO UPFHFQBTU [POEFS WPPSBGHBBOEF MBTU "SUJLFM FFSTUF FO EFSEF MJE JT PQ EJU CFTMVJU WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH *OEJFO EF TJUVBUJF [P TQPFEFJTFOE JT EBU FFO CFTMVJU OJFU LBO XPSEFO BGHFXBDIU LBO UFSTUPOE CFTUVVSTEXBOH XPSEFO UPFHFQBTU NBBS XPSEU [P TQPFEJH NPHFMJKL OBEJFO BMTOPH FFO CFTMVJU BMT CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE CFLFOEHFNBBLU "SU B %F BBOWSBHFS WBO FFO MBTU POEFS CFTUVVSTEXBOH EBO XFM FFO BOEFSF CFMBOHIFCCFOEF EJF EPPS EF PWFSUSFEJOH XPSEU CFOBEFFME LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO WFS[PFLFO CFTUVVSTEXBOH UPF UF QBTTFO )FU WFS[PFL LBO XPSEFO HFEBBO OB BGMPPQ WBO EF UFSNJKO CFEPFME JO BSUJLFM UXFFEF MJE )FU CFTUVVSTPSHBBO CFTMJTU CJOOFO WJFS XFLFO PQ IFU WFS[PFL %F CFTMJTTJOH JT FFO CFTDIJLLJOH

Tijdsduur

"SU C %F CFTDIJLLJOH PNUSFOU EF UPFQBTTJOH WFSWBMU WPPS [PWFS EF MBTU POEFS CFTUVVSTEXBOH XPSEU JOHFUSPLLFO PG WFSOJFUJHE

Procedures over bijkomende beschikkingen in één keer

"SU D )FU CF[XBBS CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ UFHFO EF MBTU POEFS CFTUVVSTEXBOH IFFGU NFEF CFUSFL LJOH PQ FFO CFTDIJLLJOH EJF TUSFLU UPU UPFQBTTJOH WBO CFTUVVSTEXBOH PG PQ FFO CFTDIJLLJOH UPU WBTUTUFMMJOH WBO EF LPTUFO WBO EF CFTUVVSTEXBOH WPPS [PWFS EF CFMBOHIFCCFOEF EF[F CFTDIJLLJOH CFUXJTU

43

4EV 6JUHFWFST


1 art. 5:37

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO EF CFTMJTTJOH PQ IFU CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ JO[BLF EF CFTDIJLLJOH UPU UPFQBTTJOH WBO CFTUVVSTEXBOH PG EF CFTDIJLLJOH UPU WBTUTUFMMJOH WBO EF LPTUFO FDIUFS WFS XJK[FO OBBS FFO BOEFS PSHBBO JOEJFO CFIBOEFMJOH EPPS EJU PSHBBO HFXFOTU JT *O CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ MFHU EF CFMBOHIFCCFOEF [P NPHFMJKL FFO BGTDISJGU PWFS WBO EF CFTDIJLLJOH EJF IJK CFUXJTU )FU FFSTUF UPU FO NFU IFU EFSEF MJE [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH PQ FFO WFS[PFL PN WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH "GEFMJOH -BTU POEFS EXBOHTPN "SU E 0OEFS MBTU POEFS EXBOHTPN XPSEU WFSTUBBO EF IFSTUFMTBODUJF JOIPVEFOEF B FFO MBTU UPU HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL IFSTUFM WBO EF PWFSUSFEJOH FO C EF WFSQMJDIUJOH UPU CFUBMJOH WBO FFO HFMETPN JOEJFO EF MBTU OJFU PG OJFU UJKEJH XPSEU VJUHFWPFSE "SU &FO CFTUVVSTPSHBBO EBU CFWPFHE JT FFO MBTU POEFS CFTUVVSTEXBOH PQ UF MFHHFO LBO JO QMBBUT EBBSWBO BBO EF PWFSUSFEFS FFO MBTU POEFS EXBOHTPN PQMFHHFO 7PPS FFO MBTU POEFS EXBOHTPN XPSEU OJFU HFLP[FO JOEJFO IFU CFMBOH EBU IFU CFUSPLLFO WPPSTDISJGU CFPPHU UF CFTDIFSNFO [JDI EBBSUFHFO WFS[FU "SU B %F MBTU POEFS EXBOHTPN PNTDISJKGU EF UF OFNFO IFSTUFMNBBUSFHFMFO

Dwangsom, last onder

Afgeleide dwangsombevoegdheid

Omschrijving herstelmaatregelen

#JK FFO MBTU POEFS EXBOHTPN EJF TUSFLU UPU IFU POHFEBBO NBLFO WBO FFO PWFSUSFEJOH PG IFU WPPSLPNFO WBO WFSEFSF PWFSUSFEJOH XPSEU FFO UFSNJKO HFTUFME HFEVSFOEF XFMLF EF PWFSUSFEFS EF MBTU LBO VJUWPFSFO [POEFS EBU FFO EXBOHTPN XPSEU WFSCFVSE "SU C )FU CFTUVVSTPSHBBO TUFMU EF EXBOHTPN WBTU IFU[JK PQ FFO CFESBH JOFFOT IFU[JK PQ FFO CFESBH QFS UJKETFFOIFJE XBBSJO EF MBTU OJFU JT VJUHFWPFSE EBO XFM QFS PWFSUSFEJOH WBO EF MBTU )FU CFTUVVSTPSHBBO TUFMU UFWFOT FFO CFESBH WBTU XBBSCPWFO HFFO EXBOHTPN NFFS XPSEU WFSCFVSE %F CFESBHFO TUBBO JO SFEFMJKLF WFSIPVEJOH UPU EF [XBBSUF WBO IFU HFTDIPOEFO CFMBOH FO UPU EF CFPPHEF XFSLJOH WBO EF EXBOHTPN "SU &FO WFSCFVSEF EXBOHTPN XPSEU CFUBBME CJOOFO [FT XFLFO OBEBU [JK WBO SFDIUTXFHF JT WFSCFVSE "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO EBU FFO MBTU POEFS EXBOHTPN IFFGU PQHFMFHE LBO PQ WFS[PFL WBO EF PWFSUSFEFS EF MBTU PQIFGGFO EF MPPQUJKE FSWBO PQTDIPSUFO WPPS FFO CFQBBMEF UFSNJKO PG EF EXBOHTPN WFSNJOEFSFO JOHFWBM WBO CMJKWFOEF PG UJKEFMJKLF HFIFMF PG HFEFFMUFMJKL PONPHFMJKLIFJE WPPS EF PWFSUSFEFS PN BBO [JKO WFSQMJDIUJOHFO UF WPMEPFO )FU CFTUVVSTPSHBBO EBU FFO MBTU POEFS EXBOHTPN IFFGU PQHFMFHE LBO PQ WFS[PFL WBO EF PWFSUSFEFS EF MBTU PQIFGGFO JOEJFO EF CFTDIJLLJOH FFO KBBS WBO LSBDIU JT HFXFFTU [POEFS EBU EF EXBOHTPN JT WFSCFVSE "SU *O BGXJKLJOH WBO BSUJLFM WFSKBBSU EF CFWPFHEIFJE UPU JOWPSEFSJOH WBO FFO WFSCFVSEF EXBOHTPN EPPS WFSMPPQ WBO FFO KBBS OB EF EBH XBBSPQ [JK JT WFSCFVSE

Dwangsom

Verbeurde dwangsom

Opheffen, opschorten of verminderen

Verjaring

"SU <7FSWBMMFO> "SU "MWPSFOT BBO UF NBOFO UPU CFUBMJOH WBO EF EXBOHTPN CFTMJTU IFU CFTUVVSTPSHBBO CJK CFTDIJL LJOH PNUSFOU EF JOWPSEFSJOH WBO FFO EXBOHTPN )FU CFTUVVSTPSHBBO HFFGU WPPSUT FFO CFTDIJLLJOH PNUSFOU EF JOWPSEFSJOH WBO EF EXBOHTPN JOEJFO FFO CFMBOHIFCCFOEF EBBSPN WFS[PFLU )FU CFTUVVSTPSHBBO CFTMJTU CJOOFO WJFS XFLFO PQ IFU WFS[PFL

44 4EV 6JUHFWFST

Invorderingsbeschikking


1 art. 5:38 Vervallen invorderingsbeschikking

Gezamenlijke toetsing

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU *OEJFO VJU FFO CFTDIJLLJOH UPU JOUSFLLJOH PG XJK[JHJOH WBO EF MBTU POEFS EXBOHTPN WPPSUWMPFJU EBU FFO SFFET HFHFWFO CFTDIJLLJOH UPU JOWPSEFSJOH WBO EJF EXBOHTPN OJFU JO TUBOE LBO CMJKWFO WFSWBMU EJF CFTDIJLLJOH )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO FFO OJFVXF CFTDIJLLJOH UPU JOWPSEFSJOH HFWFO EJF JO PWFSFFOTUFN NJOH JT NFU EF HFXJK[JHEF MBTU POEFS EXBOHTPN "SU )FU CF[XBBS CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ UFHFO EF MBTU POEFS EXBOHTPN IFFGU NFEF CFUSFLLJOH PQ FFO CFTDIJLLJOH EJF TUSFLU UPU JOWPSEFSJOH WBO EF EXBOHTPN WPPS [PWFS EF CFMBOHIFCCFOEF EF[F CFTDIJLLJOH CFUXJTU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO EF CFTMJTTJOH PQ IFU CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ UFHFO EF CFTDIJLLJOH UPU JOWPSEFSJOH FDIUFS WFSXJK[FO OBBS FFO BOEFS PSHBBO JOEJFO CFIBOEFMJOH EPPS EJU PSHBBO HFXFOTU JT *O CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ MFHU EF CFMBOHIFCCFOEF [P NPHFMJKL FFO BGTDISJGU PWFS WBO EF CFTDIJLLJOH EJF IJK CFUXJTU )FU FFSTUF UPU FO NFU IFU EFSEF MJE [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH PQ FFO WFS[PFL PN WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH 5JUFM #FTUVVSMJKLF CPFUF "GEFMJOH "MHFNFOF CFQBMJOHFO

Bestuurlijke boete

Verwijtbaarheid

Geen boete na overlijden

Ne bis in idem

Una via

Tijdsverloop

"SU 0OEFS CFTUVVSMJKLF CPFUF XPSEU WFSTUBBO EF CFTUSBGGFOEF TBODUJF JOIPVEFOEF FFO POWPPS XBBSEFMJKLF WFSQMJDIUJOH UPU CFUBMJOH WBO FFO HFMETPN %F[F UJUFM JT OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ EF JOUSFLLJOH PG XJK[JHJOH WBO FFO BBOTQSBBL PQ GJOBODJÑMF NJEEFMFO "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO MFHU HFFO CFTUVVSMJKLF CPFUF PQ WPPS [PWFS EF PWFSUSFEJOH OJFU BBO EF PWFSUSFEFS LBO XPSEFO WFSXFUFO "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO MFHU HFFO CFTUVVSMJKLF CPFUF PQ JOEJFO EF PWFSUSFEFS JT PWFSMFEFO &FO CFTUVVSMJKLF CPFUF WFSWBMU JOEJFO [JK PQ IFU UJKETUJQ WBO IFU PWFSMJKEFO WBO EF PWFSUSFEFS OJFU POIFSSPFQFMJKL JT &FO POIFSSPFQFMJKLF CFTUVVSMJKLF CPFUF WFSWBMU WPPS[PWFS [JK PQ EBU UJKETUJQ OPH OJFU JT CFUBBME "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO MFHU HFFO CFTUVVSMJKLF CPFUF PQ JOEJFO BBO EF PWFSUSFEFS XFHFOT EF[FMGEF PWFSUSFEJOH SFFET FFSEFS FFO CFTUVVSMJKLF CPFUF JT PQHFMFHE EBO XFM FFO LFOOJTHFWJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM UXFFEF MJE BBOIFG FO POEFSEFFM B JT CFLFOEHFNBBLU ;JF PPL BSU R "83

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO MFHU HFFO CFTUVVSMJKLF CPFUF PQ JOEJFO UFHFO EF PWFSUSFEFS XFHFOT EF [FMGEF HFESBHJOH FFO TUSBGWFSWPMHJOH JT JOHFTUFME FO IFU POEFS[PFL UFS UFSFDIU[JUUJOH JT CFHPOOFO EBO XFM FFO TUSBGCFTDIJLLJOH JT VJUHFWBBSEJHE *OEJFO EF HFESBHJOH UFWFOT FFO TUSBGCBBS GFJU JT XPSEU [JK BBO EF PGGJDJFS WBO KVTUJUJF WPPSHF MFHE UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JT CFQBBME EBO XFM NFU IFU PQFOCBBS NJOJTUFSJF JT PWFSFFO HFLPNFO EBU EBBSWBO LBO XPSEFO BGHF[JFO 7PPS FFO HFESBHJOH EJF BBO EF PGGJDJFS WBO KVTUJUJF NPFU XPSEFO WPPSHFMFHE MFHU IFU CF TUVVSTPSHBBO TMFDIUT FFO CFTUVVSMJKLF CPFUF PQ JOEJFO B EF PGGJDJFS WBO KVTUJUJF BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO IFFGU NFEFHFEFFME UFO BBO[JFO WBO EF PWFSUSFEFS WBO TUSBGWFSWPMHJOH BG UF [JFO PG C IFU CFTUVVSTPSHBBO OJFU CJOOFO EFSUJFO XFLFO FFO SFBDUJF WBO EF PGGJDJFS WBO KVTUJUJF IFFGU POUWBOHFO "SU *OEJFO BSUJLFM WBO UPFQBTTJOH JT WFSWBMU EF CFWPFHEIFJE UPU IFU PQMFHHFO WBO FFO CF TUVVSMJKLF CPFUF WJKG KBSFO OBEBU EF PWFSUSFEJOH IFFGU QMBBUTHFWPOEFO

45

4EV 6JUHFWFST


1 art. 5:51

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU *O EF PWFSJHF HFWBMMFO WFSWBMU EF CFWPFHEIFJE UPU IFU PQMFHHFO WBO FFO CFTUVVSMJKLF CPFUF ESJF KBSFO OBEBU EF PWFSUSFEJOH IFFGU QMBBUTHFWPOEFO *OEJFO UFHFO EF CFTUVVSMJKLF CPFUF CF[XBBS XPSEU HFNBBLU PG CFSPFQ XPSEU JOHFTUFME XPSEU EF WFSWBMUFSNJKO PQHFTDIPSU UPU POIFSSPFQFMJKL PQ IFU CF[XBBS PG CFSPFQ JT CFTMJTU ;JF PPL BSU QB "83

"SU %F XFU CFQBBMU EF CFTUVVSMJKLF CPFUF EJF XFHFOT FFO CFQBBMEF PWFSUSFEJOH UFO IPPHTUF LBO XPSEFO PQHFMFHE 5FO[JK EF IPPHUF WBO EF CFTUVVSMJKLF CPFUF CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JT WBTUHFTUFME TUFNU IFU CFTUVVSTPSHBBO EF CFTUVVSMJKLF CPFUF BG PQ EF FSOTU WBO EF PWFSUSFEJOH FO EF NBUF XBBSJO EF[F BBO EF PWFSUSFEFS LBO XPSEFO WFSXFUFO )FU CFTUVVSTPSHBBO IPVEU EBBSCJK [P OPEJH SFLFOJOH NFU EF PNTUBOEJHIFEFO XBBSPOEFS EF PWFSUSFEJOH JT HFQMFFHE *OEJFO EF IPPHUF WBO EF CFTUVVSMJKLF CPFUF CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JT WBTUHFTUFME MFHU IFU CFTUVVSTPSHBBO OJFUUFNJO FFO MBHFSF CFTUVVSMJKLF CPFUF PQ JOEJFO EF PWFSUSFEFS BBOOFNFMJKL NBBLU EBU EF WBTUHFTUFMEF CFTUVVSMJKLF CPFUF XFHFOT CJK[POEFSF PNTUBOEJHIFEFO UF IPPH JT "SUJLFM UXFFEF MJE WBO IFU 8FUCPFL WBO 4USBGSFDIU JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "SU &FO CFTUVVSMJKLF CPFUF EJF JT PQHFMFHE XFHFOT FFO HFESBHJOH EJF UFWFOT FFO TUSBGCBBS GFJU JT WFSWBMU JOEJFO IFU HFSFDIUTIPG NFU UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM J WBO IFU 8FUCPFL WBO 4USBGWPSEFSJOH EF WFSWPMHJOH WBO EF PWFSUSFEFS WPPS EBU GFJU CFWFFMU

AWR

Hoogte bestuurlijke boete Evenredigheidsbeginsel

Beklaging over bestuursrechtelijke afdoening

"GEFMJOH %F QSPDFEVSF "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO FO EF WPPS EF PWFSUSFEJOH CFWPFHEF UPF[JDIUIPVEFS LVOOFO WBO EF PWFSUSFEJOH FFO SBQQPSU PQNBLFO )FU SBQQPSU JT HFEBHUFLFOE FO WFSNFMEU B EF OBBN WBO EF PWFSUSFEFS C EF PWFSUSFEJOH BMTNFEF IFU PWFSUSFEFO WPPSTDISJGU D [P OPEJH FFO BBOEVJEJOH WBO EF QMBBUT XBBS FO IFU UJKETUJQ XBBSPQ EF PWFSUSFEJOH JT HFDPO TUBUFFSE &FO BGTDISJGU WBO IFU SBQQPSU XPSEU VJUFSMJKL CJK EF CFLFOENBLJOH WBO EF CFTDIJLLJOH UPU PQMFHHJOH WBO EF CFTUVVSMJKLF CPFUF BBO EF PWFSUSFEFS UPFHF[POEFO PG VJUHFSFJLU *OEJFO WBO EF PWFSUSFEJOH FFO QSPDFT WFSCBBM BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO IFU 8FUCPFL WBO 4USBGWPSEFSJOH JT PQHFNBBLU USFFEU EJU WPPS EF UPFQBTTJOH WBO EF[F BGEFMJOH JO EF QMBBUT WBO IFU SBQQPSU "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO TUFMU EF PWFSUSFEFS EFTHFWSBBHE JO EF HFMFHFOIFJE EF HFHFWFOT XBBSPQ IFU PQMFHHFO WBO EF CFTUVVSMJKLF CPFUF EBO XFM IFU WPPSOFNFO EBBSUPF CFSVTU JO UF [JFO FO EBBSWBO BGTDISJGUFO UF WFSWBBSEJHFO 7PPS [PWFS CMJKLU EBU EF WFSEFEJHJOH WBO EF PWFSUSFEFS EJU SFEFMJKLFSXJKT WFSHU ESBBHU IFU CFTUVVSTPSHBBO FS [PWFFM NPHFMJKL [PSH WPPS EBU EF[F HFHFWFOT BBO EF PWFSUSFEFS XPSEFO NF EFHFEFFME JO FFO WPPS EF[F CFHSJKQFMJKLF UBBM "SU *OEJFO EF PWFSUSFEFS JO EF HFMFHFOIFJE XPSEU HFTUFME PWFS IFU WPPSOFNFO UPU IFU PQMFHHFO WBO FFO CFTUVVSMJKLF CPFUF [JKO [JFOTXJK[F OBBS WPSFO UF CSFOHFO B XPSEU IFU SBQQPSU SFFET CJK EF VJUOPEJHJOH EBBSUPF BBO EF PWFSUSFEFS UPFHF[POEFO PG VJUHF SFJLU C [PSHU IFU CFTUVVSTPSHBBO WPPS CJKTUBOE EPPS FFO UPML JOEJFO CMJKLU EBU EF WFSEFEJHJOH WBO EF PWFSUSFEFS EJU SFEFMJKLFSXJKT WFSHU *OEJFO IFU CFTUVVSTPSHBBO OBEBU EF PWFSUSFEFS [JKO [JFOTXJK[F OBBS WPSFO IFFGU HFCSBDIU CFTMJTU EBU B WPPS EF PWFSUSFEJOH HFFO CFTUVVSMJKLF CPFUF [BM XPSEFO PQHFMFHE PG C EF PWFSUSFEJOH BMTOPH BBO EF PGGJDJFS WBO KVTUJUJF [BM XPSEFO WPPSHFMFHE XPSEU EJU TDISJGUFMJKL BBO EF PWFSUSFEFS NFEFHFEFFME "SU *OEJFO WBO EF PWFSUSFEJOH FFO SBQQPSU JT PQHFNBBLU CFTMJTU IFU CFTUVVSTPSHBBO PNUSFOU IFU PQMFHHFO WBO EF CFTUVVSMJKLF CPFUF CJOOFO EFSUJFO XFLFO OB EF EBHUFLFOJOH WBO IFU SBQQPSU

46 4EV 6JUHFWFST

Rapport

Inzagerecht

Horen van overtreder

Beslistermijn


1 art. 5:52

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU %F CFTMJTUFSNJKO XPSEU PQHFTDIPSU NFU JOHBOH WBO EF EBH XBBSPQ EF HFESBHJOH BBO IFU PQFOCBBS NJOJTUFSJF JT WPPSHFMFHE UPU EF EBH XBBSPQ IFU CFTUVVSTPSHBBO XFFS CFWPFHE XPSEU FFO CFTUVVSMJKLF CPFUF PQ UF MFHHFO

Eisen aan beschikking

Zware boeten

Overeenkomstige toepassing

"SU %F CFTDIJLLJOH UPU PQMFHHJOH WBO EF CFTUVVSMJKLF CPFUF WFSNFMEU B EF OBBN WBO EF PWFSUSFEFS C IFU CFESBH WBO EF CPFUF "SU %JU BSUJLFM JT WBO UPFQBTTJOH JOEJFO WPPS EF PWFSUSFEJOH FFO CFTUVVSMJKLF CPFUF WBO NFFS EBO ̺ LBO XPSEFO PQHFMFHE UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME *O BGXJKLJOH WBO BSUJLFM XPSEU WBO EF PWFSUSFEJOH TUFFET FFO SBQQPSU PG QSPDFT WFSCBBM PQHFNBBLU *O BGXJKLJOH WBO BGEFMJOH XPSEU EF PWFSUSFEFS TUFFET JO EF HFMFHFOIFJE HFTUFME [JKO [JFOTXJK[F OBBS WPSFO UF CSFOHFO ;JF PPL BSU QB "83

"SU %F[F UJUFM JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH PQ BOEFSF CFTUSBGGFOEF TBODUJFT WPPS [PWFS EJU CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JT CFQBBME )PPGETUVL "MHFNFOF CFQBMJOHFO PWFS CF[XBBS FO CFSPFQ "GEFMJOH *OMFJEFOEF CFQBMJOHFO

Andere handelingen dan besluiten

Gelijkstelling met besluit

Procedure ter voorbereiding

"SU %F IPPGETUVLLFO FO [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH JOEJFO JT WPPS[JFO JO EF NPHFMJKL IFJE WBO CF[XBBS PG CFSPFQ UFHFO BOEFSF IBOEFMJOHFO WBO CFTUVVSTPSHBOFO EBO CFTMVJUFO ;JF PPL BSUU "XC BSU 8##

"SU 7PPS EF UPFQBTTJOH WBO XFUUFMJKLF WPPSTDISJGUFO PWFS CF[XBBS FO CFSPFQ XPSEFO NFU FFO CFTMVJU HFMJKLHFTUFME B EF TDISJGUFMJKLF XFJHFSJOH FFO CFTMVJU UF OFNFO FO C IFU OJFU UJKEJH OFNFO WBO FFO CFTMVJU ;JF PPL BSUU "XC BSU 8##

"SU &FO CFTMJTTJOH JO[BLF EF QSPDFEVSF UFS WPPSCFSFJEJOH WBO FFO CFTMVJU JT OJFU WBUCBBS WPPS CF[XBBS PG CFSPFQ UFO[JK EF[F CFTMJTTJOH EF CFMBOHIFCCFOEF MPT WBO IFU WPPS UF CFSFJEFO CFTMVJU SFDIU TUSFFLT JO [JKO CFMBOH USFGU ;JF PPL BSU "XC

"GEFMJOH 0WFSJHF BMHFNFOF CFQBMJOHFO

Bezwaarschrift Beroepschrift

Formele vereisten

"SU )FU NBLFO WBO CF[XBBS HFTDIJFEU EPPS IFU JOEJFOFO WBO FFO CF[XBBSTDISJGU CJK IFU CFTUVVST PSHBBO EBU IFU CFTMVJU IFFGU HFOPNFO )FU JOTUFMMFO WBO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ HFTDIJFEU EPPS IFU JOEJFOFO WBO FFO CFSPFQTDISJGU CJK IFU CFSPFQTPSHBBO ;JF PPL BSU "XC

)FU JOTUFMMFO WBO CFSPFQ CJK FFO CFTUVVSTSFDIUFS HFTDIJFEU EPPS IFU JOEJFOFO WBO FFO CF SPFQTDISJGU CJK EJF SFDIUFS "SU )FU CF[XBBS PG CFSPFQTDISJGU XPSEU POEFSUFLFOE FO CFWBU UFO NJOTUF B EF OBBN FO IFU BESFT WBO EF JOEJFOFS C EF EBHUFLFOJOH D FFO PNTDISJKWJOH WBO IFU CFTMVJU XBBSUFHFO IFU CF[XBBS PG CFSPFQ JT HFSJDIU E EF HSPOEFO WBO IFU CF[XBBS PG CFSPFQ

47

4EV 6JUHFWFST


1 art. 6:12

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU #JK IFU CFSPFQTDISJGU XPSEU [P NPHFMJKL FFO BGTDISJGU WBO IFU CFTMVJU XBBSPQ IFU HFTDIJM CF USFLLJOH IFFGU PWFSHFMFHE *OEJFO IFU CF[XBBS PG CFSPFQTDISJGU JO FFO WSFFNEF UBBM JT HFTUFME FO FFO WFSUBMJOH WPPS FFO HPFEF CFIBOEFMJOH WBO IFU CF[XBBS PG CFSPFQ OPPE[BLFMJKL JT EJFOU EF JOEJFOFS [PSH UF ESBHFO WPPS FFO WFSUBMJOH ;JF PPL BSUU "XC f #'#

"SU )FU CF[XBBS PG CFSPFQ LBO OJFU POUWBOLFMJKL XPSEFO WFSLMBBSE JOEJFO B OJFU JT WPMEBBO BBO BSUJLFM PG BBO FOJH BOEFS CJK EF XFU HFTUFME WFSFJTUF WPPS IFU JO CFIBO EFMJOH OFNFO WBO IFU CF[XBBS PG CFSPFQ PG C IFU CF[XBBS PG CFSPFQTDISJGU HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL JT HFXFJHFSE PQ HSPOE WBO BSUJLFM NJUT EF JOEJFOFS EF HFMFHFOIFJE IFFGU HFIBE IFU WFS[VJN UF IFSTUFMMFO CJOOFO FFO IFN EBBSUPF HFTUFMEF UFSNJKO "SU %F UFSNJKO WPPS IFU JOEJFOFO WBO FFO CF[XBBS PG CFSPFQTDISJGU CFESBBHU [FT XFLFO ;JF PPL BSU 78 BSU 8POX

Indieningstermijn

"SU %F UFSNJKO WBOHU BBO NFU JOHBOH WBO EF EBH OB EJF XBBSPQ IFU CFTMVJU PQ EF WPPSHFTDISFWFO XJK[F JT CFLFOEHFNBBLU %F UFSNJKO WPPS IFU JOEJFOFO WBO FFO CF[XBBSTDISJGU UFHFO FFO CFTMVJU XBBSUFHFO BMMFFO EPPS FFO PG NFFS CFQBBMEF CFMBOHIFCCFOEFO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ LPO XPSEFO JOHFTUFME WBOHU BBO NFU JOHBOH WBO EF EBH OB EJF XBBSPQ EF CFSPFQTUFSNJKO POHFCSVJLU JT WFSTUSFLFO %F UFSNJKO WPPS IFU JOEJFOFO WBO FFO CFSPFQTDISJGU UFHFO FFO CFTMVJU EBU BBO HPFELFVSJOH JT POEFSXPSQFO WBOHU BBO NFU JOHBOH WBO EF EBH OB EJF XBBSPQ IFU CFTMVJU JOIPVEFOEF EF HPFELFVSJOH WBO EBU CFTMVJU PQ EF WPPSHFTDISFWFO XJK[F JT CFLFOEHFNBBLU ;JF PPL BSUU U N "XC BSU K "83

%F UFSNJKO WPPS IFU JOEJFOFO WBO FFO CFSPFQTDISJGU UFHFO FFO CFTMVJU EBU JT WPPSCFSFJE NFU UPFQBTTJOH WBO BGEFMJOH WBOHU BBO NFU JOHBOH WBO EF EBH OB EJF XBBSPQ IFU CFTMVJU PWFSFFO LPNTUJH BSUJLFM FFSTUF MJE POEFSEFFM B UFS JO[BHF JT HFMFHE "SU &FO CF[XBBS PG CFSPFQTDISJGU JT UJKEJH JOHFEJFOE JOEJFO IFU WPPS IFU FJOEF WBO EF UFSNJKO JT POUWBOHFO #JK WFS[FOEJOH QFS QPTU JT FFO CF[XBBS PG CFSPFQTDISJGU UJKEJH JOHFEJFOE JOEJFO IFU WPPS IFU FJOEF WBO EF UFSNJKO UFS QPTU JT CF[PSHE NJUT IFU OJFU MBUFS EBO FFO XFFL OB BGMPPQ WBO EF UFSNJKO JT POUWBOHFO "SU 5FO BBO[JFO WBO FFO WPPS IFU CFHJO WBO EF UFSNJKO JOHFEJFOE CF[XBBS PG CFSPFQTDISJGU CMJKGU OJFU POUWBOLFMJKLWFSLMBSJOH PQ HSPOE EBBSWBO BDIUFSXFHF JOEJFO IFU CFTMVJU UFO UJKEF WBO EF JOEJFOJOH B XFM SFFET UPU TUBOE XBT HFLPNFO PG C OPH OJFU UPU TUBOE XBT HFLPNFO NBBS EF JOEJFOFS SFEFMJKLFSXJKT LPO NFOFO EBU EJU XFM SFFET IFU HFWBM XBT %F CFIBOEFMJOH WBO IFU CF[XBBS PG CFSPFQ LBO XPSEFO BBOHFIPVEFO UPU IFU CFHJO WBO EF UFSNJKO ;JF PPL BSU "XC

"SU 5FO BBO[JFO WBO FFO OB BGMPPQ WBO EF UFSNJKO JOHFEJFOE CF[XBBS PG CFSPFQTDISJGU CMJKGU OJFU POUWBOLFMJKLWFSLMBSJOH PQ HSPOE EBBSWBO BDIUFSXFHF JOEJFO SFEFMJKLFSXJKT OJFU LBO XPSEFO HFPPSEFFME EBU EF JOEJFOFS JO WFS[VJN JT HFXFFTU ;JF PPL BSUU "XC BSU &73.

"SU *OEJFO IFU CFSPFQ JT HFSJDIU UFHFO IFU OJFU UJKEJH OFNFO WBO FFO CFTMVJU EBO XFM IFU OJFU UJKEJH CFLFOENBLFO WBO FFO WBO SFDIUTXFHF WFSMFFOEF CFTDIJLLJOH JT IFU OJFU BBO FFO UFSNJKO HFCPO EFO )FU CFSPFQTDISJGU LBO XPSEFO JOHFEJFOE [PESB B IFU CFTUVVSTPSHBBO JO HFCSFLF JT UJKEJH FFO CFTMVJU UF OFNFO PG FFO WBO SFDIUTXFHF WFSMFFOEF CFTDIJLLJOH CFLFOE UF NBLFO FO

48 4EV 6JUHFWFST

Niet-ontvankelijkheid

Aanvang indieningstermijn

Tijdige indiening

Premature indiening

Verschoonbare termijnoverschrijding

Bezwaar kent geen termijn


1 art. 6:13

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU C UXFF XFLFO [JKO WFSTUSFLFO OB EF EBH XBBSPQ CFMBOHIFCCFOEF IFU CFTUVVSTPSHBBO TDISJGUFMJKL IFFGU NFEFHFEFFME EBU IFU JO HFCSFLF JT *OEJFO SFEFMJKLFSXJKT OJFU WBO EF CFMBOHIFCCFOEF LBO XPSEFO HFWFSHE EBU IJK IFU CFTUVVST PSHBBO JO HFCSFLF TUFMU LBO IFU CFSPFQTDISJGU XPSEFO JOHFEJFOE [PESB IFU CFTUVVSTPSHBBO JO HFCSFLF JT UJKEJH FFO CFTMVJU UF OFNFO )FU CFSPFQ JT OJFU POUWBOLFMJKL JOEJFO IFU CFSPFQTDISJGU POSFEFMJKL MBBU JT JOHFEJFOE

Uitsluiting beroepsmogelijkheid

Ontvangstbevestiging

Verplichting doorzending

Geen schorsende werking

Stukken naar gemachtigde

"SU (FFO CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS LBO XPSEFO JOHFTUFME EPPS FFO CFMBOHIFCCFOEF BBO XJF SFEFMJKLFSXJKT LBO XPSEFO WFSXFUFO EBU IJK HFFO [JFOTXJK[FO BMT CFEPFME JO BSUJLFM OBBS WPSFO IFFGU HFCSBDIU HFFO CF[XBBS IFFGU HFNBBLU PG HFFO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ IFFGU JOHFTUFME ;JF PPL BSUU "XC

"SU )FU PSHBBO XBBSCJK IFU CF[XBBS PG CFSPFQTDISJGU JT JOHFEJFOE CFWFTUJHU EF POUWBOHTU EBBSWBO TDISJGUFMJKL )FU PSHBBO XBBSCJK IFU CFSPFQTDISJGU JT JOHFEJFOE HFFGU EBBSWBO [P TQPFEJH NPHFMJKL LFOOJT BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO EBU IFU CFTUSFEFO CFTMVJU IFFGU HFOPNFO ;JF PPL BSUU "XC

"SU *OEJFO IFU CF[XBBS PG CFSPFQTDISJGU XPSEU JOHFEJFOE CJK FFO POCFWPFHE CFTUVVSTPSHBBO PG CJK FFO POCFWPFHEF CFTUVVSTSFDIUFS XPSEU IFU OBEBU EBBSPQ EF EBUVN WBO POUWBOHTU JT BBOHFUFLFOE [P TQPFEJH NPHFMJKL EPPSHF[POEFO BBO IFU CFWPFHEF PSHBBO POEFS HFMJKLUJKEJHF NFEFEFMJOH IJFSWBO BBO EF BG[FOEFS )FU FFSTUF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH JOEJFO JO QMBBUT WBO FFO CF[XBBSTDISJGU FFO CFSPFQTDISJGU JT JOHFEJFOE PG PNHFLFFSE )FU UJKETUJQ WBO JOEJFOJOH CJK IFU POCFWPFHEF PSHBBO JT CFQBMFOE WPPS EF WSBBH PG IFU CF [XBBS PG CFSPFQTDISJGU UJKEJH JT JOHFEJFOE CFIPVEFOT JO HFWBM WBO LFOOFMJKL POSFEFMJKL HFCSVJL WBO QSPDFTSFDIU ;JF PPL BSUU "XC BSU B 3W

"SU )FU CF[XBBS PG CFSPFQ TDIPSTU OJFU EF XFSLJOH WBO IFU CFTMVJU XBBSUFHFO IFU JT HFSJDIU UFO[JK CJK PG LSBDIUFOT XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME "SU *OEJFO JFNBOE [JDI MBBU WFSUFHFOXPPSEJHFO [FOEU IFU PSHBBO EBU CFWPFHE JT PQ IFU CF[XBBS PG CFSPFQ UF CFTMJTTFO EF PQ EF [BBL CFUSFLLJOH IFCCFOEF TUVLLFO JO JFEFS HFWBM BBO EF HFNBDI UJHEF ;JF PPL BSUU "XC

"SU <7FSWBMMFO>

Vervangende besluiten hangende bezwaar en beroep

Uitgebleven besluit

"SU )FU CF[XBBS PG CFSPFQ IFFGU WBO SFDIUTXFHF NFEF CFUSFLLJOH PQ FFO CFTMVJU UPU JOUSFLLJOH XJK[JHJOH PG WFSWBOHJOH WBO IFU CFTUSFEFO CFTMVJU UFO[JK QBSUJKFO EBBSCJK POWPMEPFOEF CFMBOH IFCCFO )FU FFSTUF MJE HFMEU PPL JOEJFO IFU CF[XBBS JT HFNBBLU PG IFU CFSPFQ JT JOHFTUFME OBEBU IFU CFTUVVSTPSHBBO IFU CFTUSFEFO CFTMVJU IFFGU JOHFUSPLLFO HFXJK[JHE PG WFSWBOHFO )FU CFTUVVSTPSHBBO EPFU POWFSXJKME NFEFEFMJOH WBO IFU OJFVXF CFTMVJU BBO IFU PSHBBO XBBSCJK IFU CFSPFQ BBOIBOHJH JT *OEJFO FFO BOEFS PSHBBO FFO CF[XBBS PG CFSPFQTDISJGU UFHFO IFU OJFVXF CFTMVJU POUWBOHU [FOEU IFU EJU NFU UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM FFSTUF FO UXFFEF MJE EPPS %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO IFU CFSPFQ UFHFO IFU OJFVXF CFTMVJU FDIUFS WFSXJK[FO OBBS FFO BOEFS PSHBBO JOEJFO CFIBOEFMJOH EPPS EJU PSHBBO HFXFOTU JT *OUSFLLJOH PG WFSWBOHJOH WBO IFU CFTUSFEFO CFTMVJU TUBBU OJFU JO EF XFH BBO WFSOJFUJHJOH WBO EBU CFTMVJU JOEJFO EF JOEJFOFS WBO IFU CF[XBBS PG CFSPFQTDISJGU EBBSCJK CFMBOH IFFGU "SU *OEJFO IFU CFSPFQ [JDI SJDIU UFHFO IFU OJFU UJKEJH OFNFO WBO FFO CFTMVJU CMJKGU IFU CFTUVVST PSHBBO WFSQMJDIU EJU CFTMVJU UF OFNFO UFO[JK EF CFMBOHIFCCFOEF EBBSCJK BMT HFWPMH WBO EF CFTMJT TJOH PQ IFU CFSPFQ HFFO CFMBOH NFFS IFFGU

49

4EV 6JUHFWFST


1 art. 7:1a

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU )FU CFTUVVSTPSHBBO EFFMU FFO CFTMVJU BMT CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE POWFSXJKME NFEF BBO IFU PSHBBO XBBSCJK IFU CFSPFQ BBOIBOHJH JT )FU CFSPFQ UFHFO IFU OJFU UJKEJH OFNFO WBO FFO CFTMVJU IFFGU NFEF CFUSFLLJOH PQ IFU BMTOPH HFOPNFO CFTMVJU UFO[JK EJU HFIFFM BBO IFU CFSPFQ UFHFNPFU LPNU %F CFTMJTTJOH PQ IFU CFSPFQ LBO FDIUFS XPSEFO WFSXF[FO OBBS FFO BOEFS PSHBBO XBBSCJK CF[XBBS PG CFSPFQ UFHFO IFU BMTOPH HFOPNFO CFTMVJU BBOIBOHJH JT EBO XFM LBO PG LPO XPSEFO HFNBBLU PG JOHFTUFME )FU CFSPFQ UFHFO IFU OJFU UJKEJH OFNFO WBO FFO CFTMVJU LBO BMTOPH HFHSPOE XPSEFO WFSLMBBSE JOEJFO EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQTDISJGU EBBSCJK CFMBOH IFFGU "SU )FU CF[XBBS PG CFSPFQ LBO TDISJGUFMJKL XPSEFO JOHFUSPLLFO 5JKEFOT IFU IPSFO LBO EF JOUSFLLJOH PPL NPOEFMJOH HFTDIJFEFO ;JF PPL BSUU "XC

Schriftelijke intrekking

"SU &FO CFTMVJU XBBSUFHFO CF[XBBS JT HFNBBLU PG CFSPFQ JT JOHFTUFME LBO POEBOLT TDIFOEJOH WBO FFO HFTDISFWFO PG POHFTDISFWFO SFDIUTSFHFM PG BMHFNFFO SFDIUTCFHJOTFM EPPS IFU PSHBBO EBU PQ IFU CF[XBBS PG CFSPFQ CFTMJTU JO TUBOE XPSEFO HFMBUFO JOEJFO BBOOFNFMJKL JT EBU EF CFMBOH IFCCFOEFO EBBSEPPS OJFU [JKO CFOBEFFME "SU *OEJFO CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME UFHFO EF CFTMJTTJOH PQ IFU CF[XBBS PG CFSPFQ XPSEU EBBSWBO CJK EF CFLFOENBLJOH WBO EF CFTMJTTJOH NFMEJOH HFNBBLU )JFSCJK XPSEU WFSNFME EPPS XJF CJOOFO XFMLF UFSNJKO FO CJK XFML PSHBBO CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME ;JF PPL BSUU "XC

"SU %F[F BGEFMJOH JT NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH JOEJFO IPHFS CFSPFQ JODJEFOUFFM IPHFS CFSPFQ CFSPFQ JO DBTTBUJF PG JODJEFOUFFM CFSPFQ JO DBTTBUJF LBO XPSEFO JOHFTUFME

Passeren schending vormvoorschrift

Melding beroepsmogelijkheid

Hoger beroep en beroep in cassatie

)PPGETUVL #JK[POEFSF CFQBMJOHFO PWFS CF[XBBS FO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ "GEFMJOH #F[XBBSTDISJGU WPPSBGHBBOE BBO CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS "SU %FHFOF BBO XJF IFU SFDIU JT UPFHFLFOE CFSPFQ CJK FFO CFTUVVSTSFDIUFS JO UF TUFMMFO EJFOU BM WPSFOT CFSPFQ JO UF TUFMMFO CF[XBBS UF NBLFO UFO[JK B IFU CFTMVJU JO CF[XBBS PG JO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ JT HFOPNFO C IFU CFTMVJU BBO HPFELFVSJOH JT POEFSXPSQFO D IFU CFTMVJU FFO HPFELFVSJOH PG FFO XFJHFSJOH EBBSWBO JOIPVEU E IFU CFTMVJU JT WPPSCFSFJE NFU UPFQBTTJOH WBO BGEFMJOH F IFU CFTMVJU JT HFOPNFO PQ CBTJT WBO FFO VJUTQSBBL XBBSJO EF CFTUVVSTSFDIUFS NFU UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM WJFSEF MJE POEFSEFFM B IFFGU CFQBBME EBU BGEFMJOH HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL CVJUFO UPFQBTTJOH CMJKGU G IFU CFSPFQ [JDI SJDIU UFHFO IFU OJFU UJKEJH OFNFO WBO FFO CFTMVJU H IFU CFTMVJU JT HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO WPPSTDISJGU BMT HFOPFNE JO EF CJK EF[F XFU CFIPSFOEF 3FHFMJOH SFDIUTUSFFLT CFSPFQ EBO XFM IFU CFTMVJU BOEFST[JOT JO EJF SFHFMJOH JT PNTDISFWFO 5FHFO EF CFTMJTTJOH PQ IFU CF[XBBS LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME NFU UPFQBTTJOH WBO EF WPPSTDISJGUFO EJF HFMEFO WPPS IFU JOTUFMMFO WBO CFSPFQ UFHFO IFU CFTMVJU XBBSUFHFO CF[XBBS JT HFNBBLU ;JF PPL BSUU U N "XC BSU )VJTWX BSU (FNX BSUU 78

"SU B *O IFU CF[XBBSTDISJGU LBO EF JOEJFOFS IFU CFTUVVSTPSHBBO WFS[PFLFO JO UF TUFNNFO NFU SFDIUTUSFFLT CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS [VMLT JO BGXJKLJOH WBO BSUJLFM )FU CFTUVVSTPSHBBO XJKTU IFU WFS[PFL JO JFEFS HFWBM BG JOEJFO UFHFO IFU CFTMVJU FFO BOEFS CF[XBBSTDISJGU JT JOHFEJFOE XBBSJO FFO[FMGEF WFS[PFL POUCSFFLU UFO[JK EBU BOEFSF CF[XBBSTDISJGU LFOOFMJKL OJFU POUWBOLFMJKL JT )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO JOTUFNNFO NFU IFU WFS[PFL 50 JOEJFO EF [BBL EBBSWPPS HFTDIJLU JT 4EV 6JUHFWFST

Beroep op administratieve rechter (na bezwaar)

Rechtstreeks beroep bij administratieve rechter


1 art. 7:2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU )FU CFTUVVSTPSHBBO CFTMJTU [P TQPFEJH NPHFMJKL PQ IFU WFS[PFL &FO CFTMJTTJOH UPU JOTUFNNJOH XPSEU HFOPNFO [PESB SFEFMJKLFSXJKT LBO XPSEFO BBOHFOPNFO EBU HFFO OJFVXF CF[XBBSTDISJGUFO [VMMFO XPSEFO JOHFEJFOE %F BSUJLFMFO FO [JKO OJFU WBO UPFQBTTJOH *OEJFO IFU CFTUVVSTPSHBBO JOTUFNU NFU IFU WFS[PFL [FOEU IFU IFU CF[XBBSTDISJGU OBEBU EBBSPQ EF EBUVN WBO POUWBOHTU JT BBOHFUFLFOE POWFSXJKME EPPS BBO EF CFWPFHEF SFDIUFS &FO OB EF JOTUFNNJOH POUWBOHFO CF[XBBSTDISJGU XPSEU FWFOFFOT POWFSXJKME EPPSHF[POEFO BBO EF CFWPFHEF SFDIUFS *OEJFO EJU CF[XBBSTDISJGU HFFO WFS[PFL BMT CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE CFWBU XPSEU JO BGXJKLJOH WBO BSUJLFM FFSTUF MJE HFFO HSJGGJFSFDIU HFIFWFO "GEFMJOH #JK[POEFSF CFQBMJOHFO PWFS CF[XBBS

Horen van belanghebbenden

Afzien van horen

Nadere stukken

Betrokkenen bij horen

Openbaarheid

"SU 7PPSEBU FFO CFTUVVSTPSHBBO PQ IFU CF[XBBS CFTMJTU TUFMU IFU CFMBOHIFCCFOEFO JO EF HFMF HFOIFJE UF XPSEFO HFIPPSE )FU CFTUVVSTPSHBBO TUFMU EBBSWBO JO JFEFS HFWBM EF JOEJFOFS WBO IFU CF[XBBSTDISJGU PQ EF IPPHUF BMTNFEF EF CFMBOHIFCCFOEFO EJF CJK EF WPPSCFSFJEJOH WBO IFU CFTMVJU IVO [JFOTXJK[F OBBS WPSFO IFCCFO HFCSBDIU ;JF PPL BSUU 3W BSU "83 f #'#

"SU 7BO IFU IPSFO WBO FFO CFMBOHIFCCFOEF LBO XPSEFO BGHF[JFO JOEJFO B IFU CF[XBBS LFOOFMJKL OJFU POUWBOLFMJKL JT C IFU CF[XBBS LFOOFMJKL POHFHSPOE JT D EF CFMBOHIFCCFOEF IFFGU WFSLMBBSE HFFO HFCSVJL UF XJMMFO NBLFO WBO IFU SFDIU UF XPSEFO HFIPPSE E EF CFMBOHIFCCFOEF OJFU CJOOFO FFO EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO HFTUFMEF SFEFMJKLF UFSNJKO WFS LMBBSU EBU IJK HFCSVJL XJM NBLFO WBO IFU SFDIU UF XPSEFO HFIPPSE PG F BBO IFU CF[XBBS WPMMFEJH UFHFNPFU XPSEU HFLPNFO FO BOEFSF CFMBOHIFCCFOEFO EBBSEPPS OJFU JO IVO CFMBOHFO LVOOFO XPSEFO HFTDIBBE ;JF PPL BSUU "XC

"SU 5PU UJFO EBHFO WPPS IFU IPSFO LVOOFO CFMBOHIFCCFOEFO OBEFSF TUVLLFO JOEJFOFO )FU CFTUVVSTPSHBBO MFHU IFU CF[XBBSTDISJGU FO BMMF WFSEFS PQ EF [BBL CFUSFLLJOH IFCCFOEF TUVLLFO WPPSBGHBBOE BBO IFU IPSFO HFEVSFOEF UFO NJOTUF FFO XFFL WPPS CFMBOHIFCCFOEFO UFS JO[BHF #JK EF PQSPFQJOH WPPS IFU IPSFO XPSEFO CFMBOHIFCCFOEFO HFXF[FO PQ IFU FFSTUF MJE FO XPSEU WFSNFME XBBS FO XBOOFFS EF TUVLLFO UFS JO[BHF [VMMFO MJHHFO #FMBOHIFCCFOEFO LVOOFO WBO EF[F TUVLLFO UFHFO WFSHPFEJOH WBO UFO IPPHTUF EF LPTUFO BGTDISJGUFO WFSLSJKHFO 7PPS [PWFS EF CFMBOHIFCCFOEFO EBBSNFF JOTUFNNFO LBO UPFQBTTJOH WBO IFU UXFFEF MJE BDIUFSXFHF XPSEFO HFMBUFO )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO BM EBO OJFU PQ WFS[PFL WBO FFO CFMBOHIFCCFOEF UPFQBTTJOH WBO IFU UXFFEF MJE WPPSUT BDIUFSXFHF MBUFO WPPS [PWFS HFIFJNIPVEJOH PN HFXJDIUJHF SFEFOFO JT HFCPEFO 7BO EF UPFQBTTJOH WBO EF[F CFQBMJOH XPSEU NFEFEFMJOH HFEBBO (FXJDIUJHF SFEFOFO [JKO JO JFEFS HFWBM OJFU BBOXF[JH WPPS [PWFS JOHFWPMHF EF 8FU PQFO CBBSIFJE WBO CFTUVVS EF WFSQMJDIUJOH CFTUBBU FFO WFS[PFL PN JOGPSNBUJF WFSWBU JO EF[F TUVLLFO JO UF XJMMJHFO *OEJFO FFO HFXJDIUJHF SFEFO JT HFMFHFO JO EF WSFFT WPPS TDIBEF BBO EF MJDIBNFMJKLF PG HFFT UFMJKLF HF[POEIFJE WBO FFO CFMBOHIFCCFOEF LBO JO[BHF WBO EF EFTCFUSFGGFOEF TUVLLFO XPSEFO WPPSCFIPVEFO BBO FFO HFNBDIUJHEF EJF IFU[JK BEWPDBBU IFU[JK BSUT JT ;JF PPL BSUU "XC

"SU 5FO[JK IFU IPSFO HFTDIJFEU EPPS PG NFEF EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO [FMG EBO XFM EF WPPS[JUUFS PG FFO MJE FSWBO HFTDIJFEU IFU IPSFO EPPS B FFO QFSTPPO EJF OJFU CJK EF WPPSCFSFJEJOH WBO IFU CFTUSFEFO CFTMVJU CFUSPLLFO JT HFXFFTU PG C NFFS EBO FFO QFSTPPO WBO XJF EF NFFSEFSIFJE POEFS XJF EFHFOF EJF IFU IPSFO MFJEU OJFU CJK EF WPPSCFSFJEJOH WBO IFU CFTMVJU CFUSPLLFO JT HFXFFTU 7PPS [PWFS OJFU CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME CFTMVJU IFU CFTUVVSTPSHBBO PG IFU IPSFO JO IFU PQFOCBBS QMBBUTWJOEU ;JF PPL BSU "83

51

4EV 6JUHFWFST


1 art. 7:12

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU #FMBOHIFCCFOEFO XPSEFO JO FMLBBST BBOXF[JHIFJE HFIPPSE

Gezamenlijk of afzonderlijk horen

"NCUTIBMWF PG PQ WFS[PFL LVOOFO CFMBOHIFCCFOEFO BG[POEFSMJKL XPSEFO HFIPPSE JOEJFO BBOOFNFMJKL JT EBU HF[BNFOMJKL IPSFO FFO [PSHWVMEJHF CFIBOEFMJOH [BM CFMFNNFSFO PG EBU UJKEFOT IFU IPSFO GFJUFO PG PNTUBOEJHIFEFO CFLFOE [VMMFO XPSEFO XBBSWBO HFIFJNIPVEJOH PN HFXJDI UJHF SFEFOFO JT HFCPEFO 8BOOFFS CFMBOHIFCCFOEFO BG[POEFSMJKL [JKO HFIPPSE XPSEU JFEFS WBO IFO PQ EF IPPHUF HFTUFME WBO IFU WFSIBOEFMEF UJKEFOT IFU IPSFO CVJUFO [JKO BBOXF[JHIFJE )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO BM EBO OJFU PQ WFS[PFL WBO FFO CFMBOHIFCCFOEF UPFQBTTJOH WBO IFU EFSEF MJE BDIUFSXFHF MBUFO WPPS [PWFS HFIFJNIPVEJOH PN HFXJDIUJHF SFEFOFO JT HFCPEFO "SUJLFM [FTEF MJE UXFFEF WPM[JO [FWFOEF FO BDIUTUF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH ;JF PPL BSUU "XC

"SU 7BO IFU IPSFO XPSEU FFO WFSTMBH HFNBBLU ;JF PPL BSU "XC f #'#

Verslag

"SU 0Q WFS[PFL WBO EF CFMBOHIFCCFOEF LVOOFO EPPS IFN NFFHFCSBDIUF HFUVJHFO FO EFTLVOEJHFO XPSEFO HFIPPSE ;JF PPL BSUU "XC BSUU 3W

"SU 8BOOFFS OB IFU IPSFO BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO GFJUFO PG PNTUBOEJHIFEFO CFLFOE XPSEFO EJF WPPS EF PQ IFU CF[XBBS UF OFNFO CFTMJTTJOH WBO BBONFSLFMJKL CFMBOH LVOOFO [JKO XPSEU EJU BBO CFMBOHIFCCFOEFO NFFHFEFFME FO XPSEFO [JK JO EF HFMFHFOIFJE HFTUFME EBBSPWFS UF XPSEFO HFIPPSE ;JF PPL BSUU "XC

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO CFTMJTU CJOOFO [FT XFLFO PG o JOEJFO FFO DPNNJTTJF BMT CFEPFME JO BSUJLFM JT JOHFTUFME o CJOOFO UXBBMG XFLFO HFSFLFOE WBOBG EF EBH OB EJF XBBSPQ EF UFSNJKO WPPS IFU JOEJFOFO WBO IFU CF[XBBSTDISJGU JT WFSTUSFLFO %F UFSNJKO XPSEU PQHFTDIPSU HFSFLFOE WBOBG EF EBH OB EJF XBBSPQ EF JOEJFOFS JT WFS[PDIU FFO WFS[VJN BMT CFEPFME JO BSUJLFM UF IFSTUFMMFO UPU EF EBH XBBSPQ IFU WFS[VJN JT IFSTUFME PG EF EBBSWPPS HFTUFMEF UFSNJKO POHFCSVJLU JT WFSTUSFLFO )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO EF CFTMJTTJOH WPPS UFO IPPHTUF [FT XFLFO WFSEBHFO 7FSEFS VJUTUFM JT NPHFMJKL WPPS [PWFS B BMMF CFMBOHIFCCFOEFO EBBSNFF JOTUFNNFO C EF JOEJFOFS WBO IFU CF[XBBSTDISJGU EBBSNFF JOTUFNU FO BOEFSF CFMBOHIFCCFOEFO EBBSEPPS OJFU JO IVO CFMBOHFO LVOOFO XPSEFO HFTDIBBE PG D EJU OPEJH JT JO WFSCBOE NFU EF OBMFWJOH WBO XFUUFMJKLF QSPDFEVSFWPPSTDISJGUFO ;JF PPL f #'#

*OEJFO UPFQBTTJOH JT HFHFWFO BBO IFU UXFFEF EFSEF PG WJFSEF MJE EPFU IFU CFTUVVSTPSHBBO IJFSWBO TDISJGUFMJKL NFEFEFMJOH BBO CFMBOHIFCCFOEFO "SU *OEJFO IFU CF[XBBS POUWBOLFMJKL JT WJOEU PQ HSPOETMBH EBBSWBO FFO IFSPWFSXFHJOH WBO IFU CFTUSFEFO CFTMVJU QMBBUT 7PPS [PWFS EF IFSPWFSXFHJOH EBBSUPF BBOMFJEJOH HFFGU IFSSPFQU IFU CFTUVVSTPSHBBO IFU CFTUSFEFO CFTMVJU FO OFFNU IFU WPPS [PWFS OPEJH JO EF QMBBUT EBBSWBO FFO OJFVX CFTMVJU ;JF PPL BSUU "XC

"SU %F CFTMJTTJOH PQ IFU CF[XBBS EJFOU UF CFSVTUFO PQ FFO EFVHEFMJKLF NPUJWFSJOH EJF CJK EF CFLFOENBLJOH WBO EF CFTMJTTJOH XPSEU WFSNFME %BBSCJK XPSEU JOEJFO JOHFWPMHF BSUJLFM WBO IFU IPSFO JT BGHF[JFO UFWFOT BBOHFHFWFO PQ XFMLF HSPOE EBU JT HFTDIJFE ;JF PPL BSUU "XC

%F CFTMJTTJOH XPSEU CFLFOEHFNBBLU EPPS UPF[FOEJOH PG VJUSFJLJOH BBO EFHFOFO UPU XJF [JK JT HFSJDIU #FUSFGU IFU FFO CFTMVJU EBU OJFU UPU FFO PG NFFS CFMBOHIFCCFOEFO JT HFSJDIU EBO XPSEU EF CFTMJTTJOH UFWFOT CFLFOEHFNBBLU PQ EF[FMGEF XJK[F BMT XBBSPQ EBU CFTMVJU CFLFOEHFNBBLU JT UFO[JK IFU CFTUSFEFO CFTMVJU JO TUBOE XPSEU HFMBUFO

52 4EV 6JUHFWFST

Getuigen en deskundigen

Nader horen i.v.m. novum

Beslissingstermijn

Heroverweging

Gemotiveerde beslissing

Bekendmaking


1 art. 7:13

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU ;P TQPFEJH NPHFMJKL OB EF CFLFOENBLJOH WBO EF CFTMJTTJOH XPSEU IJFSWBO NFEFEFMJOH HFEBBO BBO EF CFMBOHIFCCFOEFO EJF JO CF[XBBS PG CJK EF WPPSCFSFJEJOH WBO IFU CFTUSFEFO CFTMVJU IVO [JFOTXJK[F OBBS WPSFO IFCCFO HFCSBDIU #JK EF NFEFEFMJOH CFEPFME JO IFU EFSEF MJE JT BSUJLFM WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH FO XPSEU NFU IFU PPH PQ EF BBOWBOH WBO EF CFSPFQTUFSNJKO [P EVJEFMJKL NPHFMJKL BBOHFHFWFO XBOOFFS EF CFLFOENBLJOH WBO EF CFTMJTTJOH PWFSFFOLPNTUJH IFU UXFFEF MJE IFFGU QMBBUTHFWPOEFO ;JF PPL BSUU "XC

Adviescommissie

Uitsluiting

Ander maakt bezwaar

Kosten behandeling bezwaar nihil Gelimiteerde proceskostenvergoeding in bezwaar

Nadere regels bij AMvB

Verrekening proceskostenvergoeding met toevoegvergoeding

"SU %JU BSUJLFM JT WBO UPFQBTTJOH JOEJFO UFO CFIPFWF WBO EF CFTMJTTJOH PQ IFU CF[XBBS FFO BEWJFT DPNNJTTJF JT JOHFTUFME B EJF CFTUBBU VJU FFO WPPS[JUUFS FO UFO NJOTUF UXFF MFEFO C XBBSWBO EF WPPS[JUUFS HFFO EFFM VJUNBBLU WBO FO OJFU XFSL[BBN JT POEFS WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO FO D EJF WPMEPFU BBO FWFOUVFFM CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU HFTUFMEF BOEFSF FJTFO *OEJFO FFO DPNNJTTJF PWFS IFU CF[XBBS [BM BEWJTFSFO EFFMU IFU CFTUVVSTPSHBBO EJU [P TQPFEJH NPHFMJKL NFEF BBO EF JOEJFOFS WBO IFU CF[XBBSTDISJGU )FU IPSFO HFTDIJFEU EPPS EF DPNNJTTJF %F DPNNJTTJF LBO IFU IPSFO PQESBHFO BBO EF WPPS[JUUFS PG FFO MJE EBU HFFO EFFM VJUNBBLU WBO FO OJFU XFSL[BBN JT POEFS WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO %F DPNNJTTJF CFTMJTU PWFS EF UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM [FTEF MJE WBO BSUJLFM UXFFEF MJE FO WPPS [PWFS CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU OJFU BOEFST JT CFQBBME WBO BSUJLFM &FO WFSUFHFOXPPSEJHFS WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO XPSEU WPPS IFU IPSFO VJUHFOPEJHE FO XPSEU JO EF HFMFHFOIFJE HFTUFME FFO UPFMJDIUJOH PQ IFU TUBOEQVOU WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO UF HFWFO )FU BEWJFT WBO EF DPNNJTTJF XPSEU TDISJGUFMJKL VJUHFCSBDIU FO CFWBU FFO WFSTMBH WBO IFU IPSFO *OEJFO EF CFTMJTTJOH PQ IFU CF[XBBS BGXJKLU WBO IFU BEWJFT WBO EF DPNNJTTJF XPSEU JO EF CFTMJTTJOH EF SFEFO WPPS EJF BGXJKLJOH WFSNFME FO XPSEU IFU BEWJFT NFU EF CFTMJTTJOH NFFHF[PO EFO ;JF PPL BSUU "XC

"SU "SUJLFM UXFFEF MJE BGEFMJOH EF BSUJLFMFO UPU FO NFU BGEFMJOH NFU VJU[PO EFSJOH WBO BSUJLFM FO UJUFM NFU VJU[POEFSJOH WBO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO FFSTUF MJE POEFSEFFM C UXFFEF MJE POEFSEFMFO C FO D EFSEF MJE FO WJFSEF MJE FO QBSBHSBBG [JKO OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ CFTMVJUFO PQ HSPOE WBO EF[F BGEFMJOH "SU B *OEJFO EPPS FFO BOEFS EBO EF BBOWSBHFS CF[XBBS JT HFNBBLU UFHFO FFO CFTMVJU PQ BBOWSBBH XPSEU EF BBOWSBHFS WPPS EF UPFQBTTJOH WBO QBSBHSBBG HFMJKLHFTUFME NFU EF JOEJFOFS WBO IFU CF[XBBSTDISJGU "SU 7PPS EF CFIBOEFMJOH WBO IFU CF[XBBS JT HFFO SFDIU WFSTDIVMEJHE %F LPTUFO EJF EF CFMBOHIFCCFOEF JO WFSCBOE NFU EF CFIBOEFMJOH WBO IFU CF[XBBS SFEFMJK LFSXJKT IFFGU NPFUFO NBLFO XPSEFO EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO VJUTMVJUFOE WFSHPFE PQ WFS[PFL WBO EF CFMBOHIFCCFOEF WPPS[PWFS IFU CFTUSFEFO CFTMVJU XPSEU IFSSPFQFO XFHFOT BBO IFU CF TUVVSTPSHBBO UF XJKUFO POSFDIUNBUJHIFJE )FU WFS[PFL XPSEU HFEBBO WPPSEBU IFU CFTUVVSTPSHBBO PQ IFU CF[XBBS IFFGU CFTMJTU )FU CFTUVVSTPSHBBO CFTMJTU PQ IFU WFS[PFL CJK EF CFTMJTTJOH PQ IFU CF[XBBS #JK BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS XPSEFO OBEFSF SFHFMT HFTUFME PWFS EF LPTUFO XBBSPQ EF WFSHPFEJOH VJUTMVJUFOE CFUSFLLJOH LBO IFCCFO FO PWFS EF XJK[F XBBSPQ IFU CFESBH WBO EF LPTUFO XPSEU WBTUHFTUFME ;JF PPL BSUU "XC

*OEJFO BBO EF CFMBOHIFCCFOEF JO WFSCBOE NFU IFU CF[XBBS FFO UPFWPFHJOH JT WFSMFFOE PQ HSPOE WBO EF 8FU PQ EF SFDIUTCJKTUBOE CFUBBMU IFU CFTUVVSTPSHBBO EF UPF UF LFOOFO WFSHPFEJOH BBO EF SFDIUTCJKTUBOEWFSMFOFS %F SFDIUTCJKTUBOEWFSMFOFS TUFMU EF CFMBOHIFCCFOEF [PWFFM NPHFMJKL TDIBEFMPPT WPPS EF EPPS EF[F WPMEBOF FJHFO CJKESBHF %F SFDIUTCJKTUBOEWFSMFOFS EPFU BBO EF 3BBE WPPS SFDIUTCJKTUBOE PQHBWF WBO FFO LPTUFOWFSHPFEJOH EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO

53

4EV 6JUHFWFST


1 art. 7:20

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "GEFMJOH #JK[POEFSF CFQBMJOHFO PWFS BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ "SU 7PPSEBU FFO CFSPFQTPSHBBO PQ IFU CFSPFQ CFTMJTU TUFMU IFU CFMBOHIFCCFOEFO JO EF HFMFHFOIFJE UF XPSEFO HFIPPSE )FU CFSPFQTPSHBBO TUFMU EBBSWBO JO JFEFS HFWBM EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQTDISJGU PQ EF IPPHUF BMTNFEF IFU CFTUVVSTPSHBBO EBU IFU CFTMVJU IFFGU HFOPNFO FO EF CFMBOHIFCCFOEFO EJF CJK EF WPPSCFSFJEJOH WBO IFU CFTMVJU PG CJK EF CFIBOEFMJOH WBO IFU CF[XBBSTDISJGU IVO [JFOTXJK[F OBBS WPSFO IFCCFO HFCSBDIU ;JF PPL BSUU "XC

"SU 7BO IFU IPSFO WBO FFO CFMBOHIFCCFOEF LBO XPSEFO BGHF[JFO JOEJFO B IFU CFSPFQ LFOOFMJKL OJFU POUWBOLFMJKL JT C IFU CFSPFQ LFOOFMJKL POHFHSPOE JT D EF CFMBOHIFCCFOEF IFFGU WFSLMBBSE HFFO HFCSVJL UF XJMMFO NBLFO WBO IFU SFDIU UF XPSEFO HFIPPSE PG E EF CFMBOHIFCCFOEF OJFU CJOOFO FFO EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO HFTUFMEF SFEFMJKLF UFSNJKO WFS LMBBSU EBU IJK HFCSVJL XJM NBLFO WBO IFU SFDIU UF XPSEFO HFIPPSE ;JF PPL BSUU "XC

"SU 5PU UJFO EBHFO WPPS IFU IPSFO LVOOFO CFMBOHIFCCFOEFO OBEFSF TUVLLFO JOEJFOFO )FU CFSPFQTPSHBBO MFHU IFU CFSPFQTDISJGU FO BMMF WFSEFS PQ EF [BBL CFUSFLLJOH IFCCFOEF TUVLLFO WPPSBGHBBOE BBO IFU IPSFO HFEVSFOEF UFO NJOTUF FFO XFFL WPPS CFMBOHIFCCFOEFO UFS JO[BHF #JK EF PQSPFQJOH WPPS IFU IPSFO XPSEFO CFMBOHIFCCFOEFO HFXF[FO PQ IFU FFSTUF MJE FO XPSEU WFSNFME XBBS FO XBOOFFS EF TUVLLFO UFS JO[BHF [VMMFO MJHHFO #FMBOHIFCCFOEFO LVOOFO WBO EF[F TUVLLFO UFHFO WFSHPFEJOH WBO UFO IPPHTUF EF LPTUFO BGTDISJGUFO WFSLSJKHFO 7PPS [PWFS EF CFMBOHIFCCFOEFO EBBSNFF JOTUFNNFO LBO UPFQBTTJOH WBO IFU UXFFEF MJE BDIUFSXFHF XPSEFO HFMBUFO )FU CFSPFQTPSHBBO LBO BM EBO OJFU PQ WFS[PFL WBO FFO CFMBOHIFCCFOEF UPFQBTTJOH WBO IFU UXFFEF MJE WPPSUT BDIUFSXFHF MBUFO WPPS [PWFS HFIFJNIPVEJOH PN HFXJDIUJHF SFEFOFO JT HFCP EFO 7BO EF UPFQBTTJOH WBO EF[F CFQBMJOH XPSEU NFEFEFMJOH HFEBBO (FXJDIUJHF SFEFOFO [JKO JO JFEFS HFWBM OJFU BBOXF[JH WPPS [PWFS JOHFWPMHF EF 8FU PQFO CBBSIFJE WBO CFTUVVS EF WFSQMJDIUJOH CFTUBBU FFO WFS[PFL PN JOGPSNBUJF WFSWBU JO EF[F TUVLLFO JO UF XJMMJHFO *OEJFO FFO HFXJDIUJHF SFEFO JT HFMFHFO JO EF WSFFT WPPS TDIBEF BBO EF MJDIBNFMJKLF PG HFFT UFMJKLF HF[POEIFJE WBO FFO CFMBOHIFCCFOEF LBO JO[BHF WBO EF EFTCFUSFGGFOEF TUVLLFO XPSEFO WPPSCFIPVEFO BBO FFO HFNBDIUJHEF EJF IFU[JK BEWPDBBU IFU[JK BSUT JT ;JF PPL BSU "XC

"SU )FU IPSFO HFTDIJFEU EPPS IFU CFSPFQTPSHBBO #JK PG LSBDIUFOT EF XFU LBO IFU IPSFO XPSEFO PQHFESBHFO BBO FFO BEWJFTDPNNJTTJF XBBSJO FFO PG NFFS MFEFO [JUUJOH IFCCFO EJF HFFO EFFM VJUNBLFO WBO FO OJFU XFSL[BBN [JKO POEFS WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE WBO IFU CFSPFQTPSHBBO )FU IPSFO HFTDIJFEU JO IFU PQFOCBBS UFO[JK IFU CFSPFQTPSHBBO PQ WFS[PFL WBO FFO CFMBOH IFCCFOEF PG PN HFXJDIUJHF SFEFOFO BNCUTIBMWF BOEFST CFTMJTU ;JF PPL BSUU "XC BSU (FNX BSU 18

"SU #FMBOHIFCCFOEFO XPSEFO JO FMLBBST BBOXF[JHIFJE HFIPPSE

Afzien van horen

Nadere stukken

Betrokkenen bij horen

Openbaarheid

Gezamenlijk of afzonderlijk horen

"NCUTIBMWF PG PQ WFS[PFL LVOOFO CFMBOHIFCCFOEFO BG[POEFSMJKL XPSEFO HFIPPSE JOEJFO BBOOFNFMJKL JT EBU HF[BNFOMJKL IPSFO FFO [PSHWVMEJHF CFIBOEFMJOH [BM CFMFNNFSFO PG EBU UJKEFOT IFU IPSFO GFJUFO PG PNTUBOEJHIFEFO CFLFOE [VMMFO XPSEFO XBBSWBO HFIFJNIPVEJOH PN HFXJDI UJHF SFEFOFO JT HFCPEFO 8BOOFFS CFMBOHIFCCFOEFO BG[POEFSMJKL [JKO HFIPPSE XPSEU JFEFS WBO IFO PQ EF IPPHUF HFTUFME WBO IFU WFSIBOEFMEF UJKEFOT IFU IPSFO CVJUFO [JKO BBOXF[JHIFJE

54 4EV 6JUHFWFST

Hoor en wederhoor


1 art. 7:21

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU )FU CFSPFQTPSHBBO LBO BM EBO OJFU PQ WFS[PFL WBO FFO CFMBOHIFCCFOEF UPFQBTTJOH WBO IFU EFSEF MJE BDIUFSXFHF MBUFO WPPS [PWFS HFIFJNIPVEJOH PN HFXJDIUJHF SFEFOFO JT HFCPEFO "SUJLFM [FTEF MJE UXFFEF WPM[JO [FWFOEF FO BDIUTUF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH ;JF PPL BSU "XC

Verslag

"SU 7BO IFU IPSFO XPSEU FFO WFSTMBH HFNBBLU ;JF PPL BSU "XC

Horen getuigen en deskundigen

"SU 0Q WFS[PFL WBO EF CFMBOHIFCCFOEF LVOOFO EPPS IFN NFFHFCSBDIUF HFUVJHFO FO EFTLVOEJHFO XPSEFO HFIPPSE ;JF PPL BSUU "XC

Nader horen i.v.m. novum

Beslistermijn administratief beroep

Vernietiging

Gemotiveerde beslissing

"SU 8BOOFFS OB IFU IPSFO BBO IFU CFSPFQTPSHBBO GFJUFO PG PNTUBOEJHIFEFO CFLFOE XPSEFO EJF WPPS EF PQ IFU CFSPFQ UF OFNFO CFTMJTTJOH WBO BBONFSLFMJKL CFMBOH LVOOFO [JKO XPSEU EJU BBO CFMBOHIFCCFOEFO NFFHFEFFME FO XPSEFO [JK JO EF HFMFHFOIFJE HFTUFME EBBSPWFS UF XPSEFO HF IPPSE ;JF PPL BSUU "XC

"SU )FU CFSPFQTPSHBBO CFTMJTU CJOOFO [FTUJFO XFLFO HFSFLFOE WBOBG EF EBH OB EJF XBBSPQ EF UFSNJKO WPPS IFU JOEJFOFO WBO IFU CFSPFQTDISJGU JT WFSTUSFLFO *OEJFO IFU CFSPFQTPSHBBO FWFOXFM CFIPPSU UPU EF[FMGEF SFDIUTQFSTPPO BMT IFU CFTUVVSTPSHBBO UFHFO XFMLT CFTMVJU IFU CFSPFQ JT HFSJDIU CFTMJTU IFU CJOOFO [FT XFLFO PG o JOEJFO FFO DPNNJTTJF BMT CFEPFME JO BSUJLFM UXFFEF MJE JT JOHFTUFME o CJOOFO UXBBMG XFLFO HFSFLFOE WBOBG EF EBH OB EJF XBBSPQ EF UFSNJKO WPPS IFU JOEJFOFO WBO IFU CFSPFQTDISJGU JT WFSTUSFLFO %F UFSNJKO XPSEU PQHFTDIPSU HFSFLFOE WBOBG EF EBH OB EJF XBBSPQ EF JOEJFOFS JT WFS[PDIU FFO WFS[VJN BMT CFEPFME JO BSUJLFM UF IFSTUFMMFO UPU EF EBH XBBSPQ IFU WFS[VJN JT IFSTUFME PG EF EBBSWPPS HFTUFMEF UFSNJKO POHFCSVJLU JT WFSTUSFLFO )FU CFSPFQTPSHBBO LBO EF CFTMJTTJOH WPPS UFO IPPHTUF UJFO XFLFO WFSEBHFO *O IFU HFWBM CFEPFME JO IFU UXFFEF MJE LBO IFU CFSPFQTPSHBBO EF CFTMJTTJOH FDIUFS WPPS UFO IPPHTUF [FT XFLFO WFSEBHFO 7FSEFS VJUTUFM JT NPHFMJKL WPPS [PWFS B BMMF CFMBOHIFCCFOEFO EBBSNFF JOTUFNNFO C EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQTDISJGU EBBSNFF JOTUFNU FO BOEFSF CFMBOHIFCCFOEFO EBBSEPPS OJFU JO IVO CFMBOHFO LVOOFO XPSEFO HFTDIBBE PG D EJU OPEJH JT JO WFSCBOE NFU EF OBMFWJOH WBO XFUUFMJKLF QSPDFEVSFWPPSTDISJGUFO *OEJFO UPFQBTTJOH JT HFHFWFO BBO IFU EFSEF WJFSEF WJKGEF PG [FTEF MJE EPFU IFU CFSPFQTPSHBBO IJFSWBO TDISJGUFMJKL NFEFEFMJOH BBO CFMBOHIFCCFOEFO "SU 7PPS [PWFS IFU CFSPFQTPSHBBO IFU CFSPFQ POUWBOLFMJKL FO HFHSPOE BDIU WFSOJFUJHU IFU IFU CF TUSFEFO CFTMVJU FO OFFNU IFU WPPS [PWFS OPEJH JO EF QMBBUT EBBSWBO FFO OJFVX CFTMVJU ;JF PPL BSU "XC

"SU %F CFTMJTTJOH PQ IFU CFSPFQ EJFOU UF CFSVTUFO PQ FFO EFVHEFMJKLF NPUJWFSJOH EJF CJK EF CF LFOENBLJOH WBO EF CFTMJTTJOH XPSEU WFSNFME %BBSCJK XPSEU JOEJFO JOHFWPMHF BSUJLFM WBO IFU IPSFO JT BGHF[JFO UFWFOT BBOHFHFWFO PQ XFMLF HSPOE EBU JT HFTDIJFE *OEJFO EF CFTMJTTJOH BGXJKLU WBO IFU BEWJFT WBO FFO DPNNJTTJF BMT CFEPFME JO BSUJLFM UXFFEF MJE XPSEFO JO EF CFTMJTTJOH EF SFEFOFO WPPS EJF BGXJKLJOH WFSNFME FO XPSEU IFU BEWJFT NFU EF CFTMJTTJOH NFFHF[POEFO %F CFTMJTTJOH XPSEU CFLFOEHFNBBLU EPPS UPF[FOEJOH PG VJUSFJLJOH BBO EFHFOFO UPU XJF [JK JT HFSJDIU #FUSFGU IFU FFO CFTMVJU EBU OJFU UPU FFO PG NFFS CFMBOHIFCCFOEFO XBT HFSJDIU EBO XPSEU EF CFTMJTTJOH CFLFOEHFNBBLU PQ EF[FMGEF XJK[F BMT XBBSPQ EBU CFTMVJU CFLFOEHFNBBLU JT ;P TQPFEJH NPHFMJKL OB EF CFLFOENBLJOH WBO EF CFTMJTTJOH XPSEU IJFSWBO NFEFEFMJOH HFEBBO BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO UFHFO XFMLT CFTMVJU IFU CFSPFQ XBT HFSJDIU BBO EFHFOFO UPU XJF IFU CFTUSFEFO CFTMVJU XBT HFSJDIU FO BBO EF CFMBOHIFCCFOEFO EJF JO CFSPFQ IVO [JFOTXJK[F OBBS WPSFO IFCCFO HFCSBDIU

55

4EV 6JUHFWFST


1 art. 8:2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU #JK EF NFEFEFMJOH CFEPFME JO IFU WJFSEF MJE JT BSUJLFM WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH FO XPSEU NFU IFU PPH PQ EF BBOWBOH WBO EF CFSPFQTUFSNJKO [P EVJEFMJKL NPHFMJKL BBOHFHFWFO XBOOFFS EF CFLFOENBLJOH WBO EF CFTMJTTJOH PWFSFFOLPNTUJH IFU EFSEF MJE IFFGU QMBBUTHFWPOEFO ;JF PPL BSUU "XC

"SU "SUJLFM UXFFEF MJE BGEFMJOH EF BSUJLFMFO UPU FO NFU BGEFMJOH NFU VJU[PO EFSJOH WBO BSUJLFM FO UJUFM NFU VJU[POEFSJOH WBO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO FFSTUF MJE POEFSEFFM C UXFFEF MJE POEFSEFMFO C FO D EFSEF MJE FO WJFSEF MJE FO QBSBHSBBG [JKO OJFU WBO UPFQBTTJOH PQ CFTMVJUFO PQ HSPOE WBO EF[F BGEFMJOH "SU B *OEJFO IFU CFSPFQ UFHFO FFO CFTMVJU PQ BBOWSBBH JT JOHFTUFME EPPS FFO BOEFS EBO EF BBOWSBHFS XPSEU EF BBOWSBHFS WPPS EF UPFQBTTJOH WBO QBSBHSBBG HFMJKLHFTUFME NFU EFHFOF EJF IFU CFSPFQ IFFGU JOHFTUFME "SU 7PPS EF CFIBOEFMJOH WBO IFU CFSPFQ JT HFFO SFDIU WFSTDIVMEJHE %F LPTUFO EJF EF CFMBOHIFCCFOEF JO WFSCBOE NFU EF CFIBOEFMJOH WBO IFU CFSPFQ SFEFMJKLFS XJKT IFFGU NPFUFO NBLFO XPSEFO EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO VJUTMVJUFOE WFSHPFE PQ WFS[PFL WBO EF CFMBOHIFCCFOEF WPPS[PWFS IFU CFTUSFEFO CFTMVJU XPSEU IFSSPFQFO XFHFOT BBO IFU CFTUVVST PSHBBO UF XJKUFO POSFDIUNBUJHIFJE *O EBU HFWBM TUFMU IFU CFSPFQTPSHBBO EF WFSHPFEJOH WBTU EJF IFU CFTUVVSTPSHBBO WFSTDIVMEJHE JT *OEJFO BBO EF CFMBOHIFCCFOEF JO WFSCBOE NFU IFU CFSPFQ FFO UPFWPFHJOH JT WFSMFFOE PQ HSPOE WBO EF 8FU PQ EF SFDIUTCJKTUBOE CFUBBMU IFU CFTUVVSTPSHBBO EF UPF UF LFOOFO WFSHPFEJOH BBO EF SFDIUTCJKTUBOEWFSMFOFS %F SFDIUTCJKTUBOEWFSMFOFS TUFMU EF CFMBOHIFCCFOEF [PWFFM NPHFMJKL TDIBEFMPPT WPPS EF EPPS EF[F WPMEBOF FJHFO CJKESBHF %F SFDIUTCJKTUBOEWFSMFOFS EPFU BBO EF 3BBE WPPS SFDIUTCJKTUBOE PQHBWF WBO FFO LPTUFOWFSHPFEJOH EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO )FU WFS[PFL XPSEU HFEBBO WPPSEBU IFU CFSPFQTPSHBBO PQ IFU CFSPFQ IFFGU CFTMJTU )FU CF SPFQTPSHBBO CFTMJTU PQ IFU WFS[PFL CJK EF CFTMJTTJOH PQ IFU CFSPFQ #JK BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS XPSEFO OBEFSF SFHFMT HFTUFME PWFS EF LPTUFO XBBSPQ EF WFSHPFEJOH VJUTMVJUFOE CFUSFLLJOH LBO IFCCFO FO PWFS EF XJK[F XBBSPQ IFU CFESBH WBO EF LPTUFO XPSEU WBTUHFTUFME ;JF PPL BSUU "XC

Uitsluitingen

Ander in beroep

Kosten behandeling beroep nihil Gelimiteerde proceskostenvergoeding in administratief beroep

Verrekening proceskostenvergoeding met toevoegvergoeding

"SU <7FSWBMMFO> )PPGETUVL #JK[POEFSF CFQBMJOHFO PWFS CFSPFQ FO IPHFS CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS 5JUFM "MHFNFOF CFQBMJOHFO PWFS IFU CFSPFQ JO FFSTUF BBOMFH "GEFMJOH #FWPFHEIFJE "SU &FO CFMBOHIFCCFOEF LBO UFHFO FFO CFTMVJU CFSPFQ JOTUFMMFO CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS ;JF PPL BSUU "XC

Beroep bij de bestuursrechter

"SU .FU FFO CFTMVJU XPSEU HFMJKLHFTUFME B FFO BOEFSF IBOEFMJOH WBO FFO CFTUVVSTPSHBBO XBBSCJK EF WPMHFOEF QFSTPOFO IVO OBHFMBUFO CFUSFLLJOHFO PG IVO SFDIUWFSLSJKHFOEFO CFMBOHIFCCFOEF [JKO ยก FFO BNCUFOBBS BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF "NCUFOBSFOXFU BMT [PEBOJH ยก FFO NJMJUBJS BNCUFOBBS BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF .JMJUBJSF "NCUFOBSFOXFU BMT [PEBOJH ยก FFO MJE WBO IFU QFSTPOFFM WBO FFO [FMGTUBOEJH CFTUVVSTPSHBBO XBBSPQ JOHFWPMHF BSUJLFM WBO EF ,BEFSXFU [FMGTUBOEJHF CFTUVVSTPSHBOFO EF BNCUFMJKLF SFDIUTQPTJUJFSFHFMT WBO PWFSFFO LPNTUJHF UPFQBTTJOH [JKO BMT [PEBOJH ยก FFO EJFOTUQMJDIUJHF BMT CFEPFME JO IPPGETUVL WBO EF ,BEFSXFU EJFOTUQMJDIU BMT [PEBOJH

56 4EV 6JUHFWFST

Gelijkstelling met besluit


1 art. 8:3

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU C FFO BOEFSF QVCMJFLSFDIUFMJKLF IBOEFMJOH WBO FFO CJK PG LSBDIUFOT EF 8FU PQ EF CFESJKGTPSHB OJTBUJF JOHFTUFME CFTUVVSTPSHBBO ;JF PPL BSU "XC

.FU FFO CFTMVJU XPSEU HFMJKLHFTUFME EF TDISJGUFMJKLF CFTMJTTJOH JOIPVEFOEF EF XFJHFSJOH WBO EF HPFELFVSJOH WBO B FFO CFTMVJU JOIPVEFOEF FFO BMHFNFFO WFSCJOEFOE WPPSTDISJGU PG FFO CFMFJETSFHFM PG EF JO USFLLJOH PG EF WBTUTUFMMJOH WBO EF JOXFSLJOHUSFEJOH WBO FFO BMHFNFFO WFSCJOEFOE WPPSTDISJGU PG FFO CFMFJETSFHFM C FFO CFTMVJU UFS WPPSCFSFJEJOH WBO FFO QSJWBBUSFDIUFMJKLF SFDIUTIBOEFMJOH

Geen beroepsmogelijkheid algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels

Geen beroepsmogelijkheid overige besluiten

Geen beroepsmogelijkheid negatieve lijst

"SU (FFO CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME UFHFO FFO CFTMVJU B JOIPVEFOEF FFO BMHFNFFO WFSCJOEFOE WPPSTDISJGU PG FFO CFMFJETSFHFM C JOIPVEFOEF EF JOUSFLLJOH PG EF WBTUTUFMMJOH WBO EF JOXFSLJOHUSFEJOH WBO FFO BMHFNFFO WFSCJOEFOE WPPSTDISJGU PG FFO CFMFJETSFHFM D JOIPVEFOEF EF HPFELFVSJOH WBO FFO CFTMVJU JOIPVEFOEF FFO BMHFNFFO WFSCJOEFOE WPPSTDISJGU PG FFO CFMFJETSFHFM PG EF JOUSFLLJOH PG EF WBTUTUFMMJOH WBO EF JOXFSLJOHUSFEJOH WBO FFO BMHFNFFO WFSCJOEFOE WPPSTDISJGU PG FFO CFMFJETSFHFM ;JF PPL BSU "XC BSUU #8 #PFL BSU )VJTWX

(FFO CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME UFHFO FFO CFTMVJU UFS WPPSCFSFJEJOH WBO FFO QSJWBBUSFDI UFMJKLF SFDIUTIBOEFMJOH "SU (FFO CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME UFHFO FFO CFTMVJU B JOIPVEFOEF FFO XFJHFSJOH PQ HSPOE WBO BSUJLFM C JOIPVEFOEF FFO BBONBOJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM PG FFO EXBOHCFWFM D BMT CFEPFME JO BSUJLFM B WJFSEF MJE E JOIPVEFOEF TDIPSTJOH PG WFSOJFUJHJOH WBO FFO CFTMVJU WBO FFO BOEFS CFTUVVSTPSHBBO F BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE POEFSEFFM C (FFO CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME UFHFO FFO CFTMVJU B PQ HSPOE WBO FFO JO FOJH XFUUFMJKL WPPSTDISJGU WPPS IFU HFWBM WBO CVJUFOHFXPOF PNTUBOEJH IFEFO UPFHFLFOEF CFWPFHEIFJE PG PQHFMFHEF WFSQMJDIUJOH JO EF[F PNTUBOEJHIFEFO HFOPNFO C HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU UFS CFWFJMJHJOH WBO EF NJMJUBJSF CFMBOHFO WBO IFU ,POJOLSJKL PG [JKO CPOEHFOPUFO D HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JO[BLF EF WFSQMJDIUF LSJKHTEJFOTU WPPS [PWFS IFU LFVSJOH IFSLFVSJOH XFSLFMJKLF EJFOTU HSPPU WFSMPG PG EJFOTUFJOEJHJOH CFUSFGU UFO[JK IFU CFTMVJU CFUSFLLJOH IFFGU PQ WFSMFOHJOH WBO XFSLFMJKLF EJFOTU PG LPTUXJOOFSTWFSHPFEJOH (FFO CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME UFHFO FFO CFTMVJU B UPU CFOPFNJOH PG BBOTUFMMJOH UFO[JK CFSPFQ XPSEU JOHFTUFME EPPS FFO BNCUFOBBS BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF "NCUFOBSFOXFU BMT [PEBOJH FFO NJMJUBJS BNCUFOBBS BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF .JMJUBJSF "NCUFOBSFOXFU BMT [PEBOJH FFO MJE WBO IFU QFSTPOFFM WBO FFO [FMGTUBOEJH CFTUVVSTPSHBBO XBBSPQ JOHFWPMHF BSUJLFM WBO EF ,BEFSXFU [FMGTUBOEJHF CFTUVVSTPSHBOFO EF BNCUFMJKLF SFDIUTQPTJUJFSFHFMT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH [JKO BMT [PEBOJH FFO EJFOTUQMJDI UJHF BMT CFEPFME JO IPPGETUVL WBO EF ,BEFSXFU EJFOTUQMJDIU BMT [PEBOJH IVO OBHFMBUFO CFUSFL LJOHFO PG IVO SFDIUWFSLSJKHFOEFO C JOIPVEFOEF FFO CFPPSEFMJOH WBO IFU LFOOFO PG LVOOFO WBO FFO LBOEJEBBU PG MFFSMJOH EJF UFS [BLF JT HFÑYBNJOFFSE PG PQ FOJHFSMFJ BOEFSF XJK[F JT HFUPFUTU EBO XFM JOIPVEFOEF EF WBTU TUFMMJOH WBO PQHBWFO CFPPSEFMJOHTOPSNFO PG OBEFSF SFHFMT WPPS EJF FYBNJOFSJOH PG UPFUTJOH D JOIPVEFOEF FFO UFDIOJTDIF CFPPSEFMJOH WBO FFO WPFSUVJH PG FFO MVDIUWBBSUVJH EBO XFM FFO NFFUNJEEFM FFO POEFSEFFM EBBSWBO PG FFO IVMQJOSJDIUJOH EBBSWPPS (FFO CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME UFHFO FFO CFTMVJU B JO[BLF EF OVNNFSJOH WBO LBOEJEBUFOMJKTUFO EF HFMEJHIFJE WBO MJKTUWFSCJOEJOHFO IFU WFSMPPQ WBO EF TUFNNJOH EF TUFNPQOFNJOH EF WBTUTUFMMJOH WBO EF TUFNXBBSEFO FO EF WBTUTUFMMJOH WBO EF VJUTMBH CJK WFSLJF[JOHFO WBO EF MFEFO WBO WFSUFHFOXPPSEJHFOEF PSHBOFO EF CFOPFNEWFSLMB SJOH JO PQFOHFWBMMFO QMBBUTFO BMTNFEF EF UPFMBUJOH WBO OJFVXF MFEFO WBO QSPWJODJBMF TUBUFO WBO EF HFNFFOUFSBBE FO WBO IFU BMHFNFFO CFTUVVS WBO FFO XBUFSTDIBQ BMTNFEF EF WFSMFOJOH WBO UJKEFMJKL POUTMBH XFHFOT [XBOHFSTDIBQ FO CFWBMMJOH PG [JFLUF C IPVEFOEF FFO BNCUTIBOEFMJOH WBO FFO HFSFDIUTEFVSXBBSEFS PG OPUBSJT "SU (FFO CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME UFHFO FFO CFTMVJU BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF CJK EF[F XFU CFIPSFOEF #FWPFHEIFJETSFHFMJOH CFTUVVSTSFDIUTQSBBL (FFO CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME UFHFO FFO CFTMVJU XBBSUFHFO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME PG EPPS EF CFMBOHIFCCFOEF LPO XPSEFO JOHFTUFME

57

4EV 6JUHFWFST


1 art. 8:10

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU )FU CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME CJK EF SFDIUCBOL UFO[JK FFO BOEFSF CFTUVVSTSFDIUFS CFWPFHE JT JOHFWPMHF IPPGETUVL WBO EF CJK EF[F XFU CFIPSFOEF #FWPFHEIFJETSFHFMJOH CFTUVVSTSFDIU TQSBBL EBO XFM JOHFWPMHF FFO BOEFS XFUUFMJKL WPPSTDISJGU #JK FML WBO EF CFTUVVSTSFDIUFST HFOPFNE JO IPPGETUVL WBO EF CJK EF[F XFU CFIPSFOEF #FWPFHEIFJETSFHFMJOH CFTUVVSTSFDIUTQSBBL LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME UFHFO FFO CFTMVJU XBBSPWFS EJF SFDIUFS JO IPHFS CFSPFQ PPSEFFMU JOEJFO IJK UPFQBTTJOH IFFGU HFHFWFO BBO BSUJLFM UXFFEF MJE "SU *OEJFO CFSPFQ XPSEU JOHFTUFME UFHFO FFO CFTMVJU WBO FFO CFTUVVSTPSHBBO WBO FFO QSPWJODJF FFO HFNFFOUF PG FFO XBUFSTDIBQ EBO XFM UFHFO FFO CFTMVJU WBO FFO HFNFFOTDIBQQFMJKL PSHBBO PG FFO CFTUVVSTPSHBBO WBO FFO PQFOCBBS MJDIBBN EBU JT JOHFTUFME NFU UPFQBTTJOH WBO EF 8FU HFNFFOTDIBQQFMJKLF SFHFMJOHFO JT CFWPFHE EF SFDIUCBOL CJOOFO IFU SFDIUTHFCJFE XBBSWBO IFU CFTUVVSTPSHBBO [JKO [FUFM IFFGU *OEJFO CFSPFQ XPSEU JOHFTUFME UFHFO FFO CFTMVJU WBO FFO BOEFS CFTUVVSTPSHBBO JT CFWPFHE EF SFDIUCBOL CJOOFO IFU SFDIUTHFCJFE XBBSWBO EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQTDISJGU [JKO XPPOQMBBUT JO /FEFSMBOE IFFGU *OEJFO EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQTDISJGU HFFO XPPOQMBBUT JO /FEFSMBOE IFFGU JT CFWPFHE EF SFDIUCBOL CJOOFO IFU SFDIUTHFCJFE XBBSWBO IFU CFTUVVSTPSHBBO [JKO [FUFM IFFGU *OEJFO CFSPFQ XPSEU JOHFTUFME UFHFO FFO CFTMVJU BMT CFEPFME JO IPPGETUVL WBO EF CJK EF[F XFU CFIPSFOEF #FWPFHEIFJETSFHFMJOH CFTUVVSTSFDIUTQSBBL JT JO BGXJKLJOH WBO IFU FFSTUF FO UXFFEF MJE TMFDIUT EF EPPS EBU IPPGETUVL BBOHFXF[FO SFDIUCBOL CFWPFHE )FU FFSTUF FO UXFFEF MJE [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH JOEJFO CFSPFQ JO FFSTUF BBOMFH LBO XPSEFO JOHFTUFME CJK FFO HFSFDIUTIPG "SU *OEJFO UFHFO IFU[FMGEF CFTMVJU CJK NFFS EBO ÏÏO CFWPFHEF SFDIUCBOL CFSPFQ JT JOHFTUFME XPSEFO EF [BLFO WFSEFS CFIBOEFME EPPS EF CFWPFHEF SFDIUCBOL XBBSCJK BMT FFSTUF CFSPFQ JT JOHFTUFME *OEJFO HFMJKLUJKEJH CJK NFFS EBO ÏÏO CFWPFHEF SFDIUCBOL BMT FFSTUF CFSPFQ JT JOHFTUFME XPSEFO EF [BLFO WFSEFS CFIBOEFME EPPS EF CFWPFHEF SFDIUCBOL EJF BMT FFSTUF XPSEU HFOPFNE JO BSUJLFM WBO EF 8FU PQ EF SFDIUFSMJKLF JOEFMJOH %F BOEFSF SFDIUCBOL WFSXJKTU POEFSTDIFJEFOMJKL EF BOEFSF SFDIUCBOLFO WFSXJK[FO EF EBBS BBOIBOHJH HFNBBLUF [BBL PG [BLFO OBBS EF SFDIUCBOL EJF EF [BLFO WFSEFS CFIBOEFMU %F PQ EF [BBL PG [BLFO CFUSFLLJOH IFCCFOEF TUVLLFO XPSEFO UPFHF[POEFO BBO EF SFDIUCBOL EJF EF [BLFO WFSEFS CFIBOEFMU *OEJFO UFHFO IFU[FMGEF CFTMVJU CJK NFFS EBO ÏÏO SFDIUCBOL CFSPFQ JT JOHFTUFME EPFU IFU CF TUVVSTPSHBBO EBBSWBO POWFSXJKME NFEFEFMJOH BBO EJF SFDIUCBOLFO *OEJFO IFU CFTUVVSTPSHBBO JOHFWPMHF BSUJLFM B WJKGEF PG [FTEF MJE UXFF PG NFFS CF[XBBS TDISJGUFO EPPS[FOEU [FOEU IFU CFTUVVSTPSHBBO EF[F EPPS BBO EF SFDIUCBOL EJF JOHFWPMHF EF UXFFEF WPM[JO WBO IFU FFSTUF MJE EF [BBL [BM CFIBOEFMFO )FU FFSTUF UPU FO NFU IFU WJFSEF MJE [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH JOEJFO CFSPFQ JO FFSTUF BBOMFH LBO XPSEFO JOHFTUFME CJK FFO HFSFDIUTIPG "SU %F "GEFMJOH CFTUVVSTSFDIUTQSBBL WBO EF 3BBE WBO 4UBUF EF $FOUSBMF 3BBE WBO #FSPFQ POEFS TDIFJEFOMJKL IFU $PMMFHF WBO #FSPFQ WPPS IFU CFESJKGTMFWFO PPSEFMFO JO IPPHTUF SFTTPSU PWFS HFTDIJMMFO UVTTFO EF SFDIUCBOLFO PWFS EF UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM JO [BLFO UPU EF LFOOJTOFNJOH XBBSWBO [JK JO IPHFS CFSPFQ CFWPFHE [JKO ;JF PPL BSU 8FU 30

Absolute bevoegdheid bestuursrechter

Competentie rechtbank

Bevoegde rechtbank bij dubbel beroep

Geschillen tussen rechtbanken

"GEFMJOH #FIBOEFMJOH EPPS FFO FOLFMWPVEJHF NFFSWPVEJHF PG HSPUF LBNFS "SU %F [BLFO EJF CJK EF SFDIUCBOL BBOIBOHJH XPSEFO HFNBBLU XPSEFO JO CFIBOEFMJOH HFOPNFO EPPS FFO FOLFMWPVEJHF LBNFS *OEJFO FFO [BBL OBBS IFU PPSEFFM WBO EF FOLFMWPVEJHF LBNFS POHFTDIJLU JT WPPS CFIBOEFMJOH EPPS ÏÏO SFDIUFS WFSXJKTU [JK EF[F OBBS FFO NFFSWPVEJHF LBNFS %F FOLFMWPVEJHF LBNFS LBO PPL JO BOEFSF HFWBMMFO FFO [BBL OBBS FFO NFFSWPVEJHF LBNFS WFSXJK[FO *OEJFO FFO [BBL OBBS IFU PPSEFFM WBO EF NFFSWPVEJHF LBNFS HFTDIJLU JT WPPS WFSEFSF CFIBO EFMJOH EPPS ÏÏO SFDIUFS LBO [JK EF[F WFSXJK[FO OBBS FFO FOLFMWPVEJHF LBNFS 7FSXJK[JOH LBO HFTDIJFEFO JO FMLF TUBOE WBO IFU HFEJOH &FO WFSXF[FO [BBL XPSEU WPPSUHF[FU JO EF TUBOE XBBSJO [JK [JDI CFWJOEU ;JF PPL BSU 8FU 30 BSU 8FU 3W4 BSU #FSX 58BSU 8CCP

4EV 6JUHFWFST

Enkelvoudige kamer Verwijzing naar meervoudige kamer Verwijzing naar enkelvoudige kamer


1 art. 8:10a Behandeling door Kamer

Verwijzing naar grote kamer

Voorschriften behandeling beroep

Rechter-commissaris

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU B %F [BLFO EJF CJK FFO BOEFSF CFTUVVSTSFDIUFS EBO EF SFDIUCBOL BBOIBOHJH XPSEFO HFNBBLU XPSEFO JO CFIBOEFMJOH HFOPNFO EPPS FFO NFFSWPVEJHF LBNFS *OEJFO FFO [BBL OBBS IFU PPSEFFM WBO EF NFFSWPVEJHF LBNFS HFTDIJLU JT WPPS WFSEFSF CFIBO EFMJOH EPPS ÏÏO SFDIUFS LBO [JK EF[F WFSXJK[FO OBBS FFO FOLFMWPVEJHF LBNFS *OEJFO FFO [BBL OBBS IFU PPSEFFM WBO EF FOLFMWPVEJHF LBNFS POHFTDIJLU JT WPPS CFIBOEFMJOH EPPS ÏÏO SFDIUFS WFSXJKTU [JK EF[F OBBS FFO NFFSWPVEJHF LBNFS %F NFFSWPVEJHF LBNFS LBO FFO [BBL WPPSUT WFSXJK[FO OBBS FFO HSPUF LBNFS JOEJFO IBBS EJU NFU IFU PPH PQ EF SFDIUTFFOIFJE PG EF SFDIUTPOUXJLLFMJOH HFSBEFO WPPSLPNU %F FFSTUF WPM[JO HFMEU OJFU JOEJFO EF [BBL BBOIBOHJH JT CJK FFO HFSFDIUTIPG 7FSXJK[JOH LBO HFTDIJFEFO JO FMLF TUBOE WBO IFU HFEJOH &FO WFSXF[FO [BBL XPSEU WPPSUHF[FU JO EF TUBOE XBBSJO [JK [JDI CFWJOEU "SU %F WPPSTDISJGUFO PNUSFOU EF CFIBOEFMJOH WBO IFU CFSPFQ [JKO WBO UPFQBTTJOH PQ EF CFIBO EFMJOH EPPS FML WBO EF LBNFST CFEPFME JO EF BSUJLFMFO FO B %FHFOF EJF [JUUJOH IFFGU JO FFO FOLFMWPVEJHF LBNFS IFFGU UFWFOT EF CFWPFHEIFEFO FO EF WFSQMJDIUJOHFO WBO EF WPPS[JUUFS "SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO BBO FFO SFDIUFS DPNNJTTBSJT PQESBHFO IFU WPPSPOEFS[PFL PG FFO HFEFFMUF EBBSWBO UF WFSSJDIUFO ;JF PPL BSUU "XC

"GEFMJOH B $PODMVTJF

Bevoegdheid om conclusie te laten nemen

Vorm en inhoud

Conclusie na sluiten onderzoek ter zitting

Advies

"SU B %F WPPS[JUUFS WBO EF "GEFMJOH CFTUVVSTSFDIUTQSBBL WBO EF 3BBE WBO 4UBUF EF QSFTJEFOU WBO EF $FOUSBMF 3BBE WBO #FSPFQ FO EF QSFTJEFOU WBO IFU $PMMFHF WBO #FSPFQ WPPS IFU CFESJKGTMFWFO LVOOFO JO [BLFO EJF JO IVO DPMMFHF JO CFIBOEFMJOH [JKO CJK FFO NFFSWPVEJHF PG HSPUF LBNFS FFO MJE WBO IFU EFTCFUSFGGFOEF DPMMFHF WFS[PFLFO FFO DPODMVTJF UF OFNFO &FO EFSHFMJKL WFS[PFL LBO PPL XPSEFO HFSJDIU BBO FFO MJE WBO FFO WBO EF BOEFSF DPMMFHFT JO PWFSFFOTUFNNJOH NFU EF WPPS[JUUFS POEFSTDIFJEFOMJKL EF QSFTJEFOU WBO EBU DPMMFHF %F DPODMVTJF XPSEU TDISJGUFMJKL HFOPNFO JT NFU SFEFOFO PNLMFFE FO WFSNFMEU B EF OBBN WBO EFHFOF EJF IBBS IFFGU HFOPNFO FO C EF EBH XBBSPQ [JK JT HFOPNFO %F DPODMVTJF XPSEU VJUFSMJKL [FT XFLFO OB TMVJUJOH WBO IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH UFS LFOOJT WBO IFU DPMMFHF HFCSBDIU FO JO BGTDISJGU BBO QBSUJKFO UPFHF[POEFO "BO BSUJLFM CFIPFGU EBBSCJK HFFO UPFQBTTJOH UF XPSEFO HFHFWFO 1BSUJKFO LVOOFO CJOOFO UXFF XFLFO OB WFS[FOEJOH WBO IFU BGTDISJGU WBO EF DPODMVTJF IVO TDISJGUFMJKL DPNNFOUBBS EBBSPQ BBO IFU DPMMFHF EPFO UPFLPNFO "SUJLFM UXFFEF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH %FHFOF EJF EF DPODMVTJF IFFGU HFOPNFO OFFNU HFFO EFFM BBO EF CFSBBETMBHJOHFO PWFS EF [BBL %F DPODMVTJF CJOEU IFU DPMMFHF OJFU "GEFMJOH 7FSXJK[JOH WPFHJOH FO TQMJUTJOH

Behandeling door één rechtbank

"SU %F SFDIUCBOL LBO FFO CJK IBBS BBOIBOHJH HFNBBLUF [BBL UFS WFSEFSF CFIBOEFMJOH WFSXJK[FO OBBS EF SFDIUCBOL XBBS FFO BOEFSF [BBL BBOIBOHJH JT HFNBBLU JOEJFO OBBS IBBS PPSEFFM CFIBO EFMJOH WBO EJF [BLFO EPPS ÏÏO SFDIUCBOL HFXFOTU JT &FO WFS[PFL UPU WFSXJK[JOH LBO XPSEFO HFEBBO UPU EF BBOWBOH WBO IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH *OEJFO EF SFDIUCBOL XBBSOBBS FFO [BBL JT WFSXF[FO JOTUFNU NFU EF WFSXJK[JOH XPSEFO EF PQ EF [BBL CFUSFLLJOH IFCCFOEF TUVLLFO BBO IBBS UPFHF[POEFO ;JF PPL BSU "XC

)FU FFSTUF UPU FO NFU EFSEF MJE [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH JOEJFO CFSPFQ JO FFSTUF BBOMFH LBO XPSEFO JOHFTUFME CJK FFO HFSFDIUTIPG "SU B <7FSWBMMFO>

59

4EV 6JUHFWFST


1 art. 8:20

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO [BLFO PWFS IFU[FMGEF PG FFO WFSXBOU POEFSXFSQ UFS CFIBOEFMJOH WPFHFO FO EF CFIBOEFMJOH WBO HFWPFHEF [BLFO TQMJUTFO &FO WFS[PFL EBBSUPF LBO XPSEFO HFEBBO UPU EF TMVJUJOH WBO IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH ;JF PPL BSU "XC

Voeging of splitsing zaken

"GEFMJOH 8SBLJOH FO WFSTDIPOJOH WBO SFDIUFST "SU 0Q WFS[PFL WBO FFO QBSUJK LBO FML WBO EF SFDIUFST EJF FFO [BBL CFIBOEFMFO XPSEFO HFXSBBLU PQ HSPOE WBO GFJUFO PG PNTUBOEJHIFEFO XBBSEPPS EF SFDIUFSMJKLF POQBSUJKEJHIFJE TDIBEF [PV LVOOFO MJKEFO ;JF PPL BSU 3W

"SU )FU WFS[PFL XPSEU HFEBBO [PESB EF GFJUFO PG PNTUBOEJHIFEFO BBO EF WFS[PFLFS CFLFOE [JKO HFXPSEFO )FU WFS[PFL HFTDIJFEU TDISJGUFMJKL FO JT HFNPUJWFFSE /B EF BBOWBOH WBO IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH POEFSTDIFJEFOMJKL OB EF BBOWBOH WBO IFU IPSFO WBO QBSUJKFO PG HFUVJHFO JO IFU WPPSPO EFS[PFL LBO IFU PPL NPOEFMJOH HFTDIJFEFO "MMF GFJUFO PG PNTUBOEJHIFEFO NPFUFO UFHFMJKL XPSEFO WPPSHFESBHFO &FO WPMHFOE WFS[PFL PN XSBLJOH WBO EF[FMGEF SFDIUFS XPSEU OJFU JO CFIBOEFMJOH HFOPNFO UFO[JK GFJUFO PG PNTUBOEJHIFEFO XPSEFO WPPSHFESBHFO EJF QBT OB IFU FFSEFSF WFS[PFL BBO EF WFS[PFLFS CFLFOE [JKO HFXPSEFO (FTDIJFEU IFU WFS[PFL UFS [JUUJOH EBO XPSEU IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH HFTDIPSTU ;JF PPL BSU 3W

"SU &FO SFDIUFS XJFOT XSBLJOH JT WFS[PDIU LBO JO EF XSBLJOH CFSVTUFO ;JF PPL BSU 3W

Verzoek

Berusting in wraking

"SU )FU WFS[PFL PN XSBLJOH XPSEU [P TQPFEJH NPHFMJKL UFS [JUUJOH CFIBOEFME EPPS FFO NFFS WPVEJHF LBNFS XBBSJO EF SFDIUFS XJFOT XSBLJOH JT WFS[PDIU HFFO [JUUJOH IFFGU %F WFS[PFLFS FO EF SFDIUFS XJFOT XSBLJOH JT WFS[PDIU XPSEFO JO EF HFMFHFOIFJE HFTUFME UF XPSEFO HFIPPSE %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO BNCUTIBMWF PG PQ WFS[PFL WBO EF WFS[PFLFS PG EF SFDIUFS XJFOT XSBLJOH JT WFS[PDIU CFQBMFO EBU [JK OJFU JO FMLBBST BBOXF[JHIFJE [VMMFO XPSEFO HFIPPSE %F CFTUVVSTSFDIUFS CFTMJTU [P TQPFEJH NPHFMJKL %F CFTUVVSTSFDIUFS TQSFFLU EF CFTMJTTJOH JO IFU PQFOCBBS VJU %F CFTMJTTJOH JT HFNPUJWFFSE FO XPSEU POWFSXJKME BBO EF WFS[PFLFS EF BOEFSF QBSUJKFO FO EF SFDIUFS XJFOT XSBLJOH XBT WFS[PDIU NFEFHFEFFME *O HFWBM WBO NJTCSVJL LBO EF CFTUVVSTSFDIUFS CFQBMFO EBU FFO WPMHFOE WFS[PFL OJFU JO CF IBOEFMJOH XPSEU HFOPNFO )JFSWBO XPSEU JO EF CFTMJTTJOH NFMEJOH HFNBBLU 5FHFO EF CFTMJTTJOH TUBBU HFFO SFDIUTNJEEFM PQFO ;JF PPL BSU B 8FU 30 BSU 3W BSU 78

"SU 0Q HSPOE WBO GFJUFO PG PNTUBOEJHIFEFO BMT CFEPFME JO BSUJLFM LBO FML WBO EF SFDIUFST EJF FFO [BBL CFIBOEFMFO WFS[PFLFO [JDI UF NPHFO WFSTDIPOFO )FU WFS[PFL HFTDIJFEU TDISJGUFMJKL FO JT HFNPUJWFFSE /B EF BBOWBOH WBO IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH POEFSTDIFJEFOMJKL OB EF BBOWBOH WBO IFU IPSFO WBO QBSUJKFO PG HFUVJHFO JO IFU WPPSPO EFS[PFL LBO IFU PPL NPOEFMJOH HFTDIJFEFO (FTDIJFEU IFU WFS[PFL UFS [JUUJOH EBO XPSEU IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH HFTDIPSTU ;JF PPL BSU 3W

"SU )FU WFS[PFL PN WFSTDIPOJOH XPSEU [P TQPFEJH NPHFMJKL CFIBOEFME EPPS FFO NFFSWPVEJHF LBNFS XBBSJO EF SFDIUFS EJF PN WFSTDIPOJOH IFFGU WFS[PDIU HFFO [JUUJOH IFFGU %F CFTUVVSTSFDIUFS CFTMJTU [P TQPFEJH NPHFMJKL %F CFTMJTTJOH JT HFNPUJWFFSE FO XPSEU PO WFSXJKME BBO QBSUJKFO FO EF SFDIUFS EJF PN WFSTDIPOJOH IBE WFS[PDIU NFEFHFEFFME 5FHFO EF CFTMJTTJOH TUBBU HFFO SFDIUTNJEEFM PQFO ;JF PPL BSU 3W

60 4EV 6JUHFWFST

Wraking

Procedure wraking

Verschoning

Procedure verschoning


1 art. 8:21

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "GEFMJOH 1BSUJKFO

Vertegenwoordiging

Faillissement, surséance van betaling

Vertegenwoordiging van bestuursorgaan

Machtiging

Weigering bijstand/vertegenwoordiging

Partij in geding

Verschijningsplicht

"SU /BUVVSMJKLF QFSTPOFO POCFLXBBN PN JO SFDIUF UF TUBBO XPSEFO JO IFU HFEJOH WFSUFHFO XPPSEJHE EPPS IVO WFSUFHFOXPPSEJHFST OBBS CVSHFSMJKL SFDIU %F XFUUFMJKLF WFSUFHFOXPPSEJHFS CFIPFGU OJFU EF NBDIUJHJOH WBO EF LBOUPOSFDIUFS CFEPFME JO BSUJLFM WBO #PFL WBO IFU #VSHFSMJKL 8FUCPFL %F JO IFU FFSTUF MJE CFEPFMEF QFSTPOFO LVOOFO [FMG JO IFU HFEJOH PQUSFEFO JOEJFO [JK UPU SFEFMJKLF XBBSEFSJOH WBO IVO CFMBOHFO JO TUBBU LVOOFO XPSEFO HFBDIU *OEJFO HFFO XFUUFMJKLF WFSUFHFOXPPSEJHFS BBOXF[JH JT PG EF[F OJFU CFTDIJLCBBS JT FO EF [BBL TQPFEFJTFOE JT LBO EF CFTUVVSTSFDIUFS FFO WPPSMPQJHF WFSUFHFOXPPSEJHFS CFOPFNFO %F CFOPF NJOH WFSWBMU [PESB FFO XFUUFMJKLF WFSUFHFOXPPSEJHFS BBOXF[JH JT PG EF XFUUFMJKLF WFSUFHFOXPPS EJHFS XFFS CFTDIJLCBBS JT "SU *O HFWBM WBO GBJMMJTTFNFOU PG TVSTÏBODF WBO CFUBMJOH PG UPFQBTTJOH WBO EF TDIVMETBOFSJOHTSF HFMJOH OBUVVSMJKLF QFSTPOFO [JKO EF BSUJLFMFO FO WBO EF 'BJMMJTTFNFOUTXFU WBO PWFSFFO LPNTUJHF UPFQBTTJOH %F BSUJLFMFO UXFFEF MJE FO WJOEFO HFFO UPFQBTTJOH JOEJFO QBSUJKFO WØØS EF GBJMMJFUWFS LMBSJOH [JKO VJUHFOPEJHE PN PQ FFO [JUUJOH WBO EF CFTUVVSTSFDIUFS UF WFSTDIJKOFO ;JF PPL BSUU '8

"SU &FO CFTUVVSTPSHBBO EBU FFO DPMMFHF JT XPSEU JO IFU HFEJOH WFSUFHFOXPPSEJHE EPPS FFO PG NFFS EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO BBOHFXF[FO MFEFO %F ,SPPO XPSEU JO IFU HFEJOH WFSUFHFOXPPSEJHE EPPS 0O[F .JOJTUFS XJF IFU BBOHBBU PO EFSTDIFJEFOMJKL EPPS FFO PG NFFS WBO 0O[F .JOJTUFST XJF IFU BBOHBBU ;JF PPL BSU "XC

"SU 1BSUJKFO LVOOFO [JDI MBUFO CJKTUBBO PG EPPS FFO HFNBDIUJHEF MBUFO WFSUFHFOXPPSEJHFO %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO WBO FFO HFNBDIUJHEF FFO TDISJGUFMJKLF NBDIUJHJOH WFSMBOHFO )FU UXFFEF MJE JT OJFU WBO UPFQBTTJOH UFO BBO[JFO WBO BEWPDBUFO ;JF PPL BSU "XC BSU 78

"SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO CJKTUBOE PG WFSUFHFOXPPSEJHJOH EPPS FFO QFSTPPO UFHFO XJF FSOTUJHF CF[XBSFO CFTUBBO XFJHFSFO %F CFUSPLLFO QBSUJK FO EF JO IFU FFSTUF MJE CFEPFMEF QFSTPPO XPSEFO POWFSXJKME JO LFOOJT HFTUFME WBO EF XFJHFSJOH FO EF SFEFO EBBSWPPS )FU FFSTUF MJE JT OJFU WBO UPFQBTTJOH UFO BBO[JFO WBO BEWPDBUFO ;JF PPL BSU "XC

"SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO UPU EF TMVJUJOH WBO IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH BNCUTIBMWF PQ WFS[PFL WBO FFO QBSUJK PG PQ IVO FJHFO WFS[PFL CFMBOHIFCCFOEFO JO EF HFMFHFOIFJE TUFMMFO BMT QBSUJK BBO IFU HFEJOH EFFM UF OFNFO *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS WFSNPFEU EBU FS POCFLFOEF CFMBOHIFCCFOEFO [JKO LBO IJK JO EF 4UBBUTDPVSBOU EPFO BBOLPOEJHFO EBU FFO [BBL CJK IFN BBOIBOHJH JT /BBTU EF BBOLPOEJHJOH JO EF 4UBBUTDPVSBOU LBO PPL FFO BOEFS NJEEFM WPPS EF BBOLPOEJHJOH XPSEFO HFCSVJLU "SU 1BSUJKFO EJF EPPS EF CFTUVVSTSFDIUFS [JKO PQHFSPFQFO PN JO QFSTPPO EBO XFM JO QFSTPPO PG CJK HFNBDIUJHEF UF WFSTDIJKOFO BM EBO OJFU WPPS IFU HFWFO WBO JOMJDIUJOHFO [JKO WFSQMJDIU UF WFSTDIJKOFO FO EF WFSMBOHEF JOMJDIUJOHFO UF HFWFO 1BSUJKFO XPSEFO IJFSPQ HFXF[FO BMTNFEF PQ BSUJLFM *OEJFO IFU FFO SFDIUTQFSTPPO CFUSFGU PG FFO CFTUVVSTPSHBBO EBU FFO DPMMFHF JT LBO EF CF TUVVSTSFDIUFS FFO PG NFFS CFQBBMEF CFTUVVSEFST POEFSTDIFJEFOMJKL FFO PG NFFS CFQBBMEF MFEFO PQSPFQFO ;JF PPL BSUU "XC

61

4EV 6JUHFWFST


1 art. 8:33

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU 1BSUJKFO BBO XJF EPPS EF CFTUVVSTSFDIUFS JT WFS[PDIU TDISJGUFMJKL JOMJDIUJOHFO UF HFWFO [JKO WFSQMJDIU EF WFSMBOHEF JOMJDIUJOHFO UF HFWFO 1BSUJKFO XPSEFO IJFSPQ HFXF[FO BMTNFEF PQ BSUJLFM ;JF PPL BSUU "XC

"SU B *OEJFO IFU CFSPFQ JT JOHFTUFME UFHFO FFO CFTUVVSMJKLF CPFUF JT JO BGXJKLJOH WBO EF BSUJLFMFO FO EF QBSUJK BBO XJF EF CFTUVVSMJKLF CPFUF JT PQHFMFHE OJFU WFSQMJDIU PNUSFOU EF PWFSUSFEJOH WFSLMBSJOHFO BG UF MFHHFO 7PPS EF CFTUVVSTSFDIUFS EF[F QBSUJK WFSIPPSU EFFMU IJK IBBS NFEF EBU [JK OJFU WFSQMJDIU JT UPU BOUXPPSEFO "SU 1BSUJKFO EJF WFSQMJDIU [JKO JOMJDIUJOHFO UF HFWFO EBO XFM TUVLLFO PWFS UF MFHHFO LVOOFO JOEJFO EBBSWPPS HFXJDIUJHF SFEFOFO [JKO IFU HFWFO WBO JOMJDIUJOHFO EBO XFM IFU PWFSMFHHFO WBO TUVLLFO XFJHFSFO PG EF CFTUVVSTSFDIUFS NFEFEFMFO EBU VJUTMVJUFOE IJK LFOOJT [BM NPHFO OFNFO WBO EF JOMJDIUJOHFO POEFSTDIFJEFOMJKL EF TUVLLFO (FXJDIUJHF SFEFOFO [JKO WPPS FFO CFTUVVSTPSHBBO JO JFEFS HFWBM OJFU BBOXF[JH WPPS [PWFS JOHFWPMHF EF 8FU PQFOCBBSIFJE WBO CFTUVVS EF WFSQMJDIUJOH [PV CFTUBBO FFO WFS[PFL PN JOGPS NBUJF WFSWBU JO EF PWFS UF MFHHFO TUVLLFO JO UF XJMMJHFO %F CFTUVVSTSFDIUFS CFTMJTU PG EF JO IFU FFSTUF MJE CFEPFMEF XFJHFSJOH POEFSTDIFJEFOMJKL EF CFQFSLJOH WBO EF LFOOJTOFNJOH HFSFDIUWBBSEJHE JT *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS IFFGU CFTMJTU EBU EF XFJHFSJOH HFSFDIUWBBSEJHE JT WFSWBMU EF WFS QMJDIUJOH *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS IFFGU CFTMJTU EBU EF CFQFSLJOH WBO EF LFOOJTOFNJOH HFSFDIUWBBSEJHE JT LBO IJK TMFDIUT NFU UPFTUFNNJOH WBO EF BOEFSF QBSUJKFO NFEF PQ EF HSPOETMBH WBO EJF JOMJDI UJOHFO POEFSTDIFJEFOMJKL EJF TUVLLFO VJUTQSBBL EPFO *OEJFO EF UPFTUFNNJOH XPSEU HFXFJHFSE XPSEU EF [BBL WFSXF[FO OBBS FFO BOEFSF LBNFS ;JF PPL BSUU "XC

"SU 1BSUJKFO [JKO WFSQMJDIU NFF UF XFSLFO BBO FFO POEFS[PFL BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE 1BSUJKFO XPSEFO IJFSPQ HFXF[FO BMTNFEF PQ BSUJLFM ;JF PPL BSUU "XC

"SU *OEJFO FFO QBSUJK OJFU WPMEPFU BBO EF WFSQMJDIUJOH UF WFSTDIJKOFO JOMJDIUJOHFO UF HFWFO TUVLLFO PWFS UF MFHHFO PG NFF UF XFSLFO BBO FFO POEFS[PFL BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE LBO EF CFTUVVSTSFDIUFS EBBSVJU EF HFWPMHUSFLLJOHFO NBLFO EJF IFN HFSBEFO WPPSLPNFO "SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO JOEJFO EF WSFFT CFTUBBU EBU LFOOJTOFNJOH WBO TUVLLFO EPPS FFO QBSUJK IBBS MJDIBNFMJKLF PG HFFTUFMJKLF HF[POEIFJE [PV TDIBEFO CFQBMFO EBU EF[F LFOOJTOFNJOH JT WPPSCFIPVEFO BBO FFO HFNBDIUJHEF EJF BEWPDBBU PG BSUT JT EBO XFM EBBSWPPS WBO EF CFTUVVST SFDIUFS CJK[POEFSF UPFTUFNNJOH IFFGU HFLSFHFO %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO JOEJFO LFOOJTOFNJOH WBO TUVLLFO EPPS FFO QBSUJK EF QFSTPPOMJKLF MFWFOTTGFFS WBO FFO BOEFS POFWFOSFEJH [PV TDIBEFO CFQBMFO EBU EF[F LFOOJTOFNJOH JT WPPSCF IPVEFO BBO FFO HFNBDIUJHEF EJF BEWPDBBU PG BSUT JT EBO XFM EBBSWPPS WBO EF CFTUVVSTSFDIUFS CJK[POEFSF UPFTUFNNJOH IFFGU HFLSFHFO ;JF PPL BSUU "XC

Inlichtingenplicht

Nemo tenetur

Cautie

Geheimhouding

Oordeel rechtbank

Verplichte medewerking

Partij voldoet niet aan verplichtingen

Kennisgeving uitsluitend aan gemachtigde

"GEFMJOH (FUVJHFO EFTLVOEJHFO FO UPMLFO "SU *FEFS EJF EPPS EF CFTUVVSTSFDIUFS BMT HFUVJHF XPSEU PQHFSPFQFO JT WFSQMJDIU BBO EF PQSPFQJOH HFWPMH UF HFWFO FO HFUVJHFOJT BG UF MFHHFO *O EF PQSPFQJOH XPSEFO WFSNFME EF QMBBUT FO IFU UJKETUJQ XBBSPQ EF HFUVJHF [BM XPSEFO HFIPPSE EF GFJUFO XBBSPQ IFU IPSFO CFUSFLLJOH [BM IFCCFO FO EF HFWPMHFO EJF [JKO WFSCPOEFO BBO IFU OJFU WFSTDIJKOFO %F BSUJLFMFO UXFFEF FO EFSEF MJE FFSTUF MJE FFSTUF WPM[JO UXFFEF FO EFSEF MJE FFSTUF MJE FFSTUF FO EFSEF MJE FFSTUF MJE FO WBO IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF 3FDIUTWPSEFSJOH [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH

62 4EV 6JUHFWFST

Verplichtingen getuige


1 art. 8:34 Eed of belofte

Verplichtingen deskundige

Verplichtingen tolk

Vergoeding

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO CFQBMFO EBU HFUVJHFO OJFU [VMMFO XPSEFO HFIPPSE EBO OB IFU BGMFHHFO WBO EF FFE PG EF CFMPGUF ;JK MFHHFO JO EBU HFWBM EF FFE PG EF CFMPGUF BG EBU [JK [VMMFO [FHHFO EF HFIFMF XBBSIFJE FO OJFUT EBO EF XBBSIFJE "SU %F EFTLVOEJHF EJF [JKO CFOPFNJOH IFFGU BBOWBBSE JT WFSQMJDIU [JKO PQESBDIU POQBSUJKEJH FO OBBS CFTUF XFUFO UF WFSWVMMFO "SUJLFM UXFFEF MJE POEFSEFFM C FO EFSEF MJE WBO IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF 3FDIUTWPSEFSJOH JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH ;JF PPL BSUU "XC

"SU %F UPML EJF [JKO CFOPFNJOH IFFGU BBOWBBSE FO EJF EPPS EF CFTUVVSTSFDIUFS XPSEU PQHFSPFQFO JT WFSQMJDIU BBO EF PQSPFQJOH HFWPMH UF HFWFO FO [JKO PQESBDIU POQBSUJKEJH FO OBBS CFTUF XFUFO UF WFSWVMMFO %F BSUJLFMFO FO WBO IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF 3FDIUTWPSEFSJOH [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH *O EF PQSPFQJOH XPSEFO WFSNFME EF QMBBUT FO IFU UJKETUJQ XBBSPQ EF PQESBDIU NPFU XPSEFO WFSWVME FO EF HFWPMHFO EJF [JKO WFSCPOEFO BBO IFU OJFU WFSTDIJKOFO ;JF PPL BSUU "XC

"SU "BO EF EPPS EF CFTUVVSTSFDIUFS PQHFSPFQFO HFUVJHFO EFTLVOEJHFO FO UPMLFO FO EF EFTLVO EJHFO EJF FFO POEFS[PFL BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE IFCCFO JOHFTUFME XPSEU UFO MBTUF WBO IFU 3JKL FFO WFSHPFEJOH UPFHFLFOE )FU CJK FO LSBDIUFOT EF 8FU UBSJFWFO JO TUSBG[BLFO CF QBBMEF JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH %F QBSUJK EJF FFO HFUVJHF PG EFTLVOEJHF IFFGU NFFHFCSBDIU PG PQHFSPFQFO EBO XFM BBO XJF FFO WFSTMBH WBO FFO EFTLVOEJHF JT VJUHFCSBDIU JT BBO EF[F FFO WFSHPFEJOH WFSTDIVMEJHE )FU CJK FO LSBDIUFOT EF 8FU UBSJFWFO JO TUSBG[BLFO CFQBBMEF JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "GEFMJOH 7FS[FOEJOH WBO TUVLLFO

Aangetekende brief

Verzending terugontvangen stukken

Toezending stukken door griffier

"SU 0QSPFQJOHFO EF VJUOPEJHJOH PN PQ FFO [JUUJOH WBO EF CFTUVVSTSFDIUFS UF WFSTDIJKOFO BMT NFEF EF WFS[FOEJOH WBO FFO BGTDISJGU WBO EF VJUTQSBBL FO WBO IFU QSPDFT WFSCBBM WBO EF NPO EFMJOHF VJUTQSBBL HFTDIJFEFO EPPS EF HSJGGJFS CJK BBOHFUFLFOEF CSJFG PG CJK CSJFG NFU POUWBOHTU CFWFTUJHJOH UFO[JK EF CFTUVVSTSFDIUFS BOEFST CFQBBMU 7PPS IFU PWFSJHF HFTDIJFEU EF WFS[FOEJOH WBO TUVLLFO EPPS EF HSJGGJFS CJK HFXPOF CSJFG UFO[JK EF CFTUVVSTSFDIUFS BOEFST CFQBBMU *O FFO CSJFG XPSEU EF EBUVN WBO WFS[FOEJOH WFSNFME ;JF PPL BSUU "XC

"SU *OEJFO EF HSJGGJFS FFO CJK BBOHFUFLFOEF CSJFG PG CJK CSJFG NFU POUWBOHTUCFWFTUJHJOH WFS[POEFO TUVL UFSVH POUWBOHU FO IFN CMJKLU EBU EF HFBESFTTFFSEF PQ EF EBH WBO WFS[FOEJOH PG VJUFSMJKL FFO XFFL EBBSOB JO EF HFNFFOUFMJKLF CBTJTBENJOJTUSBUJF QFSTPPOTHFHFWFOT TUPOE JOHFTDISFWFO PQ IFU PQ IFU TUVL WFSNFMEF BESFT EBO WFS[FOEU IJK IFU TUVL [P TQPFEJH NPHFMJKL CJK HFXPOF CSJFG *O EF PWFSJHF HFWBMMFO XBBSJO EF HSJGGJFS FFO CJK BBOHFUFLFOEF CSJFG PG CJK CSJFG NFU POUWBOHTU CFWFTUJHJOH WFS[POEFO TUVL UFSVH POUWBOHU WFSCFUFSU IJK JOEJFO NPHFMJKL IFU PQ IFU TUVL WFS NFMEF BESFT FO WFS[FOEU IJK IFU TUVL PQOJFVX CJK BBOHFUFLFOEF CSJFG PG CJK CSJFG NFU POUWBOHTU CFWFTUJHJOH "SU %F HSJGGJFS [FOEU EF PQ EF [BBL CFUSFLLJOH IFCCFOEF TUVLLFO [P TQPFEJH NPHFMJKL BBO QBSUJKFO WPPS [PWFS EF CFTUVVSTSFDIUFS OJFU PQ HSPOE WBO EF BSUJLFMFO PG BOEFST IFFGU CFTMJTU %F HSJGGJFS LBO EF UPF[FOEJOH WBO [FFS PNWBOHSJKLF TUVLLFO PG WBO TUVLLFO EJF CF[XBBSMJKL LVOOFO XPSEFO WFSNFOJHWVMEJHE BDIUFSXFHF MBUFO )JK TUFMU QBSUJKFO EBBSWBO JO LFOOJT FO WFSNFMEU EBBSCJK EBU EF[F TUVLLFO HFEVSFOEF FFO EPPS IFN UF CFQBMFO UFSNJKO WBO UFO NJOTUF FFO XFFL UFS HSJGGJF UFS JO[BHF XPSEFO HFMFHE 1BSUJKFO LVOOFO BGTDISJGUFO WBO PG VJUUSFLTFMT VJU EF JO IFU UXFFEF MJE CFEPFMEF TUVLLFO WFSLSJKHFO .FU CFUSFLLJOH UPU EF LPTUFO JT IFU CJK FO LSBDIUFOT EF 8FU UBSJFWFO JO TUSBG[BLFO CFQBBMEF WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH

63

4EV 6JUHFWFST


1 art. 8:43

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU *OEJFO IFU CFSPFQTDISJGU JT JOHFEJFOE EPPS UXFF PG NFFS QFSTPOFO LBO XPSEFO WPMTUBBO NFU WFS[FOEJOH WBO EF PQSPFQJOH EF VJUOPEJHJOH PN PQ FFO [JUUJOH WBO EF CFTUVVSTSFDIUFS UF WFS TDIJKOFO EF PQ EF [BBL CFUSFLLJOH IFCCFOEF TUVLLFO FO FFO BGTDISJGU WBO EF VJUTQSBBL PG WBO IFU QSPDFT WFSCBBM WBO EF NPOEFMJOHF VJUTQSBBL BBO EF QFSTPPO EJF BMT FFSTUF JO IFU CFSPFQTDISJGU JT WFSNFME "SU B "GEFMJOH JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH PQ IFU WFSLFFS NFU EF CFTUVVSTSFDIUFS #JK PG LSBDIUFOT BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS LVOOFO OBEFSF SFHFMT XPSEFO HFTUFME PWFS IFU FMFLUSPOJTDI WFSLFFS NFU EF CFTUVVSTSFDIUFS #JK PG LSBDIUFOT BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS LVOOFO OBEFSF SFHFMT XPSEFO HFTUFME PWFS EF UPFQBTTJOH WBO WJEFPDPOGFSFOUJF

Oproeping meerdere personen

Elektronisch verkeer

5JUFM #FIBOEFMJOH WBO IFU CFSPFQ JO FFSTUF BBOMFH "GEFMJOH (SJGGJFSFDIU "SU 7BO EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQTDISJGU XPSEU EPPS EF HSJGGJFS FFO HSJGGJFSFDIU HFIFWFO )FU HSJGGJFSFDIU CFESBBHU B ̺ <QFS KBOVBSJ ̺ > JOEJFO EPPS FFO OBUVVSMJKLF QFSTPPO CFSPFQ JT JOHFTUFME UFHFO FFO CFTMVJU BMT PNTDISFWFO JO EF CJK EF[F XFU CFIPSFOEF 3FHFMJOH WFSMBBHE HSJGGJFSFDIU C ̺ <QFS KBOVBSJ ̺ > JOEJFO EPPS FFO OBUVVSMJKLF QFSTPPO CFSPFQ JT JOHFTUFME UFHFO FFO BOEFS CFTMVJU D ̺ <QFS KBOVBSJ ̺ > JOEJFO BOEFST EBO EPPS FFO OBUVVSMJKLF QFSTPPO CFSPFQ JT JOHFTUFME *OEJFO IFU FFO CFSPFQTDISJGU UFHFO UXFF PG NFFS TBNFOIBOHFOEF CFTMVJUFO EBO XFM WBO UXFF PG NFFS JOEJFOFST UFHFO IFU[FMGEF CFTMVJU CFUSFGU JT FFONBBM HSJGGJFSFDIU WFSTDIVMEJHE %JU HSJG GJFSFDIU JT HFMJKL BBO IFU IPPHTUF WBO EF CFESBHFO EJF CJK UPFQBTTJOH WBO IFU UXFFEF MJE WFSTDIVM EJHE [PVEFO [JKO HFXFFTU %F HSJGGJFS EFFMU EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQTDISJGU NFEF XFML HSJGGJFSFDIU JT WFSTDIVMEJHE FO XJKTU IFN EBBSCJK PQ IFU CFQBBMEF JO IFU WJKGEF FO [FTEF MJE )FU HSJGGJFSFDIU EJFOU CJOOFO WJFS XFLFO OB WFS[FOEJOH WBO EF NFEFEFMJOH WBO EF HSJGGJFS UF [JKO CJKHFTDISFWFO PQ EF SFLFOJOH WBO IFU HFSFDIU EBO XFM UFS HSJGGJF UF [JKO HFTUPSU *OEJFO IFU CFESBH OJFU UJKEJH JT CJKHFTDISFWFO PG HFTUPSU JT IFU CFSPFQ OJFU POUWBOLFMJKL UFO[JK SFEFMJKLFSXJKT OJFU LBO XPSEFO HFPPSEFFME EBU EF JOEJFOFS JO WFS[VJN JT HFXFFTU *OEJFO IFU CFSPFQ XPSEU JOHFUSPLLFO PNEBU IFU CFTUVVSTPSHBBO HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL BBO EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQTDISJGU JT UFHFNPFUHFLPNFO WFSHPFEU IFU CFTUVVSTPSHBBO BBO EF JOEJFOFS IFU EPPS EF[F CFUBBMEF HSJGGJFSFDIU *O BOEFSF HFWBMMFO LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO JOEJFO IFU CFSPFQ XPSEU JOHFUSPLLFO IFU CFUBBMEF HSJGGJFSFDIU HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL WFSHPFEFO

Griffierecht Hoogte griffierecht

Beroep tegen meerdere samenhangende zaken

Betaaltermijn

Vergoeding bij intrekking

Vergoeding in andere gevallen

"GEFMJOH B "MHFNFOF CFQBMJOH "SU B %F CFTUVVSTSFDIUFS CFTMFDIU IFU IFN WPPSHFMFHEF HFTDIJM [PWFFM NPHFMJKL EFGJOJUJFG

Definitieve afdoening

"GEFMJOH 7PPSPOEFS[PFL "SU #JOOFO WJFS XFLFO OB EF EBH WBO WFS[FOEJOH WBO IFU CFSPFQTDISJGU BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO [FOEU EJU EF PQ EF [BBL CFUSFLLJOH IFCCFOEF TUVLLFO BBO EF CFTUVVSTSFDIUFS FO EJFOU IFU FFO WFSXFFSTDISJGU JO %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO EF JO IFU FFSTUF MJE CFEPFMEF UFSNJKO WFSMFOHFO ;JF PPL BSUU "XC BSU B 78 BSU C "83

"SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQTDISJGU JO EF HFMFHFOIFJE TUFMMFO TDISJGUFMJKL UF SFQMJDFSFO *O EBU HFWBM XPSEU IFU CFTUVVSTPSHBBO JO EF HFMFHFOIFJE HFTUFME TDISJGUFMJKL UF EVQMJDFSFO %F CFTUVVSTSFDIUFS TUFMU EF UFSNJKOFO WPPS 64 SFQMJFL FO EVQMJFL WBTU 4EV 6JUHFWFST

Termijn verweerschrift bestuursorgaan

Schriftelijk repliek en dupliek


1 art. 8:44

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU %F CFTUVVSTSFDIUFS TUFMU BOEFSF QBSUJKFO EBO EF JO IFU FFSTUF MJE CFEPFMEF JO EF HFMFHFOIFJE PN UFO NJOTUF FFONBBM FFO TDISJGUFMJKLF VJUFFO[FUUJOH PWFS EF [BBL UF HFWFO )JK TUFMU IJFSWPPS FFO UFSNJKO WBTU ;JF PPL BSUU "XC

Horen van partijen

Schriftelijke inlichtingenplicht

Europese Commissie

Spontaan opmerkingen EC of NMa

Reactietermijn partijen

Getuigen

Deskundige

"SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO QBSUJKFO PQSPFQFO PN JO QFSTPPO EBO XFM JO QFSTPPO PG CJK HFNBDI UJHEF UF WFSTDIJKOFO PN UF XPSEFO HFIPPSE BM EBO OJFU WPPS IFU HFWFO WBO JOMJDIUJOHFO *OEJFO OJFU BMMF QBSUJKFO XPSEFO PQHFSPFQFO XPSEFO EF OJFU PQHFSPFQFO QBSUJKFO JO EF HFMFHFOIFJE HFTUFME IFU IPSFO CJK UF XPOFO FO FFO VJUFFO[FUUJOH PWFS EF [BBL UF HFWFO 7BO IFU HFWFO WBO JOMJDIUJOHFO XPSEU EPPS EF HSJGGJFS FFO QSPDFT WFSCBBM PQHFNBBLU )FU XPSEU EPPS EF WPPS[JUUFS FO EF HSJGGJFS POEFSUFLFOE #JK WFSIJOEFSJOH WBO EF WPPS[JUUFS PG EF HSJGGJFS XPSEU EJU JO IFU QSPDFT WFSCBBM WFSNFME "SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO QBSUJKFO FO BOEFSFO WFS[PFLFO CJOOFO FFO EPPS IBBS UF CFQBMFO UFSNJKO TDISJGUFMJKL JOMJDIUJOHFO UF HFWFO FO POEFS IFO CFSVTUFOEF TUVLLFO JO UF [FOEFO #FTUVVSTPSHBOFO [JKO PPL BMT [JK HFFO QBSUJK [JKO WFSQMJDIU BBO IFU WFS[PFL CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE UF WPMEPFO "SUJLFM JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH 8FSLHFWFST WBO QBSUJKFO [JKO PPL BMT [JK HFFO QBSUJK [JKO WFSQMJDIU BBO IFU WFS[PFL CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE UF WPMEPFO "SUJLFM JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH ;JF PPL BSU "XC

7BO IFU WPPSOFNFO WBO EF CFTUVVSTSFDIUFS UPU IFU WSBHFO WBO JOMJDIUJOHFO PG BEWJFT BBO EF &VSPQFTF $PNNJTTJF LSBDIUFOT BSUJLFM FFSTUF MJE WBO 7FSPSEFOJOH &( OS WBO EF 3BBE WBO EFDFNCFS CFUSFGGFOEF EF VJUWPFSJOH WBO EF NFEFEJOHJOHTSFHFMT WBO EF BSUJLFMFO FO WBO IFU 7FSESBH 1C&( - XPSEU BBO QBSUJKFO NFEFEFMJOH HFEBBO %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO QBSUJKFO JO EF HFMFHFOIFJE TUFMMFO PN IVO XFOTFO PNUSFOU EF UF WSBHFO JOMJDIUJOHFO PG IFU UF WSBHFO BEWJFT CJOOFO FFO EPPS IFN UF CFQBMFO UFSNJKO TDISJGUFMJKL BBO IFN LFOCBBS UF NBLFO 0Q IFU WFSTUSFLLFO WBO JOMJDIUJOHFO PG BEWJFT EPPS EF &VSPQFTF $PNNJTTJF JT BSUJLFM WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH 1BSUJKFO LVOOFO CJOOFO WJFS XFLFO OB EF EBH WBO WFS[FOEJOH BBO IFO WBO EF JOMJDIUJOHFO PG IFU BEWJFT WBO EF &VSPQFTF $PNNJTTJF TDISJGUFMJKL IVO [JFOTXJK[F NFU CFUSFLLJOH UPU EF JO MJDIUJOHFO PG IFU BEWJFT OBBS WPSFO CSFOHFO %F SFDIUCBOL LBO EF[F UFSNJKO WFSMFOHFO "SU B %F &VSPQFTF $PNNJTTJF FO EF SBBE WBO CFTUVVS WBO EF /FEFSMBOETF .FEFEJOHJOHTBVUPSJUFJU LVOOFO OJFU PQUSFEFOEF BMT QBSUJK TDISJGUFMJKLF PQNFSLJOHFO NBLFO LSBDIUFOT BSUJLFM EFSEF MJE FFSTUF BMJOFB WBO EF JO BSUJLFM WJFSEF MJE HFOPFNEF WFSPSEFOJOH JOEJFO [JK EF XFOT EBBSUPF UF LFOOFO IFCCFO HFHFWFO %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO EBBSWPPS FFO UFSNJKO WBTUTUFMMFO .FU UPFTUFNNJOH WBO EF CFTUVVSTSFDIUFS LVOOFO EF &VSPQFTF $PNNJTTJF FO EF SBBE WBO CFTUVVS PPL NPOEFMJOHF PQNFSLJOHFO NBLFO %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO EF &VSPQFTF $PNNJTTJF FO EF SBBE WBO CFTUVVS WPPS IFU NBLFO WBO NPOEFMJOHF PQNFSLJOHFO VJUOPEJHFO 1BSUJKFO XPSEFO JO EF HFMFHFOIFJE HFTUFME EBBSCJK BBOXF[JH UF [JKO "SUJLFM UXFFEF FO EFSEF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH %F CFTUVVSTSFDIUFS EPFU QBSUJKFO TDISJGUFMJKL NFEFEFMJOH WBO EF TUVLLFO EJF IJK LSBDIUFOT BSUJLFM EFSEF MJE UXFFEF BMJOFB WBO EF WFSPSEFOJOH BBO EF &VSPQFTF $PNNJTTJF PG EF SBBE WBO CFTUVVS WFSTUSFLU NFU IFU PPH PQ EF EPPS IFO UF NBLFO PQNFSLJOHFO 1BSUJKFO LVOOFO CJOOFO WJFS XFLFO OB EF EBH WBO WFS[FOEJOH BBO IFO WBO EF PQNFSLJOHFO EBO XFM WBO IFU QSPDFT WFSCBBM WBO EF PQNFSLJOHFO WBO EF &VSPQFTF $PNNJTTJF PG EF SBBE WBO CFTUVVS TDISJGUFMJKL IVO [JFOTXJK[F NFU CFUSFLLJOH UPU EF PQNFSLJOHFO OBBS WPSFO CSFOHFO %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO EF[F UFSNJKO WFSMFOHFO "SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO HFUVJHFO PQSPFQFO %F CFTUVVSTSFDIUFS EFFMU EF OBNFO FO XPPOQMBBUTFO WBO EF HFUVJHFO EF QMBBUT FO IFU UJKETUJQ XBBSPQ EF[FO [VMMFO XPSEFO HFIPPSE FO EF GFJUFO XBBSPQ IFU IPSFO CFUSFLLJOH [BM IFCCFO UFO NJOTUF FFO XFFL UFWPSFO BBO QBSUJKFO NFF %F BSUJLFMFO FFSTUF UXFFEF FO EFSEF MJE FFSTUF WPM[JO FO FFSTUF UPU FO NFU EFSEF FO WJKGEF MJE WBO IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF 3FDIUTWPSEFSJOH [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPF QBTTJOH "SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO FFO EFTLVOEJHF CFOPFNFO WPPS IFU JOTUFMMFO WBO FFO POEFS[PFL

65

4EV 6JUHFWFST


1 art. 8:51b

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU #JK EF CFOPFNJOH XPSEFO WFSNFME EF PQESBDIU EJF NPFU XPSEFO WFSWVME FO EF UFSNJKO CFEPFME JO IFU WJFSEF MJE 7BO IFU WPPSOFNFO UPU IFU CFOPFNFO WBO FFO EFTLVOEJHF BMT CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE XPSEU BBO QBSUJKFO NFEFEFMJOH HFEBBO %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO QBSUJKFO JO EF HFMFHFOIFJE TUFMMFO PN IVO XFOTFO PNUSFOU IFU POEFS[PFL CJOOFO FFO EPPS IFN UF CFQBMFO UFSNJKO TDISJGUFMJKL BBO IFN LFOCBBS UF NBLFO %F CFTUVVSTSFDIUFS TUFMU FFO UFSNJKO CJOOFO XFMLF EF EFTLVOEJHF BBO IFN FFO TDISJGUFMJKL WFSTMBH WBO IFU POEFS[PFL VJUCSFOHU 1BSUJKFO LVOOFO CJOOFO WJFS XFLFO OB EF EBH WBO WFS[FOEJOH WBO IFU WFSTMBH BBO IFO TDISJGUFMJKL IVO [JFOTXJK[F NFU CFUSFLLJOH UPU IFU WFSTMBH OBBS WPSFO CSFOHFO %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO EF JO IFU WJKGEF MJE CFEPFMEF UFSNJKO WFSMFOHFO ;JF PPL BSU "XC BSU 3W

"SU %F BSUT EJF WPPS IFU JOTUFMMFO WBO FFO POEFS[PFL BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE FFO QFSTPPO NPFU POEFS[PFLFO LBO EF WPPS IFU POEFS[PFL WBO CFMBOH [JKOEF JOMJDIUJOHFO PWFS EF[F QFSTPPO JOXJOOFO CJK EF CFIBOEFMFOE BSUT PG EF CFIBOEFMFOEF BSUTFO EF WFS[FLFSJOHTBSUT FO EF BEWJTFSFOE BSUT WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO ;JK WFSTUSFLLFO EF HFWSBBHEF JOMJDIUJOHFO WPPS [PWFS EBBSEPPS EF QFSTPPOMJKLF MFWFOTTGFFS WBO EF CFUSPLLFO QFSTPPO OJFU POFWFOSFEJH XPSEU HFTDIBBE "SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO UPMLFO CFOPFNFO ;JF PPL BSU "XC

Inwinning inlichtingen bij arts

Tolken

"SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO FFO POEFS[PFL UFS QMBBUTF JOTUFMMFO )JK IFFGU EBBSCJK UPFHBOH UPU FMLF QMBBUT WPPS [PWFS EBU SFEFMJKLFSXJKT WPPS EF WFSWVMMJOH WBO [JKO UBBL OPEJH JT

Onderzoek ter plaatse/descente door rechtbank

#FTUVVSTPSHBOFO WFSMFOFO EF NFEFXFSLJOH EJF JO IFU CFMBOH WBO IFU POEFS[PFL JT WFSFJTU 7BO QMBBUT FO UJKETUJQ WBO IFU POEFS[PFL XPSEU BBO QBSUJKFO NFEFEFMJOH HFEBBO ;JK LVOOFO CJK IFU POEFS[PFL BBOXF[JH [JKO 7BO IFU POEFS[PFL XPSEU EPPS EF HSJGGJFS FFO QSPDFT WFSCBBM PQHFNBBLU )FU XPSEU EPPS EF WPPS[JUUFS FO EF HSJGGJFS POEFSUFLFOE #JK WFSIJOEFSJOH WBO EF WPPS[JUUFS PG EF HSJGGJFS XPSEU EJU JO IFU QSPDFT WFSCBBM WFSNFME ;JF PPL BSU 3W

"SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO BBO FFO EPPS IFN BBOHFXF[FO HFSFDIUTBVEJUFVS PG BBO EF HSJGGJFS PQESBHFO FFO POEFS[PFL UFS QMBBUTF JO UF TUFMMFO %F[F IFFGU EBBSCJK UPFHBOH UPU FMLF QMBBUT WPPS [PWFS EBU SFEFMJKLFSXJKT WPPS EF WFSWVMMJOH WBO EF IFN PQHFESBHFO UBBL OPEJH JT %F CFTUVVST SFDIUFS JT CFWPFHE UPU IFU HFWFO WBO FFO NBDIUJHJOH UPU CJOOFOUSFEFO "SUJLFM UXFFEF FO EFSEF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH 7BO IFU POEFS[PFL XPSEU EPPS EF HFSFDIUTBVEJUFVS PG EF HSJGGJFS FFO QSPDFT WFSCBBM PQHF NBBLU EBU EPPS IFN XPSEU POEFSUFLFOE

Onderzoek ter plaatse/descente door ambtenaar rechtbank

"GEFMJOH B #FTUVVSMJKLF MVT "SU B %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO JO EF HFMFHFOIFJE TUFMMFO FFO HFCSFL JO IFU CF TUSFEFO CFTMVJU UF IFSTUFMMFO PG UF MBUFO IFSTUFMMFO %F WPSJHF WPM[JO WJOEU HFFO UPFQBTTJOH JOEJFO CFMBOHIFCCFOEFO EJF OJFU BMT QBSUJK BBO IFU HFEJOH EFFMOFNFO EBBSEPPS POFWFOSFEJH LVOOFO XPSEFO CFOBEFFME %F CFTUVVSTSFDIUFS CFQBBMU EF UFSNJKO XBBSCJOOFO IFU CFTUVVSTPSHBBO IFU HFCSFL LBO IFS TUFMMFO )JK LBO EF[F UFSNJKO WFSMFOHFO "SU C )FU CFTUVVSTPSHBBO EFFMU EF CFTUVVSTSFDIUFS [P TQPFEJH NPHFMJKL NFEF PG IFU HFCSVJL NBBLU WBO EF HFMFHFOIFJE PN IFU HFCSFL UF IFSTUFMMFO PG UF MBUFO IFSTUFMMFO *OEJFO IFU CFTUVVSTPSHBBO PWFSHBBU UPU IFSTUFM WBO IFU HFCSFL EFFMU IFU EF CFTUVVSTSFDIUFS [P TQPFEJH NPHFMJKL TDISJGUFMJKL NFEF PQ XFMLF XJK[F IFU HFCSFL JT IFSTUFME 1BSUJKFO LVOOFO CJOOFO WJFS XFLFO OB WFS[FOEJOH WBO EF NFEFEFMJOH CFEPFME JO IFU UXFFEF MJE TDISJGUFMJKL IVO [JFOTXJK[F PWFS EF XJK[F XBBSPQ IFU HFCSFL JT IFSTUFME OBBS WPSFO CSFOHFO %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO EF[F UFSNJKO WFSMFOHFO 66 4EV 6JUHFWFST

Herstellen gebrek

Herstel door bestuursorgaan


1 art. 8:51c Wijze verdere behandeling beroep

Bestuurlijke lus

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU D %F CFTUVVSTSFDIUFS EFFMU QBSUJKFO NFEF PQ XFMLF XJK[F IFU CFSPFQ WFSEFS XPSEU CFIBOEFME CJOOFO WJFS XFLFO OB B POUWBOHTU WBO EF NFEFEFMJOH WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO EBU IFU HFFO HFCSVJL NBBLU WBO EF HFMFHFOIFJE PN IFU HFCSFL UF IFSTUFMMFO PG UF MBUFO IFSTUFMMFO C IFU POHFCSVJLU WFSTUSJKLFO WBO EF UFSNJKO CFEPFME JO BSUJLFM B UXFFEF MJE D POUWBOHTU WBO EF [JFOTXJK[FO PG E IFU POHFCSVJLU WFSTUSJKLFO WBO EF UFSNJKO CFEPFME JO BSUJLFM C EFSEF MJE "SU E *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS JO IPPHTUF BBOMFH VJUTQSBBL EPFU LBO IJK IFU CFTUVVSTPSHBBO PQESBHFO FFO HFCSFL JO IFU CFTUSFEFO CFTMVJU UF IFSTUFMMFO PG UF MBUFO IFSTUFMMFO %F BSUJLFMFO B FFSTUF MJE UXFFEF WPM[JO FO UXFFEF MJE C UXFFEF FO EFSEF MJE FO D BBOIFG FO POEFSEFMFO C UPU FO NFU E [JKO WBO UPFQBTTJOH "GEFMJOH 7FSTOFMEF CFIBOEFMJOH

Versnelde behandeling

Versnelde behandeling niet noodzakelijk

"SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO JOEJFO EF [BBL TQPFEFJTFOE JT CFQBMFO EBU EF[F WFSTOFME XPSEU CFIBOEFME *O EBU HFWBM LBO EF CFTUVVSTSFDIUFS B EF JO BSUJLFM WJKGEF MJE CFEPFMEF UFSNJKO WFSLPSUFO C EF JO BSUJLFM FFSTUF MJE CFEPFMEF UFSNJKO WFSLPSUFO D BSUJLFM UXFFEF MJE HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL CVJUFO UPFQBTTJOH MBUFO E BSUJLFM EFSEF MJE HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL CVJUFO UPFQBTTJOH MBUFO F EF JO BSUJLFM WJKGEF MJE CFEPFMEF UFSNJKO WFSLPSUFO FO G EF JO BSUJLFM FFSTUF MJE CFEPFMEF UFSNJKO WFSLPSUFO *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS CFQBBMU EBU EF [BBL WFSTOFME XPSEU CFIBOEFME CFQBBMU IJK UFWFOT [P TQPFEJH NPHFMJKL IFU UJKETUJQ XBBSPQ EF [JUUJOH [BM QMBBUTWJOEFO FO EPFU IJK EBBSWBO POWFSXJKME NFEFEFMJOH BBO QBSUJKFO "SUJLFM JT OJFU WBO UPFQBTTJOH ;JF PPL BSUU U N "XC

"SU #MJKLU BBO EF CFTUVVSTSFDIUFS CJK EF CFIBOEFMJOH EBU EF [BBL OJFU WPMEPFOEF TQPFEFJTFOE JT PN FFO WFSTOFMEF CFIBOEFMJOH UF SFDIUWBBSEJHFO PG EBU EF [BBL FFO HFXPOF CFIBOEFMJOH WPSEFSU EBO CFQBBMU IJK EBU EF [BBL WFSEFS PQ EF HFXPOF XJK[F XPSEU CFIBOEFME "GEFMJOH 7FSFFOWPVEJHEF CFIBOEFMJOH

Afzien onderzoek ter zitting

Sluiting onderzoek

Verzet tegen uitspraak

"SU 5PUEBU QBSUJKFO [JKO VJUHFOPEJHE PN PQ FFO [JUUJOH WBO EF CFTUVVSTSFDIUFS UF WFSTDIJKOFO LBO EF CFTUVVSTSFDIUFS IFU POEFS[PFL TMVJUFO JOEJFO WPPSU[FUUJOH WBO IFU POEFS[PFL OJFU OPEJH JT PNEBU B EF CFTUVVSTSFDIUFS LFOOFMJKL POCFWPFHE JT C IFU CFSPFQ LFOOFMJKL OJFU POUWBOLFMJKL JT D IFU CFSPFQ LFOOFMJKL POHFHSPOE JT PG E IFU CFSPFQ LFOOFMJKL HFHSPOE JT *O EF VJUTQSBBL OB UPFQBTTJOH WBO IFU FFSTUF MJE XPSEFO QBSUJKFO HFXF[FO PQ BSUJLFM FFSTUF MJE ;JF PPL BSU 8FU 3W4 BSU #FSX

"SU B 5PUEBU QBSUJKFO [JKO VJUHFOPEJHE PN PQ FFO [JUUJOH WBO EF CFTUVVSTSFDIUFS UF WFSTDIJKOFO LBO EF CFTUVVSTSFDIUFS IFU POEFS[PFL TMVJUFO JOEJFO WPPSU[FUUJOH WBO IFU POEFS[PFL OJFU OPEJH JT PNEBU IFU CFTUVVSTPSHBBO LFOOFMJKL UFO POSFDIUF IFFGU JOHFTUFNE NFU SFDIUTUSFFLT CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS *O EBU HFWBM TUSFLU EF VJUTQSBBL FSUPF EBU IFU CFTUVVSTPSHBBO IFU CFSPFQTDISJGU BMT CF[XBBS TDISJGU CFIBOEFMU "SUJLFM JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "SU 5FHFO EF VJUTQSBBL CFEPFME JO BSUJLFM UXFFEF MJE LVOOFO FFO CFMBOHIFCCFOEF FO IFU CFTUVVSTPSHBBO WFS[FU EPFO CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS

67

4EV 6JUHFWFST


1 art. 8:55d

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU %F BSUJLFMFO EFSEF MJE UPU FO NFU FO [JKO WBO PWFSFFO LPNTUJHF UPFQBTTJOH *OEJFO CJK XFU EF XFSLJOH WBO FFO VJUTQSBBL XPSEU PQHFTDIPSU UPUEBU EF UFSNJKO WPPS IFU JOTUFMMFO WBO IPHFS CFSPFQ JT WFSTUSFLFO PG JOEJFO IPHFS CFSPFQ JT JOHFTUFME PQ IFU IPHFS CFSPFQ JT CFTMJTU XPSEU EF XFSLJOH WBO EF VJUTQSBBL CFEPFME JO BSUJLFM UXFFEF MJE PQ PWFSFFO LPNTUJHF XJK[F PQHFTDIPSU "MWPSFOT VJUTQSBBL UF EPFO PQ IFU WFS[FU TUFMU EF CFTUVVSTSFDIUFS EF JOEJFOFS WBO IFU WFS [FUTDISJGU EJF EBBSPN IFFGU HFWSBBHE JO EF HFMFHFOIFJE PQ FFO [JUUJOH UF XPSEFO HFIPPSE UFO[JK IJK WBO PPSEFFM JT EBU IFU WFS[FU HFHSPOE JT *O BOEFSF HFWBMMFO LBO EF CFTUVVSTSFDIUFS EF JOEJFOFS JO EF HFMFHFOIFJE TUFMMFO PQ FFO [JUUJOH UF XPSEFO HFIPPSE %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO PPL EF BOEFSF QBSUJKFO JO EF HFMFHFOIFJE TUFMMFO PQ EF [JUUJOH CFEPFME JO IFU WJFSEF MJE UF XPSEFO HFIPPSE *OEJFO EF VJUTQSBBL XBBSUFHFO WFS[FU JT HFEBBO JT HFEBBO EPPS FFO NFFSWPVEJHF LBNFS XPSEU VJUTQSBBL PQ IFU WFS[FU HFEBBO EPPS FFO NFFSWPVEJHF LBNFS 7BO EF LBNFS EJF VJUTQSBBL EPFU PQ IFU WFS[FU NBBLU HFFO EFFM VJU EFHFOF EJF [JUUJOH IFFGU HFIBE JO EF LBNFS EJF EF VJUTQSBBL IFFGU HFEBBO XBBSUFHFO WFS[FU JT HFEBBO %F VJUTQSBBL TUSFLU UPU B OJFU POUWBOLFMJKLWFSLMBSJOH WBO IFU WFS[FU C POHFHSPOEWFSLMBSJOH WBO IFU WFS[FU PG D HFHSPOEWFSLMBSJOH WBO IFU WFS[FU *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS IFU WFS[FU OJFU POUWBOLFMJKL PG POHFHSPOE WFSLMBBSU CMJKGU EF VJU TQSBBL XBBSUFHFO WFS[FU XBT HFEBBO JO TUBOE *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS IFU WFS[FU HFHSPOE WFSLMBBSU WFSWBMU EF VJUTQSBBL XBBSUFHFO WFS[FU XBT HFEBBO FO XPSEU IFU POEFS[PFL WPPSUHF[FU JO EF TUBOE XBBSJO IFU [JDI CFWPOE *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS IFU WFS[FU HFHSPOE WFSLMBBSU LBO IJK UFWFOT VJUTQSBBL EPFO PQ IFU CFSPFQ NJUT B OBEFS POEFS[PFL SFEFMJKLFSXJKT OJFU LBO CJKESBHFO BBO EF CFPPSEFMJOH WBO EF [BBL FO C EF QBSUJKFO JO EF HFMFHFOIFJE [JKO HFTUFME PQ FFO [JUUJOH UF XPSEFO HFIPPSE FO EBBSCJK [JKO HFXF[FO PQ EF CFWPFHEIFJE PN UFWFOT VJUTQSBBL UF EPFO PQ IFU CFSPFQ

Opschorting termijnen

Uitspraak

"GEFMJOH B #FSPFQ CJK OJFU UJKEJH IBOEFMFO "SU B <7FSWBMMFO> "SU C *OEJFO IFU CFSPFQ JT HFSJDIU UFHFO IFU OJFU UJKEJH OFNFO WBO FFO CFTMVJU EPFU EF CFTUVVST SFDIUFS CJOOFO BDIU XFLFO OBEBU IFU CFSPFQTDISJGU JT POUWBOHFO FO BBO EF WFSFJTUFO WBO BSUJLFM JT WPMEBBO VJUTQSBBL NFU UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM UFO[JK EF CFTUVVSTSFDIUFS FFO POEFS[PFL UFS [JUUJOH OPEJH BDIU *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS FFO POEFS[PFL UFS [JUUJOH OPEJH BDIU EFFMU IJK EJU [P TQPFEJH NPHFMJKL BBO QBSUJKFO NFEF *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS FFO POEFS[PFL UFS [JUUJOH OPEJH BDIU CFIBOEFMU IJK IFU CFSPFQ [P NPHFMJKL NFU UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM *O EBU HFWBM EPFU EF CFTUVVSTSFDIUFS [P NPHFMJKL CJOOFO EFSUJFO XFLFO VJUTQSBBL "SU D *OEJFO IFU CFSPFQ HFHSPOE JT TUFMU EF CFTUVVSTSFDIUFS EFTHFWSBBHE UFWFOT EF IPPHUF WBO EF JO HFWPMHF BGEFMJOH WFSCFVSEF EXBOHTPN WBTU %F BSUJLFMFO B WJFSEF MJE C UPU FO NFU E FO H WBO IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF SFDIUTWPSEFSJOH [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPF QBTTJOH "SU E *OEJFO IFU CFSPFQ HFHSPOE JT FO OPH HFFO CFTMVJU JT CFLFOEHFNBBLU CFQBBMU EF CFTUVVST SFDIUFS EBU IFU CFTUVVSTPSHBBO CJOOFO UXFF XFLFO OB EF EBH XBBSPQ EF VJUTQSBBL XPSEU WFS [POEFO BMTOPH FFO CFTMVJU CFLFOENBBLU %F CFTUVVSTSFDIUFS WFSCJOEU BBO [JKO VJUTQSBBL FFO OBEFSF EXBOHTPN WPPS JFEFSF EBH EBU IFU CFTUVVSTPSHBBO JO HFCSFLF CMJKGU EF VJUTQSBBL OB UF MFWFO %F BSUJLFMFO B WJFSEF MJE C UPU FO NFU E FO H WBO IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF 3FDIUTWPSEFSJOH [JKO WBO PWFSFFO LPNTUJHF UPFQBTTJOH *O CJK[POEFSF HFWBMMFO PG JOEJFO EF OBMFWJOH WBO BOEFSF XFUUFMJKLF WPPSTDISJGUFO EBBSUPF OPPQU LBO EF CFTUVVSTSFDIUFS FFO BOEFSF UFSNJKO CFQBMFO PG FFO BOEFSF WPPS[JFOJOH USFGGFO

68 4EV 6JUHFWFST

Beslistermijn rechtbank

Vaststelling hoogte dwangsom

Alsnog nemen besluit


1 art. 8:55e Verzet

Beroep bij bestuursrechter

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU F *OEJFO UFHFO EF NFU UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM HFEBOF VJUTQSBBL WFS[FU XPSEU HFEBBO CFTMJTU EF CFTUVVSTSFDIUFS EBBSPWFS CJOOFO [FT XFLFO "SUJLFM EFSEF MJE JT OJFU WBO UPFQBTTJOH *OEJFO IFU WFS[FU HFHSPOE JT CFTMJTU EF CFTUVVSTSFDIUFS [P TQPFEJH NPHFMJKL PQ IFU CFSPFQ "SU G 5FHFO IFU OJFU UJKEJH CFLFOENBLFO WBO FFO CFTDIJLLJOH WBO SFDIUTXFHF LBO EF CFMBOHIFC CFOEF CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS JOTUFMMFO %F[F BGEFMJOH JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "GEFMJOH 0OEFS[PFL UFS [JUUJOH

Uitnodiging zitting

Geen onderzoek ter zitting

Termijn indiening nadere stukken

"SU /B BGMPPQ WBO IFU WPPSPOEFS[PFL XPSEFO QBSUJKFO UFO NJOTUF ESJF XFLFO UFWPSFO VJUHFOPEJHE PN PQ FFO JO EF VJUOPEJHJOH UF WFSNFMEFO QMBBUT FO UJKETUJQ PQ FFO [JUUJOH WBO EF CFTUVVSTSFDIUFS UF WFSTDIJKOFO "SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO CFQBMFO EBU IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH BDIUFSXFHF CMJKGU JOEJFO QBSUJKFO EBBSWPPS UPFTUFNNJOH IFCCFO WFSMFFOE *T IFU CFSPFQ SFFET UFS [JUUJOH CFIBOEFME EBO LBO EF CFTUVVSTSFDIUFS OB UPFQBTTJOH WBO BS UJLFM B CFQBMFO EBU FFO OBEFS POEFS[PFL UFS [JUUJOH BDIUFSXFHF CMJKGU JOEJFO B IFU CFTUVVSTPSHBBO IFFGU NFEFHFEFFME EBU IFU HFFO HFCSVJL NBBLU WBO EF HFMFHFOIFJE PN IFU HFCSFL UF IFSTUFMMFO PG UF MBUFO IFSTUFMMFO C EF UFSNJKO BMT CFEPFME JO BSUJLFM B UXFFEF MJE POHFCSVJLU JT WFSTUSFLFO D QBSUJKFO IVO [JFOTXJK[FO PWFS EF XJK[F XBBSPQ IFU HFCSFL JT IFSTUFME OBBS WPSFO IFCCFO HF CSBDIU PG E EF UFSNJKO BMT CFEPFME JO BSUJLFM C EFSEF MJE POHFCSVJLU JT WFSTUSFLFO UFO[JK QBSUJKFO EBBSEPPS LVOOFO XPSEFO CFOBEFFME "MT EF CFTUVVSTSFDIUFS CFQBBMU EBU IFU POEFS[PFL PG IFU OBEFSF POEFS[PFL UFS [JUUJOH BDIUFS XFHF CMJKGU TMVJU IJK IFU POEFS[PFL "SU 5PU UJFO EBHFO WPPS EF [JUUJOH LVOOFO QBSUJKFO OBEFSF TUVLLFO JOEJFOFO 0Q EF[F CFWPFHEIFJE XPSEFO QBSUJKFO JO EF VJUOPEJHJOH CFEPFME JO BSUJLFM HFXF[FO ;JF PPL BSUU "XC

Oproeping

Getuigen, deskundigen en tolken

"SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO FFO QBSUJK PQSPFQFO PN JO QFSTPPO EBO XFM JO QFSTPPO PG CJK HFNBDIUJHEF UF WFSTDIJKOFO BM EBO OJFU WPPS IFU HFWFO WBO JOMJDIUJOHFO ;JF PPL BSUU "XC

"SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO HFUVJHFO PQSPFQFO FO EFTLVOEJHFO FO UPMLFO CFOPFNFO %F PQHFSPFQFO HFUVJHF FO EF EFTLVOEJHF PG EF UPML EJF [JKO CFOPFNJOH IFFGU BBOWBBSE FO EPPS EF CFTUVVSTSFDIUFS XPSEU PQHFSPFQFO [JKO WFSQMJDIU BBO EF PQSPFQJOH HFWPMH UF HFWFO %F BSUJLFMFO FO WBO IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF 3FDIUTWPSEFSJOH [JKO WBO PWFSFFO LPNTUJHF UPFQBTTJOH *O EF PQSPFQJOH WBO EF EFTLVOEJHF XPSEFO WFSNFME EF PQESBDIU EJF NPFU XPSEFO WFSWVME EF QMBBUT FO IFU UJKETUJQ XBBSPQ EF PQESBDIU NPFU XPSEFO WFSWVME FO EF HFWPM HFO EJF [JKO WFSCPOEFO BBO IFU OJFU WFSTDIJKOFO /BNFO FO XPPOQMBBUTFO WBO EF PQHFSPFQFO HFUVJHFO FO EFTLVOEJHFO FO EF GFJUFO XBBSPQ IFU IPSFO CFUSFLLJOH [BM IFCCFO POEFSTDIFJEFOMJKL EF PQESBDIU EJF NPFU XPSEFO WFSWVME XPSEFO CJK EF VJUOPEJHJOH CFEPFME JO BSUJLFM BBO QBSUJKFO [PWFFM NPHFMJKL NFEFHFEFFME 1BSUJKFO LVOOFO HFUVJHFO FO EFTLVOEJHFO NFFCSFOHFO PG CJK BBOHFUFLFOEF CSJFG PG EFVS XBBSEFSTFYQMPJU PQSPFQFO NJUT EBBSWBO VJUFSMJKL FFO XFFL WPPS EF EBH WBO EF [JUUJOH BBO EF CFTUVVSTSFDIUFS FO BBO EF BOEFSF QBSUJKFO NFEFEFMJOH JT HFEBBO NFU WFSNFMEJOH WBO OBNFO FO XPPOQMBBUTFO 0Q EF[F CFWPFHEIFJE XPSEFO QBSUJKFO JO EF VJUOPEJHJOH CFEPFME JO BSUJLFM HFXF[FO ;JF PPL BSUU U N "XC BSUU 3W

69

4EV 6JUHFWFST


1 art. 8:64

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU B %F TDISJGUFMJKLF PQNFSLJOHFO WBO EF &VSPQFTF $PNNJTTJF PG EF SBBE WBO CFTUVVS WBO EF /FEFSMBOETF .FEFEJOHJOHTBVUPSJUFJU CFEPFME JO BSUJLFM B FFSTUF MJE LVOOFO UPU UJFO EBHFO WPPS EF [JUUJOH XPSEFO JOHFEJFOE *OEJFO EF &VSPQFTF $PNNJTTJF PG EF SBBE WBO CFTUVVS UFS [JUUJOH WFSTDIJKOU WPPS IFU NBLFO WBO NPOEFMJOHF PQNFSLJOHFO XPSEU EJU [PWFFM NPHFMJKL BBO QBSUJKFO NFFHFEFFME CJK EF VJUOP EJHJOH WPPS EF [JUUJOH "SUJLFM B EFSEF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "SU %F WPPS[JUUFS IFFGU EF MFJEJOH WBO EF [JUUJOH %F HSJGGJFS IPVEU BBOUFLFOJOH WBO IFU WFSIBOEFMEF UFS [JUUJOH %F HSJGGJFS NBBLU WBO EF [JUUJOH FFO QSPDFT WFSCBBM PQ B JOEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS EJU BNCUTIBMWF PG PQ WFS[PFL WBO FFO QBSUJK EJF EBBSCJK CFMBOH IFFGU CFQBBMU PG C PQ WFS[PFL WBO EF IPHFSCFSPFQTSFDIUFS PG EF )PHF 3BBE )FU CFWBU EF OBNFO WBO EF SFDIUFS PG EF SFDIUFST EJF EF [BBL CFIBOEFMU POEFSTDIFJEFOMJKL CFIBOEFMFO EJF WBO QBSUJKFO FO WBO IVO WFSUFHFOXPPSEJHFST PG HFNBDIUJHEFO EJF PQ EF [JUUJOH [JKO WFSTDIFOFO FO WBO EFHFOFO EJF IFO IFCCFO CJKHFTUBBO FO EJF WBO EF HFUVJHFO EFTLVOEJHFO FO UPMLFO EJF PQ EF [JUUJOH [JKO WFSTDIFOFO )FU IPVEU FFO WFSNFMEJOH JO WBO IFUHFFO PQ EF [JUUJOH NFU CFUSFLLJOH UPU EF [BBL JT WPPS HFWBMMFO )FU XPSEU EPPS EF WPPS[JUUFS FO EF HSJGGJFS POEFSUFLFOE #JK WFSIJOEFSJOH WBO EF WPPS[JUUFS PG EF HSJGGJFS XPSEU EJU JO IFU QSPDFT WFSCBBM WFSNFME "BO IFU QSPDFT WFSCBBM LVOOFO PWFSHFMFHEF QMFJUOPUJUJFT XPSEFO HFIFDIU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO CFQBMFO EBU EF WFSLMBSJOH WBO FFO QBSUJK HFUVJHF PG EFTLVOEJHF HFIFFM JO IFU QSPDFT WFSCBBM [BM XPSEFO PQHFOPNFO *O EBU HFWBM XPSEU EF WFSLMBSJOH POWFSXJKME PQ TDISJGU HFTUFME FO BBO EF QBSUJK HFUVJHF PG EFTLVOEJHF WPPSHFMF[FO %F[F NBH EBBSJO XJK[JHJOHFO BBOCSFOHFO EJF PQ TDISJGU XPSEFO HFTUFME FO BBO EF QBSUJK HFUVJHF PG EFTLVOEJHF XPSEFO WPPSHFMF[FO %F WFSLMBSJOH XPSEU EPPS EF QBSUJK HFUVJHF PG EFTLVOEJHF POEFSUFLFOE )FFGU POEFSUFLFOJOH OJFU QMBBUT EBO XPSEU EF SFEFO EBBSWBO JO IFU QSPDFT WFSCBBM WFSNFME ;JF PPL BSUU "XC

%F HSJGGJFS EJF FFO QSPDFT WFSCBBM PQNBBLU [FOEU EJU BBO QBSUJKFO "SU %F [JUUJOH JT PQFOCBBS %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO CFQBMFO EBU IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL [BM QMBBUTIFCCFO NFU HFTMPUFO EFVSFO B JO IFU CFMBOH WBO EF PQFOCBSF PSEF PG EF HPFEF [FEFO C JO IFU CFMBOH WBO EF WFJMJHIFJE WBO EF 4UBBU D JOEJFO EF CFMBOHFO WBO NJOEFSKBSJHFO PG EF FFSCJFEJHJOH WBO EF QFSTPPOMJKLF MFWFOTTGFFS WBO QBSUJKFO EJU FJTFO PG E JOEJFO PQFOCBBSIFJE IFU CFMBOH WBO FFO HPFEF SFDIUTQMFHJOH FSOTUJH [PV TDIBEFO ;JF PPL BSU "XC BSUU (8 BSU &73.

"SU 0Q IFU IPSFO WBO HFUVJHFO FO EFTLVOEJHFO JT BSUJLFM UXFFEF FO EFSEF MJE FFSTUF WPM[JO WBO IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF 3FDIUTWPSEFSJOH WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH 0Q IFU IPSFO WBO HFUVJHFO JT BSUJLFM FFSTUF MJE WBO IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF 3FDIUTWPSEFSJOH WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO BG[JFO WBO IFU IPSFO WBO EPPS FFO QBSUJK NFFHFCSBDIUF PG PQHFSPFQFO HFUVJHFO FO EFTLVOEJHFO JOEJFO IJK WBO PPSEFFM JT EBU EJU SFEFMJKLFSXJKT OJFU LBO CJKESBHFO BBO EF CFPPSEFMJOH WBO EF [BBL *OEJFO FFO EPPS FFO QBSUJK PQHFSPFQFO HFUVJHF PG EFTLVOEJHF OJFU JT WFSTDIFOFO LBO EF CFTUVVSTSFDIUFS EF[F PQSPFQFO *O EBU HFWBM TDIPSTU EF CFTUVVSTSFDIUFS IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH ;JF PPL BSUU "XC

"SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH TDIPSTFO )JK LBO EBBSCJK CFQBMFO EBU IFU WPPSPOEFS[PFL XPSEU IFSWBU *OEJFO CJK EF TDIPSTJOH HFFO UJKETUJQ WBO EF OBEFSF [JUUJOH JT CFQBBME CFQBBMU EF CFTUVVST SFDIUFS EJU [P TQPFEJH NPHFMJKL %F HSJGGJFS EPFU [P TQPFEJH NPHFMJKL NFEFEFMJOH BBO QBSUJKFO WBO IFU UJKETUJQ WBO EF OBEFSF [JUUJOH *O EF HFWBMMFO XBBSJO TDIPSTJOH WBO IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH IFFGU QMBBUTHFWPOEFO XPSEU EF [BBL PQ EF OBEFSF [JUUJOH IFSWBU JO EF TUBOE XBBSJO [JK [JDI CFWPOE %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO CFQBMFO EBU IFU POEFS[PFL 70UFS [JUUJOH PQOJFVX XPSEU BBOHFWBOHFO 4EV 6JUHFWFST

Indieningstermijn

Voorzitter leidt zitting Proces-verbaal

Openbaarheid zitting

Horen getuigen en deskundigen

Schorsing onderzoek ter zitting


1 art. 8:65

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO CFQBMFO EBU EF OBEFSF [JUUJOH BDIUFSXFHF CMJKGU JOEJFO QBSUJKFO EBBSWPPS UPFTUFNNJOH IFCCFO HFHFWFO "SUJLFM UXFFEF FO EFSEF MJE JT WBO UPFQBTTJOH ;JF PPL BSU "XC

Sluiting onderzoek ter zitting

"SU %F CFTUVVSTSFDIUFS TMVJU IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH XBOOFFS IJK WBO PPSEFFM JT EBU IFU JT WPMUPPJE 7PPSEBU IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH XPSEU HFTMPUFO IFCCFO QBSUJKFO IFU SFDIU WPPS IFU MBBUTU IFU XPPSE UF WPFSFO ;PESB IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH JT HFTMPUFO EFFMU EF WPPS[JUUFS NFF XBOOFFS VJUTQSBBL [BM XPSEFO HFEBBO "GEFMJOH 6JUTQSBBL

Termijn uitspraak

Mondelinge uitspraak

Heropening onderzoek

Grondslag uitspraak Ambtshalve aanvulling

Relativiteitsregel

Strekking uitspraak

"SU 5FO[JK NPOEFMJOH VJUTQSBBL XPSEU HFEBBO EPFU EF CFTUVVSTSFDIUFS CJOOFO [FT XFLFO OB EF TMVJUJOH WBO IFU POEFS[PFL TDISJGUFMJKL VJUTQSBBL *O CJK[POEFSF PNTUBOEJHIFEFO LBO EF CFTUVVSTSFDIUFS EF[F UFSNJKO NFU UFO IPPHTUF [FT XFLFO WFSMFOHFO 7BO EF[F WFSMFOHJOH XPSEU BBO QBSUJKFO NFEFEFMJOH HFEBBO ;JF PPL BSU "XC

"SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO OB EF TMVJUJOH WBO IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH PONJEEFMMJKL NPOEFMJOH VJUTQSBBL EPFO %F VJUTQSBBL LBO WPPS UFO IPPHTUF FFO XFFL XPSEFO WFSEBBHE POEFS BBO[FHHJOH BBO QBSUJKFO WBO IFU UJKETUJQ WBO EF VJUTQSBBL %F NPOEFMJOHF VJUTQSBBL CFTUBBU VJU EF CFTMJTTJOH FO EF HSPOEFO WBO EF CFTMJTTJOH 7BO EF NPOEFMJOHF VJUTQSBBL XPSEU EPPS EF HSJGGJFS FFO QSPDFT WFSCBBM PQHFNBBLU )FU XPSEU EPPS EF WPPS[JUUFS FO EF HSJGGJFS POEFSUFLFOE #JK WFSIJOEFSJOH WBO EF WPPS[JUUFS PG EF HSJGGJFS XPSEU EJU JO IFU QSPDFT WFSCBBM WFSNFME %F CFTUVVSTSFDIUFS TQSFFLU EF CFTMJTTJOH CFEPFME JO IFU UXFFEF MJE JO IFU PQFOCBBS VJU JO UFHFOXPPSEJHIFJE WBO EF HSJGGJFS %BBSCJK XPSEU WFSNFME EPPS XJF CJOOFO XFMLF UFSNJKO FO CJK XFMLF CFTUVVSTSFDIUFS XFML SFDIUTNJEEFM LBO XPSEFO BBOHFXFOE %F NFEFEFMJOH CFEPFME JO IFU WJKGEF MJE UXFFEF WPM[JO XPSEU JO IFU QSPDFT WFSCBBM WFSNFME ;JF PPL BSU "XC

"SU *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS WBO PPSEFFM JT EBU IFU POEFS[PFL OJFU WPMMFEJH JT HFXFFTU LBO IJK IFU IFSPQFOFO %F CFTUVVSTSFDIUFS CFQBBMU EBBSCJK PQ XFMLF XJK[F IFU POEFS[PFL XPSEU WPPSU HF[FU %F HSJGGJFS EPFU [P TQPFEJH NPHFMJKL NFEFEFMJOH EBBSWBO BBO QBSUJKFO "SU %F CFTUVVSTSFDIUFS EPFU VJUTQSBBL PQ EF HSPOETMBH WBO IFU CFSPFQTDISJGU EF PWFSHFMFHEF TUVLLFO IFU WFSIBOEFMEF UJKEFOT IFU WPPSPOEFS[PFL FO IFU POEFS[PFL UFS [JUUJOH %F CFTUVVSTSFDIUFS WVMU BNCUTIBMWF EF SFDIUTHSPOEFO BBO %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO BNCUTIBMWF EF GFJUFO BBOWVMMFO ;JF PPL BSU "XC

"SU B %F CFTUVVSTSFDIUFS WFSOJFUJHU FFO CFTMVJU OJFU PQ EF HSPOE EBU IFU JO TUSJKE JT NFU FFO HFTDISFWFO PG POHFTDISFWFO SFDIUTSFHFM PG FFO BMHFNFFO SFDIUTCFHJOTFM JOEJFO EF[F SFHFM PG EJU CFHJOTFM LFOOFMJKL OJFU TUSFLU UPU CFTDIFSNJOH WBO EF CFMBOHFO WBO EFHFOF EJF [JDI EBBSPQ CFSPFQU "SU %F VJUTQSBBL TUSFLU UPU B POCFWPFHEWFSLMBSJOH WBO EF CFTUVVSTSFDIUFS C OJFU POUWBOLFMJKLWFSLMBSJOH WBO IFU CFSPFQ D POHFHSPOEWFSLMBSJOH WBO IFU CFSPFQ PG E HFHSPOEWFSLMBSJOH WBO IFU CFSPFQ ;JF PPL BSU "XC

71

4EV 6JUHFWFST


1 art. 8:74

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU 7PPS [PWFS VJUTMVJUFOE FFO WPSEFSJOH CJK EF CVSHFSMJKLF SFDIUFS LBO XPSEFO JOHFTUFME XPSEU EJU JO EF VJUTQSBBL WFSNFME %F CVSHFSMJKLF SFDIUFS JT BBO EJF CFTMJTTJOH HFCPOEFO ;JF PPL BSU "XC

"SU *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS IFU CFSPFQ HFHSPOE WFSLMBBSU WFSOJFUJHU IJK IFU CFTUSFEFO CFTMVJU HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL %F WFSOJFUJHJOH WBO FFO CFTMVJU PG FFO HFEFFMUF WBO FFO CFTMVJU CSFOHU WFSOJFUJHJOH WBO EF SFDIUTHFWPMHFO WBO EBU CFTMVJU PG WBO IFU WFSOJFUJHEF HFEFFMUF EBBSWBO NFF %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO CFQBMFO EBU B EF SFDIUTHFWPMHFO WBO IFU WFSOJFUJHEF CFTMVJU PG IFU WFSOJFUJHEF HFEFFMUF EBBSWBO HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL JO TUBOE CMJKWFO PG C [JKO VJUTQSBBL JO EF QMBBUT USFFEU WBO IFU WFSOJFUJHEF CFTMVJU PG IFU WFSOJFUJHEF HFEFFMUF EBBSWBO %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO JOEJFO UPFQBTTJOH WBO IFU EFSEF MJE OJFU NPHFMJKL JT IFU CFTUVVST PSHBBO PQESBHFO FFO OJFVX CFTMVJU UF OFNFO PG FFO BOEFSF IBOEFMJOH UF WFSSJDIUFO NFU JOBDIU OFNJOH WBO [JKO BBOXJK[JOHFO %BBSCJK LBO IJK B CFQBMFO EBU XFUUFMJKLF WPPSTDISJGUFO PWFS EF WPPSCFSFJEJOH WBO IFU OJFVXF CFTMVJU PG EF BOEFSF IBOEFMJOH HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL CVJUFO UPFQBTTJOH CMJKWFO C IFU CFTUVVSTPSHBBO FFO UFSNJKO TUFMMFO WPPS IFU OFNFO WBO IFU OJFVXF CFTMVJU PG IFU WFSSJDIUFO WBO EF BOEFSF IBOEFMJOH %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO [P OPEJH FFO WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH USFGGFO %BBSCJK CFQBBMU IJK IFU UJKETUJQ XBBSPQ EF WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH WFSWBMU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO CFQBMFO EBU JOEJFO PG [PMBOH IFU CFTUVVSTPSHBBO OJFU WPMEPFU BBO FFO VJUTQSBBL IFU CFTUVVSTPSHBBO BBO FFO EPPS IFN BBOHFXF[FO QBSUJK FFO JO EF VJUTQSBBL WBTU UF TUFMMFO EXBOHTPN WFSCFVSU %F BSUJLFMFO B WJFSEF MJE C UPU FO NFU E FO H WBO IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF 3FDIUTWPSEFSJOH [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "SU B *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS FFO CFTDIJLLJOH UPU IFU PQMFHHFO WBO FFO CFTUVVSMJKLF CPFUF WFSOJFUJHU OFFNU IJK FFO CFTMJTTJOH PNUSFOU IFU PQMFHHFO WBO EF CPFUF FO CFQBBMU IJK EBU [JKO VJUTQSBBL JO [PWFSSF JO EF QMBBUT USFFEU WBO EF WFSOJFUJHEF CFTDIJLLJOH "SU *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS IFU CFSPFQ HFHSPOE WFSLMBBSU LBO IJK JOEJFO EBBSWPPS HSPOEFO [JKO PQ WFS[PFL WBO FFO QBSUJK IFU CFTUVVSTPSHBBO WFSPPSEFMFO UPU WFSHPFEJOH WBO EF TDIBEF EJF EJF QBSUJK MJKEU *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS EF PNWBOH WBO EF TDIBEFWFSHPFEJOH CJK [JKO VJUTQSBBL OJFU PG OJFU WPMMFEJH LBO WBTUTUFMMFO CFQBBMU IJK JO [JKO VJUTQSBBL EBU UFS WPPSCFSFJEJOH WBO FFO OBEFSF VJUTQSBBL EBBSPWFS IFU POEFS[PFL XPSEU IFSPQFOE %F CFTUVVSTSFDIUFS CFQBBMU EBBSCJK PQ XFMLF XJK[F IFU POEFS[PFL XPSEU WPPSUHF[FU ;JF PPL BSUU "XC BSU #8 #PFL

"SU B *OHFWBM WBO JOUSFLLJOH WBO IFU CFSPFQ PNEBU IFU CFTUVVSTPSHBBO HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL BBO EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQTDISJGU JT UFHFNPFUHFLPNFO LBO EF CFTUVVSTSFDIUFS PQ WFS[PFL WBO EF JOEJFOFS IFU CFTUVVSTPSHBBO CJK BG[POEFSMJKLF VJUTQSBBL NFU UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM WFS PPSEFMFO UPU WFSHPFEJOH WBO EF TDIBEF EJF EF WFS[PFLFS MJKEU )FU WFS[PFL XPSEU HFEBBO UFHFMJKL NFU EF JOUSFLLJOH WBO IFU CFSPFQ *OEJFO BBO EJU WFSFJTUF OJFU JT WPMEBBO XPSEU IFU WFS[PFL OJFU POUWBOLFMJKL WFSLMBBSE %F CFTUVVSTSFDIUFS TUFMU EF WFS[PFLFS [P OPEJH JO EF HFMFHFOIFJE IFU WFS[PFL TDISJGUFMJKL UPF UF MJDIUFO FO TUFMU IFU CFTUVVSTPSHBBO JO EF HFMFHFOIFJE FFO WFSXFFSTDISJGU JO UF EJFOFO )JK TUFMU IJFSWPPS UFSNJKOFO WBTU *OEJFO IFU WFS[PFL NPOEFMJOH XPSEU HFEBBO LBO EF CFTUVVSTSFDI UFS CFQBMFO EBU IFU UPFMJDIUFO WBO IFU WFS[PFL FO IFU WPFSFO WBO WFSXFFS PONJEEFMMJKL NPOEFMJOH HFTDIJFEFO *OEJFO IFU UPFMJDIUFO WBO IFU WFS[PFL FO IFU WPFSFO WBO WFSXFFS NPOEFMJOH [JKO HFTDIJFE TMVJU EF CFTUVVSTSFDIUFS IFU POEFS[PFL *O EF PWFSJHF HFWBMMFO [JKO EF BGEFMJOHFO FO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "SU *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS IFU CFSPFQ HFHSPOE WFSLMBBSU IPVEU EF VJUTQSBBL UFWFOT JO EBU BBO EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQTDISJGU IFU EPPS IFN CFUBBMEF HSJGGJFSFDIU XPSEU WFSHPFE EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO

72 4EV 6JUHFWFST

Binding civiele rechter aan uitspraak

Vernietiging besluit

Afdoen door bestuursrechter

Schadevergoeding bij gegrondverklaring beroep

Schadevergoeding bij intrekken beroep na tegemoetkoming

Vergoeding griffierecht


1 art. 8:75

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU *O EF PWFSJHF HFWBMMFO LBO EF VJUTQSBBL JOIPVEFO EBU IFU CFUBBMEF HSJGGJFSFDIU EPPS IFU CF TUVVSTPSHBBO HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL XPSEU WFSHPFE

Veroordeling in de kosten

Kostenveroordeling bij intrekken beroep na tegemoetkoming

Executoriale titel

Inhoud schriftelijke uitspraak

Uitspraak in het openbaar

Afschrift uitspraak naar partijen

"SU %F CFTUVVSTSFDIUFS JT CJK VJUTMVJUJOH CFWPFHE FFO QBSUJK UF WFSPPSEFMFO JO EF LPTUFO EJF FFO BOEFSF QBSUJK JO WFSCBOE NFU EF CFIBOEFMJOH WBO IFU CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS FO WBO IFU CF[XBBS PG WBO IFU BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ SFEFMJKLFSXJKT IFFGU NPFUFO NBLFO %F BSUJLFMFO UXFFEF UPU FO NFU WJFSEF MJE FO UXFFEF WJFSEF FO WJKGEF MJE [JKO WBO UPFQBTTJOH &FO OB UVVSMJKLF QFSTPPO LBO TMFDIUT JO EF LPTUFO XPSEFO WFSPPSEFFME JO HFWBM WBO LFOOFMJKL POSFEFMJKL HFCSVJL WBO QSPDFTSFDIU #JK BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS XPSEFO OBEFSF SFHFMT HFTUFME PWFS EF LPTUFO XBBSPQ FFO WFSPPSEFMJOH BMT CFEPFME JO EF FFSTUF WPM[JO VJUTMVJUFOE CFUSFLLJOH LBO IFCCFO FO PWFS EF XJK[F XBBSPQ CJK EF VJUTQSBBL IFU CFESBH WBO EF LPTUFO XPSEU WBTUHFTUFME ;JF PPL BSU "XC

*O HFWBM WBO FFO WFSPPSEFMJOH JO EF LPTUFO UFO CFIPFWF WBO FFO QBSUJK BBO XJF UFS [BLF WBO IFU CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS IFU CF[XBBS PG IFU BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ FFO UPFWPFHJOH JT WFSMFFOE LSBDIUFOT EF 8FU PQ EF SFDIUTCJKTUBOE XPSEU IFU CFESBH WBO EF LPTUFO CFUBBME BBO EF SFDIUTCJKTUBOEWFSMFOFS %F SFDIUTCJKTUBOEWFSMFOFS TUFMU EF CFMBOHIFCCFOEF [PWFFM NPHFMJKL TDIBEFMPPT WPPS EF EPPS EF[F WPMEBOF FJHFO CJKESBHF %F SFDIUTCJKTUBOEWFSMFOFS EPFU BBO EF 3BBE WPPS SFDIUTCJKTUBOE PQHBWF WBO FFO LPTUFOWFSHPFEJOH EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO ;JF PPL BSU "XC

"SU B *O HFWBM WBO JOUSFLLJOH WBO IFU CFSPFQ PNEBU IFU CFTUVVSTPSHBBO HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL BBO EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQTDISJGU JT UFHFNPFUHFLPNFO LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO PQ WFS[PFL WBO EF JOEJFOFS CJK BG[POEFSMJKLF VJUTQSBBL NFU UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM JO EF LPTUFO XPSEFO WFSPPSEFFME )FU WFS[PFL XPSEU HFEBBO UFHFMJKL NFU EF JOUSFLLJOH WBO IFU CFSPFQ *OEJFO BBO EJU WFSFJTUF OJFU JT WPMEBBO XPSEU IFU WFS[PFL OJFU POUWBOLFMJKL WFSLMBBSE "SUJLFM B UXFFEF FO EFSEF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH ;JF PPL BSU 8FU 3W4 BSU 8CCP BSU #FSX

"SU 7PPS [PWFS FFO VJUTQSBBL TUSFLU UPU WFSHPFEJOH WBO TDIBEF HSJGGJFSFDIU PG QSPDFTLPTUFO BMT CF EPFME JO EF BSUJLFMFO B B WJFSEF MJE PG BSUJLFM EFSEF MJE MFWFSU [JK FFO FYFDVUPSJBMF UJUFM PQ EJF NFU UPFQBTTJOH WBO EF WPPSTDISJGUFO WBO IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF 3FDIUTWPSEFSJOH LBO XPSEFO UFOVJUWPFSHFMFHE "SU %F TDISJGUFMJKLF VJUTQSBBL WFSNFMEU B EF OBNFO WBO QBSUJKFO FO WBO IVO WFSUFHFOXPPSEJHFST PG HFNBDIUJHEFO C EF HSPOEFO WBO EF CFTMJTTJOH D EF CFTMJTTJOH E EF OBBN WBO EF SFDIUFS PG EF OBNFO WBO EF SFDIUFST EJF EF [BBL IFFGU POEFSTDIFJEFOMJKL IFCCFO CFIBOEFME F EF EBH XBBSPQ EF CFTMJTTJOH JT VJUHFTQSPLFO FO G EPPS XJF CJOOFO XFMLF UFSNJKO FO CJK XFMLF CFTUVVSTSFDIUFS XFML SFDIUTNJEEFM LBO XPSEFO BBOHFXFOE *OEJFO EF VJUTQSBBL TUSFLU UPU HFHSPOEWFSLMBSJOH WBO IFU CFSPFQ XPSEU JO EF VJUTQSBBL WFSNFME XFMLF HFTDISFWFO PG POHFTDISFWFO SFDIUTSFHFM PG XFML BMHFNFFO SFDIUTCFHJOTFM HFTDIPO EFO XPSEU HFPPSEFFME %F VJUTQSBBL XPSEU POEFSUFLFOE EPPS EF WPPS[JUUFS FO EF HSJGGJFS #JK WFSIJOEFSJOH WBO EF WPPS[JUUFS PG EF HSJGGJFS XPSEU EJU JO EF VJUTQSBBL WFSNFME ;JF PPL BSUU "XC

"SU %F CFTUVVSTSFDIUFS TQSFFLU EF CFTMJTTJOH CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE POEFSEFFM D JO IFU PQFOCBBS VJU JO UFHFOXPPSEJHIFJE WBO EF HSJGGJFS ;JF PPL BSU "XC BSU &73.

"SU #JOOFO UXFF XFLFO OB EF EBHUFLFOJOH WBO EF VJUTQSBBL [FOEU EF HSJGGJFS LPTUFMPPT FFO BG TDISJGU WBO EF VJUTQSBBL PG WBO IFU QSPDFT WFSCBBM WBO EF NPOEFMJOHF VJUTQSBBL BBO QBSUJKFO "OEFSFO EBO QBSUJKFO LVOOFO BGTDISJGUFO PG VJUUSFLTFMT WBO EF VJUTQSBBL PG WBO IFU QSPDFT WFSCBBM WBO EF NPOEFMJOHF VJUTQSBBL WFSLSJKHFO .FU CFUSFLLJOH UPU EF LPTUFO JT IFU CJK FO LSBDIUFOT EF 8FU UBSJFWFO JO TUSBG[BLFO CFQBBMEF WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH

73

4EV 6JUHFWFST


1 art. 8:82

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU *O BGXJKLJOH WBO IFU UXFFEF MJE WFSTUSFLU EF HSJGGJFS JOEJFO EF VJUTQSBBL CFUSFLLJOH IFFGU PQ EF UPFQBTTJOH WBO EF BSUJLFMFO PG WBO IFU 7FSESBH CFUSFGGFOEF EF XFSLJOH WBO EF &VSP QFTF 6OJF PWFSFFOLPNTUJH BSUJLFM UXFFEF MJE WBO EF JO BSUJLFM WJFSEF MJE HFOPFNEF WFSPSEFOJOH POWFSXJKME FO LPTUFMPPT FFO BGTDISJGU WBO EF VJUTQSBBL PG WBO IFU QSPDFT WFSCBBM WBO EF NPOEFMJOHF VJUTQSBBL BBO EF &VSPQFTF $PNNJTTJF %F WFSTUSFLLJOH HFTDIJFEU EPPS UVTTFOLPNTU WBO EF 3BBE WPPS EF SFDIUTQSBBL UFO[JK IFU FFO VJUTQSBBL WBO EF )PHF 3BBE PG WBO EF "GEFMJOH CFTUVVSTSFDIUTQSBBL WBO EF 3BBE WBO 4UBUF CFUSFGU "SU *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS CFQBBMU EBU [JKO VJUTQSBBL JO EF QMBBUT USFFEU WBO IFU WFSOJFUJHEF CFTMVJU XPSEU EF VJUTQSBBL CPWFOEJFO PWFSFFOLPNTUJH EF WPPS EBU CFTMVJU WPPSHFTDISFWFO XJK[F CFLFOE HFNBBLU EPPS IFU CFWPFHEF CFTUVVSTPSHBBO ;JF PPL BSUU "XC

Uitspraak naar EC

Bekendmaking besluit door bestuursorgaan

"GEFMJOH 5VTTFOVJUTQSBBL "SU B "MT EF CFTUVVSTSFDIUFS BSUJLFM B UPFQBTU EPFU IJK FFO UVTTFOVJUTQSBBL

Tussenuitspraak bij bestuurlijke lus

%F UVTTFOVJUTQSBBL WFSNFMEU [PWFFM NPHFMJKL PQ XFMLF XJK[F IFU HFCSFL LBO XPSEFO IFSTUFME %F BSUJLFMFO WJFSEF MJE UXFFEF WPM[JO BBOIFG FO POEFS B FO [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "SU C %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO EF UVTTFOVJUTQSBBL PPL EPFO WPPSEBU QBSUJKFO [JKO VJUHFOPEJHE PN PQ FFO [JUUJOH WBO EF CFTUVVSTSFDIUFS UF WFSTDIJKOFO %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO EF UVTTFOVJUTQSBBL PPL NPOEFMJOH EPFO "SUJLFM UXFFEF UPU FO NFU WJKGEF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO [P OPEJH FFO WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH USFGGFO *O EBU HFWBM CFQBBMU IJK XBOOFFS EF WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH WFSWBMU %F WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH BMT CFEPFME JO IFU EFSEF MJE WFSWBMU JO JFEFS HFWBM [PESB B IFU CFSPFQ JT JOHFUSPLLFO PG C EF CFTUVVSTSFDIUFS VJUTQSBBL BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE IFFGU HFEBBO UFO[JK CJK EJF VJUTQSBBL FFO BOEFS UJKETUJQ JT CFQBBME

Tussenuitspraak

5JUFM 7PPSMPQJHF WPPS[JFOJOH FO PONJEEFMMJKLF VJUTQSBBL JO EF IPPGE[BBL "SU *OEJFO UFHFO FFO CFTMVJU CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS CFSPFQ JT JOHFTUFME EBO XFM WPPSBGHBBOE BBO FFO NPHFMJKL CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS CF[XBBS JT HFNBBLU PG BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ JT JO HFTUFME LBO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS WBO EF CFTUVVSTSFDIUFS EJF CFWPFHE JT PG LBO XPSEFO JO EF IPPGE[BBL PQ WFS[PFL FFO WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH USFGGFO JOEJFO POWFSXJKMEF TQPFE HFMFU PQ EF CFUSPLLFO CFMBOHFO EBU WFSFJTU *OEJFO CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS CFSPFQ JT JOHFTUFME LBO FFO WFS[PFL PN WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH XPSEFO HFEBBO EPPS FFO QBSUJK JO EF IPPGE[BBL *OEJFO WPPSBGHBBOE BBO FFO NPHFMJKL CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS CF[XBBS JT HFNBBLU PG BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ JT JOHFTUFME LBO FFO WFS[PFL PN WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH XPSEFO HFEBBO EPPS EF JOEJFOFS WBO IFU CF[XBBSTDISJGU POEFSTDIFJEFOMJKL EPPS EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQ TDISJGU PG EPPS EF CFMBOHIFCCFOEF EJF HFFO SFDIU IFFGU UPU IFU JOTUFMMFO WBO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ %F BSUJLFMFO EFSEF MJE FO [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH %F JOEJFOFS WBO IFU WFS[PFLTDISJGU EJF CF[XBBS IFFGU HFNBBLU EBO XFM CFSPFQ IFFGU JOHFTUFME MFHU EBBSCJK FFO BGTDISJGU WBO IFU CF[XBBS PG CFSPFQTDISJGU PWFS ;JF PPL BSUU 8FU 3W4 BSU 3W BSUU #FSX

*OEJFO FFO WFS[PFL PN WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH JT HFEBBO OBEBU CF[XBBS JT HFNBBLU PG BE NJOJTUSBUJFG CFSPFQ JT JOHFTUFME FO PQ EJU CF[XBBS PG CFSPFQ XPSEU CFTMJTU WPPSEBU EF [JUUJOH IFFGU QMBBUTHFWPOEFO XPSEU EF WFS[PFLFS JO EF HFMFHFOIFJE HFTUFME CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS JO UF TUFMMFO )FU WFS[PFL PN WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH XPSEU HFMJKLHFTUFME NFU FFO WFS[PFL EBU XPSEU HFEBBO IBOHFOEF IFU CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS "SU 7BO EF WFS[PFLFS XPSEU EPPS EF HSJGGJFS FFO HSJGGJFSFDIU HFIFWFO )FU HSJGGJFSFDIU JT HFMJKL BBO IFU HSJGGJFSFDIU EBU EF WFS[PFLFS UFO UJKEF WBO EF JOEJFOJOH WBO IFU WFS[PFL WPPS EF IPPGE[BBL WFSTDIVMEJHE JT PG [PV 74[JKO 4EV 6JUHFWFST

Voorlopige voorziening

Griffierecht


1 art. 8:83

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SUJLFM EFSEF UPU FO NFU [FTEF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH NFU EJFO WFS TUBOEF EBU EF UFSNJKO WPPS EF CJKTDISJKWJOH PG TUPSUJOH WBO IFU HSJGGJFSFDIU UXFF XFLFO CFESBBHU %F WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS LBO FFO LPSUFSF UFSNJKO TUFMMFO %F HSJGGJFS CFUBBMU IFU HSJGGJFSFDIU UFSVH JOEJFO IFU WFS[PFL XPSEU JOHFUSPLLFO B PNEBU IFU CFTUVVSTPSHBBO BBO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS TDISJGUFMJKL IFFGU NFEFHFEFFME EF VJUWPFSJOH WBO IFU CFTUSFEFO CFTMVJU UJKEFOT EF QSPDFEVSF PWFS EF IPPGE[BBL PQ UF TDIPSUFO PG C PNEBU EF CFMBOHIFCCFOEF UPU XJF IFU CFTUSFEFO CFTMVJU JT HFSJDIU BBO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS TDISJGUFMJKL IFFGU NFEFHFEFFME EF HFWSBBHEF WPPSMPQJHF NBBUSFHFMFO UF [VMMFO OFNFO %F VJUTQSBBL LBO JOIPVEFO EBU IFU CFUBBMEF HSJGGJFSFDIU EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL XPSEU WFSHPFE *O BOEFSF HFWBMMFO LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO IFU CFUBBMEF HSJGGJFSFDIU HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL WFSHPFEFO

Uitnodiging en toezending stukken

Strekking uitspraak

Vervallen voorlopige voorziening

"SU 1BSUJKFO XPSEFO [P TQPFEJH NPHFMJKL VJUHFOPEJHE PN PQ FFO JO EF VJUOPEJHJOH UF WFSNFMEFO QMBBUT FO UJKETUJQ PQ FFO [JUUJOH UF WFSTDIJKOFO #JOOFO FFO EPPS EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS UF CFQBMFO UFSNJKO [FOEU IFU CFTUVVSTPSHBBO EF PQ EF [BBL CFUSFLLJOH IFCCFOEF TUVLLFO BBO IFN %F BSUJLFMFO WJFSEF UPU FO NFU [FTEF MJE FO B [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH NFU EJFO WFSTUBOEF EBU EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS LBO CFQBMFO EBU EF JO EF[F BSUJLFMFO CFEPFMEF [JFOTXJK[FO NPOEFMJOH UFS [JUUJOH OBBS WPSFO XPSEFO HFCSBDIU "SUJLFM JT WBO PWFSFFOLPN TUJHF UPFQBTTJOH NFU EJFO WFSTUBOEF EBU UPU ÏÏO EBH WPPS EF [JUUJOH OBEFSF TUVLLFO LVOOFO XPSEFO JOHFEJFOE %F BSUJLFMFO B UXFFEF MJE FO UPU FO NFU [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH NFU EJFO WFSTUBOEF EBU HFUVJHFO FO EFTLVOEJHFO LVOOFO XPSEFO NFFHFCSBDIU PG PQHFSPFQFO [POEFS EBU EF JO BSUJLFM WJFSEF MJE FFSTUF WPM[JO CFEPFMEF NFEFEFMJOH JT HFEBBO *OEJFO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ JT JOHFTUFME XPSEU IFU CFSPFQTPSHBBO FWFOFFOT VJUHFOPEJHE PN PQ EF [JUUJOH UF WFSTDIJKOFO )FU CFSPFQTPSHBBO XPSEU JO EF HFMFHFOIFJE HFTUFME UFS [JUUJOH FFO VJUFFO[FUUJOH PWFS EF [BBL UF HFWFO *OEJFO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS LFOOFMJKL POCFWPFHE JT PG IFU WFS[PFL LFOOFMJKL OJFU POU WBOLFMJKL LFOOFMJKL POHFHSPOE PG LFOOFMJKL HFHSPOE JT LBO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS VJUTQSBBL EPFO [POEFS UPFQBTTJOH WBO IFU FFSTUF MJE *OEJFO POWFSXJKMEF TQPFE EBU WFSFJTU FO QBSUJKFO EBBSEPPS OJFU JO IVO CFMBOHFO XPSEFO HFTDIBBE LBO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS PPL JO BOEFSF HFWBMMFO VJUTQSBBL EPFO [POEFS UPFQBTTJOH WBO IFU FFSTUF MJE ;JF PPL BSUU "XC

"SU %F WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS EPFU [P TQPFEJH NPHFMJKL TDISJGUFMJKL PG NPOEFMJOH VJUTQSBBL %F VJUTQSBBL TUSFLU UPU B POCFWPFHEWFSLMBSJOH WBO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS C OJFU POUWBOLFMJKLWFSLMBSJOH WBO IFU WFS[PFL D BGXJK[JOH WBO IFU WFS[PFL PG E HFIFMF PG HFEFFMUFMJKLF UPFXJK[JOH WBO IFU WFS[PFL %F WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS LBO BBO EF HFIFMF PG HFEFFMUFMJKLF UPFXJK[JOH WBO IFU WFS[PFL EF WPPSXBBSEF WFSCJOEFO EBU EF JOEJFOFS WBO IFU WFS[PFLTDISJGU GJOBODJÑMF [FLFSIFJE TUFMU UFO CF IPFWF WBO EF SFDIUTQFSTPPO XBBSUPF IFU CFTUVVSTPSHBBO CFIPPSU %F HSJGGJFS [FOEU POWFSXJKME FFO BGTDISJGU WBO EF VJUTQSBBL PG WBO IFU QSPDFT WFSCBBM WBO EF NPOEFMJOHF VJUTQSBBL LPTUFMPPT BBO QBSUJKFO %F BSUJLFMFO UXFFEF UPU FO NFU WJKGEF MJE WJFSEF MJE UXFFEF WPM[JO BBOIFG FO POEFS C FO [FTEF MJE B FFSTUF FO EFSEF MJE BSUJLFM UXFFEF FO EFSEF MJE FO [JKO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH ;JF PPL BSU "XC BSU 8FU 3W4 BSU 8CCP BSU #FSX

"SU %F WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS LBO JO [JKO VJUTQSBBL CFQBMFO XBOOFFS EF WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH WFSWBMU %F WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH WFSWBMU JO JFEFS HFWBM [PESB B EF UFSNJKO WPPS IFU JOTUFMMFO WBO CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS UFHFO IFU CFTMVJU EBU PQ CF[XBBS PG JO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ JT HFOPNFO POHFCSVJLU JT WFSTUSFLFO C IFU CF[XBBS PG IFU CFSPFQ JT JOHFUSPLLFO PG D EF CFTUVVSTSFDIUFS VJUTQSBBL IFFGU HFEBBO ;JF PPL BSU "XC

75

4EV 6JUHFWFST


1 art. 8:106

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU *OEJFO IFU WFS[PFL XPSEU HFEBBO JOEJFO CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS JT JOHFTUFME FO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS WBO PPSEFFM JT EBU OB EF [JUUJOH CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE OBEFS POEFS[PFL SFEFMJKLFSXJKT OJFU LBO CJKESBHFO BBO EF CFPPSEFMJOH WBO EF [BBL LBO IJK PONJEEFMMJKL VJUTQSBBL EPFO JO EF IPPGE[BBL *OEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS JO FFSTUF FO IPPHTUF BBOMFH VJUTQSBBL EPFU LBO IFU FFSTUF MJE TMFDIUT XPSEFO UPFHFQBTU JOEJFO QBSUJKFO EBBSWPPS UPFTUFNNJOH IFCCFO HFHFWFO ;JF PPL BSUU 8FU 3W4 BSUU #FSX BSUU 8CCP BSU 78

1BSUJKFO XPSEFO JO EF VJUOPEJHJOH CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE HFXF[FO PQ EF CFWPFHE IFJE CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE FO JOEJFO EF CFTUVVSTSFDIUFS JO FFSTUF FO IPPHTUF BBOMFH VJUTQSBBL EPFU UFWFOT PQ EF WPPSXBBSEF CFEPFME JO IFU UXFFEF MJE "SU %F WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS LBO PPL BNCUTIBMWF FFO WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH PQIFGGFO PG XJK[JHFO PPL BMT [JK JT HFUSPGGFO NFU UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM WJKGEF MJE %F BSUJLFMFO UXFFEF EFSEF FO WJFSEF MJE FO UPU FO NFU [JKO WBO PWFSFFOLPN TUJHF UPFQBTTJOH *OEJFO WPPSBGHBBOE BBO FFO NPHFMJKL CFSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS CF[XBBS JT HFNBBLU PG BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ JT JOHFTUFME LBO FFO WFS[PFL PN PQIFGGJOH PG XJK[JHJOH FWFOFFOT XPSEFO HFEBBO EPPS FFO CFMBOHIFCCFOEF EJF EPPS EF WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH SFDIU TUSFFLT JO [JKO CFMBOH XPSEU HFUSPGGFO EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO PG EPPS IFU CFSPFQTPSHBBO *OEJFO FFO WFS[PFL PN PQIFGGJOH PG XJK[JHJOH JT HFEBBO EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO PG IFU CF SPFQTPSHBBO FO IFU WFS[PFL HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL XPSEU UPFHFXF[FO LBO EF VJUTQSBBL JOIPVEFO EBU IFU CFUBBMEF HSJGGJFSFDIU EPPS EF HSJGGJFS BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO XPSEU UFSVHCFUBBME

Kortsluiting

Opheffing/wijziging voorlopige voorziening

5JUFM <%PPS WFSOVNNFSJOH WFSWBMMFO > 5JUFM )PHFS CFSPFQ "SU &FO CFMBOHIFCCFOEF FO IFU CFTUVVSTPSHBBO LVOOFO IPHFS CFSPFQ JOTUFMMFO UFHFO B FFO VJUTQSBBL BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE PG BSUJLFM FFSTUF MJE WBO EF SFDIUCBOL FO C FFO VJUTQSBBL BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE WBO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS WBO EF SFDIUCBOL (FFO IPHFS CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME UFHFO B FFO VJUTQSBBL WBO EF SFDIUCBOL OB UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM FFSTUF MJE C FFO VJUTQSBBL WBO EF SFDIUCBOL BMT CFEPFME JO BSUJLFM B UXFFEF MJE D FFO VJUTQSBBL WBO EF SFDIUCBOL BMT CFEPFME JO BSUJLFM [FWFOEF MJE E FFO VJUTQSBBL WBO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE F FFO VJUTQSBBL WBO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS BMT CFEPFME JO BSUJLFM B FFSTUF MJE JO WFSCBOE NFU BSUJLFM WJKGEF MJE FO G FFO VJUTQSBBL WBO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS BMT CFEPFME JO BSUJLFM 5FHFMJKLFSUJKE NFU IFU IPHFS CFSPFQ UFHFO EF JO IFU FFSTUF MJE CFEPFMEF VJUTQSBBL LBO IPHFS CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME UFHFO B FFO UVTTFOVJUTQSBBL BMT CFEPFME JO BSUJLFM B PG C FFO BOEFSF CFTMJTTJOH WBO EF SFDIUCBOL (FFO IPHFS CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME UFHFO EF WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH CFEPFME JO BSUJLFM WJKGEF MJE "SU )FU IPHFS CFSPFQ XPSEU JOHFTUFME CJK EF "GEFMJOH CFTUVVSTSFDIUTQSBBL WBO EF 3BBE WBO 4UBUF UFO[JK FFO BOEFSF IPHFSCFSPFQTSFDIUFS CFWPFHE JT JOHFWPMHF IPPGETUVL WBO EF CJK EF[F XFU CFIPSFOEF #FWPFHEIFJETSFHFMJOH CFTUVVSTSFDIUTQSBBL EBO XFM JOHFWPMHF FFO BOEFS XFUUFMJKL WPPSTDISJGU "SU %F XFSLJOH WBO FFO VJUTQSBBL WBO EF SFDIUCBOL PG WBO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS XPSEU PQ HFTDIPSU UPUEBU EF UFSNJKO WPPS IFU JOTUFMMFO WBO IPHFS CFSPFQ JT WFSTUSFLFO PG JOEJFO IPHFS CFSPFQ JT JOHFTUFME PQ IFU IPHFS CFSPFQ JT CFTMJTU JOEJFO B EF VJUTQSBBL CFUSFGU FFO CFTMVJU BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF CJK EF[F XFU CFIPSFOEF #F WPFHEIFJETSFHFMJOH CFTUVVSTSFDIUTQSBBL PG C UFHFO EF VJUTQSBBL IPHFS CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME 76 CJK FFO HFSFDIUTIPG 4EV 6JUHFWFST

Openstaan hoger beroep

Voorlopige voorziening

Instantie hoger beroep

Schorsende werking


1 art. 8:107

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU )FU FFSTUF MJE HFMEU OJFU JOEJFO EF VJUTQSBBL FFO CFSPFQ UFHFO IFU OJFU UJKEJH OFNFO WBO FFO CFTMVJU CFUSFGU

Informatieplicht

P-V van zitting

Schakelbepaling

Griffierecht

"SU %F HSJGGJFS WBO EF IPHFSCFSPFQTSFDIUFS EPFU WBO IFU JOHFTUFMEF IPHFS CFSPFQ [P TQPFEJH NPHFMJKL NFEFEFMJOH BBO EF HSJGGJFS WBO EF SFDIUCBOL EJF EF VJUTQSBBL IFFGU HFEBBO %F HSJGGJFS WBO EF SFDIUCBOL [FOEU EF HFEJOHTUVLLFO NFU EF BBOUFLFOJOHFO WBO EF [JUUJOH WPPS [PWFS EF[F PQ EF [BBL CFUSFLLJOH IFCCFO FO FFO BGTDISJGU WBO EF VJUTQSBBL CJOOFO FFO XFFL OB POUWBOHTU WBO EF JO IFU FFSTUF MJE CFEPFMEF NFEFEFMJOH BBO EF HSJGGJFS WBO EF IPHFSCF SPFQTSFDIUFS 0Q WFS[PFL WBO EF IPHFSCFSPFQTSFDIUFS [FOEU EF HSJGGJFS WBO EF SFDIUCBOL IFU QSPDFT WFSCBBM WBO EF [JUUJOH BBO EF HSJGGJFS WBO EF IPHFSCFSPFQTSFDIUFS CJOOFO FFO EPPS EF IPHFSCFSPFQTSFDI UFS UF CFQBMFO UFSNJKO "SU 7PPS [PWFS JO EF[F UJUFM OJFU BOEFST JT CFQBBME [JKO PQ IFU IPHFS CFSPFQ EF UJUFMT UPU FO NFU WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH NFU VJU[POEFSJOH WBO EF BSUJLFMFO UPU FO NFU UXFFEF MJE FO *OEJFO IPHFS CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME CJK FFO HFSFDIUTIPG JT WPPSUT IPPGETUVL 7 WBO EF "MHFNFOF XFU JO[BLF SJKLTCFMBTUJOHFO WBO UPFQBTTJOH "SU )FU HSJGGJFSFDIU WPPS IFU IPHFS CFSPFQ CFESBBHU B ̺ <QFS KBOVBSJ ̺ >JOEJFO EPPS FFO OBUVVSMJKLF QFSTPPO IPHFS CFSPFQ JT JOHF TUFME UFHFO FFO VJUTQSBBL PNUSFOU FFO CFTMVJU BMT PNTDISFWFO JO EF CJK EF[F XFU CFIPSFOEF 3F HFMJOH WFSMBBHE HSJGGJFSFDIU C ̺ <QFS KBOVBSJ ̺ >JOEJFO EPPS FFO OBUVVSMJKLF QFSTPPO IPHFS CFSPFQ JT JOHF TUFME UFHFO FFO VJUTQSBBL PNUSFOU FFO BOEFS CFTMVJU PG D ̺ <QFS KBOVBSJ ̺ >BMT BOEFST EBO EPPS FFO OBUVVSMJKLF QFSTPPO IPHFS CFSPFQ JT JOHFTUFME *OEJFO IFU CFTUVVSTPSHBBO IPHFS CFSPFQ IFFGU JOHFTUFME FO EF BBOHFWBMMFO VJUTQSBBL JO TUBOE CMJKGU XPSEU WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO FFO HSJGGJFSFDIU HFIFWFO EBU HFMJKL JT BBO IFU JO IFU FFSTUF MJE POEFSEFFM D HFOPFNEF CFESBH "SU <5SFFEU JO XFSLJOH PQ OBEFS UF CFQBMFO UJKETUJQ>

Aanvullende uitspraakbevoegdheden Judiciële lus

Terugbetaling griffierecht

Terugwijzing

"SU %F IPHFSCFSPFQTSFDIUFS CFWFTUJHU EF VJUTQSBBL WBO EF SFDIUCBOL IFU[JK NFU PWFSOFNJOH IFU[JK NFU WFSCFUFSJOH WBO EF HSPOEFO PG EPFU NFU HFIFMF PG HFEFFMUFMJKLF WFSOJFUJHJOH WBO EF VJUTQSBBL IFUHFFO EF SFDIUCBOL [PV CFIPSFO UF EPFO *OEJFO EF VJUTQSBBL WBO EF IPHFSCFSPFQTSFDIUFS FSUPF TUSFLU EBU IFU CFTUVVSTPSHBBO FFO OJFVX CFTMVJU OFFNU LBO EF VJUTQSBBL UFWFOT JOIPVEFO EBU CFSPFQ UFHFO EBU CFTMVJU TMFDIUT LBO XPSEFO JOHFTUFME CJK EF IPHFSCFSPFQTSFDIUFS "SU *OEJFO EF IPHFSCFSPFQTSFDIUFS EF VJUTQSBBL WBO EF SFDIUCBOL HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL WFSOJFUJHU IPVEU EF VJUTQSBBL UFWFOT JO EBU IFU CFTUVVSTPSHBBO BBO EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQTDISJGU IFU EPPS IFN CFUBBMEF HSJGGJFSFDIU WFSHPFEU UFO[JK EF IPHFSCFSPFQTSFDIUFS CFQBBMU EBU IFU HSJGGJFSFDIU EPPS EF HSJGGJFS BBO EF JOEJFOFS XPSEU UFSVHCFUBBME *O BOEFSF HFWBMMFO LBO EF VJUTQSBBL JOIPVEFO EBU IFU CFTUVVSTPSHBBO PG EF HSJGGJFS IFU CF UBBMEF HSJGGJFSFDIU HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL WFSHPFEU "SU %F IPHFSCFSPFQTSFDIUFS XJKTU EF [BBL UFSVH OBBS EF SFDIUCBOL EJF EF[F JO FFSTUF BBOMFH IFFGU CFIBOEFME JOEJFO B EF SFDIUCBOL IBBS POCFWPFHEIFJE PG EF OJFU POUWBOLFMJKLIFJE WBO IFU CFSPFQ IFFGU VJUHF TQSPLFO FO EF IPHFSCFSPFQTSFDIUFS EF[F VJUTQSBBL WFSOJFUJHU NFU CFWPFHEWFSLMBSJOH WBO EF SFDIUCBOL POEFSTDIFJEFOMJKL POUWBOLFMJKLWFSLMBSJOH WBO IFU CFSPFQ PG C EF IPHFSCFSPFQTSFDIUFS PN BOEFSF SFEFOFO WBO PPSEFFM JT EBU EF [BBL PQOJFVX EPPS EF SFDIUCBOL NPFU XPSEFO CFIBOEFME %F HSJGGJFS [FOEU EF HFEJOHTUVLLFO FO FFO BGTDISJGU WBO EF VJUTQSBBL [P TQPFEJH NPHFMJKL BBO EF HSJGGJFS WBO EF SFDIUCBOL

77

4EV 6JUHFWFST


1 art. 9:3

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU *O EF HFWBMMFO CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE POEFSEFFM B LBO EF IPHFSCFSPFQTSFDIUFS EF [BBL [POEFS UFSVHXJK[JOH BGEPFO JOEJFO EF[F OBBS [JKO PPSEFFM HFFO OBEFSF CFIBOEFMJOH EPPS EF SFDIUCBOL CFIPFGU

Afdoen door hogerberoeprechter

"SU *OEJFO EF VJUTQSBBL JT HFEBBO EPPS FFO BOEFSF SFDIUCBOL EBO EF CFWPFHEF LBO EF IPHFSCF SPFQTSFDIUFS EF VJUTQSBBL BMT CFWPFHEFMJKL HFEBBO BBONFSLFO

Dekking onbevoegdheid

"SU *O HFWBM WBO JOUSFLLJOH WBO IFU IPHFS CFSPFQ EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO LBO IFU CFTUVVSTPSHBBO PQ WFS[PFL WBO FFO QBSUJK CJK BG[POEFSMJKLF VJUTQSBBL NFU PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM JO EF LPTUFO XPSEFO WFSPPSEFFME *OEJFO IFU IPHFS CFSPFQ NPOEFMJOH XPSEU JOHFUSPLLFO XPSEU IFU WFS[PFL EPPS EF QBSUJK EJF EBBSCJK BBOXF[JH JT NPOEFMJOH HFEBBO UFHFMJKL NFU EF JOUSFLLJOH WBO IFU IPHFS CFSPFQ *OEJFO BBO EJU WFSFJTUF OJFU JT WPMEBBO JT IFU WFS[PFL OJFU POUWBOLFMJKL *OEJFO IFU IPHFS CFSPFQ TDISJGUFMJKL XPSEU JOHFUSPLLFO XPSEU IFU WFS[PFL TDISJGUFMJKL HFEBBO *O EBU HFWBM [JKO EF BSUJLFMFO UPU FO NFU FO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "SUJLFM B UXFFEF FO EFSEF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH

Proceskostenvergoeding

5JUFM )FS[JFOJOH "SU %F CFTUVVSTSFDIUFS LBO PQ WFS[PFL WBO FFO QBSUJK FFO POIFSSPFQFMJKL HFXPSEFO VJUTQSBBL IFS[JFO PQ HSPOE WBO GFJUFO PG PNTUBOEJHIFEFO EJF B IFCCFO QMBBUTHFWPOEFO WØØS EF VJUTQSBBL C CJK EF JOEJFOFS WBO IFU WFS[PFLTDISJGU WØØS EF VJUTQSBBL OJFU CFLFOE XBSFO FO SFEFMJKLFSXJKT OJFU CFLFOE LPOEFO [JKO FO D XBSFO [JK CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS FFSEFS CFLFOE HFXFFTU UPU FFO BOEFSF VJUTQSBBL [PVEFO IFCCFO LVOOFO MFJEFO )PPGETUVL UJUFM NFU VJU[POEFSJOH WBO BGEFMJOH FO BSUJLFM UJUFM NFU VJU [POEFSJOH WBO BSUJLFM UXFFEF MJE UJUFM FO UJUFM NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM [JKO WPPS [PWFS OPEJH WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH )FU HSJGGJFSFDIU JT HFMJKL BBO IFU HSJGGJFSFDIU EBU UFO UJKEF WBO EF JOEJFOJOH WBO IFU WFS[PFL WFSTDIVMEJHE [PV [JKO HFXFFTU WPPS IFU CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ EBU IFFGU HFMFJE UPU EF VJUTQSBBL XBBSWBO IFS[JFOJOH XPSEU HFWSBBHE *OEJFO EF VJUTQSBBL XPSEU IFS[JFO CFUBBMU EF HSJGGJFS IFU HSJGGJFSFDIU UFSVH

Herziening onherroepelijke uitspraak

)PPGETUVL ,MBDIUCFIBOEFMJOH 5JUFM ,MBDIUCFIBOEFMJOH EPPS FFO CFTUVVSTPSHBBO "GEFMJOH "MHFNFOF CFQBMJOHFO "SU &FO JFEFS IFFGU IFU SFDIU PN PWFS EF XJK[F XBBSPQ FFO CFTUVVSTPSHBBO [JDI JO FFO CFQBBMEF BBOHFMFHFOIFJE KFHFOT IFN PG FFO BOEFS IFFGU HFESBHFO FFO LMBDIU JO UF EJFOFO CJK EBU CFTUVVST PSHBBO &FO HFESBHJOH WBO FFO QFSTPPO XFSL[BBN POEFS EF WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE WBO FFO CFTUVVST PSHBBO XPSEU BBOHFNFSLU BMT FFO HFESBHJOH WBO EBU CFTUVVSTPSHBBO "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO ESBBHU [PSH WPPS FFO CFIPPSMJKLF CFIBOEFMJOH WBO NPOEFMJOHF FO TDISJGUFMJKLF LMBDIUFO PWFS [JKO HFESBHJOHFO FO PWFS HFESBHJOHFO WBO CFTUVVSTPSHBOFO EJF POEFS [JKO WFSBOU XPPSEFMJKLIFJE XFSL[BBN [JKO "SU 5FHFO FFO CFTMVJU JO[BLF EF CFIBOEFMJOH WBO FFO LMBDIU PWFS FFO HFESBHJOH WBO FFO CFTUVVST PSHBBO LBO HFFO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME

78 4EV 6JUHFWFST

Begripsbepaling klacht

Zorgvuldige behandeling

Geen beroepsmogelijkheid


1 art. 9:4

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "GEFMJOH %F CFIBOEFMJOH WBO LMBBHTDISJGUFO

Formele vereisten

Tegemoetkoming klacht

Ontvangstbevestiging

Behandeling door een ander

Exoneratie

Overeenkomstige toepassing

Stukken naar beklaagde

Hoor en wederhoor

"SU *OEJFO FFO TDISJGUFMJKLF LMBDIU CFUSFLLJOH IFFGU PQ FFO HFESBHJOH KFHFOT EF LMBHFS FO WPMEPFU BBO EF WFSFJTUFO WBO IFU UXFFEF MJE [JKO EF BSUJLFMFO UPU FO NFU WBO UPFQBTTJOH )FU LMBBHTDISJGU XPSEU POEFSUFLFOE FO CFWBU UFO NJOTUF B EF OBBN FO IFU BESFT WBO EF JOEJFOFS C EF EBHUFLFOJOH D FFO PNTDISJKWJOH WBO EF HFESBHJOH XBBSUFHFO EF LMBDIU JT HFSJDIU "SUJLFM EFSEF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH ;JF PPL BSU 8FU 30

"SU ;PESB IFU CFTUVVSTPSHBBO OBBS UFWSFEFOIFJE WBO EF LMBHFS BBO EJFOT LMBDIU UFHFNPFU JT HFLPNFO WFSWBMU EF WFSQMJDIUJOH UPU IFU WFSEFS UPFQBTTFO WBO EF[F UJUFM "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO CFWFTUJHU EF POUWBOHTU WBO IFU LMBBHTDISJGU TDISJGUFMJKL "SU %F CFIBOEFMJOH WBO EF LMBDIU HFTDIJFEU EPPS FFO QFSTPPO EJF OJFU CJK EF HFESBHJOH XBBSPQ EF LMBDIU CFUSFLLJOH IFFGU CFUSPLLFO JT HFXFFTU )FU FFSTUF MJE JT OJFU WBO UPFQBTTJOH JOEJFO EF LMBDIU CFUSFLLJOH IFFGU PQ FFO HFESBHJOH WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO [FMG EBO XFM EF WPPS[JUUFS PG FFO MJE FSWBO ;JF PPL BSU "XC

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO JT OJFU WFSQMJDIU EF LMBDIU UF CFIBOEFMFO JOEJFO [JK CFUSFLLJOH IFFGU PQ FFO HFESBHJOH B XBBSPWFS SFFET FFSEFS FFO LMBDIU JT JOHFEJFOE EJF NFU JOBDIUOFNJOH WBO EF BSUJLFMFO FO WPMHFOEF JT CFIBOEFME C EJF MBOHFS EBO FFO KBBS WPPS JOEJFOJOH WBO EF LMBDIU IFFGU QMBBUTHFWPOEFO D XBBSUFHFO EPPS EF LMBHFS CF[XBBS HFNBBLU IBE LVOOFO XPSEFO E XBBSUFHFO EPPS EF LMBHFS CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME UFO[JK EJF HFESBHJOH CFTUBBU VJU IFU OJFU UJKEJH OFNFO WBO FFO CFTMVJU PG CFSPFQ LPO XPSEFO JOHFTUFME F EJF EPPS IFU JOTUFMMFO WBO FFO QSPDFEVSF BBO IFU PPSEFFM WBO FFO BOEFSF SFDIUFSMJKLF JOTUBOUJF EBO FFO CFTUVVSTSFDIUFS POEFSXPSQFO JT EBO XFM POEFSXPSQFO JT HFXFFTU PG G [PMBOH UFS[BLF EBBSWBO FFO PQTQPSJOHTPOEFS[PFL PQ CFWFM WBO EF PGGJDJFS WBO KVTUJUJF PG FFO WFSWPMHJOH HBBOEF JT EBO XFM JOEJFO EF HFESBHJOH EFFM VJUNBBLU WBO EF PQTQPSJOH PG WFSWPMHJOH WBO FFO TUSBGCBBS GFJU FO UFS[BLF WBO EBU GFJU FFO PQTQPSJOHTPOEFS[PFL PQ CFWFM WBO EF PGGJDJFS WBO KVTUJUJF PG FFO WFSWPMHJOH HBBOEF JT )FU CFTUVVSTPSHBBO JT OJFU WFSQMJDIU EF LMBDIU UF CFIBOEFMFO JOEJFO IFU CFMBOH WBO EF LMBHFS EBO XFM IFU HFXJDIU WBO EF HFESBHJOH LFOOFMJKL POWPMEPFOEF JT 7BO IFU OJFU JO CFIBOEFMJOH OFNFO WBO EF LMBDIU XPSEU EF LMBHFS [P TQPFEJH NPHFMJKL EPDI VJUFSMJKL CJOOFO WJFS XFLFO OB POUWBOHTU WBO IFU LMBBHTDISJGU TDISJGUFMJKL JO LFOOJT HFTUFME "S UJLFM UXFFEF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH ;JF PPL BSUU "XC

"SU "BO EFHFOF PQ XJFOT HFESBHJOH EF LMBDIU CFUSFLLJOH IFFGU XPSEU FFO BGTDISJGU WBO IFU LMBBH TDISJGU BMTNFEF WBO EF EBBSCJK NFFHF[POEFO TUVLLFO UPFHF[POEFO "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO TUFMU EF LMBHFS FO EFHFOF PQ XJFOT HFESBHJOH EF LMBDIU CFUSFLLJOH IFFGU JO EF HFMFHFOIFJE UF XPSEFO HFIPPSE 7BO IFU IPSFO WBO EF LMBHFS LBO XPSEFO BGHF[JFO JOEJFO B EF LMBDIU LFOOFMJKL POHFHSPOE JT C EF LMBHFS IFFGU WFSLMBBSE HFFO HFCSVJL UF XJMMFO NBLFO WBO IFU SFDIU UF XPSEFO HFIPPSE PG D EF LMBHFS OJFU CJOOFO FFO EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO HFTUFMEF SFEFMJKLF UFSNJKO WFSLMBBSU EBU IJK HFCSVJL XJM NBLFO WBO IFU SFDIU UF XPSEFO HFIPPSE 7BO IFU IPSFO XPSEU FFO WFSTMBH HFNBBLU ;JF PPL BSUU "XC

79

4EV 6JUHFWFST


1 art. 9:18

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO IBOEFMU EF LMBDIU BG CJOOFO [FT XFLFO PG o JOEJFO BGEFMJOH WBO UPFQBTTJOH JT o CJOOFO UJFO XFLFO OB POUWBOHTU WBO IFU LMBBHTDISJGU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO EF BGIBOEFMJOH WPPS UFO IPPHTUF WJFS XFLFO WFSEBHFO 7BO EF WFSEBHJOH XPSEU TDISJGUFMJKL NFEFEFMJOH HFEBBO BBO EF LMBHFS FO BBO EFHFOF PQ XJFOT HFESBHJOH EF LMBDIU CFUSFLLJOH IFFGU ;JF PPL BSUU "XC

7FSEFS VJUTUFM JT NPHFMJKL WPPS [PWFS EF LMBHFS EBBSNFF TDISJGUFMJKL JOTUFNU "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO TUFMU EF LMBHFS TDISJGUFMJKL FO HFNPUJWFFSE JO LFOOJT WBO EF CFWJOEJOHFO WBO IFU POEFS[PFL OBBS EF LMBDIU [JKO PPSEFFM EBBSPWFS BMTNFEF WBO EF FWFOUVFMF DPODMVTJFT EJF IFU EBBSBBO WFSCJOEU #JK EF LFOOJTHFWJOH XPSEU WFSNFME CJK XFMLF PNCVETNBO FO CJOOFO XFMLF UFSNJKO EF LMBHFS WFSWPMHFOT FFO WFS[PFLTDISJGU LBO JOEJFOFO "SU B )FU CFTUVVSTPSHBBO ESBBHU [PSH WPPS SFHJTUSBUJF WBO EF CJK IFN JOHFEJFOEF TDISJGUFMJKLF LMBDIUFO %F HFSFHJTUSFFSEF LMBDIUFO XPSEFO KBBSMJKLT HFQVCMJDFFSE

Termijnstelling

Motivering

Registratie

"GEFMJOH "BOWVMMFOEF CFQBMJOHFO WPPS FFO LMBDIUBEWJFTQSPDFEVSF "SU %F JO EF[F BGEFMJOH HFSFHFMEF QSPDFEVSF WPPS EF CFIBOEFMJOH WBO LMBDIUFO XPSEU JO BBOWVMMJOH PQ BGEFMJOH HFWPMHE JOEJFO EBU CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK CFTMVJU WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO JT CFQBBME "SU #JK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK CFTMVJU WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO XPSEU FFO QFSTPPO PG DPNNJTTJF CFMBTU NFU EF CFIBOEFMJOH WBO FO EF BEWJTFSJOH PWFS LMBDIUFO )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO EF QFSTPPO PG DPNNJTTJF TMFDIUT JO IFU BMHFNFFO JOTUSVDUJFT HFWFO "SU #JK IFU CFSJDIU WBO POUWBOHTU CFEPFME JO BSUJLFM XPSEU WFSNFME EBU FFO QFSTPPO PG DPNNJTTJF PWFS EF LMBDIU [BM BEWJTFSFO )FU IPSFO HFTDIJFEU EPPS EF JO BSUJLFM CFEPFMEF QFSTPPO PG DPNNJTTJF *OEJFO FFO DPNNJTTJF JT JOHFTUFME LBO EF[F IFU IPSFO PQESBHFO BBO EF WPPS[JUUFS PG FFO MJE WBO EF DPN NJTTJF %F QFSTPPO PG DPNNJTTJF CFTMJTU PWFS EF UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM UXFFEF MJE %F QFSTPPO PG DPNNJTTJF [FOEU FFO SBQQPSU WBO CFWJOEJOHFO WFSHF[FME WBO IFU BEWJFT FO FWFOUVFMF BBOCFWFMJOHFO BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO )FU SBQQPSU CFWBU IFU WFSTMBH WBO IFU IPSFO "SU *OEJFO EF DPODMVTJFT WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO BGXJKLFO WBO IFU BEWJFT XPSEU JO EF DPODMVTJFT EF SFEFO WPPS EJF BGXJKLJOH WFSNFME FO XPSEU IFU BEWJFT NFFHF[POEFO NFU EF LFOOJTHFWJOH CFEPFME JO BSUJLFM ;JF PPL BSU "XC

Aanvullende klachtbehandeling

Commissie

Bevoegdheden klachtbehandelende instantie

Conclusie wijkt af van advies

5JUFM ,MBDIUCFIBOEFMJOH EPPS FFO PNCVETNBO "GEFMJOH "MHFNFOF CFQBMJOHFO "SU 0OEFS PNCVETNBO XPSEU WFSTUBBO B EF /BUJPOBMF PNCVETNBO PG C FFO PNCVETNBO PG PNCVETDPNNJTTJF JOHFTUFME LSBDIUFOT EF (FNFFOUFXFU EF 1SPWJODJFXFU EF 8BUFSTDIBQTXFU PG EF 8FU HFNFFOTDIBQQFMJKLF SFHFMJOHFO "SU &FO JFEFS IFFGU IFU SFDIU EF PNCVETNBO TDISJGUFMJKL UF WFS[PFLFO FFO POEFS[PFL JO UF TUFMMFO OBBS EF XJK[F XBBSPQ FFO CFTUVVSTPSHBBO [JDI JO FFO CFQBBMEF BBOHFMFHFOIFJE KFHFOT IFN PG FFO BOEFS IFFGU HFESBHFO 80 4EV 6JUHFWFST

Definitie Ombudsman

Afbakening taken


1 art. 9:19

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU *OEJFO IFU WFS[PFLTDISJGU CJK FFO POCFWPFHEF PNCVETNBO XPSEU JOHFEJFOE XPSEU IFU OBEBU EBBSPQ EF EBUVN WBO POUWBOHTU JT BBOHFUFLFOE [P TQPFEJH NPHFMJKL EPPSHF[POEFO BBO EF CF WPFHEF PNCVETNBO POEFS HFMJKLUJKEJHF NFEFEFMJOH IJFSWBO BBO EF WFS[PFLFS %F PNCVETNBO JT WFSQMJDIU BBO FFO WFS[PFL BMT CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE HFWPMH UF HFWFO UFO[JK BSUJLFM PG WBO UPFQBTTJOH JT

Doorzending

Eerst klachtenprocedure bij bestuursorgaan

Overeenkomstige toepassing

"SU *OEJFO OBBS IFU PPSEFFM WBO EF PNCVETNBO UFO BBO[JFO WBO EF JO IFU WFS[PFLTDISJGU CFEPFMEF HFESBHJOH WPPS EF WFS[PFLFS EF NPHFMJKLIFJE WBO CF[XBBS CFSPFQ PG CFLMBH PQFOTUBBU XJKTU IJK EF WFS[PFLFS [P TQPFEJH NPHFMJKL PQ EF[F NPHFMJKLIFJE FO ESBBHU IJK IFU WFS[PFLTDISJGU OBEBU EBBSPQ EF EBUVN WBO POUWBOHTU JT BBOHFUFLFOE BBO EF CFWPFHEF JOTUBOUJF PWFS UFO[JK EF WFS[PFLFS LFOCBBS IFFGU HFNBBLU EBU IFU WFS[PFLTDISJGU BBO IFN NPFU XPSEFO UFSVHHF[POEFO "SUJLFM EFSEF MJE JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH "SU "MWPSFOT IFU WFS[PFL BBO FFO PNCVETNBO UF EPFO EJFOU EF WFS[PFLFS PWFS EF HFESBHJOH FFO LMBDIU JO CJK IFU CFUSPLLFO CFTUVVSTPSHBBO UFO[JK EJU SFEFMJKLFSXJKT OJFU WBO IFN LBO XPSEFO HFWFSHE )FU FFSTUF MJE HFMEU OJFU JOEJFO IFU WFS[PFL CFUSFLLJOH IFFGU PQ EF XJK[F WBO LMBDIUCFIBOEFMJOH EPPS IFU CFUSPLLFO CFTUVVSTPSHBBO "SU 0Q IFU WFSLFFS NFU EF PNCVETNBO JT IPPGETUVL WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH NFU VJU [POEFSJOH WBO BSUJLFM FFSTUF MJE "GEFMJOH #FWPFHEIFJE

Onbevoegdheid ombudsman

Niet instellen/voortzetten onderzoek

"SU %F PNCVETNBO JT OJFU CFWPFHE FFO POEFS[PFL JO UF TUFMMFO PG WPPSU UF [FUUFO JOEJFO IFU WFS[PFL CFUSFLLJOH IFFGU PQ B FFO BBOHFMFHFOIFJE EJF CFIPPSU UPU IFU BMHFNFFO SFHFSJOHTCFMFJE EBBSPOEFS CFHSFQFO IFU BMHFNFFO CFMFJE UFS IBOEIBWJOH WBO EF SFDIUTPSEF PG UPU IFU BMHFNFFO CFMFJE WBO IFU CFUSPLLFO CFTUVVSTPSHBBO C FFO BMHFNFFO WFSCJOEFOE WPPSTDISJGU D FFO HFESBHJOH XBBSUFHFO CFLMBH LBO XPSEFO HFEBBO PG CFSPFQ LBO XPSEFO JOHFTUFME UFO[JK EJF HFESBHJOH CFTUBBU VJU IFU OJFU UJKEJH OFNFO WBO FFO CFTMVJU PG XBBSUFHFO FFO CFLMBH PG CF SPFQTQSPDFEVSF BBOIBOHJH JT E FFO HFESBHJOH UFO BBO[JFO XBBSWBO EPPS FFO CFTUVVSTSFDIUFS VJUTQSBBL JT HFEBBO F FFO HFESBHJOH UFO BBO[JFO XBBSWBO FFO QSPDFEVSF CJK FFO BOEFSF SFDIUFSMJKLF JOTUBOUJF EBO FFO CFTUVVSTSFDIUFS BBOIBOHJH JT EBO XFM CFSPFQ PQFOTUBBU UFHFO FFO VJUTQSBBL EJF JO FFO [P EBOJHF QSPDFEVSF JT HFEBBO G FFO HFESBHJOH XBBSPQ EF SFDIUFSMJKLF NBDIU UPF[JFU "SU %F PNCVETNBO JT OJFU WFSQMJDIU FFO POEFS[PFL JO UF TUFMMFO PG WPPSU UF [FUUFO JOEJFO B IFU WFS[PFLTDISJGU OJFU WPMEPFU BBO EF WFSFJTUFO CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF FO UXFFEF MJE C IFU WFS[PFL LFOOFMJKL POHFHSPOE JT D IFU CFMBOH WBO EF WFS[PFLFS CJK FFO POEFS[PFL EPPS EF PNCVETNBO EBO XFM IFU HFXJDIU WBO EF HFESBHJOH LFOOFMJKL POWPMEPFOEF JT E EF WFS[PFLFS FFO BOEFS JT EBO EFHFOF KFHFOT XJF EF HFESBHJOH IFFGU QMBBUTHFWPOEFO F IFU WFS[PFL CFUSFLLJOH IFFGU PQ FFO HFESBHJOH XBBSUFHFO CF[XBBS LBO XPSEFO HFNBBLU UFO[JK EJF HFESBHJOH CFTUBBU VJU IFU OJFU UJKEJH OFNFO WBO FFO CFTMVJU PG XBBSUFHFO FFO CF[XBBS QSPDFEVSF BBOIBOHJH JT G IFU WFS[PFL CFUSFLLJOH IFFGU PQ FFO HFESBHJOH XBBSUFHFO EPPS EF WFS[PFLFS CF[XBBS IBE LVOOFO XPSEFO HFNBBLU CFSPFQ IBE LVOOFO XPSEFO JOHFTUFME PG CFLMBH IBE LVOOFO XPSEFO HFEBBO H IFU WFS[PFL CFUSFLLJOH IFFGU PQ FFO HFESBHJOH UFO BBO[JFO XBBSWBO EPPS FFO BOEFSF SFDIUFS MJKLF JOTUBOUJF EBO FFO CFTUVVSTSFDIUFS VJUTQSBBL JT HFEBBO I OJFU JT WPMEBBO BBO IFU WFSFJTUF WBO BSUJLFM FFSTUF MJE J FFO WFS[PFL EF[FMGEF HFESBHJOH CFUSFGGFOEF CJK IFN JO CFIBOEFMJOH JT PG o CFIPVEFOT JOEJFO FFO OJFVX GFJU PG FFO OJFVXF PNTUBOEJHIFJE CFLFOE JT HFXPSEFO FO [VMLT UPU FFO BOEFS PPSEFFM PWFS EF CFEPFMEF HFESBHJOH [PV IFCCFO LVOOFO MFJEFO o EPPS IFN JT BGHFEBBO

81

4EV 6JUHFWFST


1 art. 9:28

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU K UFO BBO[JFO WBO FFO HFESBHJOH WBO IFU CFTUVVSTPSHBBO EJF OBVX TBNFOIBOHU NFU IFU POEFS XFSQ WBO IFU WFS[PFLTDISJGU FFO QSPDFEVSF BBOIBOHJH JT CJK FFO SFDIUFSMJKLF JOTUBOUJF EBO XFM JOHFWPMHF CF[XBBS BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ PG CFLMBH CJK FFO BOEFSF JOTUBOUJF L IFU WFS[PFL CFUSFLLJOH IFFGU PQ FFO HFESBHJOH EJF OBVX TBNFOIBOHU NFU FFO POEFSXFSQ EBU EPPS IFU JOTUFMMFO WBO FFO QSPDFEVSF BBO IFU PPSEFFM WBO FFO BOEFSF SFDIUFSMJKLF JOTUBOUJF EBO FFO CFTUVVSTSFDIUFS POEFSXPSQFO JT M OB UVTTFOLPNTU WBO EF PNCVETNBO OBBS EJFOT PPSEFFM BMTOPH OBBS CFIPSFO BBO EF HSJFWFO WBO EF WFS[PFLFS UFHFNPFU JT HFLPNFO N IFU WFS[PFL EF[FMGEF HFESBHJOH CFUSFGGFOEF JOHFWPMHF FFO XFUUFMJKL HFSFHFMEF LMBDIUWPPS [JFOJOH CJK FFO POBGIBOLFMJKLF LMBDIUJOTUBOUJF OJFU [JKOEF FFO PNCVETNBO JO CFIBOEFMJOH JT PG EBBSEPPS JT BGHFEBBO "SU 7PPSUT JT EF PNCVETNBO OJFU WFSQMJDIU FFO POEFS[PFL JO UF TUFMMFO PG WPPSU UF [FUUFO JOEJFO IFU WFS[PFL XPSEU JOHFEJFOE MBUFS EBO FFO KBBS B OB EF LFOOJTHFWJOH EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO WBO EF CFWJOEJOHFO WBO IFU POEFS[PFL PG C OBEBU EF LMBDIUCFIBOEFMJOH EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO PQ BOEFSF XJK[F JT HFÑJOEJHE EBO XFM JOHFWPMHF XFUUFMJKL WPPSTDISJGU CFÑJOEJHE IBE NPFUFO [JKO *O BGXJKLJOH WBO IFU FFSTUF MJE FJOEJHU EF UFSNJKO FFO KBBS OBEBU EF HFESBHJOH IFFGU QMBBUTHF WPOEFO JOEJFO SFEFMJKLFSXJKT OJFU WBO WFS[PFLFS LBO XPSEFO HFWFSHE EBU IJK FFSTU FFO LMBDIU CJK IFU CFTUVVSTPSHBBO JOEJFOU *T EF HFESBHJOH CJOOFO FFO KBBS OBEBU [JK QMBBUTWPOE BBO IFU PPSEFFM WBO FFO BOEFSF SFDIUFSMJKLF JOTUBOUJF EBO FFO CFTUVVSTSFDIUFS POEFSXPSQFO PG JT EBBSUFHFO CF[XBBS HFNBBLU BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ JOHFTUFME EBO XFM CFLMBH HFEBBO EBO FJOEJHU EF UFSNJKO FFO KBBS OB EF EBUVN XBBSPQ B JO EJF QSPDFEVSF FFO VJUTQSBBL JT HFEBBO XBBSUFHFO HFFO CFSPFQ NFFS PQFOTUBBU PG C EF QSPDFEVSF PQ FFO BOEFSF XJK[F JT HFÑJOEJHE "SU *OEJFO EF PNCVETNBO PQ HSPOE WBO BSUJLFM PG HFFO POEFS[PFL JOTUFMU PG EJU OJFU WPPSU[FU EFFMU IJK EJU POEFS WFSNFMEJOH WBO EF SFEFOFO [P TQPFEJH NPHFMJKL TDISJGUFMJKL BBO EF WFS[PFLFS NFEF *O IFU HFWBM EBU IJK FFO POEFS[PFL OJFU WPPSU[FU EPFU IJK EF JO IFU FFSTUF MJE CFEPFMEF NFEF EFMJOH UFWFOT BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO FO JO WPPSLPNFOE HFWBM BBO EFHFOF PQ XJFOT HFESBHJOH IFU POEFS[PFL CFUSFLLJOH IFFGU "SU 5FO[JK BSUJLFM WBO UPFQBTTJOH JT JT EF PNCVETNBO CFWPFHE VJU FJHFO CFXFHJOH FFO POEFS[PFL JO UF TUFMMFO OBBS EF XJK[F XBBSPQ FFO CFTUVVSTPSHBBO [JDI JO FFO CFQBBMEF BBOHFMFHFOIFJE IFFGU HFESBHFO "SU %F PNCVETNBO CFPPSEFFMU PG IFU CFTUVVSTPSHBBO [JDI JO EF EPPS IFN POEFS[PDIUF BBOHF MFHFOIFJE BM EBO OJFU CFIPPSMJKL IFFGU HFESBHFO *OEJFO UFO BBO[JFO WBO EF HFESBHJOH XBBSPQ IFU POEFS[PFL WBO EF PNCVETNBO CFUSFLLJOH IFFGU EPPS FFO SFDIUFSMJKLF JOTUBOUJF VJUTQSBBL JT HFEBBO OFFNU EF PNCVETNBO EF SFDIUTHSPOEFO JO BDIU XBBSPQ EJF VJUTQSBBL TUFVOU PG NFEF TUFVOU %F PNCVETNBO LBO OBBS BBOMFJEJOH WBO IFU EPPS IFN WFSSJDIUF POEFS[PFL BBO IFU CFTUVVST PSHBBO BBOCFWFMJOHFO EPFO

Termijn waarbinnen klacht in te dienen

Motivering afwijzing verzoek

Onderzoek uit eigen beweging

Beoordeling

"GEFMJOH 1SPDFEVSF "SU )FU WFS[PFLTDISJGU XPSEU POEFSUFLFOE FO CFWBU UFO NJOTUF B EF OBBN FO IFU BESFT WBO EF WFS[PFLFS C EF EBHUFLFOJOH D FFO PNTDISJKWJOH WBO EF HFESBHJOH XBBSUFHFO IFU WFS[PFL JT HFSJDIU FFO BBOEVJEJOH WBO EFHFOF EJF [JDI BMEVT IFFGU HFESBHFO FO FFO BBOEVJEJOH WBO EFHFOF KFHFOT XJF EF HFESBHJOH IFFGU QMBBUTHFWPOEFO JOEJFO EF[F OJFU EF WFS[PFLFS JT E EF HSPOEFO WBO IFU WFS[PFL F EF XJK[F XBBSPQ FFO LMBDIU CJK IFU CFTUVVSTPSHBBO JT JOHFEJFOE FO [P NPHFMJKL EF CFWJOEJOHFO WBO IFU POEFS[PFL OBBS EF LMBDIU EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO [JKO PPSEFFM EBBSPWFS BMTNFEF EF FWFOUVFMF DPODMVTJFT EJF IFU CFTUVVSTPSHBBO IJFSBBO WFSCPOEFO IFFGU *OEJFO IFU WFS[PFLTDISJGU JO FFO WSFFNEF UBBM JT HFTUFME FO FFO WFSUBMJOH WPPS FFO HPFEF CFIBOEFMJOH WBO IFU WFS[PFL OPPE[BLFMJKL JT ESBBHU82 EF WFS[PFLFS [PSH WPPS FFO WFSUBMJOH 4EV 6JUHFWFST

Inhoud verzoekschrift


1 art. 9:29

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU *OEJFO OJFU JT WPMEBBO BBO EF JO EJU BSUJLFM HFTUFMEF WFSFJTUFO PG JOEJFO IFU WFS[PFLTDISJGU HFIFFM PG HFEFFMUFMJKL JT HFXFJHFSE PQ HSPOE WBO BSUJLFM TUFMU EF PNCVETNBO EF WFS[PFLFS JO EF HFMFHFOIFJE IFU WFS[VJN CJOOFO FFO EPPS IFN EBBSUPF HFTUFMEF UFSNJKO UF IFSTUFMMFO

Uitsluiting betrokken persoon

Toelichting standpunten

Getuigen

Deskundigen/tolken

Vergoeding getuigen/deskundigen/tolken

"SU "BO EF CFIBOEFMJOH WBO IFU WFS[PFL XPSEU OJFU NFFHFXFSLU EPPS FFO QFSTPPO EJF CFUSPLLFO JT HFXFFTU CJK EF HFESBHJOH XBBSPQ IFU WFS[PFL CFUSFLLJOH IFFGU "SU %F PNCVETNBO TUFMU IFU CFTUVVSTPSHBBO EFHFOF PQ XJFOT HFESBHJOH IFU WFS[PFL CFUSFLLJOH IFFGU FO EF WFS[PFLFS JO EF HFMFHFOIFJE IVO TUBOEQVOU UPF UF MJDIUFO %F PNCVETNBO CFTMJTU PG EF UPFMJDIUJOH TDISJGUFMJKL PG NPOEFMJOH FO BM EBO OJFU JO FMLBBST UFHFOXPPSEJHIFJE XPSEU HFHFWFO "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO POEFS [JKO WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE XFSL[BNF QFSTPOFO o PPL OB IFU CF ÑJOEJHFO WBO EF XFSL[BBNIFEFO o HFUVJHFO BMTNFEF EF WFS[PFLFS WFSTUSFLLFO EF PNCVETNBO EF CFOPEJHEF JOMJDIUJOHFO FO WFSTDIJKOFO PQ FFO EBBSUPF TUSFLLFOEF VJUOPEJHJOH WPPS IFN (FMJKLF WFSQMJDIUJOHFO SVTUFO PQ JFEFS DPMMFHF NFU EJFO WFSTUBOEF EBU IFU DPMMFHF CFQBBMU XJF WBO [JKO MFEFO BBO EF WFSQMJDIUJOHFO [BM WPMEPFO UFO[JK EF PNCVETNBO ÏÏO PG NFFS CFQBBMEF MFEFO BBOXJKTU %F PNCVETNBO LBO CFUSPLLFOFO EJF [JKO PQHFSPFQFO HFMBTUFO PN JO QFSTPPO UF WFSTDIJKOFO *OMJDIUJOHFO EJF CFUSFLLJOH IFCCFO PQ IFU CFMFJE HFWPFSE POEFS EF WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE WBO FFO NJOJTUFS PG FFO BOEFS CFTUVVSTPSHBBO LBO EF PNCVETNBO CJK EF EBBSCJK CFUSPLLFO QFSTPOFO FO DPMMFHFT TMFDIUT JOXJOOFO EPPS UVTTFOLPNTU WBO EF NJOJTUFS POEFSTDIFJEFOMJKL EBU CFTUVVSTPSHBBO )FU PSHBBO EPPS UVTTFOLPNTU XBBSWBO EF JOMJDIUJOHFO XPSEFO JOHFXPOOFO LBO [JDI CJK IFU IPSFO WBO EF BNCUFOBSFO EPFO WFSUFHFOXPPSEJHFO #JOOFO FFO EPPS EF PNCVETNBO UF CFQBMFO UFSNJKO XPSEFO UFO CFIPFWF WBO FFO POEFS[PFL EF POEFS IFU CFTUVVSTPSHBBO EFHFOF PQ XJFOT HFESBHJOH IFU WFS[PFL CFUSFLLJOH IFFGU FO CJK BOEFSFO CFSVTUFOEF TUVLLFO BBO IFN PWFSHFMFHE OBEBU IJK IJFSPN TDISJGUFMJKL IFFGU WFS[PDIU %F JOHFWPMHF IFU FFSTUF MJE PQHFSPFQFO QFSTPOFO POEFSTDIFJEFOMJKL EFHFOFO EJF JOHFWPMHF IFU EFSEF MJE WFSQMJDIU [JKO TUVLLFO PWFS UF MFHHFO LVOOFO JOEJFO EBBSWPPS HFXJDIUJHF SFEFOFO [JKO IFU HFWFO WBO JOMJDIUJOHFO POEFSTDIFJEFOMJKL IFU PWFSMFHHFO WBO TUVLLFO XFJHFSFO PG EF PNCVETNBO NFEFEFMFO EBU VJUTMVJUFOE IJK LFOOJT [BM NPHFO OFNFO WBO EF JOMJDIUJOHFO POEFS TDIFJEFOMJKL EF TUVLLFO %F PNCVETNBO CFTMJTU PG EF JO IFU WJFSEF MJE CFEPFMEF XFJHFSJOH POEFSTDIFJEFOMJKL EF CF QFSLJOH WBO EF LFOOJTOFNJOH HFSFDIUWBBSEJHE JT *OEJFO EF PNCVETNBO IFFGU CFTMJTU EBU EF XFJHFSJOH HFSFDIUWBBSEJHE JT WFSWBMU EF WFSQMJDI UJOH "SU %F PNCVETNBO LBO UFO EJFOTUF WBO IFU POEFS[PFL EFTLVOEJHFO XFSL[BBNIFEFO PQESBHFO )JK LBO WPPSUT JO IFU CFMBOH WBO IFU POEFS[PFL EFTLVOEJHFO FO UPMLFO PQSPFQFO %PPS EF PNCVETNBO PQHFSPFQFO EFTLVOEJHFO PG UPMLFO WFSTDIJKOFO WPPS IFN FO WFSMFOFO POQBSUJKEJH FO OBBS CFTUF XFUFO IVO EJFOTUFO BMT [PEBOJH 0Q EFTLVOEJHFO UFWFOT BNCUFOBSFO JT BSUJLFM UXFFEF UPU FO NFU [FTEF MJE WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH %F PNCVETNBO LBO CFQBMFO EBU HFUVJHFO OJFU [VMMFO XPSEFO HFIPPSE FO UPMLFO OJFU UPU EF VJUPFGFOJOH WBO IVO UBBL [VMMFO XPSEFO UPFHFMBUFO EBO OB IFU BGMFHHFO WBO EF FFE PG EF CFMPGUF (FUVJHFO MFHHFO JO EBU HFWBM EF FFE PG EF CFMPGUF BG EBU [JK EF HFIFMF XBBSIFJE FO OJFUT EBO EF XBBSIFJE [VMMFO [FHHFO FO UPMLFO EBU [JK IVO QMJDIUFO BMT UPML NFU OBVXHF[FUIFJE [VMMFO WFSWVM MFO "SU "BO EF EPPS EF PNCVETNBO PQHFSPFQFO WFS[PFLFST HFUVJHFO EFTLVOEJHFO FO UPMLFO XPSEU FFO WFSHPFEJOH UPFHFLFOE %F[F WFSHPFEJOH WJOEU QMBBUT UFO MBTUF WBO EF SFDIUTQFSTPPO XBBSUPF IFU CFTUVVSTPSHBBO CFIPPSU PQ XJFOT HFESBHJOH IFU WFS[PFL CFUSFLLJOH IFFGU JOEJFO IFU FFO HFNFFOUF QSPWJODJF XBUFSTDIBQ PG HFNFFOTDIBQQFMJKLF SFHFMJOH CFUSFGU *O PWFSJHF HFWBMMFO WJOEU EF WFSHPFEJOH QMBBUT UFO MBTUF WBO IFU 3JKL )FU CJK FO LSBDIUFOT EF 8FU UBSJFWFO JO TUSBG [BLFO CFQBBMEF JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH %F JO IFU FFSTUF MJE CFEPFMEF QFSTPOFO EJF JO PQFOCBSF EJFOTU [JKO POUWBOHFO HFFO WFSHPFEJOH JOEJFO [JK [JKO PQHFSPFQFO JO WFSCBOE NFU IVO UBBL BMT [PEBOJH

83

4EV 6JUHFWFST


1 art. 10:3

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU %F PNCVETNBO LBO FFO POEFS[PFL UFS QMBBUTF JOTUFMMFO )JK IFFGU EBBSCJK UPFHBOH UPU FMLF QMBBUT NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO XPOJOH [POEFS UPFTUFNNJOH WBO EF CFXPOFS WPPS [PWFS EBU SFEFMJKLFSXJKT WPPS EF WFSWVMMJOH WBO [JKO UBBL OPEJH JT #FTUVVSTPSHBOFO WFSMFOFO EF NFEFXFSLJOH EJF JO IFU CFMBOH WBO IFU POEFS[PFL CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE JT WFSFJTU 7BO IFU POEFS[PFL XPSEU FFO QSPDFT WFSCBBM HFNBBLU "SU %F PNCVETNBO EFFMU BMWPSFOT IFU POEFS[PFL UF CFÑJOEJHFO [JKO CFWJOEJOHFO TDISJGUFMJKL NFF BBO B IFU CFUSPLLFO CFTUVVSTPSHBBO C EFHFOF PQ XJFOT HFESBHJOH IFU WFS[PFL CFUSFLLJOH IFFGU D EF WFS[PFLFS %F PNCVETNBO HFFGU IVO EF HFMFHFOIFJE [JDI CJOOFO FFO EPPS IFN UF TUFMMFO UFSNJKO PN USFOU EF CFWJOEJOHFO UF VJUFO "SU 8BOOFFS FFO POEFS[PFL JT BGHFTMPUFO TUFMU EF PNCVETNBO FFO SBQQPSU PQ XBBSJO IJK [JKO CFWJOEJOHFO FO [JKO PPSEFFM XFFSHFFGU )JK OFFNU EBBSCJK BSUJLFM WBO EF 8FU PQFOCBBSIFJE WBO CFTUVVS JO BDIU *OEJFO OBBS IFU PPSEFFM WBO EF PNCVETNBO EF HFESBHJOH OJFU CFIPPSMJKL JT WFSNFMEU IJK JO IFU SBQQPSU XFML WFSFJTUF WBO CFIPPSMJKLIFJE HFTDIPOEFO JT %F PNCVETNBO [FOEU [JKO SBQQPSU BBO IFU CFUSPLLFO CFTUVVSTPSHBBO BMTNFEF BBO EF WFS [PFLFS FO BBO EFHFOF PQ XJFOT HFESBHJOH IFU WFS[PFL CFUSFLLJOH IFFGU *OEJFO EF PNCVETNBO BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO FFO BBOCFWFMJOH EPFU BMT CFEPFME JO BSUJLFM EFSEF MJE EFFMU IFU CFTUVVSTPSHBBO CJOOFO FFO SFEFMJKLF UFSNJKO BBO EF PNCVETNBO NFF PQ XFMLF XJK[F BBO EF BBOCFWFMJOH HFWPMH [BM XPSEFO HFHFWFO *OEJFO IFU CFTUVVSTPSHBBO PWFSXFFHU EF BBOCFWFMJOH OJFU PQ UF WPMHFO EFFMU IFU EBU NFU SFEFOFO PNLMFFE BBO EF PNCVET NBO NFF %F PNCVETNBO HFFGU BBO FFO JFEFS EJF EBBSPN WFS[PFLU BGTDISJGU PG VJUUSFLTFM WBO FFO SBQQPSU BMT CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE .FU CFUSFLLJOH UPU EF EBBSWPPS JO SFLFOJOH UF CSFOHFO WFSHPFEJOHFO FO NFU CFUSFLLJOH UPU LPTUFMP[F WFSTUSFLLJOH JT IFU CFQBBMEF CJK FO LSBDIUFOT EF 8FU HSJGGJFSFDIUFO CVSHFSMJKLF [BLFO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH 5FWFOT MFHU IJK FFO [PEBOJH SBQQPSU UFS JO[BHF PQ FFO EPPS IFN BBO UF XJK[FO QMBBUT

Onderzoek ter plaatse

Bevindingen

Rapport

)PPGETUVL #FQBMJOHFO PWFS CFTUVVSTPSHBOFO 5JUFM .BOEBBU EFMFHBUJF FO BUUSJCVUJF "GEFMJOH .BOEBBU "SU 0OEFS NBOEBBU XPSEU WFSTUBBO EF CFWPFHEIFJE PN JO OBBN WBO FFO CFTUVVSTPSHBBO CFTMVJUFO UF OFNFO

Mandaat, definitie

"SU &FO EPPS EF HFNBOEBUFFSEF CJOOFO EF HSFO[FO WBO [JKO CFWPFHEIFJE HFOPNFO CFTMVJU HFMEU BMT FFO CFTMVJU WBO EF NBOEBBUHFWFS

Toerekening

"SU &FO CFTUVVSTPSHBBO LBO NBOEBBU WFSMFOFO UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME PG EF BBSE WBO EF CFWPFHEIFJE [JDI UFHFO EF NBOEBBUWFSMFOJOH WFS[FU .BOEBBU XPSEU JO JFEFS HFWBM OJFU WFSMFFOE JOEJFO IFU CFUSFGU FFO CFWPFHEIFJE B UPU IFU WBTUTUFMMFO WBO BMHFNFFO WFSCJOEFOEF WPPSTDISJGUFO UFO[JK CJK EF WFSMFOJOH WBO EJF CFWPFHEIFJE JO NBOEBBUWFSMFOJOH JT WPPS[JFO C UPU IFU OFNFO WBO FFO CFTMVJU UFO BBO[JFO XBBSWBO JT CFQBBME EBU IFU NFU WFSTUFSLUF NFFS EFSIFJE NPFU XPSEFO HFOPNFO PG XBBSWBO EF BBSE WBO EF WPPSHFTDISFWFO CFTMVJUWPSNJOHTQSP DFEVSF [JDI BOEFST[JOT UFHFO EF NBOEBBUWFSMFOJOH WFS[FU D UPU IFU WFSOJFUJHFO WBO PG UPU IFU POUIPVEFO WBO HPFELFVSJOH BBO FFO CFTMVJU WBO FFO BOEFS CFTUVVSTPSHBBO ;JF PPL BSU 78

84 4EV 6JUHFWFST

Verlenen mandaat Geen mandaat


1 art. 10:4 Geen mandaat aan besluitnemer

Instemming mandaat

Algemeen of bijzonder mandaat Eisen

Instructie

Inlichtingen

Bevoegdheid mandaatgever

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU .BOEBBU UPU IFU CFTMJTTFO PQ FFO CF[XBBSTDISJGU PG PQ FFO WFS[PFL BMT CFEPFME JO BSUJLFM B FFSTUF MJE XPSEU OJFU WFSMFFOE BBO EFHFOF EJF IFU CFTMVJU XBBSUFHFO IFU CF[XBBS [JDI SJDIU LSBDIUFOT NBOEBBU IFFGU HFOPNFO *OEJFO BSUJLFM WBO UPFQBTTJOH JT XPSEU NBOEBBU UPU IFU PQMFHHFO WBO FFO CFTUVVSMJKLF CPFUF OJFU WFSMFFOE BBO EFHFOF EJF WBO EF PWFSUSFEJOH FFO SBQQPSU PG QSPDFT WFSCBBM IFFGU PQ HFNBBLU ;JF PPL BSU QC "83

"SU *OEJFO EF HFNBOEBUFFSEF OJFU XFSL[BBN JT POEFS WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE WBO EF NBOEBBUHFWFS CFIPFGU EF NBOEBBUWFSMFOJOH EF JOTUFNNJOH WBO EF HFNBOEBUFFSEF FO JO IFU WPPSLPNFOEF HFWBM WBO EFHFOF POEFS XJFOT WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE IJK XFSLU )FU FFSTUF MJE JT OJFU WBO UPFQBTTJOH JOEJFO CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JO EF CFWPFHEIFJE UPU EF NBOEBBUWFSMFOJOH JT WPPS[JFO "SU &FO CFTUVVSTPSHBBO LBO IFU[JK FFO BMHFNFFO NBOEBBU IFU[JK FFO NBOEBBU WPPS FFO CFQBBME HFWBM WFSMFOFO &FO BMHFNFFO NBOEBBU XPSEU TDISJGUFMJKL WFSMFFOE &FO NBOEBBU WPPS FFO CFQBBME HFWBM XPSEU JO JFEFS HFWBM TDISJGUFMJKL WFSMFFOE JOEJFO EF HFNBOEBUFFSEF OJFU XFSL[BBN JT POEFS WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE WBO EF NBOEBBUHFWFS "SU %F NBOEBBUHFWFS LBO EF HFNBOEBUFFSEF QFS HFWBM PG JO IFU BMHFNFFO JOTUSVDUJFT HFWFO UFS [BLF WBO EF VJUPFGFOJOH WBO EF HFNBOEBUFFSEF CFWPFHEIFJE ;JF PPL BSU "XC

%F HFNBOEBUFFSEF WFSTDIBGU EF NBOEBBUHFWFS PQ EJFOT WFS[PFL JOMJDIUJOHFO PWFS EF VJUPF GFOJOH WBO EF CFWPFHEIFJE "SU %F NBOEBBUHFWFS CMJKGU CFWPFHE EF HFNBOEBUFFSEF CFWPFHEIFJE VJU UF PFGFOFO

Intrekken mandaat

"SU %F NBOEBBUHFWFS LBO IFU NBOEBBU UF BMMFO UJKEF JOUSFLLFO &FO BMHFNFFO NBOEBBU XPSEU TDISJGUFMJKL JOHFUSPLLFO

Ondermandaat

"SU %F NBOEBBUHFWFS LBO UPFTUBBO EBU POEFSNBOEBBU XPSEU WFSMFFOE 0Q POEFSNBOEBBU [JKO EF PWFSJHF BSUJLFMFO WBO EF[F BGEFMJOH WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH

Namens

"SU &FO LSBDIUFOT NBOEBBU HFOPNFO CFTMVJU WFSNFMEU OBNFOT XFML CFTUVVSTPSHBBO IFU CFTMVJU JT HFOPNFO

Ondertekening

Toepasselijkheid afdeling bij andere handelingen

"SU &FO CFTUVVSTPSHBBO LBO CFQBMFO EBU EPPS IFN HFOPNFO CFTMVJUFO OBNFOT IFN LVOOFO XPSEFO POEFSUFLFOE UFO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME PG EF BBSE WBO EF CFWPFHE IFJE [JDI IJFSUFHFO WFS[FU *O EBU HFWBM NPFU VJU IFU CFTMVJU CMJKLFO EBU IFU EPPS IFU CFTUVVSTPSHBBO [FMG JT HFOPNFO "SU %F[F BGEFMJOH JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH JOEJFO FFO CFTUVVSTPSHBBO BBO FFO BOEFS XFSL[BBN POEFS [JKO WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE WPMNBDIU WFSMFFOU UPU IFU WFSSJDIUFO WBO QSJWBBU SFDIUFMJKLF SFDIUTIBOEFMJOHFO PG NBDIUJHJOH WFSMFFOU UPU IFU WFSSJDIUFO WBO IBOEFMJOHFO EJF OPDI FFO CFTMVJU OPDI FFO QSJWBBUSFDIUFMJKLF SFDIUTIBOEFMJOH [JKO ;JF PPL BSU #8 #PFL

"GEFMJOH %FMFHBUJF

Delegatie, definitie

"SU 0OEFS EFMFHBUJF XPSEU WFSTUBBO IFU PWFSESBHFO EPPS FFO CFTUVVSTPSHBBO WBO [JKO CFWPFHEIFJE UPU IFU OFNFO WBO CFTMVJUFO BBO FFO BOEFS EJF EF[F POEFS FJHFO WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE VJUPFGFOU

85

4EV 6JUHFWFST


1 art. 10:25

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU %FMFHBUJF HFTDIJFEU OJFU BBO POEFSHFTDIJLUFO

Geen delegatie aan ondergeschikten

"SU %FMFHBUJF HFTDIJFEU TMFDIUT JOEJFO JO EF CFWPFHEIFJE EBBSUPF CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JT WPPS[JFO "SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO UFS [BLF WBO EF VJUPFGFOJOH WBO EF HFEFMFHFFSEF CFWPFHEIFJE VJU TMVJUFOE CFMFJETSFHFMT HFWFO ;JF PPL BSU "XC

%FHFOF BBO XJF EF CFWPFHEIFJE JT HFEFMFHFFSE WFSTDIBGU IFU CFTUVVSTPSHBBO PQ EJFOT WFS[PFL JOMJDIUJOHFO PWFS EF VJUPFGFOJOH WBO EF CFWPFHEIFJE

Wettelijke basis

Beleidsregels

Inlichtingen

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO EF HFEFMFHFFSEF CFWPFHEIFJE OJFU NFFS [FMG VJUPFGFOFO

Niet meer zelf bevoegd

"SU )FU CFTUVVSTPSHBBO LBO IFU EFMFHBUJFCFTMVJU UF BMMFO UJKEF JOUSFLLFO

Intrekking

"SU &FO CFTMVJU EBU PQ HSPOE WBO FFO HFEFMFHFFSEF CFWPFHEIFJE XPSEU HFOPNFO WFSNFMEU IFU EF MFHBUJFCFTMVJU FO EF WJOEQMBBUT EBBSWBO "SU 0Q EF PWFSESBDIU EPPS FFO CFTUVVSTPSHBBO WBO FFO CFWPFHEIFJE WBO FFO BOEFS CFTUVVSTPS HBBO UPU IFU OFNFO WBO CFTMVJUFO BBO FFO EFSEF JT EF[F BGEFMJOH NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH #JK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU PG CJK IFU CFTMVJU UPU PWFSESBDIU LBO XPSEFO CFQBBME EBU IFU CFTUVVST PSHBBO XJFOT CFWPFHEIFJE JT PWFSHFESBHFO CFMFJETSFHFMT PWFS EF VJUPFGFOJOH WBO EJF CFWPFHEIFJE LBO HFWFO %FHFOF BBO XJF EF CFWPFHEIFJE JT PWFSHFESBHFO WFSTDIBGU IFU PWFSESBHFOEF FO IFU PPS TQSPOLFMJKL CFWPFHEF CFTUVVSTPSHBBO PQ IVO WFS[PFL JOMJDIUJOHFO PWFS EF VJUPFGFOJOH WBO EF CFWPFHEIFJE "SU %F[F BGEFMJOH JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH JOEJFO FFO CFTUVVSTPSHBBO [JKO CFWPFHEIFJE UPU IFU WFSSJDIUFO WBO BOEFSF IBOEFMJOHFO EBO CFTMVJUFO PWFSESBBHU BBO FFO BOEFS EJF EF[F POEFS FJHFO WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE VJUPFGFOU NFU EJFO WFSTUBOEF EBU BSUJLFM WBO PWFSFFO LPNTUJHF UPFQBTTJOH JT WPPS [PWFS EF BBSE WBO EF IBOEFMJOH [JDI EBBSUFHFO OJFU WFS[FU

Grondslag

Toepasselijkheid afdeling bij overdracht andermans bevoegdheid

Schakelbepaling

"GEFMJOH "UUSJCVUJF "SU *OEJFO FFO CFWPFHEIFJE UPU IFU OFNFO WBO CFTMVJUFO CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU JT UPFHFEFFME BBO FFO QFSTPPO PG DPMMFHF XFSL[BBN POEFS EF WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE WBO FFO CFTUVVSTPSHBBO LBO EJU CFTUVVSTPSHBBO QFS HFWBM PG JO IFU BMHFNFFO JOTUSVDUJFT HFWFO UFS [BLF WBO EF VJUPFGFOJOH WBO EF UPFHFEFFMEF CFWPFHEIFJE %FHFOF BBO XJF EF CFWPFHEIFJE JT UPFHFEFFME WFSTDIBGU IFU CFTUVVSTPSHBBO PQ EJFOT WFS[PFL JOMJDIUJOHFO PWFS EF VJUPFGFOJOH WBO EF CFWPFHEIFJE "SU "SUJLFM JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH JOEJFO CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU FFO CFWPFHEIFJE UPU IFU WFSSJDIUFO WBO BOEFSF IBOEFMJOHFO EBO CFTMVJUFO JT UPFHFEFFME BBO FFO QFSTPPO PG DPMMFHF XFSL[BBN POEFS EF WFSBOUXPPSEFMJKLIFJE WBO FFO CFTUVVSTPSHBBO

Attributie

Toepasselijkheid bij toedeling

5JUFM 5PF[JDIU PQ CFTUVVSTPSHBOFO "GEFMJOH (PFELFVSJOH "SU *O EF[F XFU XPSEU WFSTUBBO POEFS HPFELFVSJOH EF WPPS EF JOXFSLJOHUSFEJOH WBO FFO CFTMVJU WBO FFO CFTUVVSTPSHBBO WFSFJTUF UPFTUFNNJOH WBO FFO 86BOEFS CFTUVVSTPSHBBO 4EV 6JUHFWFST

Goedkeuring, begripsbepaling


1 art. 10:26 Wettelijke basis

Onthouden goedkeuring

Rechterlijke uitspraak

Gedeeltelijke goedkeuring

Overleg over gedeeltelijke goedkeuring

Termijn

Reikwijdte

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU #FTMVJUFO LVOOFO TMFDIUT BBO HPFELFVSJOH XPSEFO POEFSXPSQFO JO CJK PG LSBDIUFOT EF XFU CF QBBMEF HFWBMMFO ;JF PPL BSU (8

"SU %F HPFELFVSJOH LBO TMFDIUT XPSEFO POUIPVEFO XFHFOT TUSJKE NFU IFU SFDIU PG PQ FFO HSPOE OFFSHFMFHE JO EF XFU XBBSJO PG LSBDIUFOT XFMLF EF HPFELFVSJOH JT WPPSHFTDISFWFO "SU "BO FFO CFTMVJU XBBSPWFS FFO SFDIUFS VJUTQSBBL IFFGU HFEBBO PG XBBSCJK FFO JO LSBDIU WBO HFXJKTEF HFHBOF VJUTQSBBL WBO EF SFDIUFS XPSEU VJUHFWPFSE LBO HFFO HPFELFVSJOH XPSEFO POUIPVEFO PQ SFDIUTHSPOEFO XFMLF JO TUSJKE [JKO NFU EJF XBBSPQ EF VJUTQSBBL TUFVOU PG NFEF TUFVOU "SU &FO CFTMVJU LBO BMMFFO EBO HFEFFMUFMJKL XPSEFO HPFEHFLFVSE JOEJFO HFEFFMUFMJKLF JOXFSLJOH USFEJOH TUSPPLU NFU BBSE FO JOIPVE WBO IFU CFTMVJU %F HPFELFVSJOH LBO OPDI WPPS CFQBBMEF UJKE PG POEFS WPPSXBBSEFO XPSEFO WFSMFFOE OPDI XPSEFO JOHFUSPLLFO "SU (FEFFMUFMJKLF HPFELFVSJOH PG POUIPVEJOH WBO HPFELFVSJOH WJOEU OJFU QMBBUT EBO OBEBU BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO EBU IFU CFTMVJU IFFGU HFOPNFO HFMFHFOIFJE UPU PWFSMFH JT HFCPEFO %F NPUJWFSJOH WBO IFU HPFELFVSJOHTCFTMVJU WFSXJKTU OBBS IFUHFFO JO IFU PWFSMFH BBO EF PSEF JT HFLPNFO "SU 5FO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME XPSEU IFU CFTMVJU PNUSFOU HPFELFVSJOH CJOOFO EFSUJFO XFLFO OB EF WFS[FOEJOH UFS HPFELFVSJOH CFLFOE HFNBBLU BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO EBU IFU BBO HPFELFVSJOH POEFSXPSQFO CFTMVJU IFFGU HFOPNFO )FU OFNFO WBO IFU CFTMVJU PNUSFOU HPFELFVSJOH LBO FFONBBM WPPS UFO IPPHTUF EFSUJFO XFLFO XPSEFO WFSEBBHE *O BGXJKLJOH WBO IFU UXFFEF MJE LBO IFU OFNFO WBO IFU CFTMVJU PNUSFOU HPFELFVSJOH FFONBBM WPPS UFO IPPHTUF [FT NBBOEFO XPSEFO WFSEBBHE JOEJFO JO[BLF EBU CFTMVJU BEWJFT WBO FFO BEWJTFVS BMT CFEPFME JO BSUJLFM JT WFSFJTU 5FO[JK CJK XFUUFMJKL WPPSTDISJGU BOEFST JT CFQBBME JT QBSBHSBBG WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH ;JF PPL BSUU (FNX BSUU 18 BSU 830

"SU %F[F BGEFMJOH JT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH JOEJFO WPPS IFU OFNFO WBO FFO CFTMVJU EPPS FFO CFTUVVSTPSHBBO EF UPFTUFNNJOH WBO FFO BOEFS CFTUVVSTPSHBBO JT WFSFJTU #JK EF UPFTUFNNJOH LBO FFO UFSNJKO XPSEFO HFTUFME XBBSCJOOFO IFU CFTMVJU EJFOU UF XPSEFO HFOPNFO "GEFMJOH 7FSOJFUJHJOH

Spontane vernietiging

"SU %F[F BGEFMJOH JT WBO UPFQBTTJOH JOEJFO FFO CFTUVVSTPSHBBO CFWPFHE JT CVJUFO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ FFO CFTMVJU WBO FFO BOEFS CFTUVVSTPSHBBO UF WFSOJFUJHFO

Wettelijke basis

"SU %F WFSOJFUJHJOHTCFWPFHEIFJE LBO TMFDIUT XPSEFO WFSMFFOE CJK EF XFU ;JF PPL BSU (8

Gronden vernietiging

"SU 7FSOJFUJHJOH LBO BMMFFO HFTDIJFEFO XFHFOT TUSJKE NFU IFU SFDIU PG IFU BMHFNFFO CFMBOH ;JF PPL BSU (8

Gedeeltelijke vernietiging

"SU &FO CFTMVJU LBO BMMFFO EBO HFEFFMUFMJKL XPSEFO WFSOJFUJHE JOEJFO HFEFFMUFMJKLF JOTUBOEIPVEJOH TUSPPLU NFU BBSE FO JOIPVE WBO IFU CFTMVJU

87

4EV 6JUHFWFST


1 art. 10:45

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "SU &FO CFTMVJU XBBSPWFS EF SFDIUFS VJUTQSBBL IFFGU HFEBBO PG XBBSCJK FFO JO LSBDIU WBO HFXJKTEF HFHBOF VJUTQSBBL WBO EF SFDIUFS XPSEU VJUHFWPFSE LBO OJFU XPSEFO WFSOJFUJHE PQ SFDIUTHSPOEFO XFMLF JO TUSJKE [JKO NFU EJF XBBSPQ EF VJUTQSBBL TUFVOU PG NFEF TUFVOU "SU &FO CFTMVJU EBU OPH HPFELFVSJOH CFIPFGU LBO OJFU XPSEFO WFSOJFUJHE &FO CFTMVJU XBBSUFHFO CF[XBBS PG CFSPFQ PQFOTUBBU PG BBOIBOHJH JT LBO OJFU XPSEFO WFSOJF UJHE "SU &FO CFTMVJU UPU IFU WFSSJDIUFO WBO FFO QSJWBBUSFDIUFMJKLF SFDIUTIBOEFMJOH LBO OJFU XPSEFO WFSOJFUJHE JOEJFO EFSUJFO XFLFO [JKO WFSTUSFLFO OBEBU IFU JT CFLFOEHFNBBLU *OEJFO CJOOFO EF UFSNJKO HFOPFNE JO IFU FFSTUF MJE PWFSFFOLPNTUJH BSUJLFM TDIPSTJOH IFFGU QMBBUTHFWPOEFO CMJKGU WFSOJFUJHJOH CJOOFO EF EVVS WBO EF TDIPSTJOH NPHFMJKL *OEJFO FFO CFTMVJU BMT CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE BBO HPFELFVSJOH JT POEFSXPSQFO WBOHU EF JO IFU FFSTUF MJE HFOPFNEF UFSNJKO BBO OBEBU IFU HPFELFVSJOHTCFTMVJU JT CFLFOEHFNBBLU 0Q IFU HPFELFVSJOHTCFTMVJU [JKO IFU FFSTUF FO UXFFEF MJE WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH %JU BSUJLFM JT OJFU WBO UPFQBTTJOH JOEJFO WFSOJFUJHJOH HFTDIJFEU XFHFOT TUSJKE NFU EF CJK PG LSBDIUFOT IFU 7FSESBH CFUSFGGFOEF EF XFSLJOH WBO EF &VSPQFTF 6OJF IFU 7FSESBH UPU PQSJDIUJOH WBO EF &VSPQFTF (FNFFOTDIBQ WPPS "UPPNFOFSHJF PG IFU 7FSESBH CFUSFGGFOEF EF &VSPQFTF 6OJF PQ /FEFSMBOE SVTUFOEF WFSQMJDIUJOHFO "SU &FO CFTMVJU EBU PWFSFFOLPNTUJH BSUJLFM JT HFTDIPSTU LBO OBEBU EF TDIPSTJOH JT HFÑJOEJHE OJFU NFFS XPSEFO WFSOJFUJHE "SU 7FSOJFUJHJOH WJOEU OJFU QMBBUT EBO OBEBU BBO IFU CFTUVVSTPSHBBO EBU IFU CFTMVJU IFFGU HFOP NFO HFMFHFOIFJE UPU PWFSMFH JT HFCPEFO %F NPUJWFSJOH WBO IFU WFSOJFUJHJOHTCFTMVJU WFSXJKTU OBBS IFUHFFO JO IFU PWFSMFH BBO EF PSEF JT HFLPNFO "SU 7FSOJFUJHJOH WBO FFO CFTMVJU TUSFLU [JDI VJU UPU BMMF SFDIUTHFWPMHFO XBBSPQ IFU XBT HFSJDIU *O IFU WFSOJFUJHJOHTCFTMVJU LBO XPSEFO CFQBBME EBU EF SFDIUTHFWPMHFO WBO IFU WFSOJFUJHEF CFTMVJU HFIFFM PG UFO EFMF JO TUBOE CMJKWFO *OEJFO FFO CFTMVJU UPU IFU BBOHBBO WBO FFO PWFSFFOLPNTU XPSEU WFSOJFUJHE XPSEU EF PWFS FFOLPNTU [P [JK SFFET JT BBOHFHBBO FO WPPS [PWFS CJK IFU WFSOJFUJHJOHTCFTMVJU OJFU BOEFST JT CFQBBME OJFU PG OJFU WFSEFS VJUHFWPFSE POWFSNJOEFSE IFU SFDIU WBO EF XFEFSQBSUJK PQ TDIBEF WFSHPFEJOH

Rechterlijke uitspraak

Geen vernietiging

Privaatrechtelijke rechtshandeling

Strijdigheid met EU-verdragen

Geen vernietiging na schorsing

Overleg

Gevolgen vernietiging

"GEFMJOH 4DIPSTJOH "SU )BOHFOEF IFU POEFS[PFL PG FS SFEFO JT UPU WFSOJFUJHJOH PWFS UF HBBO LBO FFO CFTMVJU EPPS IFU UPU WFSOJFUJHJOH CFWPFHEF CFTUVVSTPSHBBO XPSEFO HFTDIPSTU "SU )FU CFTMVJU UPU TDIPSTJOH CFQBBMU EF EVVS IJFSWBO %F TDIPSTJOH WBO FFO CFTMVJU LBO FFONBBM XPSEFO WFSMFOHE %F TDIPSTJOH LBO PPL OB WFSMFOHJOH OJFU MBOHFS EVSFO EBO FFO KBBS *OEJFO CF[XBBS JT HFNBBLU PG CFSPFQ JT JOHFTUFME UFHFO IFU HFTDIPSTUF CFTMVJU EVVSU EF TDIPSTJOH FWFOXFM WPPSU UPU EFSUJFO XFLFO OBEBU PQ IFU CF[XBBS PG CFSPFQ POIFSSPFQFMJKL JT CFTMJTU %F TDIPSTJOH LBO XPSEFO PQHFIFWFO "SU 0Q IFU CFTMVJU JO[BLF TDIPSTJOH [JKO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FFSTUF FO EFSEF MJE FO EFSEF MJE WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH

88 4EV 6JUHFWFST

Schorsing

Duur Verlenging


1 art. 11:2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU )PPGETUVL 4MPUCFQBMJOHFO "SU <7FSWBMMFO>

Inwerkingtreding

Nummering

Citeertitel

"SU %F CJK PG LSBDIUFOT EF[F XFU WBTUHFTUFMEF CFESBHFO XPSEFO KBBSMJKLT NFU JOHBOH WBO KBOVBSJ CJK SFHFMJOH WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 7FJMJHIFJE FO +VTUJUJF BBOHFQBTU BBO EF POUXJLLFMJOH WBO EF DPOTVNFOUFOQSJKTJOEFY %BBSCJK XPSEFO EF CFESBHFO SFLFOLVOEJH BGHFSPOE PQ HFIFMF FVSP T )FU FFSTUF MJE HFMEU OJFU WPPS EF HSFOTCFESBHFO HFOPFNE JO EF BSUJLFMFO UXFFEF MJE UXFFEF MJE FO FFSTUF MJE FO JO BSUJLFM POEFSEFMFO D FO E WBO EF CJK EF[F XFU CF IPSFOEF 3FHFMJOH WFSMBBHE HSJGGJFSFDIU %F[F CFESBHFO LVOOFO CJK SFHFMJOH WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 7FJMJHIFJE FO +VTUJUJF XPSEFO BBOHFQBTU WPPS [PWFS EF DPOTVNFOUFOQSJKTJOEFY EBBSUPF BBOMFJEJOH HFFGU "SU #JK FFO XJK[JHJOH WBO FFO CJKMBHF CJK EF[F XFU CMJKGU EF CJKMBHF [PBMT EF[F MVJEEF WPPS IFU UJKETUJQ WBO JOXFSLJOHUSFEJOH WBO EF XJK[JHJOH WBO UPFQBTTJOH PQ IFU CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ UFHFO FFO CFTMVJU EBU POEFSTDIFJEFOMJKL FFO VJUTQSBBL EJF WPPS EBU UJKETUJQ JT CFLFOEHFNBBLU "SU %F[F XFU XPSEU BBOHFIBBME BMT "MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU

89

4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 1

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU #JKMBHF 3FHFMJOH SFDIUTUSFFLT CFSPFQ BSUJLFM FFSTUF MJE POEFSEFFM H

5FHFO FFO CFTMVJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO JO EF[F SFHFMJOH HFOPFNE WPPSTDISJGU EBO XFM BOEFST[JOT JO EF[F SFHFMJOH PNTDISFWFO LBO HFFO CF[XBBS XPSEFO HFNBBLU #FMFNNFSJOHFOXFU 1SJWBBUSFDIU EF BSUJLFMFO WJKGEF MJE FO UXFFEF MJE WPPS [PWFS EF WFS QMJDIUJOH OPPE[BLFMJKL JT WPPS EF VJUWPFSJOH WBO XFSLFO BMT CFEPFME JO BSUJLFM UXFFEF MJE POEFSEFMFO C FO D WBO EF $SJTJT FO IFSTUFMXFU PG WPPS EF VJUWPFSJOH WBO FFO PG NFFS CFTMVJUFO BMT CFEPFME JO B BSUJLFM FFSTUF MJE WBO EF 8FU CFSFJLCBBSIFJE FO NPCJMJUFJU C BSUJLFM UXFFEF MJE WBO EF 5SBDÏXFU D EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE POEFS B FFSTUF MJE POEFS B FO FFSTUF MJE POEFS C WBO EF 8FU SVJNUFMJKLF PSEFOJOH E BSUJLFM UXFFEF MJE WBO EF 4QPFEXFU XFHWFSCSFEJOH EF WFSMFHHJOH WBO LBCFMT FO MFJEJOHFO WFSCBOE IPVEFOEF NFU EF VJUWPFSJOH WBO FFO XFHBBOQBTTJOHTCFTMVJU %JFOTUFOXFU EF BSUJLFMFO B FO D (FNFFOUFXFU EF BSUJLFMFO UXFFEF MJE B FFSTUF MJE J E FO FFSTUF MJE BMTNFEF FFO CFTDIJLLJOH UPU PQIPVEJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM B )VJTWFTUJOHTXFU BSUJLFM FFSTUF MJE ,BEFSXFU EJFOTUQMJDIU BSUJLFM ,JFTXFU B EF BSUJLFMFO % BDIUTUF MJE % % ( UPU FO NFU ( * , - . 2 4 9 EFSEF MJE 9 EFSEF MJE 9 WJFSEF MJE FO 9 WJFSEF MJE C BSUJLFM : JO TBNFOIBOH NFU BSUJLFM % BDIUTUF MJE % % ( ( * , - PG . D EF BSUJLFMFO : FO : -BOECPVXLXBMJUFJUTXFU FFO CFTMVJU WBO FFO UVDIUHFSFDIU PG FFO DFOUSBBM UVDIUHFSFDIU JOHFTUFME EPPS FFO DPOUSPMF JOTUFMMJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM .FEFEJOHJOHTXFU EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FFSTUF MJE FO FFSTUF MJE .POVNFOUFOXFU BSUJLFM 1SPWJODJFXFU EF BSUJLFMFO UXFFEF MJE H E FO FFSTUF MJE 5FMFDPNNVOJDBUJFXFU WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU WBO IFU DPMMFHF HFOPFNE JO BSUJLFM WBO EF 8FU 0OBGIBOLFMJKLF QPTU FO UFMFDPNNVOJDBUJFBVUPSJUFJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO B IPPGETUVL C IPPGETUVL UFO[JK CF[XBBS LPO XPSEFO JOHFTUFME WPPS EF JOXFSLJOHUSFEJOH WBO EF 8FU JNQMFNFOUBUJF &VSPQFFT SFHFMHFWJOHTLBEFS WPPS EF FMFLUSPOJTDIF DPNNVOJDBUJFTFDUPS D EF IPPGETUVLLFO " # FO 7SFFNEFMJOHFOXFU B EF BSUJLFMFO UXFFEF MJE FO C FFO BBOXJK[JOH BMT CFEPFME JO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE PG D FFO LFOOJTHFWJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM B FFSTUF MJE E EF BGEFMJOHFO FO WBO IPPGETUVL 8BUFSTDIBQTXFU BSUJLFM FFSTUF MJE FO BSUJLFM WJKGEF MJE 8FU BENJOJTUSBUJFGSFDIUFMJKLF IBOEIBWJOH WFSLFFSTWPPSTDISJGUFO BSUJLFM 8FU BMHFNFOF CFQBMJOHFO PNHFWJOHTSFDIU B FFO CFTMVJU JO[BLF FFO WFSLMBSJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM C FFO BBOXJK[JOHTCFTMVJU BMT CFEPFME JO BSUJLFM PG UXFFEF MJE 8FU HFNFFOTDIBQQFMJKLF SFHFMJOHFO B FFO POUTMBHCFTMVJU BMT CFEPFME JO BSUJLFM WJKGEF MJE C FFO CFTMVJU WBO FFO QMVTSFHJP BMT CFEPFME JO IPPGETUVL *9 WPPS [PWFS IFU CFTUVVS WBO FFO HFNFFOUF EBBSUFHFO CFSPFQ JOTUFMU 8FU MVDIUWBBSU EF BSUJLFMFO G FFSTUF FO UXFFEF MJE FO H FFSTUF MJE 8FU NJMJFVCFIFFS BSUJLFM UXFFEF MJE 8FU /BMFWJOH &VSPQFTF SFHFMHFWJOH QVCMJFLF FOUJUFJUFO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO 8FU PQ IFU GJOBODJFFM UPF[JDIU B IPPGETUVL FO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO EFSEF MJE C FFO CFTMVJU UFS[BLF WBO IFU JOHFWPMHF BSUJLFM UXFFEF MJE PG C WJKGEF MJE CFQBBMEF NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU UPU IFU PQMFHHFO WBO FFO CFTUVVSMJKLF CPFUF BMT CFEPFME JO BS UJLFM D EF BSUJLFMFO FO 8FU QPMJUJFHFHFWFOT BSUJLFMFO FO 8FU SVJNUFMJKLF PSEFOJOH B FFO CFTMVJU PQ FFO WFS[PFL PN FFO LPTUFOWFSHPFEJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM PG C FFO CFTMVJU PNUSFOU IFS[JFOJOH WBO FFO FYQMPJUBUJFQMBO EBU OJFU JT WPPSCFSFJE NFU UPFQBTTJOH WBO BGEFMJOH WBO EF "MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU BMTNFEF FFO CFTMVJU PNUSFOU EF BGSFLFOJOH FO IFSCFSFLFOEF FYQMPJUBUJFCJKESBHFO WBO FFO FYQMPJUBUJFQMBO 90 4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU D FFO BBOXJK[JOHTCFTMVJU BMT CFEPFME JO BSUJLFM [FTEF MJE PG BSUJLFM UXFFEF MJE JO TB NFOIBOH NFU BSUJLFM [FTEF MJE 8FU UJKEFMJKL IVJTWFSCPE #JKMBHF #FWPFHEIFJETSFHFMJOH CFTUVVSTSFDIUTQSBBL BSUJLFMFO FO

)PPGETUVL 7BO CFSPFQ VJUHF[POEFSEF CFTMVJUFO BSUJLFM

"SU (FFO CFSPFQ 5FHFO FFO CFTMVJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO JO EJU BSUJLFM HFOPFNE WPPSTDISJGU LBO HFFO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME #VJUFOHFXPPO #FTMVJU "SCFJETWFSIPVEJOHFO BSUJLFM #VSHFSMJKL 8FUCPFL WPPS [PWFS EF BBOWSBBH JT UPFHFXF[FO B #PFL BSUJLFM FFSTUF FO UXFFEF MJE UJUFM BGEFMJOH C #PFL EF BSUJLFMFO E UXFFEF MJE FO &MFLUSJDJUFJUTXFU EF BSUJLFMFO C WJFSEF MJE D EFSEF MJE E UXFFEF FO EFSEF MJE G [FTEF MJE B EFSEF MJE C EFSEF MJE FO D UXFFEF FO EFSEF MJE 'BJMMJTTFNFOUTXFU BSUJLFM 'JOBODJÑMF WFSIPVEJOHTXFU BSUJLFM (BTXFU EF BSUJLFMFO C EFSEF MJE D EFSEF MJE FO E UXFFEF FO EFSEF MJE (FNFFOUFXFU B BSUJLFM C BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFSPFQ OJFU XPSEU JOHFTUFME EPPS EF SBBE IFU DPMMFHF WBO CVSHF NFFTUFS FO XFUIPVEFST POEFSTDIFJEFOMJKL EF CVSHFNFFTUFS D BSUJLFM B WPPS [PWFS IFU CFSPFQ OJFU XPSEU JOHFTUFME EPPS HFEFQVUFFSEF TUBUFO POEFS TDIFJEFOMJKL EF DPNNJTTBSJT WBO EF ,POJOH E EF BSUJLFMFO EFSEF MJE EFSEF MJE FO UXFFEF MJE POEFSEFFM B F BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFUSFGU EF XFJHFSJOH PN FFO CFTMVJU UF OFNFO FO IFU OJFU UJKEJH OFNFO WBO FFO CFTMVJU (FOFFTNJEEFMFOXFU BSUJLFM (FSFDIUTEFVSXBBSEFSTXFU BSUJLFM B UXFFEF MJE )FSJOSJDIUJOHTXFU 0PTU (SPOJOHFO FO EF (SPOJOHT %SFOUTF 7FFOLPMPOJÑO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO EFSEF MJE WPPS [PWFS EJF XFU OPH WBO UPFQBTTJOH JT PQ HSPOE WBO BSUJLFM 7*** FFSTUF MJE WBO EF 8FU WBO OPWFNCFS UPU BBOQBTTJOH WBO -/7 XFUHFWJOH JO WFSCBOE NFU EF ,BEFSXFU [FMGTUBOEJHF CFTUVVSTPSHBOFO 4UC

*OWPSEFSJOHTXFU NFU VJU[POEFSJOH WBO EF BSUJLFMFO FO B ,PTUFOXFU JOWPSEFSJOH SJKLTCFMBTUJOHFO NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM -FFHTUBOEXFU B BSUJLFM FFSTUF MJE WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO XFJHFSJOH WBO EF WFSHVOOJOH C BSUJLFM WJKGEF MJE WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO BGXJK[JOH WBO IFU WFS[PFL UPU WFSMFOHJOH D BSUJLFM OFHFOEF MJE FFSTUF WPM[JO .FEFEJOHJOHTXFU B BSUJLFM B FFSTUF MJE WPPS [PWFS EF BBOWSBBH JT BGHFXF[FO C BSUJLFM D UXFFEF MJE WPPS [PWFS EF JOUSFLLJOH PG XJK[JHJOH HFTDIJFEU PQ EF HSPOEFO CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE POEFSEFMFO C PG D WBO EBU BSUJLFM .JKOCPVXXFU EF BSUJLFMFO B EFSEF MJE C EFSEF MJE FO D UXFFEF FO EFSEF MJE /BUVVSCFTDIFSNJOHTXFU EF BSUJLFMFO LH FO 0OUFJHFOJOHTXFU 0OUHSPOEJOHFOXFU NFEFEFMJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM UXFFEF FO EFSEF MJE 1PMJUJFXFU EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE EFSEF FO WJKGEF MJE FO 1SPWJODJFXFU B BSUJLFM C BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFSPFQ OJFU XPSEU JOHFTUFME EPPS HFEFQVUFFSEF TUBUFO POEFSTDIFJ EFOMJKL EF DPNNJTTBSJT WBO EF ,POJOH D EF BSUJLFMFO EFSEF MJE FO EFSEF MJE E BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFUSFGU EF XFJHFSJOH PN FFO CFTMVJU UF OFNFO FO IFU OJFU UJKEJH OFNFO WBO FFO CFTMVJU 3FDPOTUSVDUJFXFU .JEEFO %FMGMBOE EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FFSTUF MJE FO WPPS [PWFS EJF XFU OPH WBO UPFQBTTJOH JT PQ HSPOE WBO BSUJLFM 7*** UXFFEF MJE WBO EF 8FU WBO OPWFNCFS UPU BBOQBTTJOH WBO -/7 XFUHFWJOH JO WFSCBOE NFU EF ,BEFSXFU [FMGTUBOEJHF CFTUVVSTPSHBOFO 4UC

91

4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU 3JKLTXFU 0OEFS[PFLTSBBE WPPS WFJMJHIFJE NFU VJU[POEFSJOH WBO CFTMJTTJOHFO UFO BBO[JFO WBO EF BMHFNFFO TFDSFUBSJT FO EF NFEFXFSLFST WBO IFU CVSFBV 5FMFDPNNVOJDBUJFXFU EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE POEFSEFFM C WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO BBO XJK[JOH FO FFSTUF FO UXFFEF MJE 5SBDÏXFU EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FFSTUF MJE POEFSEFFM D FO FFSTUF MJE 6JUMFWFSJOHTXFU 8BUFSTDIBQTXFU BSUJLFM FFSTUF MJE WPPS [PWFS IFU CFUSFGU EF XFJHFSJOH PN FFO WFSOJFUJHJOH UF CFWPSEFSFO FO IFU OJFU UJKEJH OFNFO WBO FFO CFTMVJU UPU WFSOJFUJHJOH 8BUFSXFU EF BSUJLFMFO FO 8FHFOWFSLFFSTXFU EF BSUJLFMFO D WJKGEF MJE FO E UXFFEF MJE 8FU BENJOJTUSBUJFGSFDIUFMJKLF IBOEIBWJOH WFSLFFSTWPPSTDISJGUFO 8FU BMHFNFOF CFQBMJOHFO PNHFWJOHTSFDIU B EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO FFSTUF MJE NFU VJU[POEFSJOH WBO CFSPFQ EBU XPSEU JOHF TUFME EPPS IFU HF[BH EBU CFWPFHE JT UFO BBO[JFO WBO EF CFTDIJLLJOH XBBSPQ EF WFSLMBSJOH PO EFSTDIFJEFOMJKL EF BBOXJK[JOH CFUSFLLJOH IFFGU C BSUJLFM FFSTUF MJE MBBUTUF WPM[JO 8FU CFLPTUJHJOH GJOBODJFFM UPF[JDIU EF BSUJLFMFO FO EFSEF MJE 8FU CJK[POEFSF PQOFNJOH JO QTZDIJBUSJTDIF [JFLFOIVJ[FO 8FU CPEFNCFTDIFSNJOH BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFUSFGU EF BGXJK[JOH WBO FFO WFS[PFL 8FU $PMMFHF WPPS EF SFDIUFO WBO EF NFOT NFU VJU[POEFSJOH WBO EF BSUJLFMFO UPU FO NFU 8FU HFVSIJOEFS FO WFFIPVEFSJK BSUJLFM 8FU HFXBTCFTDIFSNJOHTNJEEFMFO FO CJPDJEFO BSUJLFM 8FU JOWFTUFSFO JO KPOHFSFO EF BSUJLFMFO FO WPPS [PWFS IFU CFTMVJUFO CFUSFGU WBO EF WPPS[JUUFS WBO HFEFQVUFFSEF TUBUFO 8FU MVDIUWBBSU B EF BSUJLFMFO FO C BSUJLFM FFSTUF MJE JO HFWBM PQ FFO MVDIUIBWFO TQSBLF JT WBO FFO TBNFOXFSLJOH CJK EF WFSEFMJOH WBO MVDIUIBWFOMVDIUWFSLFFS NFU EF MVDIUIBWFO 4DIJQIPM D BSUJLFM FFSTUF MJE WPPS [PWFS IFU CFUSFGU EF HSFOTXBBSEFO FO SFHFMT EJF HFMEFO WPPS IFU CVSHFSMVDIUWFSLFFS WBTUHFTUFME PQ HSPOE WBO BSUJLFM FFSTUF MJE FO WPPS CVSHFSMVDIUIBWFO MVDIUWFSLFFS TQSBLF JT WBO FFO TBNFOXFSLJOH CJK EF WFSEFMJOH WBO MVDIUIBWFOMVDIUWFSLFFS NFU EF MVDIUIBWFO 4DIJQIPM 8FU NFMEJOH DPMMFDUJFG POUTMBH 8FU NJMJFVCFIFFS B EF BSUJLFMFO B FFSTUF MJE EFSUJFOEF MJE FFSTUF MJE FFSTUF MJE " EFSEF MJE POEFSEFMFO C FO D C BSUJLFM FFSTUF MJE NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU IPVEFOEF UPFXJK[JOH WBO CSPFJLBT HBTFNJTTJFSFDIUFO WPPS FFO BG[POEFSMJKLF JOSJDIUJOH D BSUJLFM FFSTUF MJE 8FU /BMFWJOH &VSPQFTF SFHFMHFWJOH QVCMJFLF FOUJUFJUFO B BSUJLFM FFSTUF MJE WPPS [PWFS IFU CFUSFGU EF XFJHFSJOH PN FFO BBOXJK[JOH UF HFWFO C BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFUSFGU EF XFJHFSJOH PN FFO BBOXJK[JOH UF HFWFO D BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFUSFGU EF XFJHFSJOH PN FFO CFTMVJU UF OFNFO 8FU PQ EF FYQFSUJTFDFOUSB BSUJLFM WJFSEF MJE [PMBOH EF HFNFFOUFSBBE EF BBOWVMMJOH OPH OJFU IFFGU CFLSBDIUJHE 8FU PQ EF KFVHE[PSH B BSUJLFM WJFSEF MJE C BSUJLFM FFSTUF MJE WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU UFS VJUWPFSJOH WBO EF UBBL CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE POEFSEFFM C BSUJLFM FFSTUF MJE POEFSEFFM D NFU VJU[POEFSJOH WBO EF EBBSJO CFEPFMEF OB[PSH FO EF EBBSJO CFEPFMEF CFHFMFJEJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM II WBO IFU 8FUCPFL WBO 4USBGSFDIU EF BSUJLFMFO P UPU FO NFU S U FO W 8FU PQ EF SFDIUFSMJKLF PSHBOJTBUJF EF BSUJLFMFO B FFSTUF MJE B FFSTUF MJE FO 8FU PQIFGGJOH QBSUJDVMJFSF CBOLFO WBO MFFOJOH BSUJLFM 8FU PQ IFU GJOBODJFFM UPF[JDIU B EF BSUJLFMFO I FFSTUF MJE FO V C EF BSUJLFMFO FO WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO XFJHFSJOH PN FFO CFTMVJU UF OFNFO PG IFU OJFU UJKEJH OFNFO WBO FFO CFTMVJU 8FU PQ IFU IPHFS POEFSXJKT FO XFUFOTDIBQQFMJKL POEFS[PFL BSUJLFM 8FU PQ IFU QSJNBJS POEFSXJKT BSUJLFM WJFSEF MJE [PMBOH EF HFNFFOUFSBBE EF BBOWVMMJOH OPH OJFU IFFGU CFLSBDIUJHE 8FU PQ IFU WPPSUHF[FU POEFSXJKT BSUJLFM H WJFSEF MJE [PMBOH EF HFNFFOUFSBBE EF BBOWVMMJOH OPH OJFU IFFGU CFLSBDIUJHE 8FU QVCMJFLF HF[POEIFJE EF BSUJLFMFO FO 8FU SFDIUTQPTJUJF SFDIUFSMJKLF BNCUFOBSFO 92 4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU B FFO CFTMVJU UPU CFOPFNJOH QMBBUTJOH PG BBOXJK[JOH BMT CFEPFME JO IPPGETUVL UFO[JK IFU CFSPFQ XPSEU JOHFTUFME EPPS FFO SFDIUFSMJKL BNCUFOBBS PG SFDIUFSMJKL BNCUFOBBS JO PQMFJEJOH BMT [PEBOJH [JKO OBHFMBUFO CFUSFLLJOHFO PG [JKO SFDIUWFSLSJKHFOEFO C FFO CFTMVJU WBO EF )PHF 3BBE BMT CFEPFME JO IPPGETUVL " D FFO WPSEFSJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM P 8FU SVJNUFMJKLF PSEFOJOH B EF BSUJLFMFO FO C EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FFSTUF MJE FO FFSTUF MJE WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO BBOXJK[JOH D BSUJLFM WJKGEF MJE E BSUJLFM FFSTUF MJE UFO[JK EF BBOXJK[JOH CFUSFLLJOH IFFGU PQ FFO EBBSCJK DPODSFFU BBOHFHFWFO MPDBUJF XBBSWBO HFFO BGXJKLJOH NPHFMJKL JT F EF BSUJLFMFO EFSEF MJE FO WJFSEF MJE G BSUJLFM FFSTUF MJE UFO[JK EF BBOXJK[JOH CFUSFLLJOH IFFGU PQ FFO EBBSCJK DPODSFFU BBOHFHFWFO MPDBUJF XBBSWBO HFFO BGXJKLJOH NPHFMJKL JT H BSUJLFM EFSEF MJE I BSUJLFM FFSTUF MJE WPPS [PWFS EF IFS[JFOJOH VJUTMVJUFOE CFUSFLLJOH IFFGU PQ POEFSEFMFO BMT CFEPFME JO IFU EFSEF MJE 8FU UPF[JDIU GJOBODJÑMF WFSTMBHHFWJOH EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FFSTUF FO UXFFEF MJE FO 8FU WBO EFDFNCFS UPU XJK[JHJOH WBO EF 8FU MVDIUWBBSU JO[BLF WFSOJFVXJOH WBO EF SFHFM HFWJOH WPPS CVSHFSMVDIUIBWFOT FO NJMJUBJSF MVDIUIBWFOT FO EF EFDFOUSBMJTBUJF WBO CFWPFHEIFEFO WPPS CVSHFSMVDIUIBWFOT OBBS IFU QSPWJODJBBM CFTUVVS 3FHFMHFWJOH CVSHFSMVDIUIBWFOT FO NJMJUBJSF MVDIUIBWFOT 4UC BSUJLFM 9 8FU WFSNJOEFSJOH BGESBDIU MPPOCFMBTUJOH FO QSFNJF WPPS EF WPMLTWFS[FLFSJOHFO BSUJLFM UXFFEF MJE 8FU XFSL FO CJKTUBOE EF BSUJLFMFO FO FO QBSBHSBBG 8FU XFSL FO JOLPNFO LVOTUFOBBST BSUJLFM ;PSHWFS[FLFSJOHTXFU B BSUJLFM B C BSUJLFM G FFSTUF MJE JO TBNFOIBOH NFU BSUJLFM E PG F WPPS [PWFS FFO CFTMVJU XPSEU HF OPNFO PWFS EF WFSTDIVMEJHEIFJE WBO EF CFTUVVSTSFDIUFMJKLF QSFNJF PG EF IPPHUF EBBSWBO )PPGETUVL #FSPFQ JO FFSTUF BBOMFH CJK FFO CJK[POEFSF CFTUVVSTSFDIUFS BSUJLFM

"SU #FSPFQ CJK EF "GEFMJOH CFTUVVSTSFDIUTQSBBL WBO EF 3BBE WBO 4UBUF 5FHFO FFO CFTMVJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO JO EJU BSUJLFM HFOPFNE WPPSTDISJGU PG BOEFST[JOT JO EJU BSUJLFM PNTDISFWFO LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK EF "GEFMJOH CFTUVVSTSFDIUTQSBBL WBO EF 3BBE WBO 4UBUF "MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFTMVJU CFUSFLLJOH IFFGU PQ EF IBOEIB WJOH WBO IFU CFQBBMEF CJK PG LSBDIUFOT EF JO BSUJLFM FFSTUF MJE WBO EF 8FU NJMJFVCFIFFS CFEPFMEF XFUUFO PG XFUUFMJKLF CFQBMJOHFO EBO XFM EF 0OUHSPOEJOHFOXFU "MHFNFOF XFU CJK[POEFSF [JFLUFLPTUFO WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 7PMLTHF[POEIFJE 8FM[JKO FO 4QPSU PG WBO IFU $PMMFHF [PSHWFS[FLFSJOHFO #FMFNNFSJOHFOXFU 1SJWBBUSFDIU EF BSUJLFMFO WJKGEF MJE FO UXFFEF MJE WPPS [PWFS EF WFS QMJDIUJOH OPPE[BLFMJKL JT WPPS EF VJUWPFSJOH WBO XFSLFO BMT CFEPFME JO BSUJLFM UXFFEF MJE POEFSEFMFO C FO D WBO EF $SJTJT FO IFSTUFMXFU PG WPPS EF VJUWPFSJOH WBO FFO PG NFFS CFTMVJUFO BMT CFEPFME JO B BSUJLFM FFSTUF MJE WBO EF 8FU CFSFJLCBBSIFJE FO NPCJMJUFJU C BSUJLFM UXFFEF MJE WBO EF 5SBDÏXFU D EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE POEFS B FFSTUF MJE POEFS B FO FFSTUF MJE POEFS C WBO EF 8FU SVJNUFMJKLF PSEFOJOH E BSUJLFM UXFFEF MJE WBO EF 4QPFEXFU XFHWFSCSFEJOH EF WFSMFHHJOH WBO LBCFMT FO MFJEJOHFO WFSCBOE IPVEFOEF NFU EF VJUWPFSJOH WBO FFO XFHBBOQBTTJOHTCFTMVJU $SJTJT FO IFSTUFMXFU B BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU UPU WBTUTUFMMJOH WBO FFO HFCJFETPOUXJLLFMJOHTQMBO C BSUJLFM FFSTUF MJE %JFOTUFOXFU FFO BBOXJK[JOH PQ HSPOE WBO BSUJLFM B PG FFO CFTMVJU PQ HSPOE WBO BSUJLFM D &YQFSJNFOUFOXFU POEFSXJKT 'MPSB FO GBVOBXFU BSUJLFM B FFSTUF MJE WPPS [PWFS EF POUIFGGJOH JT WFSMFFOE (FNFFOUFXFU B BSUJLFM UXFFEF MJE C BSUJLFM B FFSTUF MJE

93

4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU D BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFTMVJU CFUSFLLJOH IFFGU PQ EF IBOEIBWJOH WBO IFU CFQBBMEF CJK PG LSBDIUFOT EF JO BSUJLFM FFSTUF MJE WBO EF 8FU NJMJFVCFIFFS CFEPFMEF XFUUFO PG XFUUFMJKLF CFQBMJOHFO EBO XFM EF 0OUHSPOEJOHFOXFU E BSUJLFM FFSTUF MJE D BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFSPFQ XPSEU JOHFTUFME EPPS EF SBBE IFU DPMMFHF WBO CVSHFNFFTUFS FO XFUIPVEFST POEFSTDIFJEFOMJKL EF CVSHFNFFTUFS E BSUJLFM B WPPS [PWFS IFU CFSPFQ XPSEU JOHFTUFME EPPS HFEFQVUFFSEF TUBUFO POEFSTDIFJ EFOMJKL EF DPNNJTTBSJT WBO EF ,POJOH )FSJOSJDIUJOHTXFU 0PTU (SPOJOHFO FO EF (SPOJOHT %SFOUTF WFFOLPMPOJÑO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO FFSTUF UXFFEF EFSEF FO WJKGEF MJE WPPS [PWFS EJF XFU OPH WBO UPFQBTTJOH JT PQ HSPOE WBO BSUJLFM 7*** FFSTUF MJE WBO EF 8FU WBO OPWFNCFS UPU BBOQBTTJOH WBO -/7 XFUHFWJOH JO WFSCBOE NFU EF ,BEFSXFU [FMGTUBOEJHF CFTUVVSTPSHBOFO 4UC

)VJTWFTUJOHTXFU BSUJLFM FFSTUF MJE *OUFSJNXFU TUBE FO NJMJFVCFOBEFSJOH B EF BSUJLFMFO FO C FFO CFTMVJU PNUSFOU HPFELFVSJOH WBO FFO CFTMVJU BMT CFEPFME JO BSUJLFM ,BEFSXFU EJFOTUQMJDIU EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO ,FSOFOFSHJFXFU ,JFTXFU B EF BSUJLFMFO % BDIUTUF MJE % % ( UPU FO NFU ( * , - . 2 4 9 EFSEF MJE 9 EFSEF MJE 9 WJFSEF MJE FO 9 WJFSEF MJE C BSUJLFM : JO TBNFOIBOH NFU BSUJLFM % BDIUTUF MJE % % ( ( * , - PG . D EF BSUJLFMFO : FO : .JKOCPVXXFU B FFO CFTMVJU EBU WBO UPFQBTTJOH JT PQ IFU DPOUJOFOUBBM QMBU NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU LSBDIUFOT EF BGEFMJOHFO PG C FFO CFTMVJU PNUSFOU FFO NJKOCPVXNJMJFVWFSHVOOJOH LSBDIUFOT BSUJLFM FO JOTUFNNJOH NFU FFO XJOOJOHTQMBO LSBDIUFOT BSUJLFM EBO XFM FFO XJOOJOHTQMBO PG FFO PQTMBHQMBO LSBDIUFOT EF BSUJLFMFO FO FFSTUF MJE /BUVVSCFTDIFSNJOHTXFU NFU VJU[POEFSJOH WBO EF BSUJLFMFO LH FO 0OUHSPOEJOHFOXFU IPPGETUVL ** FO EF BSUJLFMFO B FFSTUF MJE FO B FFSTUF MJE 1SPWJODJFXFU B BSUJLFM UXFFEF MJE C BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFSPFQ XPSEU JOHFTUFME EPPS HFEFQVUFFSEF TUBUFO POEFSTDIFJEFOMJKL EF DPNNJTTBSJT WBO EF ,POJOH D BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFTMVJU CFUSFLLJOH IFFGU PQ EF IBOEIBWJOH WBO IFU CFQBBMEF CJK PG LSBDIUFOT EF JO BSUJLFM FFSTUF MJE WBO EF 8FU NJMJFVCFIFFS CFEPFMEF XFUUFO PG XFUUFMJKLF CFQBMJOHFO EBO XFM EF 0OUHSPOEJOHFOXFU E BSUJLFM FFSTUF MJE 3FDPOTUSVDUJFXFU DPODFOUSBUJFHFCJFEFO WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU UPU WBTUTUFMMJOH XJK[JHJOH PG VJUXFSLJOH WBO IFU SFDPOTUSVDUJFQMBO BMTNFEF FFO CFTMVJU EBU JT HFOPNFO NFU UPFQBTTJOH WBO EF BSUJLFMFO UPU FO NFU 3FDPOTUSVDUJFXFU .JEEFO %FMGMBOE BSUJLFM FFSTUF UPU FO NFU EFSEF MJE WPPS [PWFS EJF XFU OPH WBO UPFQBTTJOH JT PQ HSPOE WBO BSUJLFM 7*** UXFFEF MJE WBO EF 8FU WBO OPWFNCFS UPU BBOQBTTJOH WBO -/7 XFUHFWJOH JO WFSCBOE NFU EF ,BEFSXFU [FMGTUBOEJHF CFTUVVSTPSHBOFO 4UC

4QPFEXFU XFHWFSCSFEJOH 5JKEFMJKLF XFU BBOXJK[JOH CÒUB PQMFJEJOHFO BSUJLFM FFSTUF MJE 5SBDÏXFU 7FSPSEFOJOH &( OS WBO IFU &VSPQFFT 1BSMFNFOU FO EF 3BBE WBO KVOJ CF USFGGFOEF EF PWFSCSFOHJOH WBO BGWBMTUPGGFO 1C&6 -

7SFFNEFMJOHFOXFU EF BSUJLFMFO FO WJFSEF MJE 8BUFSTDIBQTXFU B FFO CFTMVJU WBO 0O[F .JOJTUFS WBO *OGSBTUSVDUVVS FO .JMJFV JO[BLF EF HPFELFVSJOH WBO FFO CFTMVJU BMT CFEPFME JO BSUJLFM C BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFTMVJU CFUSFLLJOH IFFGU PQ EF IBOEIBWJOH WBO IFU CFQBBMEF CJK PG LSBDIUFOT EF JO BSUJLFM FFSTUF MJE WBO EF 8FU NJMJFVCFIFFS CFEPFMEF XFUUFO PG XFUUFMJKLF CFQBMJOHFO EBO XFM EF 0OUHSPOEJOHFOXFU D BSUJLFM FFSTUF MJE 8BUFSXFU B EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO FFSTUF MJE C FFO CFTMVJU EBU NFU UPFQBTTJOH WBO BSUJLFM UXFFEF MJE HFDPÚSEJOFFSE JT WPPSCFSFJE NFU FFO CFTMVJU LSBDIUFOT EF ,FSOFOFSHJFXFU 8FU BNNPOJBL FO WFFIPVEFSJK 94 4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU B BSUJLFM FFSTUF MJE C FFO CFTMVJU UPU XJK[JHJOH WBO FFO CFTMVJU BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE 8FU CBMBOTWFSLPSUJOH HFMEFMJKLF TUFVO WPMLTIVJTWFTUJOH WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTDIJLLJOH 8FU CFSFJLCBBSIFJE FO NPCJMJUFJU BSUJLFM FFSTUF MJE 8FU CFTDIFSNJOH "OUBSDUJDB 8FU CPEFNCFTDIFSNJOH NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFUSFGU EF BGXJK[JOH WBO FFO WFS[PFL 8FU FEVDBUJF FO CFSPFQTPOEFSXJKT B EF BSUJLFMFO B FFSTUF MJE FFSTUF MJE POEFSEFFM C UXFFEF FO EFSEF MJE FFSTUF MJE FFSTUF FO EFSEF MJE FO C BSUJLFM WPPS [PWFS IFU EF PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH CFUSFGU WBO BSUJLFM D EF BSUJLFMFO UPU FO NFU UPU FO NFU C UPU FO NFU B B FO 8FU GJOBODJFSJOH TPDJBMF WFS[FLFSJOHFO BSUJLFM 8FU HFMVJEIJOEFS 8FU HFNFFOTDIBQQFMJKLF SFHFMJOHFO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FFSTUF MJE WJFSEF MJE FFSTUF MJE C D FFSTUF MJE FFSTUF MJE FO UXFFEF MJE 8FU HFXFUFOTCF[XBSFO NJMJUBJSF EJFOTU B IPPGETUVL ** NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM UXFFEF MJE C EF BSUJLFMFO FO 8FU JOSJDIUJOH MBOEFMJKL HFCJFE B EF WBTUTUFMMJOH PG XJK[JHJOH WBO FFO JOSJDIUJOHTQMBO WPPS [PWFS IFU CFUSFGU EF CFHSFO[JOH WBO EF CMPLLFO CFEPFME JO BSUJLFM EFSEF MJE POEFSEFFM C C EF BBOEVJEJOH WBO WPPS[JFOJOHFO CFEPFME JO BSUJLFM UXFFEF MJE POEFSEFFM C JOIPVEFOEF EF UPFQBTTJOH WBO FFO LPSUJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE D EF UPFXJK[JOH WBO FJHFOEPN CFIFFS FO POEFSIPVE WBO WPPS[JFOJOHFO WBO PQFOCBBS OVU CFEPFME JO BSUJLFM E EF BBOEVJEJOH WBO XFHFO NFU EF EBBSUPF CFIPSFOEF LVOTUXFSLFO CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE F EF PQOBNF WBO XFHFO NFU EF EBBSUPF CFIPSFOEF LVOTUXFSLFO BMT PQFOCBSF XFH CFEPFME JO BSUJLFM UXFFEF MJE 8FU JO[BLF EF MVDIUWFSPOUSFJOJHJOH 8FU MVDIUWBBSU EF BSUJLFMFO UXFFEF MJE C D FFSTUF MJE FFSTUF MJE BSUJLFM FFSTUF FO [FTEF MJE FFSTUF MJE B B B FFSTUF MJE FO PPL WPPS [PWFS IFU CFTMVJU LBO XPSEFO BBOHFNFSLU BMT BMHFNFFO WFSCJOEFOE WPPSTDISJGU BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE WBO EF "MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU NBBS NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU PQ HSPOE WBO B BSUJLFM FFSTUF MJE JO HFWBM PQ FFO MVDIUIBWFO TQSBLF JT WBO FFO TBNFOXFSLJOH CJK EF WFSEFMJOH WBO MVDIUIBWFOMVDIUWFSLFFS NFU EF MVDIUIBWFO 4DIJQIPM C BSUJLFM FFSTUF MJE WPPS [PWFS IFU CFUSFGU EF HSFOTXBBSEFO FO SFHFMT EJF HFMEFO WPPS IFU CVSHFSMVDIUWFSLFFS WBTUHFTUFME PQ HSPOE WBO BSUJLFM FFSTUF MJE FO WPPS CVSHFSMVDIUIBWFO MVDIUWFSLFFS TQSBLF JT WBO FFO TBNFOXFSLJOH CJK EF WFSEFMJOH WBO MVDIUIBWFOMVDIUWFSLFFS NFU EF MVDIUIBWFO 4DIJQIPM 8FU NJMJFVCFIFFS NFU JOCFHSJQ WBO FFO CFTMVJU EBU CFUSFLLJOH IFFGU PQ IBOEIBWJOH EPDI NFU VJU[POEFSJOH WBO B EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE B FO C FFO CFTMVJU EBU CFUSFLLJOH IFFGU PQ EF IBOEIBWJOH WBO IFU CFQBBMEF LSBDIUFOT BSUJLFM D BSUJLFM 8FU /BMFWJOH &VSPQFTF SFHFMHFWJOH QVCMJFLF FOUJUFJUFO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO 8FU PQ EF FYQFSUJTFDFOUSB B UJUFM *7 EF BGEFMJOHFO FO FFO HPFELFVSJOH WBO SFDIUTXFHF EBBSPOEFS CFHSFQFO C EF BSUJLFMFO UXFFEF MJE FO 8FU PQ IFU GJOBODJFFM UPF[JDIU EF BSUJLFMFO FO 8FU PQ IFU IPHFS POEFSXJKT FO XFUFOTDIBQQFMJKL POEFS[PFL EF BSUJLFMFO EFSEF MJE B B B C E B F UXFFEF FO [FTEF MJE B G B H FO FFSTUF MJE 8FU PQ IFU QSJNBJS POEFSXJKT B BSUJLFM WJKGEF MJE C UJUFM *7 EF BGEFMJOHFO FO FFO HPFELFVSJOH WBO SFDIUTXFHF EBBSPOEFS CFHSFQFO D EF BSUJLFMFO UXFFEF MJE FO E BSUJLFM UXFFEF MJE UXFFEF WPM[JO WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU PQ HSPOE WBO CFQB MJOHFO EJF CJK EF BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS JOHFWPMHF BSUJLFM UXFFEF MJE UXFFEF WPM[JO WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH [JKO WFSLMBBSE BMTNFEF FFO CFTMVJU PQ HSPOE WBO CFQBMJOHFO WBO EF BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS EJF EBBSNFF PWFSFFOLPNFO 8FU PQ IFU WPPSUHF[FU POEFSXJKT B UJUFM *** EF BGEFMJOHFO * NFU VJU[POEFSJOH 95 WBO BSUJLFM FO ***

4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU C EF BSUJLFMFO B FO 8FU SVJNUFMJKLF PSEFOJOH B FFO CFTMVJU PNUSFOU WBTUTUFMMJOH WBO FFO CFTUFNNJOHTQMBO FFO JOQBTTJOHTQMBO PG FFO SJKLT CFTUFNNJOHTQMBO BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE C BSUJLFM EFSEF MJE D FFO CFTMVJU PNUSFOU XJK[JHJOH PG VJUXFSLJOH WBO FFO CFTUFNNJOHTQMBO PWFSFFOLPNTUJH BSUJLFM FFSTUF MJE E FFO BBOXJK[JOHTCFTMVJU BMT CFEPFME JO BSUJLFM [FTEF MJE PG BSUJLFM UXFFEF MJE JO TB NFOIBOH NFU BSUJLFM [FTEF MJE F EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE POEFS B PG C FFSTUF MJE POEFS B PG C FO FFSTUF MJE G EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO FFSTUF MJE WPPS [PWFS IFU CFTMVJU CFUSFLLJOH IFFGU PQ FFO EBBSCJK DPODSFFU BBOHFHFWFO MPDBUJF XBBSWBO HFFO BGXJKLJOH NPHFMJKL JT H EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO I FFO CFTMVJU PNUSFOU WBTUTUFMMJOH WBO FFO FYQMPJUBUJFQMBO WPPS HSPOEFO CFHSFQFO JO FFO HF MJKLUJKEJH CFLFOEHFNBBLU CFTUFNNJOHTQMBO JOQBTTJOHTQMBO PG XJK[JHJOHTQMBO BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE BMTNFEF IFS[JFOJOHFO WBO IFU EFTCFUSFGGFOEF FYQMPJUBUJFQMBO FO CFTMVJUFO PNUSFOU EF BGSFLFOJOH FO IFSCFSFLFOEF FYQMPJUBUJFCJKESBHFO WBO IFU EFTCFUSFGGFOEF FYQMPJUB UJFQMBO 8FU UPFMBUJOH [PSHJOTUFMMJOHFO 8POJOHXFU BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFUSFGU EF JOUSFLLJOH WBO FFO UPFMBUJOH ;PSHWFS[FLFSJOHTXFU WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 7PMLTHF[POEIFJE 8FM[JKO FO 4QPSU PG WBO IFU $PMMFHF [PSHWFS[FLFSJOHFO NFU VJU[POEFSJOH WBO B FFO CFTDIJLLJOH PQ HSPOE WBO BSUJLFM C D E UPU FO NFU H PG C FFO CFTDIJLLJOH PQ HSPOE WBO BSUJLFM B D FFO CFTDIJLLJOH KFHFOT FFO QFSTPPO EJF CFIPPSU UPU IFU QFSTPOFFM WBO IFU $PMMFHF [PSHWFS[F LFSJOHFO "SU #FSPFQ CJK EF $FOUSBMF 3BBE WBO #FSPFQ 5FHFO FFO CFTMVJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO JO EJU BSUJLFM HFOPFNE WPPSTDISJGU PG BOEFST[JOT JO EJU BSUJLFM PNTDISFWFO LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK EF $FOUSBMF 3BBE WBO #FSPFQ "MHFNFOF QFOTJPFOXFU QPMJUJFLF BNCUTESBHFST (BSBOUJFXFU #VSHFSMJKL 0WFSIFJETQFSTPOFFM *OEPOFTJÑ WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU PQ HSPOE WBO EF "MHFNFOF PPSMPHTPOHFWBMMFOSFHFMJOH -JRVJEBUJFXFU POHFWBMMFOXFUUFO BSUJLFM FFSTUF MJE 5JKEFMJKLF WFSHPFEJOHTSFHFMJOH QTZDIPUIFSBQJF OB PPSMPHTF HFOFSBUJF 8FU CVJUFOHFXPPO QFOTJPFO o 8FU CVJUFOHFXPPO QFOTJPFO *OEJTDI WFS[FU 8FU CVJUFOHFXPPO QFOTJPFO [FFMJFEFO PPSMPHTTMBDIUPGGFST 8FU SFDIUTQPTJUJF SFDIUFSMJKLF BNCUFOBSFO FFO CFTMVJU XBBSCJK FFO SFDIUFSMJKL BNCUFOBBS BMT [PEBOJH PG FFO SFDIUFSMJKL BNCUFOBBS JO PQMFJEJOH BMT [PEBOJH FFO HFXF[FO SFDIUFSMJKL BNCUFOBBS PG SFDIUFSMJKL BNCUFOBBS JO PQMFJEJOH BMT [PEBOJH IVO OBHFMBUFO CFUSFLLJOHFO PG IVO SFDIUWFS LSJKHFOEFO CFMBOHIFCCFOEF [JKO 8FU VJULFSJOHFO CVSHFS PPSMPHTTMBDIUPGGFST o 8FU VJULFSJOHFO WFSWPMHJOHTTMBDIUPGGFST o "SU #FSPFQ CJK IFU $PMMFHF WBO #FSPFQ WPPS IFU CFESJKGTMFWFO 5FHFO FFO CFTMVJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO JO EJU BSUJLFM HFOPFNE WPPSTDISJGU PG BOEFST[JOT JO EJU BSUJLFM PNTDISFWFO LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK IFU $PMMFHF WBO #FSPFQ WPPS IFU CFESJKGTMFWFO &FO CFTMVJU WBO FFO CJK PG LSBDIUFOT EF 8FU PQ EF CFESJKGTPSHBOJTBUJF JOHFTUFME CFTUVVSTPSHBBO PG WBO FFO LBNFS BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF 8FU PQ EF ,BNFST WBO LPPQIBOEFM FO GBCSJFLFO NFU VJU[POEFSJOH WBO B FFO CFTMVJU PQ HSPOE WBO EF 8FU PQFOCBBSIFJE WBO CFTUVVS C FFO CFTMVJU UFO BBO[JFO WBO FFO BNCUFOBBS BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF "NCUFOBSFOXFU BMT [PEBOJH [JKO OBHFMBUFO CFUSFLLJOHFO PG [JKO SFDIUWFSLSJKHFOEFO "MHFNFOF EPVBOFXFU FFO CFTDIJLLJOH UFS [BLF WBO MBOECPVXSFTUJUVUJFT "MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU EBU CFUSFLLJOH IFFGU PQ EF IBOEIBWJOH WBO IFU CFQBBMEF CJK PG LSBDIUFOT EF 8JOLFMUJKEFOXFU #PTXFU BGEFMJOH ** #VSHFSMJKL 8FUCPFL #PFL WPPS [PWFS IFU CFTMVJU JT CFLFOEHFNBBLU WPPS KVMJ B BSUJLFM EFSEF MJE UXFFEF WPM[JO WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO XFJHFSJOH PN EF JO EF FFSTUF WPM[JO CFEPFMEF UFSNJKO UF WFSMFOHFO C EF BSUJLFMFO UXFFEF MJE FO UXFFEF MJE WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO XFJHFSJOH WBO FFO WFSLMBSJOH D BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFUSFGU 96 4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU FFO XFJHFSJOH XJK[JHJOH PG JOUSFLLJOH WBO FFO POUIFGGJOH FFO CFTMVJU UPU WFSMFOJOH WBO EF POUIFGGJOH WPPS [PWFS EBBSBBO WPPSTDISJGUFO [JKO WFSCPOEFO EBO XFM EBBSCJK CFQFSLJOHFO [JKO PQHFMFHE E BSUJLFM EFSEF MJE UXFFEF WPM[JO WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO BGXJK[JOH WBO FFO WFS[PFL F EF BSUJLFMFO UXFFEF MJE FO UXFFEF MJE WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO XFJHFSJOH WBO FFO WFSLMBSJOH G BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU UPU XFJHFSJOH XJK[JHJOH PG JOUSFLLJOH WBO EF POUIFGGJOH FFO CFTMVJU UPU WFSMFOJOH WBO EF POUIFGGJOH WPPS [PWFS EBBSBBO WPPSTDISJGUFO [JKO WFSCPOEFO EBO XFM EBBSCJK CFQFSLJOHFO [JKO PQHFMFHE &MFLUSJDJUFJUTXFU NFU JOCFHSJQ WBO FFO CFTMVJU WBO EF SBBE WBO CFTUVVS WBO EF /FEFSMBOETF .FEFEJOHJOHTBVUPSJUFJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO EF BSUJLFMFO D UXFFEF MJE FO EFSEF FO WJFSEF MJE EBU LBO XPSEFO BBOHFNFSLU BMT BMHFNFFO WFSCJOEFOE WPPSTDISJGU BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE WBO EF "MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU FO NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU PQ HSPOE WBO EF BSUJLFMFO C WJFSEF MJE D EFSEF MJE E UXFFEF FO EFSEF MJE F WJKGEF MJE G [FTEF MJE B EFSEF MJE C EFSEF MJE D UXFFEF FO EFSEF MJE I FO J (BTXFU NFU JOCFHSJQ WBO FFO CFTMVJU WBO EF SBBE WBO CFTUVVS WBO EF /FEFSMBOETF .FEFEJO HJOHTBVUPSJUFJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO EF BSUJLFMFO G H UXFFEF MJE EFSEF FO WJFSEF MJE D FO EBU LBO XPSEFO BBOHFNFSLU BMT BMHFNFFO WFSCJOEFOE WPPSTDISJGU BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE WBO EF "MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU FO NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU PQ HSPOE WBO EF BSUJLFMFO C EFSEF MJE D EFSEF MJE E UXFFEF FO EFSEF MJE BD FO BE (FNFFOUFXFU BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU EBU CFUSFLLJOH IFFGU PQ EF IBOEIB WJOH WBO IFU CFQBBMEF CJK PG LSBDIUFOT EF 8JOLFMUJKEFOXFU (F[POEIFJET FO XFM[JKOTXFU WPPS EJFSFO NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM C FFSTUF MJE )BNTUFSXFU ,BEFSXFU &; TVCTJEJFT ,BEFSXFU -/7 TVCTJEJFT -BOECPVXLXBMJUFJUTXFU -BOECPVXXFU EF BSUJLFMFO UPU FO NFU FO -PPETFOXFU BSUJLFM G .BSLUWFSPSEFOJOH WPPS IFU XFHWFSWPFS .FTUTUPGGFOXFU NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM .FUSPMPHJFXFU /PPEXFU WPFETFMWPPS[JFOJOH EF BSUJLFMFO UPU FO NFU FO CFIPVEFOT JO HFWBM WBO UPFQBT TJOH WBO BSUJLFM 1MBOUFO[JFLUFOXFU 1SJK[FOOPPEXFU 1SJK[FOXFU 4BODUJFXFU BSUJLFM EFSEF MJE 5FMFDPNNVOJDBUJFXFU WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU WBO IFU DPMMFHF HFOPFNE JO BSUJLFM WBO EF 8FU 0OBGIBOLFMJKLF QPTU FO UFMFDPNNVOJDBUJFBVUPSJUFJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO B IPPGETUVL UFO[JK CFSPFQ LPO XPSEFO JOHFTUFME WPPS EF JOXFSLJOHUSFEJOH WBO EF 8FU JN QMFNFOUBUJF &VSPQFFT SFHFMHFWJOHTLBEFS WPPS EF FMFLUSPOJTDIF DPNNVOJDBUJFTFDUPS C EF IPPGETUVLLFO " # FO D IPPGETUVL NFU VJU[POEFSJOH WBO EF BSUJLFMFO B FO 6JUWPFSJOHTXFU WFSPSEFOJOH &VSPQFTF DPÚQFSBUJFWF WFOOPPUTDIBQ IFU WFS[FU CFEPFME JO EF BSUJ LFMFO FFSTUF MJE FO 6JUWPFSJOHTXFU WFSPSEFOJOH &VSPQFTF WFOOPPUTDIBQ IFU WFS[FU CFEPFME JO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO 7FSPSEFOJOH &( OS WBO EF 3BBE WBO KVMJ CFUSFGGFOEF IFU TUBUVVU WPPS FFO &VSPQFTF $PÚQFSBUJFWF 7FOOPPUTDIBQ 4$& 1C&6 - BSUJLFM WFFSUJFOEF MJE UXFFEF BMJOFB 7FSPSEFOJOH &( OS WBO EF 3BBE WBO PLUPCFS CFUSFGGFOEF IFU TUBUVVU WBO EF &VSPQFTF WFOOPPUTDIBQ 4& 1C&( - BSUJLFM WFFSUJFOEF MJE UXFFEF BMJOFB 8BBSCPSHXFU 8FEFSWFSHFMEJOHTXFU [FFTDIFFQWBBSU B FFO WFSMFOJOH PG XFJHFSJOH WBO FFO WFSHVOOJOH PG FFO POUIFGGJOH C FFO JOUSFLLJOH WBO FFO WFSHVOOJOH PG FFO POUIFGGJOH LSBDIUFOT BSUJLFM D FFO PQMFHHJOH WBO FFO IFGGJOH 8FU DBQBDJUFJUTCFIFFSTJOH CJOOFOWBBSUWMPPU 8FU EJFSFO NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU PQ HSPOE WBO BSUJLFM 8FU HFOFFTNJEEFMFOQSJK[FO NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM FO NFU JOCFHSJQ WBO FFO CFTMVJU UPU WBTUTUFMMJOH WBO FFO NBYJNVNQSJKT 8FU HFXBTCFTDIFSNJOHTNJEEFMFO FO CJPDJEFO 97 NFU VJU[POEFSJOH WBO EF BSUJLFMFO FO

4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU 8FU JNQMFNFOUBUJF &6 SJDIUMJKOFO FOFSHJF FGGJDJÑOUJF NFU VJU[POEFSJOH WBO EF BSUJLFMFO FO 8FU JOLPNTUFOCFMBTUJOH EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO FFSTUF MJE WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO WFSLMBSJOH WBO 0O[F .JOJTUFS WBO &DPOPNJTDIF ;BLFO -BOECPVX FO *OOPWBUJF FO BSUJLFM B WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO 3%" CFTDIJLLJOH PG DPSSFDUJF 3%" CFTDIJLLJOH 8FU MVDIUWBBSU BSUJLFM G UXFFEF MJE 8FU NBSLUPSEFOJOH HF[POEIFJET[PSH NFU VJU[POEFSJOH WBO CFTDIJLLJOHFO WBO EF /FEFSMBOETF ;PSHBVUPSJUFJU BMT CFEPFME JO QBSBHSBBG WBO IPPGETUVL 8FU NFEFXFSLJOH WFSEFEJHJOHTWPPSCFSFJEJOH 8FU OBUJPOBMJUFJU [FFTDIFQFO JO SPNQCFWSBDIUJOH 8FU PQ EF BSDIJUFDUFOUJUFM NFU JOCFHSJQ WBO FFO CFTMVJU JO[BLF FFO BBOXJK[JOH BMT CFEPFME JO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE POEFSEFFM K FFSTUF MJE POEFSEFFM G FFSTUF MJE POEFSEFFM G FO FFSTUF MJE POEFSEFFM G EBU LBO XPSEFO BBOHFNFSLU BMT BMHFNFFO WFSCJOEFOE WPPSTDISJGU BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE WBO EF "MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU UFO[JK IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU BMT CFEPFME JO BSUJLFM EFSEF MJE POEFSEFFM C WBO EF "MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU 8FU PQ IFU BDDPVOUBOUTCFSPFQ 8FU PQ IFU GJOBODJFFM UPF[JDIU B IPPGETUVL FO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO EFSEF MJE C FFO CFTMVJU UFS[BLF WBO IFU JOHFWPMHF BSUJLFM UXFFEF MJE PG C WJKGEF MJE CFQBBMEF NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU UPU IFU PQMFHHFO WBO FFO CFTUVVSMJKLF CPFUF BMT CFEPFME JO BS UJLFM 8FU QFSTPOFOWFSWPFS NFU VJU[POEFSJOH WBO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FFSTUF MJE FFSTUF MJE FO FFSTUF MJE 8FU QSJWBUJTFSJOH '71 8FU VJUWPFSJOH *OUFSOBUJPOBBM &OFSHJFQSPHSBNNB 8FU WBO KVOJ UPU XJK[JHJOH WBO IFU #VSHFSMJKL 8FUCPFL IFU 8FUCPFL WBO #VSHFSMJKLF 3FDIUTWPSEFSJOH IFU 8FUCPFL WBO ,PPQIBOEFM FO EF 8FU OBUJPOBMJUFJU [FFTDIFQFO JO SPNQCF WSBDIUJOH XJK[JHJOH WPPSXBBSEFO OBUJPOBMJUFJUTWFSMFOJOH FO SFHJTUSBUJF [FFTDIFQFO 4UC FFO WFSLMBSJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM 7 FFSTUF MJE 8FU WFSNJOEFSJOH BGESBDIU MPPOCFMBTUJOH FO QSFNJF WPPS EF WPMLTWFS[FLFSJOHFO FFO CFTMVJU HF OPNFO EPPS FFO WBO EF JO BSUJLFM FFSTUF MJE HFOPFNEF CFTUVVSTPSHBOFO 8FU WFSWPFS PWFS [FF 8FU WPPSSBBEWPSNJOH BBSEPMJFQSPEVDUFO B IPPGETUVL NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM C FFO CFTMVJU EBU JT HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO CJMBUFSBBM BLLPPSE FO CFUSFLLJOH IFFGU PQ IFU OJFU JO /FEFSMBOE BBOIPVEFO WBO FFO XFUUFMJKLF WPPSSBBE D FFO CFTMVJU PQ HSPOE WBO FFO CJMBUFSBBM BLLPPSE BMT CFEPFME JO BSUJLFM JO[BLF IFU JO /FEFS MBOE BBOIPVEFO WBO FFO XFUUFMJKLF WPPSSBBE UFO CFIPFWF WBO FFO BOEFSF TUBBU EBO /FEFSMBOE PG FFO POEFSEBBO WBO EJF TUBBU 8FU XFHWFSWPFS HPFEFSFO 8FUCPFL WBO ,PPQIBOEFM BSUJLFM B 8JOLFMUJKEFOXFU NFU JOCFHSJQ WBO FFO CFTMVJU JO[BLF EF WFSMFOJOH WBO FFO WSJKTUFMMJOH PQ HSPOE WBO BSUJLFM EFSEF MJE POEFS B EBU LBO XPSEFO BBOHFNFSLU BMT BMHFNFFO WFSCJOEFOE WPPSTDISJGU BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE WBO EF "MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU ;BBJ[BBE FO QMBOUHPFEXFU ;PSHWFS[FLFSJOHTXFU BSUJLFM B "SU #FSPFQ CJK FFO HFSFDIUTIPG 5FHFO FFO CFTMVJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO JO EJU BSUJLFM HFOPFNE WPPSTDISJGU PG BOEFST[JOT JO EJU BSUJLFM PNTDISFWFO LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK FFO HFSFDIUTIPG 8FU GJOBODJFSJOH TPDJBMF WFS[FLFSJOHFO FFO VJUTQSBBL PQ CF[XBBS BMT CFEPFME JO EF BSUJLFMFO FO )PPGETUVL #FSPFQ JO FFSTUF BBOMFH CJK FFO BOEFSF SFDIUCBOL BSUJLFM WJFSEF MJE

"SU #FSPFQ CJK EF SFDIUCBOL %FO )BBH 5FHFO FFO CFTMVJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO JO EJU BSUJLFM HFOPFNE WPPSTDISJGU PG BOEFST[JOT JO EJU BSUJLFM PNTDISFWFO LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK EF SFDIUCBOL %FO )BBH #FTMVJU WBO KVOJ IPVEFOEF WBTUTUFMMJOH WBO FFO BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS SFHFMFOEF EF WFSHPFEJOH WBO NPUPSSJKUVJHFOCFMBTUJOH WPPS PPSMPHTHFUSPGGFOFO 4UC

(BSBOUJFXFU #VSHFSMJKL 0WFSIFJETQFSTPOFFM *OEPOFTJÑ NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU PQ HSPOE WBO EF "MHFNFOF PPSMPHTPOHFWBMMFOSFHFMJOH (BSBOUJFXFU NJMJUBJSFO , / * - (BSBOUJFXFU 4VSJOBBNTF QFOTJPFOFO 98 4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU .JMJUBJSF BNCUFOBSFOXFU EF SFHMFNFOUFO WBO EF 4UJDIUJOH .BSPS HFMEFO 0WFSIFJE EF 4UJDIUJOH +PPET )VNBOJUBJS 'POET EF 4UJDIUJOH 3FDIUTIFSTUFM 4JOUJ FO 3PNB FO EF 4UJDIUJOH )FU (FCBBS 4BNFOMPPQSFHFMJOH *OEPOFTJTDIF QFOTJPFOFO 5PFTMBHSFHFMJOH QFOTJPFOFO 4VSJOBNF FO /FEFSMBOETF "OUJMMFO 5PFTMBHXFU *OEPOFTJTDIF QFOTJPFOFO 6JULFSJOHTXFU HFXF[FO NJMJUBJSFO 6JULFSJOHTXFU UFHFNPFULPNJOH UXFF UPU WJKGKBSJHF EJFOTUUJKE WFUFSBOFO 7SFFNEFMJOHFOXFU NFU VJU[POEFSJOH WBO EF BSUJLFMFO FO WJFSEF MJE FO NFU EJFO WFSTUBOEF EBU EF SFDIUCBOL %FO )BBH CFSPFQFO UFHFO CFTMVJUFO BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EJF XFU LBO CFIBOEFMFO JO BMMF [JUUJOHTQMBBUTFO WBO BMMF SFDIUCBOLFO CFEPFME JO BSUJLFM C FFSTUF FO UXFFEF MJE WBO EF 8FU PQ EF SFDIUFSMJKLF PSHBOJTBUJF 8FU BSCFJE WSFFNEFMJOHFO NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU UPU IFU PQMFHHFO WBO FFO CFTUVVSMJKLF CPFUF FO NFU EJFO WFSTUBOEF EBU EF SFDIUCBOL %FO )BBH CFSPFQFO UFHFO CFTMVJUFO BMT CFEPFME JO EJF XFU LBO CFIBOEFMFO JO BMMF [JUUJOHTQMBBUTFO WBO BMMF SFDIUCBOLFO CFEPFME JO BSUJLFM C FFSTUF FO UXFFEF MJE WBO EF 8FU PQ EF SFDIUFSMJKLF PSHBOJTBUJF 8FU BSCFJETPOHFTDIJLUIFJETWPPS[JFOJOH NJMJUBJSFO 8FU CFTDIFSNJOH PPSTQSPOLFMJKLF UPQPHSBGJFÑO WBO IBMGHFMFJEFSQSPEVLUFO WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU WBO IFU CVSFBV CFEPFME JO BSUJLFM PNUSFOU EF JOTDISJKWJOH WBO FFO EFQPU PQ HSPOE WBO EJF XFU 8FU $FOUSBBM 0SHBBO PQWBOH BTJFM[PFLFST EF JO BSUJLFM FFSTUF FO UXFFEF MJE CFEPFMEF CFTMVJUFO FO IBOEFMJOHFO NFU EJFO WFSTUBOEF EBU EF SFDIUCBOL %FO )BBH EF CFSPFQFO LBO CFIBOEFMFO JO BMMF [JUUJOHTQMBBUTFO WBO BMMF SFDIUCBOLFO CFEPFME JO BSUJLFM C FFSTUF FO UXFFEF MJE WBO EF 8FU PQ EF SFDIUFSMJKLF PSHBOJTBUJF 8FU GJOBODJÑMF WPPS[JFOJOHFO QSJWBUJTFSJOH "#1 8FU NJMJFVCFIFFS BSUJLFM B FFSTUF UXFFEF PG WJKGEF MJE 8FU PQ EF JOMJDIUJOHFO FO WFJMJHIFJETEJFOTUFO IPPGETUVL 8FU QFOTJPFOWPPS[JFOJOHFO , / * - 8FU SFDIUTQPTJUJPOFMF WPPS[JFOJOHFO SBNQCFTUSJKEFST 8FU WBO KVMJ UPU IFU TUFMMFO WBO OBEFSF SFHFMT JO WFSCBOE NFU EF JOUSPEVDUJF WBO FFO UPFTMBHSFHFMJOH UFS DPNQFOTBUJF WBO IFU HFNJT BBO PWFSIFWFMJOHTUPFTMBH QFS KBOVBSJ UFO BBO[JFO WBO EF 5PFTMBHXFU *OEPOFTJTDIF QFOTJPFOFO FO FOLFMF BOEFSF PWFS[FFTF QFOTJPFO XFUUFO BMTNFEF IFU BDUVBMJTFSFO WBO EJF XFUUFO JO WFSCBOE NFU EF JOXFSLJOHUSFEJOH WBO EF "MHF NFOF OBCFTUBBOEFOXFU 4UC

8FU WBO EFDFNCFS IPVEFOEF FFO POEFSTUBOETSFHFMJOH JOHFWPMHF BSUJLFM (BSBOUJFXFU #VSHFSMJKL 0WFSIFJETQFSTPOFFM *OEPOFTJÑ 4UC

"SU #FSPFQ CJK EF SFDIUCBOL 3PUUFSEBN 5FHFO FFO CFTMVJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO JO EJU BSUJLFM HFOPFNE WPPSTDISJGU PG BOEFST[JOT JO EJU BSUJLFM PNTDISFWFO LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK EF SFDIUCBOL 3PUUFSEBN #BOLXFU BSUJLFM B #VSHFSMJKL 8FUCPFL B #PFL EF BSUJLFMFO E UXFFEF MJE FO C #PFL UJUFM BGEFMJOH &MFLUSJDJUFJUTXFU EF BSUJLFMFO I FO J (BTXFU EF BSUJLFMFO BD FO BE (F[POEIFJET FO XFM[JKOTXFU WPPS EJFSFO BSUJLFM C FFSTUF MJE *OWPFSJOHT FO BBOQBTTJOHTXFU 1FOTJPFOXFU -PPETFOXFU NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM G .FEFEJOHJOHTXFU NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM B FFSTUF MJE WPPS [PWFS EF BBOWSBBH JT BGHF XF[FO FO BSUJLFM D UXFFEF MJE WPPS [PWFS EF JOUSFLLJOH PG XJK[JHJOH HFTDIJFEU PQ EF HSPOEFO CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE POEFSEFMFO C PG D WBO EBU BSUJLFM 1FOTJPFOXFU 1PTUXFU 4QPPSXFHXFU NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM FO 5BCBLTXFU 5FMFDPNNVOJDBUJFXFU NFU VJU[POEFSJOH WBO B BSUJLFM FFSTUF MJE POEFSEFFM C WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO BBOXJK[JOH C EF BSUJLFMFO FO FFSTUF FO UXFFEF MJE D BMTNFEF WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU WBO IFU DPMMFHF HFOPFNE JO BSUJLFM WBO EF 8FU 0OBGIBOLFMJKLF QPTU FO UFMFDPNNVOJDBUJFBVUPSJUFJU IPPGETUVL UFO[JK CFSPFQ LPO XPSEFO JOHFTUFME WPPS EF JOXFSLJOHUSFEJOH WBO EF 8FU JN QMFNFOUBUJF &VSPQFFT SFHFMHFWJOHTLBEFS WPPS EF FMFLUSPOJTDIF DPNNVOJDBUJFTFDUPS EF IPPGETUVLLFO " # FO IPPGETUVL NFU VJU[POEFSJOH WBO 99 EF BSUJLFMFO B FO

4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU 8BSFOXFU 8FU CFLPTUJHJOH GJOBODJFFM UPF[JDIU 8FU CFTUSJKEJOH POHFWBMMFO /PPSE[FF WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTDIJLLJOH WBO 0O[F .JOJTUFS HFOPNFO PQ FFO WFS[PFL PN FFO UFHFNPFULPNJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE 8FU EJFSFO BSUJLFM 8FU GJOBODJÑMF CFUSFLLJOHFO CVJUFOMBOE 8FU HFOFFTNJEEFMFOQSJK[FO BSUJLFM 8FU HFXBTCFTDIFSNJOHTNJEEFMFO FO CJPDJEFO BSUJLFM 8FU IBOEIBWJOH DPOTVNFOUFOCFTDIFSNJOH 8FU JNQMFNFOUBUJF &6 SJDIUMJKOFO FOFSHJF FGGJDJÑOUJF EF BSUJLFMFO FO 8FU JNQMFNFOUBUJF SFDIUTCFTDIFSNJOHTSJDIUMJKOFO BBOCFTUFEFO BSUJLFM 8FU JO[BLF EF HFMEUSBOTBDUJFLBOUPSFO WPPS [PWFS EJF XFU OPH WBO UPFQBTTJOH JT PQ HSPOE WBO BSUJLFM *9 WBO EF 8JK[JHJOHTXFU GJOBODJÑMF NBSLUFO 8FU MVDIUWBBSU EF BSUJLFMFO G FFSTUF MJE FO H FFSTUF MJE 8FU NBSLUPSEFOJOH HF[POEIFJET[PSH WPPS [PWFS IFU CFUSFGU CFTDIJLLJOHFO WBO EF /FEFSMBOETF ;PSHBVUPSJUFJU BMT CFEPFME JO QBSBHSBBG WBO IPPGETUVL 8FU PQ IFU GJOBODJFFM UPF[JDIU NFU VJU[POEFSJOH WBO B IPPGETUVL FO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO EFSEF MJE C FFO CFTMVJU UFS[BLF WBO IFU JOHFWPMHF BSUJLFM UXFFEF MJE PG C WJKGEF MJE CFQBBMEF NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU UPU IFU PQMFHHFO WBO FFO CFTUVVSMJKLF CPFUF BMT CFEPFME JO BS UJLFM D EF BSUJLFMFO FO 8FU PQ IFU OPUBSJTBNCU WPPS [PWFS IFU EF UPFQBTTJOH PG PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH WBO EF 8FU WFSQMJDIUF CFSPFQTQFOTJPFOSFHFMJOH CFUSFGU PQ HSPOE WBO BSUJLFM D 8FU QFSTPOFOWFSWPFS EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FFSTUF MJE FFSTUF MJE FO FFSTUF MJE 8FU QSJWBUJTFSJOH "1# WPPS [PWFS IFU EF PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH WBO EF 8FU WFSQMJDIUF EFFMOFNJOH JO FFO CFESJKGTUBLQFOTJPFOGPOET CFUSFGU PQ HSPOE WBO BSUJLFM WJFSEF MJE 8FU TDIBEFGPOET PMJFUBOLTDIFQFO 8FU UFS WPPSLPNJOH WBO XJUXBTTFO FO GJOBODJFSFO WBO UFSSPSJTNF 8FU UPF[JDIU BDDPVOUBOUTPSHBOJTBUJFT 8FU UPF[JDIU GJOBODJÑMF WFSTMBHHFWJOH 8FU UPF[JDIU USVTULBOUPSFO 8FU WBO UPU XJK[JHJOH WBO EF &MFLUSJDJUFJUTXFU FO WBO EF (BTXFU JNQMFNFOUBUJF WBO SJDIUMJKOFO FO WFSPSEFOJOHFO PQ IFU HFCJFE WBO FMFLUSJDJUFJU FO HBT 4UC BSUJLFM 99 8FU WFSQMJDIUF CFSPFQTQFOTJPFOSFHFMJOH 8FU WFSQMJDIUF EFFMOFNJOH JO FFO CFESJKGTUBLQFOTJPFOGPOET "SU 0WFSJHF 5FHFO FFO CFTMVJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO EF 0WFSHBOHTXFU FMFLUSJDJUFJUTQSPEVDUJFTFDUPS LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK EF SFDIUCBOL 0PTU /FEFSMBOE 5FHFO FFO CFTMVJU BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE WBO EF "MHFNFOF XFU JO[BLF SJKLTCF MBTUJOHFO WBO FFO CFTUVVSTPSHBBO BMT CFEPFME JO BSUJLFM UXFFEF MJE FO UFHFO FFO CFTMVJU PQ HSPOE WBO EF BGEFMJOHFO FO WBO EF .JKOCPVXXFU LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK EF SFDIUCBOLFO /PPSE /FEFSMBOE 0PTU /FEFSMBOE /PPSE )PMMBOE %FO )BBH FO ;FFMBOE 8FTU #SBCBOU JO IFU SFTTPSU XBBSWBO EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQTDISJGU [JKO XPPO QMBBUT IFFGU *OEJFO EF JOEJFOFS WBO IFU CFSPFQTDISJGU HFFO XPPOQMBBUT JO /FEFSMBOE IFFGU LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK EF SFDIUCBOL CJOOFO IFU SFDIUTHFCJFE XBBSWBO IFU CFTUVVSTPSHBBO [JKO [FUFM IFFGU 5FHFO FFO CFTMVJU WBO EF 3BBE WPPS SFDIUTCJKTUBOE CFEPFME JO IPPGETUVL ** WBO EF 8FU PQ EF SFDIUTCJKTUBOE LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK EF SFDIUCBOL JO IFU BSSPOEJTTFNFOU XBBS EF SBBE JT HFWFTUJHE 5FHFO FFO CFTDIJLLJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM UXFFEF MJE WBO EF "MHFNFOF EPVBOFXFU NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTDIJLLJOH UFS [BLF WBO MBOECPVXSFTUJUVUJFT LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK EF SFDIUCBOL /PPSE )PMMBOE 5FHFO FFO CFTDIJLLJOH BMT CFEPFME JO BSUJLFM EFSEF MJE WBO EF 8FU TUSBUFHJTDIF EJFOTUFO LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK EF SFDIUCBOL UF )BBSMFN 5FHFO FFO CFTMVJU WBO EF %JFOTU HFOPFNE JO BSUJLFM WBO EF ,BEBTUFSXFU PNUSFOU XJK[JHJOH WBO FFO BVUIFOUJFL HFHFWFO PG PNUSFOU XJK[JHJOH WBO FFO BOEFS HFHFWFO EBO FFO BVUIFOUJFL HFHFWFO LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK EF SFDIUCBOL CJOOFO IFU SFDIUTHFCJFE XBBSWBO B EF POSPFSFOEF [BBL XBBSNFF IFU CFUSFGGFOEF HFHFWFO WFSCBOE IPVEU HFIFFM PG HSPUFOEFFMT JT HFMFHFO PG C EF %JFOTU HFOPFNE JO BSUJLFM WBO EF ,BEBTUFSXFU JT HFWFTUJHE JOEJFO IFU CFUSFGGFOEF HF HFWFO WFSCBOE IPVEU NFU FFO UF CPFL TUBBOE TDIJQ PG MVDIUWBBSUVJH

100 4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU 5FHFO FFO CFTDIJLLJOH HFHFWFO PQ HSPOE WBO BSUJLFM UXFFEF MJE PG WJFSEF MJE WBO EF 8FU PQ EF KFVHE[PSH LBO CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK EF LJOEFSSFDIUFS CJOOFO IFU SFDIUTHFCJFE XBBSWBO EF TUJDIUJOH IBBS [FUFM IFFGU )PPGETUVL )PHFS CFSPFQ BSUJLFMFO FO FFSTUF MJE POEFS B

"SU )PHFS CFSPFQ CJK EF $FOUSBMF 3BBE WBO #FSPFQ NFU TDIPSTFOEF XFSLJOH 5FHFO FFO VJUTQSBBL WBO EF SFDIUCBOL PG WBO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS PNUSFOU FFO CFTMVJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO JO EJU BSUJLFM HFOPFNE WPPSTDISJGU PG BOEFST[JOT JO EJU BSUJLFM PN TDISFWFO LBO IPHFS CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK EF $FOUSBMF 3BBE WBO #FSPFQ "MHFNFOF ,JOEFSCJKTMBHXFU "MHFNFOF OBCFTUBBOEFOXFU "MHFNFOF 0VEFSEPNTXFU "MHFNFOF 8FU #JK[POEFSF ;JFLUFLPTUFO NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 7PMLTHF[POEIFJE 8FM[JKO FO 4QPSU PG WBO IFU $PMMFHF [PSHWFS[FLFSJOHFO #FTMVJU BENJOJTUSBUJFWF CFQBMJOHFO JO[BLF IFU XFHWFSLFFS IPPGETUVL *7 #FTMVJU CPWFOXFUUFMJKLF XFSLMPPTIFJETSFHFMJOH WPPS POEFSXJKTQFSTPOFFM QSJNBJS POEFSXJKT WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 0OEFSXJKT $VMUVVS FO 8FUFOTDIBQ EBO XFM 0O[F .JOJTUFS WBO &DPOPNJTDIF ;BLFO -BOECPVX FO *OOPWBUJF #FTMVJU 8FSLMPPTIFJE POEFSXJKT FO POEFS[PFLQFSTPOFFM WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 0OEFSXJKT $VMUVVS FO 8FUFOTDIBQ EBO XFM 0O[F .JOJTUFS WBO &DPOPNJTDIF ;BLFO -BOECPVX FO *OOPWBUJF #FTMVJU [JFLUF FO BSCFJETPOHFTDIJLUIFJE WPPS POEFSXJKTQFSTPOFFM QSJNBJS POEFSXJKT WPPS [PWFS IFU CFTMVJUFO WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 0OEFSXJKT $VMUVVS FO 8FUFOTDIBQ EBO XFM 0O[F .JOJTUFS WBO &DPOPNJTDIF ;BLFO -BOECPVX FO *OOPWBUJF ,BEFSXFU 4;8 TVCTJEJFT WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO NJOJTUFSJÑMF SFHFMJOH PQ HSPOE WBO BSUJLFM -JRVJEBUJFXFU 0OHFWBMMFOXFUUFO NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM FFSTUF MJE 5JKEFMJKLF XFU CFQFSLJOH JOLPNFOTHFWPMHFO BSCFJETPOHFTDIJLUIFJETDSJUFSJB 5JKEFMJKLF XFU QJMPU MPPOEJTQFOTBUJF 5PFTMBHFOXFU 8FSLMPPTIFJETXFU 8FU BSCFJE FO [PSH IPPGETUVL BGEFMJOH 8FU BSCFJETPOHFTDIJLUIFJETWPPS[JFOJOH NJMJUBJSFO 8FU BSCFJETPOHFTDIJLUIFJETWFS[FLFSJOH [FMGTUBOEJHFO 8FU GJOBODJFSJOH TPDJBMF WFS[FLFSJOHFO WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU WBO EF 4PDJBMF WFS[F LFSJOHTCBOL PG IFU 6JUWPFSJOHTJOTUJUVVU XFSLOFNFSTWFS[FLFSJOHFO 8FU JOLPNFOTWPPS[JFOJOH PVEFSF FO HFEFFMUFMJKL BSCFJETPOHFTDIJLUF HFXF[FO [FMGTUBOEJHFO 8FU JOLPNFOTWPPS[JFOJOH PVEFSF FO HFEFFMUFMJKL BSCFJETPOHFTDIJLUF XFSLMP[F XFSLOFNFST 8FU JOLPNFOTWPPS[JFOJOH PVEFSF XFSLMP[FO 8FU JOWFTUFSFO JO KPOHFSFO NFU VJU[POEFSJOH WBO EF BSUJLFMFO FO BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFTMVJUFO CFUSFGU WBO EF WPPS[JUUFS WBO HFEFQVUFFSEF TUBUFO 8FU *OWPFSJOH FO GJOBODJFSJOH 8FU XFSL FO JOLPNFO OBBS BSCFJETWFSNPHFO FFO CFTMVJU WBO IFU 6JUWPFSJOHTJOTUJUVVU XFSLOFNFSTWFS[FLFSJOHFO PQ HSPOE WBO BSUJLFM 8FU NJMJFVCFIFFS BSUJLFM 8FU PQ EF BSCFJETPOHFTDIJLUIFJETWFS[FLFSJOH 8FU PWFSIFJETQFSTPOFFM POEFS EF XFSLOFNFSTWFS[FLFSJOHFO 8FU PWFSJHF 0$8 TVCTJEJFT BSUJLFM B 8FU TPDJBMF XFSLWPPS[JFOJOH 8FU TUSVDUVVS VJUWPFSJOHTPSHBOJTBUJF XFSL FO JOLPNFO 8FU UFSVHESJOHJOH CFSPFQ PQ EF BSCFJETPOHFTDIJLUIFJETSFHFMJOHFO 8FU XFSL FO BSCFJETPOEFSTUFVOJOH KPOHHFIBOEJDBQUFO 8FU XFSL FO CJKTUBOE NFU VJU[POEFSJOH WBO EF BSUJLFMFO FO FO QBSBHSBBG 8FU XFSL FO JOLPNFO OBBS BSCFJETWFSNPHFO 8FU XFSL FO JOLPNFO LVOTUFOBBST NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM ;JFLUFXFU ;PSHWFS[FLFSJOHTXFU EF BSUJLFMFO C D G H FO B CFIBMWF WPPS [PWFS PQ HSPOE WBO BSUJLFM G FFSTUF MJE JO TBNFOIBOH NFU BSUJLFM E PG F FFO CFTMVJU JT HFOPNFO PWFS EF WFSTDIVMEJHEIFJE WBO EF CFTUVVSTSFDIUFMJKLF QSFNJF PG EF IPPHUF EBBSWBO "SU )PHFS CFSPFQ CJK EF $FOUSBMF 3BBE WBO #FSPFQ [POEFS TDIPSTFOEF XFSLJOH 5FHFO FFO VJUTQSBBL WBO EF SFDIUCBOL PG WBO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS PNUSFOU FFO CFTMVJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO JO EJU BSUJLFM HFOPFNE WPPSTDISJGU PG BOEFST[JOT JO EJU BSUJLFM PN TDISFWFO LBO FWFOFFOT IPHFS CFSPFQ XPSEFO 101 JOHFTUFME CJK EF $FOUSBMF 3BBE WBO #FSPFQ

4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU &FO CFTMVJU XBBSCJK FFO BNCUFOBBS BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF "NCUFOBSFOXFU BMT [PEBOJH FFO NJMJUBJS BNCUFOBBS BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF .JMJUBJSF "NCUFOBSFOXFU BMT [PEBOJH FFO MJE WBO IFU QFSTPOFFM WBO FFO [FMGTUBOEJH CFTUVVSTPSHBBO XBBSPQ JOHFWPMHF BSUJLFM WBO EF ,BEFSXFU [FMGTUBOEJHF CFTUVVSTPSHBOFO EF BNCUFMJKLF SFDIUTQPTJUJFSFHFMT WBO PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH [JKO BMT [PEBOJH FFO EJFOTUQMJDIUJHF BMT CFEPFME JO IPPGETUVL WBO EF ,BEFSXFU EJFOTUQMJDIU BMT [PEBOJH IVO OBHFMBUFO CFUSFLLJOHFO PG IVO SFDIUWFSLSJKHFOEFO CFMBOHIFCCFOEF [JKO #FTMVJU WBO KVOJ IPVEFOEF WBTUTUFMMJOH WBO FFO BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS SFHFMFOEF EF WFSHPFEJOH WBO NPUPSSJKUVJHFOCFMBTUJOH WPPS PPSMPHTHFUSPGGFOFO 4UC

(BSBOUJFXFU #VSHFSMJKL 0WFSIFJETQFSTPOFFM *OEPOFTJÑ NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU PQ HSPOE WBO EF "MHFNFOF PPSMPHTPOHFWBMMFOSFHFMJOH (BSBOUJFXFU NJMJUBJSFO , / * - (BSBOUJFXFU 4VSJOBBNTF QFOTJPFOFO /PPEXFU "SCFJETWPPS[JFOJOH /PPEXFU (FOFFTLVOEJHFO EF SFHMFNFOUFO WBO EF 4UJDIUJOH .BSPS HFMEFO 0WFSIFJE EF 4UJDIUJOH +PPET )VNBOJUBJS 'POET EF 4UJDIUJOH 3FDIUTIFSTUFM 4JOUJ FO 3PNB FO EF 4UJDIUJOH )FU (FCBBS 4BNFOMPPQSFHFMJOH *OEPOFTJTDIF QFOTJPFOFO 5PFTMBHSFHFMJOH QFOTJPFOFO 4VSJOBNF FO /FEFSMBOETF "OUJMMFO 5PFTMBHXFU *OEPOFTJTDIF QFOTJPFOFO 6JULFSJOHTXFU HFXF[FO NJMJUBJSFO 6JULFSJOHTXFU UFHFNPFULPNJOH UXFF UPU WJKGKBSJHF EJFOTUUJKE WFUFSBOFO 8FU BMMPDBUJF BSCFJETLSBDIUFO EPPS JOUFSNFEJBJST 8FU FEVDBUJF FO CFSPFQTPOEFSXJKT WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS BMT CFEPFME JO EF BSUJLFMFO FO WPPS [PWFS IFU CFTMVJUFO WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 0O EFSXJKT $VMUVVS FO 8FUFOTDIBQ CFUSFGU 8FU GJOBODJÑMF WPPS[JFOJOHFO QSJWBUJTFSJOH "#1 8FU NBBUTDIBQQFMJKLF POEFSTUFVOJOH 8FU PQ EF FYQFSUJTFDFOUSB WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS BMT CFEPFME JO EF BSUJLFMFO UXFFEF MJE FO WPPS [PWFS IFU CFTMVJUFO WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 0OEFSXJKT $VMUVVS FO 8FUFOTDIBQ CFUSFGU 8FU PQ EF KFVHE[PSH EF BSUJLFMFO UXFFEF MJE FO WJFSEF MJE 8FU PQ EF /FEFSMBOETF PSHBOJTBUJF WPPS 8FUFOTDIBQQFMJKL 0OEFS[PFL WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS BMT CFEPFME JO BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFTMVJUFO WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 0OEFSXJKT $VMUVVS FO 8FUFOTDIBQ CFUSFGU 8FU PQ IFU IPHFS POEFSXJKT FO XFUFOTDIBQQFMJKL POEFS[PFL WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS BMT CFEPFME JO BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFTMVJUFO WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 0OEFSXJKT $VMUVVS FO 8FUFOTDIBQ CFUSFGU 8FU PQ IFU QSJNBJS POEFSXJKT WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS BMT CFEPFME JO EF BSUJLFMFO UXFFEF MJE FO WPPS [PWFS IFU CFTMVJUFO WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 0OEFSXJKT $VMUVVS FO 8FUFOTDIBQ CFUSFGU 8FU PQ IFU WPPSUHF[FU POEFSXJKT WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS BMT CFEPFME JO BSUJLFM B WPPS [PWFS IFU CFTMVJUFO WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 0OEFSXJKT $VMUVVS FO 8FUFOTDIBQ CFUSFGU 8FU QFOTJPFOWPPS[JFOJOHFO , / * - 8FU QSJWBUJTFSJOH "#1 8FU SFDIUTQPTJUJPOFMF WPPS[JFOJOHFO SBNQCFTUSJKEFST 8FU TUVEJFGJOBODJFSJOH 8FU UFHFNPFULPNJOH DISPOJTDI [JFLFO FO HFIBOEJDBQUFO EF BSUJLFMFO FO 8FU UFHFNPFULPNJOH POEFSXJKTCJKESBHF FO TDIPPMLPTUFO 8FU WBO EFDFNCFS IPVEFOEF FFO POEFSTUBOETSFHFMJOH JOHFWPMHF BSUJLFM (BSBOUJFXFU #VSHFSMJKL 0WFSIFJETQFSTPOFFM *OEPOFTJÑ 4UC

8FU WBO NFJ IPVEFOEF JOTUFMMJOH WBO FFO #JKTUBOELPSQT WBO CVSHFSMJKLF SJKLTBNCUFOBSFO EBU CFTUFNE JT WPPS EJFOTU JO /FEFSMBOET /JFVX (VJOFB 4UC

8FU WBO KVMJ UPU IFU TUFMMFO WBO OBEFSF SFHFMT JO WFSCBOE NFU EF JOUSPEVDUJF WBO FFO UPFTMBHSFHFMJOH UFS DPNQFOTBUJF WBO IFU HFNJT BBO PWFSIFWFMJOHTUPFTMBH QFS KBOVBSJ UFO BBO[JFO WBO EF 5PFTMBHXFU *OEPOFTJTDIF QFOTJPFOFO FO FOLFMF BOEFSF PWFS[FFTF QFOTJPFO XFUUFO BMTNFEF IFU BDUVBMJTFSFO WBO EJF XFUUFO JO WFSCBOE NFU EF JOXFSLJOHUSFEJOH WBO EF "MHF NFOF OBCFTUBBOEFOXFU 4UC

8FU WFSFWFOJOH QFOTJPFOSFDIUFO CJK TDIFJEJOH "SU )PHFS CFSPFQ CJK IFU $PMMFHF WBO #FSPFQ WPPS IFU CFESJKGTMFWFO 5FHFO FFO VJUTQSBBL WBO EF SFDIUCBOL PG WBO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS PNUSFOU FFO CFTMVJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO JO EJU BSUJLFM HFOPFNE WPPSTDISJGU PG BOEFST[JOT JO EJU BSUJLFM PN TDISFWFO LBO IPHFS CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME CJK IFU102 $PMMFHF WBO #FSPFQ WPPS IFU CFESJKGTMFWFO 4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 2

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU #BOLXFU BSUJLFM B #VSHFSMJKL 8FUCPFL EF BSUJLFMFO E UXFFEF MJE FO WBO #PFL &MFLUSJDJUFJUTXFU EF BSUJLFMFO I FO J (BTXFU EF BSUJLFMFO BD FO BE (F[POEIFJET FO XFM[JKOTXFU WPPS EJFSFO BSUJLFM C FFSTUF MJE *OWPFSJOHT FO BBOQBTTJOHTXFU 1FOTJPFOXFU -PPETFOXFU NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM G .FEFEJOHJOHTXFU NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM B FFSTUF MJE WPPS [PWFS EF BBOWSBBH JT BGHF XF[FO FO BSUJLFM D UXFFEF MJE WPPS [PWFS EF JOUSFLLJOH PG XJK[JHJOH HFTDIJFEU PQ EF HSPOEFO CFEPFME JO IFU FFSTUF MJE POEFSEFFM C PG D WBO EBU BSUJLFM .FTUTUPGGFOXFU BSUJLFM 0WFSHBOHTXFU FMFLUSJDJUFJUTQSPEVDUJFTFDUPS 1FOTJPFOXFU 1PTUXFU 4QPPSXFHXFU 5BCBLTXFU 5FMFDPNNVOJDBUJFXFU NFU VJU[POEFSJOH WBO B BSUJLFM FFSTUF MJE POEFSEFFM C WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO BBOXJK[JOH C EF BSUJLFMFO FO FFSTUF FO UXFFEF MJE D BMTNFEF WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU WBO IFU DPMMFHF HFOPFNE JO BSUJLFM WBO EF 8FU 0OBGIBOLFMJKLF QPTU FO UFMFDPNNVOJDBUJFBVUPSJUFJU IPPGETUVL UFO[JK CFSPFQ LPO XPSEFO JOHFTUFME WPPS EF JOXFSLJOHUSFEJOH WBO EF 8FU JN QMFNFOUBUJF &VSPQFFT SFHFMHFWJOHTLBEFS WPPS EF FMFLUSPOJTDIF DPNNVOJDBUJFTFDUPS EF IPPGETUVLLFO " # FO IPPGETUVL NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU PQ HSPOE WBO EF BSUJLFMFO B FO 8BSFOXFU 8FU CFLPTUJHJOH GJOBODJFFM UPF[JDIU 8FU EJFSFO BSUJLFM 8FU GJOBODJÑMF CFUSFLLJOHFO CVJUFOMBOE 8FU HFOFFTNJEEFMFOQSJK[FO BSUJLFM 8FU HFXBTCFTDIFSNJOHTNJEEFMFO FO CJPDJEFO BSUJLFM 8FU IBOEIBWJOH DPOTVNFOUFOCFTDIFSNJOH 8FU JNQMFNFOUBUJF &6 SJDIUMJKOFO FOFSHJF FGGJDJÑOUJF EF BSUJLFMFO FO 8FU JNQMFNFOUBUJF SFDIUTCFTDIFSNJOHTSJDIUMJKOFO BBOCFTUFEFO BSUJLFMFO UPU FO NFU 8FU JO[BLF EF HFMEUSBOTBDUJFLBOUPSFO WPPS [PWFS EJF XFU OPH WBO UPFQBTTJOH JT PQ HSPOE WBO BSUJLFM *9 WBO EF 8JK[JHJOHTXFU GJOBODJÑMF NBSLUFO 8FU MVDIUWBBSU EF BSUJLFMFO G FFSTUF MJE FO H FFSTUF MJE 8FU NBSLUPSEFOJOH HF[POEIFJET[PSH WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU WBO EF /FEFSMBOETF ;PSHBVUPSJUFJU BMT CFEPFME JO IPPGETUVL QBSBHSBBG 8FU PQ IFU GJOBODJFFM UPF[JDIU NFU VJU[POEFSJOH WBO B IPPGETUVL FO EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FO EFSEF MJE C FFO CFTMVJU UFS[BLF WBO IFU JOHFWPMHF BSUJLFM UXFFEF MJE PG C WJKGEF MJE CFQBBMEF NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU UPU IFU PQMFHHFO WBO FFO CFTUVVSMJKLF CPFUF BMT CFEPFME JO BS UJLFM D EF BSUJLFMFO FO 8FU PQ IFU OPUBSJTBNCU WPPS [PWFS IFU EF UPFQBTTJOH PG PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH WBO EF 8FU WFSQMJDIUF CFSPFQTQFOTJPFOSFHFMJOH CFUSFGU PQ HSPOE WBO BSUJLFM D 8FU QFSTPOFOWFSWPFS EF BSUJLFMFO FFSTUF MJE FFSTUF MJE FFSTUF MJE FO FFSTUF MJE 8FU QSJWBUJTFSJOH "1# WPPS [PWFS IFU EF PWFSFFOLPNTUJHF UPFQBTTJOH WBO EF 8FU WFSQMJDIUF EFFMOFNJOH JO FFO CFESJKGTUBLQFOTJPFOGPOET CFUSFGU PQ HSPOE WBO BSUJLFM WJFSEF MJE 8FU TDIBEFGPOET PMJFUBOLTDIFQFO 8FU UFS WPPSLPNJOH WBO XJUXBTTFO FO GJOBODJFSFO WBO UFSSPSJTNF 8FU UPF[JDIU BDDPVOUBOUTPSHBOJTBUJFT 8FU UPF[JDIU GJOBODJÑMF WFSTMBHHFWJOH 8FU UPF[JDIU USVTULBOUPSFO 8FU WBO UPU XJK[JHJOH WBO EF &MFLUSJDJUFJUTXFU FO WBO EF (BTXFU JNQMFNFOUBUJF WBO SJDIUMJKOFO FO WFSPSEFOJOHFO PQ IFU HFCJFE WBO FMFLUSJDJUFJU FO HBT 4UC BSUJLFM 99 8FU WFSQMJDIUF CFSPFQTQFOTJPFOSFHFMJOH 8FU WFSQMJDIUF EFFMOFNJOH JO FFO CFESJKGTUBLQFOTJPFOGPOET "SU )PHFS CFSPFQ CJK FFO HFSFDIUTIPG 5FHFO FFO VJUTQSBBL WBO EF SFDIUCBOL PG WBO EF WPPS[JFOJOHFOSFDIUFS PNUSFOU FFO CFTMVJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO JO EJU BSUJLFM HFOPFNE WPPSTDISJGU PG BOEFST[JOT JO EJU BSUJLFM PN TDISFWFO LBO IPHFS CFSPFQ XPSEFO JOHFTUFME 103 CJK FFO HFSFDIUTIPG

4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 3

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU "MHFNFOF EPVBOFXFU BSUJLFM UXFFEF MJE "MHFNFOF XFU JO[BLF SJKLTCFMBTUJOHFO BSUJLFM .JKOCPVXXFU EF BGEFMJOHFO FO 8FU TUSBUFHJTDIF EJFOTUFO BSUJLFM EFSEF MJE #JKMBHF 3FHFMJOH WFSMBBHE HSJGGJFSFDIU BSUJLFMFO FO

"SU )FU UBSJFG HFOPFNE JO BSUJLFM UXFFEF MJE POEFSEFFM B EBO XFM HFOPFNE JO BSUJLFM FFSTUF MJE POEFSEFFM B HFMEU JOEJFO IFU CFSPFQ EBO XFM IPHFS CFSPFQ CFUSFGU B FFO CFTMVJU JO[BLF FFO VJULFSJOH CJK XFSLMPPTIFJE PG [JFLUF HFOPNFO UFO BBO[JFO WBO FFO BNCUFOBBS BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF "NCUFOBSFOXFU BMT [PEBOJH FFO NJMJUBJS BNCUFOBBS BMT CFEPFME JO BSUJLFM WBO EF .JMJUBJSF "NCUFOBSFOXFU BMT [PEBOJH PG FFO EJFOTUQMJDIUJHF BMT CFEPFME JO IPPGETUVL WBO EF ,BEFSXFU EJFOTUQMJDIU BMT [PEBOJH IVO OBHFMBUFO CFUSFLLJOHFO PG IVO SFDIUWFSLSJKHFOEFO C FFO CFTMVJU JO[BLF FFO VJULFSJOH PQ HSPOE WBO CMJKWFOEF BSCFJETPOHFTDIJLUIFJE PQ HSPOE WBO FFO XFUUFMJKL WPPSTDISJGU XBBSCJK EF OBUVVSMJKLF QFSTPPO UFS [BLF WBO [JKO BSCFJETPOHFTDIJLU IFJE WBOXFHF IFU 3JKL JOWBMJEJUFJUTQFOTJPFO JT WFS[FLFSE PG FFO CFTMVJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO BSUJLFM 1 WBO EF "MHFNFOF CVSHFSMJKLF QFOTJPFOXFU D FFO CFTUVVSMJKLF CPFUF WBO UFO IPPHTUF ̺ E FFO CFTMVJU XBBSCJK EF LPTUFO WBO CFTUVVSTEXBOH PQ UFO IPPHTUF ̺ [JKO WBTUHFTUFME "SU )FU UBSJFG HFOPFNE JO BSUJLFM UXFFEF MJE POEFSEFFM B EBO XFM HFOPFNE JO BSUJLFM FFSTUF MJE POEFSEFFM B HFMEU WPPSUT JOEJFO IFU CFSPFQ EBO XFM IPHFS CFSPFQ CFUSFGU FFO CFTMVJU HFOPNFO PQ HSPOE WBO FFO JO EJU BSUJLFM HFOPFNE WPPSTDISJGU PG BOEFST[JOT JO EJU BSUJLFM PN TDISFWFO "MHFNFOF CJKTUBOETXFU "MHFNFOF ,JOEFSCJKTMBHXFU "MHFNFOF OBCFTUBBOEFOXFU "MHFNFOF 0VEFSEPNTXFU "MHFNFOF 8FU #JK[POEFSF ;JFLUFLPTUFO NFU VJU[POEFSJOH WBO FFO CFTMVJU WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 7PMLTHF[POEIFJE 8FM[JKO FO 4QPSU PG WBO IFU $PMMFHF [PSHWFS[FLFSJOHFO "MHFNFOF XFU JO[BLF SJKLTCFMBTUJOHFO UFO[JK IFU CFSPFQ PG IPHFS CFSPFQ EPPS FFO OBUVVSMJKLF QFSTPPO JT JOHFTUFME UFHFO FFO VJUTQSBBL JO[BLF FFO CFTMVJU NFU CFUSFLLJOH UPU EF UPFQBTTJOH WBO B EF 8FU PQ EF EJWJEFOECFMBTUJOH C EF 8FU PQ EF PN[FUCFMBTUJOH D EF 8FU PQ EF CFMBTUJOH WBO QFSTPOFOBVUP T FO NPUPSSJKXJFMFO E EF 8FU PQ EF BDDJKOT F EF 8FU PQ EF WFSCSVJLTCFMBTUJOHFO WBO BMDPIPMWSJKF ESBOLFO FO WBO FOLFMF BOEFSF QSPEVLUFO G EF 8FU CFMBTUJOHFO PQ NJMJFVHSPOETMBH #FTMVJU BENJOJTUSBUJFWF CFQBMJOHFO JO[BLF IFU XFHWFSLFFS IPPGETUVL *7 #FTMVJU CPWFOXFUUFMJKLF XFSLMPPTIFJETSFHFMJOH WPPS POEFSXJKTQFSTPOFFM QSJNBJS POEFSXJKT WPPS [PWFS IFU CFUSFGU CFTMVJUFO WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 0OEFSXJKT $VMUVVS FO 8FUFOTDIBQ EBO XFM 0O[F .JOJTUFS WBO &DPOPNJTDIF ;BLFO -BOECPVX FO *OOPWBUJF #FTMVJU WBO KVOJ IPVEFOEF WBTUTUFMMJOH WBO FFO BMHFNFOF NBBUSFHFM WBO CFTUVVS SFHFMFOEF EF WFSHPFEJOH WBO NPUPSSJKUVJHFOCFMBTUJOH WPPS PPSMPHTHFUSPGGFOFO 4UC

#FTMVJU 8FSLMPPTIFJE POEFSXJKT FO POEFS[PFLQFSTPOFFM WPPS [PWFS IFU CFUSFGU CFTMVJUFO WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 0OEFSXJKT $VMUVVS FO 8FUFOTDIBQ EBO XFM 0O[F .JOJTUFS WBO &DPOPNJTDIF ;BLFO -BOECPVX FO *OOPWBUJF #FTMVJU [JFLUF FO BSCFJETPOHFTDIJLUIFJE WPPS POEFSXJKTQFSTPOFFM QSJNBJS POEFSXJKT WPPS [PWFS IFU CFUSFGU CFTMVJUFO WBO 0O[F .JOJTUFS WBO 0OEFSXJKT $VMUVVS FO 8FUFOTDIBQ EBO XFM 0O[F .JOJTUFS WBO &DPOPNJTDIF ;BLFO -BOECPVX FO *OOPWBUJF (BSBOUJFXFU #VSHFSMJKL 0WFSIFJETQFSTPOFFM *OEPOFTJÑ NFU JOCFHSJQ WBO FFO CFTMVJU PQ HSPOE WBO EF "MHFNFOF PPSMPHTPOHFWBMMFOSFHFMJOH (BSBOUJFXFU .JMJUBJSFO , / * - (BSBOUJFXFU 4VSJOBBNTF QFOTJPFOFO ,BEFSXFU 4;8 TVCTJEJFT WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO NJOJTUFSJÑMF SFHFMJOH PQ HSPOE WBO BSUJLFM -JRVJEBUJFXFU 0OHFWBMMFOXFUUFO .JKOCPVXXFU EF BGEFMJOHFO FO 3FHMFNFOU FFONBMJHF VJULFSJOH TJMJDPTF WFSHPFEJOH PVE NJKOXFSLFST WBTUHFTUFME CJK CFTMVJU WBO IFU CFTUVVS WBO EF 4UJDIUJOH 4JMJDPTF 0VE .JKOXFSLFST 104WBO BQSJM 4EV 6JUHFWFST


1 bijlage 3

"MHFNFOF XFU CFTUVVSTSFDIU EF SFHMFNFOUFO WBO EF 4UJDIUJOH .BSPS HFMEFO 0WFSIFJE EF 4UJDIUJOH +PPET )VNBOJUBJS 'POET EF 4UJDIUJOH 3FDIUTIFSTUFM 4JOUJ FO 3PNB FO EF 4UJDIUJOH )FU (FCBBS 4BNFOMPPQSFHFMJOH *OEPOFTJTDIF QFOTJPFOFO 5JKEFMJKLF WFSHPFEJOHTSFHFMJOH QTZDIPUIFSBQJF OB PPSMPHTF HFOFSBUJF 5JKEFMJKLF XFU CFQFSLJOH JOLPNFOTHFWPMHFO BSCFJETPOHFTDIJLUIFJETDSJUFSJB 5JKEFMJKLF XFU QJMPU MPPOEJTQFOTBUJF 5PFTMBHFOXFU 5PFTMBHSFHFMJOH QFOTJPFOFO 4VSJOBNF FO /FEFSMBOETF "OUJMMFO 5PFTMBHXFU *OEPOFTJTDIF QFOTJPFOFO 6JULFSJOHTXFU UFHFNPFULPNJOH UXFF UPU WJKGKBSJHF EJFOTUUJKE WFUFSBOFO 8FSLMPPTIFJETXFU 8FU BSCFJE FO [PSH IPPGETUVL BGEFMJOH 8FU BSCFJETPOHFTDIJLUIFJETWPPS[JFOJOH NJMJUBJSFO 8FU BSCFJETPOHFTDIJLUIFJETWFS[FLFSJOH [FMGTUBOEJHFO 8FU CVJUFOHFXPPO QFOTJPFO o 8FU CVJUFOHFXPPO QFOTJPFO *OEJTDI WFS[FU 8FU CVJUFOHFXPPO QFOTJPFO [FFMJFEFO PPSMPHTTMBDIUPGGFST 8FU GJOBODJFSJOH TPDJBMF WFS[FLFSJOHFO WPPS [PWFS IFU CFUSFGU FFO CFTMVJU WBO EF 4PDJBMF WFS[F LFSJOHTCBOL PG IFU 6JUWPFSJOHTJOTUJUVVU XFSLOFNFSTWFS[FLFSJOHFO 8FU HFWPMHFO CSVUFSJOH VJULFSJOHTSFHFMJOHFO 8FU JOCVSHFSJOH 8FU JOLPNFOTWPPS[JFOJOH PVEFSF FO HFEFFMUFMJKL BSCFJETPOHFTDIJLUF HFXF[FO [FMGTUBOEJHFO 8FU JOLPNFOTWPPS[JFOJOH PVEFSF FO HFEFFMUFMJKL BSCFJETPOHFTDIJLUF XFSLMP[F XFSLOFNFST 8FU JOLPNFOTWPPS[JFOJOH PVEFSF XFSLMP[FO 8FU JOWFTUFSFO JO KPOHFSFO NFU VJU[POEFSJOH WBO EF BSUJLFMFO FO BSUJLFM WPPS [PWFS IFU CFTMVJUFO CFUSFGU WBO EF WPPS[JUUFS WBO HFEFQVUFFSEF TUBUFO 8FU *OWPFSJOH FO GJOBODJFSJOH 8FU XFSL FO JOLPNFO OBBS BSCFJETWFSNPHFO FFO CFTMVJU WBO IFU 6JUWPFSJOHTJOTUJUVVU XFSLOFNFSTWFS[FLFSJOHFO PQ HSPOE WBO BSUJLFM 8FU NBBUTDIBQQFMJKLF POEFSTUFVOJOH 8FU PQ EF BSCFJETPOHFTDIJLUIFJETWFS[FLFSJOH 8FU PQ EF IVVSUPFTMBH 8FU PQ EF SFDIUTCJKTUBOE FFO CFTMVJU WBO EF 3BBE WPPS SFDIUTCJKTUBOE JOEJFO IFU CFSPFQ EBO XFM IPHFS CFSPFQ XPSEU JOHFTUFME EPPS FFO SFDIU[PFLFOEF BMT CFEPFME JO BSUJLFM FFSTUF MJE 8FU PWFSIFJETQFSTPOFFM POEFS EF XFSLOFNFSTWFS[FLFSJOHFO 8FU QFOTJPFOWPPS[JFOJOHFO , / * - 8FU TPDJBMF XFSLWPPS[JFOJOH 8FU TUSVDUVVS VJUWPFSJOHTPSHBOJTBUJF XFSL FO JOLPNFO 8FU TUVEJFGJOBODJFSJOH 8FU UFHFNPFULPNJOH POEFSXJKTCJKESBHF FO TDIPPMLPTUFO 8FU UFSVHESJOHJOH CFSPFQ PQ EF BSCFJETPOHFTDIJLUIFJETSFHFMJOHFO 8FU VJULFSJOHFO CVSHFS PPSMPHTTMBDIUPGGFST o 8FU VJULFSJOHFO WFSWPMHJOHTTMBDIUPGGFST o 8FU WBO EFDFNCFS IPVEFOEF FFO POEFSTUBOETSFHFMJOH JOHFWPMHF BSUJLFM (BSBOUJFXFU #VSHFSMJKL 0WFSIFJETQFSTPOFFM *OEPOFTJÑ 4UC

8FU WBO KVMJ UPU IFU TUFMMFO WBO OBEFSF SFHFMT JO WFSCBOE NFU EF JOUSPEVDUJF WBO FFO UPFTMBHSFHFMJOH UFS DPNQFOTBUJF WBO IFU HFNJT BBO PWFSIFWFMJOHTUPFTMBH QFS KBOVBSJ UFO BBO[JFO WBO EF 5PFTMBHXFU *OEPOFTJTDIF QFOTJPFOFO FO FOLFMF BOEFSF PWFS[FFTF QFOTJPFO XFUUFO BMTNFEF IFU BDUVBMJTFSFO WBO EJF XFUUFO JO WFSCBOE NFU EF JOXFSLJOHUSFEJOH WBO EF "MHF NFOF OBCFTUBBOEFOXFU 4UC

8FU XFSL FO BSCFJETPOEFSTUFVOJOH KPOHHFIBOEJDBQUFO 8FU XFSL FO CJKTUBOE NFU VJU[POEFSJOH WBO EF BSUJLFMFO FO FO QBSBHSBBG 8FU XFSL FO JOLPNFO LVOTUFOBBST NFU VJU[POEFSJOH WBO BSUJLFM 8FU XFSL FO JOLPNFO OBBS BSCFJETWFSNPHFO ;JFLUFXFU ;PSHWFS[FLFSJOHTXFU EF BSUJLFMFO C D G H FO B

105

4EV 6JUHFWFST


"MGBCFUJTDI USFGXPPSEFOSFHJTUFS

"BOEVJEJOH TVCTJEJBCFMF BDUJWJUFJUFO < BSU "XC > "BOHFUFLFOEF CSJFG < BSU "XC > "BONBOJOHTLPTUFO < BSU "XC > "BOWBOH CFTMJTUFSNJKO < BSU "XC > "BOWBOH JOEJFOJOHTUFSNJKO < BSU "XC > "BOWSBBH UPU WBTUTUFMMJOH < BSU "XC > "BOWVMMFOEF LMBDIUCFIBOEFMJOH < BSU "XC > "BOWVMMFOEF VJUTQSBBLCFWPFHEIFEFO < BSU "XC > "BOWVMMJOH SFMFWBOUF TUVLLFO < BSU "XC > "BOXFOEFO CFUBMJOH < BSU "XC > "BOXJK[JOH UPF[JDIUIPVEFST < BSU "XC > "CTPMVUF CFWPFHEIFJE CFTUVVSTSFDIUFS < BSU "XC > "DIUFSXFHF MBUFO [JFOTXJK[F < BSU "XC > "DIUFSXFHF MBUFO [JFOTXJK[F CJK GJOBODJÑMF CFTDIJLLJOH XBBSUFHFO CFSPFQ NPHFMJKL JT < BSU "XC > "DUJWJUFJUFOQMBO < BSU "XC > "DUJWJUFJUFOWFSTMBH < BSU "XC > "ENJOJTUSBUJF TVCTJEJF POUWBOHFS < BSU "XC > "ENJOJTUSBUJFG CFSPFQ < BSU "XC > "EWJFT FO FYUFSO PWFSMFH < BSU "XC > "EWJFTDPNNJTTJF < BSU "XC > "EWJFTUFSNJKO < BSU "XC > "GCBLFOJOH UBLFO < BSU "XC > "GEPFO EPPS CFTUVVSTSFDIUFS < BSU B "XC > "GEPFO EPPS IPHFSCFSPFQSFDIUFS < BSU "XC > "GHFMFJEF EXBOHTPNCFWPFHEIFJE < BSU "XC > "GTDISJGU VJUTQSBBL OBBS QBSUJKFO < BSU "XC > "GXJK[JOH CFIBOEFMJOH < BSU "XC > "G[JFO POEFS[PFL UFS [JUUJOH < BSU "XC > "G[JFO WBO IPSFO < BSU "XC > "MHFNFFO CFMBOH < BSU G "XC > "MHFNFFO PG CJK[POEFS NBOEBBU < BSU "XC > "MTOPH OFNFO CFTMVJU < BSU E "XC > "NCUTIBMWF BBOWVMMJOH < BSU "XC > "NCUTIBMWF TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH < BSU "XC > "NCUTIBMWF WBTUTUFMMJOH < BSU "XC > "OEFS JO CFSPFQ < BSU B "XC > "OEFS NBBLU CF[XBBS < BSU B "XC > "OEFSF IBOEFMJOHFO EBO CFTMVJUFO < BSU "XC > "OEFSF UBBM < BSU "XC > "OEFSF WFSQMJDIUJOHFO < BSU "XC > "OEFSF XFUUFMJKLF SFHFMJOH < BSU "XC > "UUSJCVUJF < BSU "XC > "83 < BSU "XC >

"

#FHSJQTCFQBMJOH LMBDIU < BSU "XC > #FHSPUJOHTWPPSXBBSEF < BSU "XC > #FIBOEFMJOH EPPS FFO BOEFS < BSU "XC > #FIBOEFMJOH EPPS ,BNFS < BSU B "XC > #FIBOEFMJOH EPPS ÏÏO SFDIUCBOL < BSU "XC > #FLFOENBLJOH BBO CFMBOHIFCCFOEF O < BSU "XC > #FLFOENBLJOH BOEFSF CFTMVJUFO < BSU "XC > #FLFOENBLJOH CFTMVJU EPPS CFTUVVSTPSHBBO < BSU "XC > #FLFOENBLJOH POUXFSQ < BSU "XC > #FLFOENBLJOH TVCTJEJFQMBGPOE < BSU "XC > #FLMBHJOH PWFS CFTUVVSTSFDIUFMJKLF BGEPFOJOH < BSU "XC > #FMBOHFOBGXFHJOH < BSU "XC > 106

#

4EV 6JUHFWFST


B

"MGBCFUJTDI USFGXPPSEFOSFHJTUFS #FMFJETSFHFM < BSU "XC > #FMFJETSFHFM BMT NPUJWFSJOH < BSU "XC > #FPPSEFMJOH < BSU "XC > #FQFSLJOH CFWPFHEIFEFO < BSU "XC > #FQFSLJOH SFJLXJKEUF IPPGETUVL U N FO < BSU "XC > #FSFJL < BSU B "XC > #FSPFQ CJK BENJOJTUSBUJFWF SFDIUFS < BSU "XC > #FSPFQ CJK CFTUVVSTSFDIUFS < BSU G "XC > #FSPFQ CJK EF CFTUVVSTSFDIUFS < BSU "XC > #FSPFQ PQ BENJOJTUSBUJFWF SFDIUFS OB CF[XBBS < BSU "XC > #FSPFQ UFHFO NFFSEFSF TBNFOIBOHFOEF [BLFO < BSU "XC > #FSPFQTDISJGU < BSU "XC > #FSVTUJOH JO XSBLJOH < BSU "XC > #FTDIJLLJOH < BSU "XC > #FTDIJLLJOH WBO SFDIUTXFHF < BSU C "XC > #FTMJTTJOHTUFSNJKO < BSU "XC > #FTMJTUFSNJKO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ < BSU "XC > #FTMJTUFSNJKO SFDIUCBOL < BSU C "XC > #FTMVJU U B W BNCUFOBBS < BSU "XC > #FTUVVSMJKLF MVT < BSU E "XC > #FTUVVSTEXBOH JO TQPFEFJTFOEF TJUVBUJFT < BSU "XC > #FTUVVSTEXBOH MBTU POEFS < BSU "XC > #FTUVVSTPSHBBO < BSU "XC > #FTUVVSTSFDIUFS < BSU "XC > #FUBBMUFSNJKO < BSU "XC > #FUBMJOH JO BOEFSF WPSN < BSU "XC > #FUBMJOH JO HFEFFMUFO < BSU "XC > #FUBMJOH TVCTJEJF < BSU "XC > #FUBMJOH [POEFS CFTDIJLLJOH < BSU "XC > #FUSPLLFOFO CJK IPSFO < BSU "XC > #FUSPLLFOIFJE EFSEFO < BSU "XC > #FWFTUJHJOH POUWBOHTU < BSU B "XC > #FWPFHEF SFDIUCBOL CJK EVCCFM CFSPFQ < BSU "XC > #FWPFHEIFEFO LMBDIUCFIBOEFMFOEF JOTUBOUJF < BSU "XC > #FWPFHEIFJE NBOEBBUHFWFS < BSU "XC > #FWPFHEIFJE PN DPODMVTJF UF MBUFO OFNFO < BSU B "XC > #F[XBBS CFSPFQ UFHFO CFTDIJLLJOH < BSU "XC > #F[XBBS FO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ < BSU "XC > #F[XBBS LFOU HFFO UFSNJKO < BSU "XC > #JKTUBOE PG WFSUFHFOXPPSEJHJOH < BSU "XC > #JOEJOH DJWJFMF SFDIUFS BBO VJUTQSBBL < BSU "XC > #JOOFOUSFEFO < BSU "XC >

$

$BVUJF < BSU B B "XC > $PNQFUFOUJF SFDIUCBOL < BSU "XC > $PODMVTJF OB TMVJUFO POEFS[PFL UFS [JUUJOH < BSU B "XC > $PODMVTJF XJKLU BG WBO BEWJFT < BSU "XC > $PÚSEJOBUJF FO NFEFXFSLJOH < BSU "XC > $PÚSEJOFSFOE CFTUVVSTPSHBBO < BSU "XC > $VNVMBUJF < BSU "XC >

%

%FGJOJUJF 0NCVETNBO < BSU "XC > %FGJOJUJFT TBODUJFT < BSU "XC > %FGJOJUJFWF BGEPFOJOH < BSU B "XC > %FLLJOH POCFWPFHEIFJE < BSU "XC > %FMFHBUJF EFGJOJUJF < BSU "XC > %FTLVOEJHFO UPMLFO < BSU "XC > %FVHEFMJKLF NPUJWFSJOH < BSU "XC > %PPS[FOEJOH < BSU "XC > %XBOHCFWFM < BSU "XC > %XBOHCFWFM FFSTU OB WFSTUSJKLFO BBONBOJOHTUFSNJKO < BSU "XC > %XBOHTPN < BSU E C "XC > %XBOHTPN MBTU POEFS < BSU E "XC > %ÏUPVSOFNFOU EF QPVWPJS < BSU "XC >

107

4EV 6JUHFWFST


E

"MGBCFUJTDI USFGXPPSEFOSFHJTUFS &FSTU LMBDIUFOQSPDFEVSF CJK CFTUVVSTPSHBBO < BSU "XC > &HBMJTBUJFSFTFSWF < BSU "XC > &JTFO BBO CFTDIJLLJOH < BSU "XC > &MFLUSPOJTDI WFSLFFS < BSU B "XC > &MFLUSPOJTDIF WFS[FOEJOH < BSU "XC > &MFLUSPOJTDIF WFS[FOEJOH EPPS CFTUVVSTPSHBBO < BSU "XC > &MFLUSPOJTDIF WFS[FOEJOH OBBS CFTUVVSTPSHBBO < BSU "XC > &OLFMWPVEJHF LBNFS < BSU "XC > &VSPQFTF $PNNJTTJF < BSU "XC > &WFOSFEJHIFJETCFHJOTFM < BSU "XC > &YFDVUPSJBMF UJUFM < BSU "XC > &YPOFSBUJF < BSU "XC > &YQMPPU < BSU "XC >

&

'BJMMJTTFNFOU TVSTÏBODF WBO CFUBMJOH < BSU "XC > 'SJFTF UBBM < BSU "XC > 'SJFTF UBBM CJK WFSHBEFSJOHFO < BSU "XC > 'SJFTF UBBM HFTDISFWFO < BSU "XC > 'SJFTF UBBM HFTQSPLFO < BSU "XC >

'

(FEFFMUFMJKLF HPFELFVSJOH < BSU "XC > (FEFFMUFMJKLF WFSOJFUJHJOH < BSU "XC > (FFO BQBSU CF[XBBS F E < BSU "XC > (FFO CFSPFQTNPHFMJKLIFJE < BSU "XC > (FFO CFSPFQTNPHFMJKLIFJE BMHFNFFO WFSCJOEFOEF WPPSTDISJGUFO FO CFMFJETSFHFMT < BSU "XC > (FFO CFSPFQTNPHFMJKLIFJE OFHBUJFWF MJKTU < BSU "XC > (FFO CFSPFQTNPHFMJKLIFJE PWFSJHF CFTMVJUFO < BSU "XC > (FFO CFTUVVSTPSHBBO < BSU "XC > (FFO CPFUF OB PWFSMJKEFO < BSU "XC > (FFO EFMFHBUJF BBO POEFSHFTDIJLUFO < BSU "XC > (FFO IPPSQMJDIU < BSU "XC > (FFO NBOEBBU < BSU "XC > (FFO NBOEBBU BBO CFTMVJUOFNFS < BSU "XC > (FFO NPUJWFSJOH < BSU "XC > (FFO POEFS[PFL UFS [JUUJOH < BSU "XC > (FFO TDIPSTFOEF XFSLJOH < BSU "XC > (FFO UPFQBTTFMJKLIFJE CJK IBOEIBWJOH PQFOCBSF PSEF < BSU "XC > (FFO WFSOJFUJHJOH < BSU "XC > (FFO WFSOJFUJHJOH OB TDIPSTJOH < BSU "XC > (FHFWFOTBBOWSBBH < BSU "XC > (FMETPN BBO CFTUVVSTPSHBBO < BSU "XC > (FMJKLTUFMMJOH NFU CFTMVJU < BSU "XC > (FMJNJUFFSEF QSPDFTLPTUFOWFSHPFEJOH JO BENJOJTUSBUJFG CFSPFQ < BSU "XC > (FMJNJUFFSEF QSPDFTLPTUFOWFSHPFEJOH JO CF[XBBS < BSU "XC > (FNPUJWFFSEF CFTMJTTJOH < BSU "XC > (FSFDIUFMJKLF LPTUFO < BSU "XC > (FTDIJMMFO UVTTFO SFDIUCBOLFO < BSU "XC > (FUVJHFO EFTLVOEJHFO FO UPMLFO < BSU "XC > (FUVJHFO FO EFTLVOEJHFO < BSU "XC > (FWPMHFO WFSOJFUJHJOH < BSU "XC > (FWPMHFO WPPS JOHFEJFOEF BBOWSBHFO CJK MBUFSF CFLFOENBLJOH < BSU "XC > (FWPMHFO XJK[JHJOH PG WFSOJFUJHJOH CFTDIJLLJOH < BSU "XC > (F[BNFOMJKL PG BG[POEFSMJKL IPSFO < BSU "XC > (F[BNFOMJKLF UPFUTJOH < BSU "XC > (JSBMF CJKTDISJKWJOH < BSU "XC > (PFELFVSJOH CFHSJQTCFQBMJOH < BSU "XC > (SJGGJFSFDIU < BSU "XC > (SPOEFO WFSOJFUJHJOH < BSU "XC > (SPOETMBH VJUTQSBBL < BSU "XC >

(

)BOEFMFO DPOGPSN CFMFJETSFHFM < BSU "XC > )FSOJFVXEF BBOWSBBH < BSU "XC > )FSPQFOJOH POEFS[PFL < BSU "XC > )FSPWFSXFHJOH < BSU "XC > 108

)

4EV 6JUHFWFST


H

"MGBCFUJTDI USFGXPPSEFOSFHJTUFS )FSTUFM EPPS CFTUVVSTPSHBBO < BSU C "XC > )FSTUFMMFO HFCSFL < BSU B "XC > )FSTUFMTBODUJF < BSU "XC > )FS[JFOJOH POIFSSPFQFMJKLF VJUTQSBBL < BSU "XC > )PHFS CFSPFQ FO CFSPFQ JO DBTTBUJF < BSU "XC > )PHFSCFSPFQTSFDIUFS < BSU "XC > )PPHUF CFTUVVSMJKLF CPFUF < BSU "XC > )PPHUF HSJGGJFSFDIU < BSU "XC > )PPS FO XFEFSIPPS < BSU "XC > )PSFO HFUVJHFO FO EFTLVOEJHFO < BSU "XC > )PSFO WBO CFMBOHIFCCFOEFO < BSU "XC > )PSFO WBO PWFSUSFEFS < BSU "XC > )PSFO WBO QBSUJKFO < BSU "XC >

*

*O UFSNJKOFO CFUBBMCBSF TDIVME < BSU "XC > *OEJFOJOH BBOWSBHFO < BSU "XC > *OEJFOJOHTUFSNJKO < BSU B "XC > *OIPVE CFTDIJLLJOH BDUJWJUFJUFO < BSU "XC > *OIPVE TDISJGUFMJKLF VJUTQSBBL < BSU "XC > *OIPVE WFS[PFLTDISJGU < BSU "XC > *OLPNFO PWFSXFHFOE VJU TVCTJEJFT < BSU "XC > *OMJDIUJOHFOQMJDIU < BSU "XC > *OTUBOUJF IPHFS CFSPFQ < BSU "XC > *OTUFNNJOH NBOEBBU < BSU "XC > *OUFHSJUFJU < BSU "XC > *OUSFLLFO CFTDIJLLJOH < BSU "XC > *OUSFLLFO NBOEBBU < BSU "XC > *OUSFLLJOH PG XJK[JHJOH TVCTJEJFWBTUTUFMMJOH < BSU "XC > *OUSFLLJOH PG XJK[JHJOH TVCTJEJFWFSMFOJOH < BSU "XC > *OWPSEFSJOHTCFTDIJLLJOH < BSU "XC > *OXFSLJOHUSFEJOH CFTMVJU < BSU "XC > *OXJOOJOH JOMJDIUJOHFO CJK BSUT < BSU "XC > *O[BHF JO [BLFMJKLF HFHFWFOT FO CFTDIFJEFO < BSU "XC > *O[BHFSFDIU < BSU "XC >

+ ,

+VEJDJÑMF MVT < BSU "XC >

.

-FHJUJNBUJFCFXJKT < BSU "XC >

/

/BBNTCFLFOEIFJE < BSU "XC > /BEFS IPSFO J W N OPWVN < BSU "XC > /F CJT JO JEFN < BSU "XC > /FEFSMBOETF UBBM < BSU "XC > /FNP UFOFUVS < BSU B B "XC > /JFU JOTUFMMFO WPPSU[FUUFO POEFS[PFL < BSU "XC > /JFU NFFS [FMG CFWPFHE < BSU "XC > /JFU EPFMHFCPOEFO WFSQMJDIUJOHFO < BSU 109 "XC >

,BMFOEFSKBBS < BSU "XC > ,FOOJTHFWJOH VJUTMVJUFOE BBO HFNBDIUJHEF < BSU "XC > ,FOOJTHFWJOH WPPSBG < BSU "XC > ,PSUTMVJUJOH < BSU "XC > ,PTUFO CFIBOEFMJOH CFSPFQ OJIJM < BSU "XC > ,PTUFO CFIBOEFMJOH CF[XBBS OJIJM < BSU "XC > ,PTUFOWFSPPSEFMJOH CJK JOUSFLLFO CFSPFQ OB UFHFNPFULPNJOH < BSU B "XC >

.BOEBBU EFGJOJUJF < BSU "XC > .FEFEFMJOH CFTMVJU < BSU "XC > .FFS TVCTJEJFBBOWSBHFO < BSU "XC > .FFWPFSFO FO PQTMBBO < BSU "XC > .FMEJOH CFSPFQTNPHFMJKLIFJE < BSU "XC > .FMEJOH CF[XBBS PG CFSPFQTNPHFMJKLIFJE < BSU "XC > .POEFMJOHF VJUTQSBBL < BSU "XC > .PUJWFSJOH < BSU "XC > .PUJWFSJOH BGXJK[JOH WFS[PFL < BSU "XC >

4EV 6JUHFWFST


N

"MGBCFUJTDI USFGXPPSEFOSFHJTUFS /JFU POUWBOLFMJKLIFJE < BSU "XC > /JFVXF UFSNJKO OB TUVJUJOH < BSU "XC > 0NTDISJKWJOH IFSTUFMNBBUSFHFMFO < BSU B "XC > 0NWBOH EXBOHCFWFM < BSU "XC > 0OCFWPFHEIFJE PNCVETNBO < BSU "XC > 0OEFSNBOEBBU < BSU "XC > 0OEFS[PFL BDDPVOUBOU < BSU "XC > 0OEFS[PFL OBLPNJOH WFSQMJDIUJOHFO < BSU "XC > 0OEFS[PFL UFS QMBBUTF < BSU "XC > 0OEFS[PFL UFS QMBBUTF EFTDFOUF EPPS BNCUFOBBS SFDIUCBOL < BSU "XC > 0OEFS[PFL UFS QMBBUTF EFTDFOUF EPPS SFDIUCBOL < BSU "XC > 0OEFS[PFL VJU FJHFO CFXFHJOH < BSU "XC > 0OEFS[PFLFO PQOFNJOH FO NPOTUFSOFNJOH < BSU "XC > 0OEFS[PFLFO WFSWPFSNJEEFMFO < BSU "XC > 0OQBSUJKEJHIFJE CFTUVVSTPSHBBO < BSU "XC > 0OUIPVEFO HPFELFVSJOH < BSU "XC > 0PSEFFM SFDIUCBOL < BSU "XC > 0QFOCBBSIFJE [JUUJOH < BSU "XC > 0QFOTUBBO IPHFS CFSPFQ < BSU "XC > 0QIFGGFO PQTDIPSUFO PG WFSNJOEFSFO < BSU "XC > 0QIFGGJOH XJK[JHJOH WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH < BSU "XC > 0QSPFQJOH NFFSEFSF QFSTPOFO < BSU "XC > 0QTDIPSUJOH CFUBMJOH < BSU "XC > 0QTDIPSUJOH UFSNJKOFO < BSU "XC > 0WFSJHF WFSFJTUFO CFHSPUJOH < BSU "XC > 0WFSMFH PWFS HFEFFMUFMJKLF HPFELFVSJOH < BSU "XC > 0WFSUSFEFS < BSU "XC > 0WFSUSFEJOH < BSU "XC >

0

1 7 WBO [JUUJOH < BSU "XC > 1BSUJK JO HFEJOH < BSU "XC > 1BSUJK WPMEPFU OJFU BBO WFSQMJDIUJOHFO < BSU "XC > 1BTTFSFO TDIFOEJOH WPSNWPPSTDISJGU < BSU "XC > 1FSJPEF WFSMFOJOH < BSU "XC > 1FSJPEJFLF BBOTQSBBL < BSU "XC > 1SFNBUVSF JOEJFOJOH < BSU "XC > 1SFWFOUJFWF IFSTUFMTBODUJF < BSU "XC > 1SJWBBUSFDIUFMJKLF CFWPFHEIFEFO < BSU "XC > 1SJWBBUSFDIUFMJKLF SFDIUTIBOEFMJOH < BSU "XC > 1SPDFEVSF UFS WPPSCFSFJEJOH < BSU "XC > 1SPDFEVSF WFSTDIPOJOH < BSU "XC > 1SPDFEVSF WPPSCFSFJEJOH CFTMVJU < BSU "XC > 1SPDFEVSF XSBLJOH < BSU "XC > 1SPDFEVSFT PWFS CJKLPNFOEF CFTDIJLLJOHFO JO ÏÏO LFFS < BSU D "XC > 1SPDFTLPTUFOWFSHPFEJOH < BSU "XC >

1

3FBDUJFUFSNJKO QBSUJKFO < BSU B "XC > 3FDIU PQ CFUBMJOH WPPSCFIPVEFO < BSU "XC > 3FDIU UPU WFSSFLFOJOH FJOEJHU OJFU EPPS WFSKBSJOH SFDIUTWPSEFSJOH < BSU "XC > 3FDIUFS DPNNJTTBSJT < BSU "XC > 3FDIUFSMJKLF VJUTQSBBL < BSU "XC > 3FDIUTUSFFLT CFSPFQ CJK BENJOJTUSBUJFWF SFDIUFS < BSU B "XC > 3FDIUWBBSEJHJOHTHSPOE < BSU "XC > 3FEFMJKLF CFTMJTUFSNJKO < BSU "XC > 3FEFMJKLF UFSNJKO < BSU "XC > 3FMBUJWJUFJUTSFHFM < BSU B "XC > 3FOUF CJK CFTDIJLLJOH < BSU "XC > 3FOUF CJK TDIPSTJOH PG VJUTUFM WBO CFUBMJOH < BSU "XC > 3FUFOUJFSFDIU < BSU "XC >

3

4BODUJFCFWPFHEIFJE CJK PG LSBDIUFOT EF XFU < BSU "XC > 4DIBEFWFSHPFEJOH CJK HFHSPOEWFSLMBSJOH CFSPFQ < BSU "XC > 4DIBEFWFSHPFEJOH CJK JOUSFLLFO CFSPFQ OB UFHFNPFULPNJOH < BSU B "XC > 4DIPSTFOEF XFSLJOH < BSU "XC > 110

4

4EV 6JUHFWFST


S

"MGBCFUJTDI USFGXPPSEFOSFHJTUFS 4DIPSTJOH POEFS[PFL UFS [JUUJOH < BSU "XC > 4DISJGUFMJKL SFQMJFL FO EVQMJFL < BSU "XC > 4DISJGUFMJKL TUVL JO 'SJFTF UBBM FO JO /FEFSMBOETF UBBM < BSU "XC > 4DISJGUFMJKLF BBONBOJOH < BSU "XC > 4DISJGUFMJKLF JOMJDIUJOHFOQMJDIU < BSU "XC > 4DISJGUFMJKLF JOUSFLLJOH < BSU "XC > 4DISJGUFMJKLF PG NPOEFMJOHF [JFOTXJK[F < BSU "XC > 4DIVMEFJTFS JT PPL CFTUVVSTPSHBBO < BSU "XC > 4MVJUJOH POEFS[PFL < BSU B "XC > 4MVJUJOH POEFS[PFL UFS [JUUJOH < BSU "XC > 4QPOUBBO PQNFSLJOHFO &$ PG /.B < BSU B "XC > 4QPOUBOF WFSOJFUJHJOH < BSU "XC > 4USFLLJOH VJUTQSBBL < BSU "XC > 4USJKEJHIFJE NFU &6 WFSESBHFO < BSU "XC > 4UVJUJOH < BSU "XC > 4UVJUJOH EPPS BBONBOJOH < BSU "XC > 4UVLLFO OBBS CFLMBBHEF < BSU "XC > 4VCTJEJF < BSU "XC > 4VCTJEJFBBOWSBBH < BSU "XC > 4VCTJEJFPWFSFFOLPNTU < BSU "XC > 4VCTJEJFQMBGPOE < BSU "XC > 4VCTJEJFWBTUTUFMMJOH < BSU "XC > 4VCTJEJFWFSMFOJOH WPPS WBTUTUFMMJOH < BSU "XC > 4VCTJEJFWFSTUSFLLJOH < BSU "XC >

5

5FHFNPFULPNJOH LMBDIU < BSU "XC > 5FSJO[BHFMFHHJOH POUXFSQ CFTMVJU < BSU "XC > 5FSNJKO CFTMVJU PQ BBOWSBBH < BSU "XC > 5FSNJKO HFWFO WBO [JFOTXJK[F FO BEWJFT < BSU "XC > 5FSNJKO JOEJFOJOH OBEFSF TUVLLFO < BSU "XC > 5FSNJKO VJUTQSBBL < BSU "XC > 5FSNJKO WFSXFFSTDISJGU CFTUVVSTPSHBBO < BSU "XC > 5FSNJKO XBBSCJOOFO LMBDIU JO UF EJFOFO < BSU "XC > 5FSVHCFUBMJOH HSJGGJFSFDIU < BSU "XC > 5FSVHXJK[JOH < BSU "XC > 5JKEJHF JOEJFOJOH < BSU "XC > 5JKETEVVS < BSU C "XC > 5JKETUJQ WBO WFS[FOEJOH < BSU "XC > 5JKETWFSMPPQ < BSU "XC > 5PFMJDIUJOH TUBOEQVOUFO < BSU "XC > 5PFQBTTFMJKLIFJE BGEFMJOH < BSU "XC > 5PFQBTTFMJKLIFJE BGEFMJOH CJK BOEFSF IBOEFMJOHFO < BSU "XC > 5PFQBTTFMJKLIFJE BGEFMJOH CJK PWFSESBDIU BOEFSNBOT CFWPFHEIFJE < BSU "XC > 5PFQBTTFMJKLIFJE CJK UPFEFMJOH < BSU "XC > 5PFQBTTJOHTCFSFJL < BSU B "XC > 5PFQBTTJOHTCFTDIJLLJOH < BSU B "XC > 5PFSFLFOJOH < BSU "XC > 5PFTUFNNJOH WBO CFTUVVSTPSHBBO < BSU "XC > 5PF[FOEJOH BBO CFMBOHIFCCFOEFO < BSU "XC > 5PF[FOEJOH TUVLLFO EPPS HSJGGJFS < BSU "XC > 5PF[JDIUIPVEFS CFHSJQTCFQBMJOH < BSU "XC > 5PMLFO < BSU "XC > 5VTTFOVJUTQSBBL < BSU C "XC > 5VTTFOVJUTQSBBL CJK CFTUVVSMJKLF MVT < BSU B "XC >

6

6JUHFCMFWFO CFTMVJU < BSU "XC > 6JUOPEJHJOH FO UPF[FOEJOH TUVLLFO < BSU "XC > 6JUOPEJHJOH [JUUJOH < BSU "XC > 6JUTMVJUJOH CFSPFQTNPHFMJKLIFJE < BSU "XC > 6JUTMVJUJOH CFUSPLLFO QFSTPPO < BSU "XC > 6JUTMVJUJOHFO < BSU "XC > 6JUTQSBBL JO IFU PQFOCBBS < BSU "XC > 6JUTQSBBL OBBS &$ < BSU "XC > 6JUTUFM WBO CFUBMJOH < BSU "XC > 6JUXFSLJOH WFSQMJDIUJOHFO < BSU 111 "XC >

4EV 6JUHFWFST


U

"MGBCFUJTDI USFGXPPSEFOSFHJTUFS 6OB WJB < BSU "XC > 7BO SFDIUTXFHF JO WFS[VJN < BSU "XC > 7BTUTUFMMFO CFMFJETSFHFMT < BSU "XC > 7BTUTUFMMJOH CJK CFTDIJLLJOH < BSU "XC > 7BTUTUFMMJOH IPPHUF EXBOHTPN < BSU D "XC > 7BTUTUFMMJOH QFS CPFLKBBS < BSU "XC > 7BTUTUFMMJOH TVCTJEJF < BSU "XC > 7BTUTUFMMJOH WFSHPFEJOH < BSU "XC > 7FSCFVSEF EXBOHTPN < BSU "XC > 7FSEFMJOH TVCTJEJF < BSU "XC > 7FSHPFEJOH CJK JOUSFLLJOH < BSU "XC > 7FSHPFEJOH EPPS TVCTJEJF POUWBOHFS < BSU "XC > 7FSHPFEJOH HFUVJHFO EFTLVOEJHFO UPMLFO < BSU "XC > 7FSHPFEJOH JO BOEFSF HFWBMMFO < BSU "XC > 7FSHPFEJOH TDIBEF < BSU "XC > 7FSLPPQ PWFSESBDIU PG WFSOJFUJHJOH < BSU "XC > 7FSMFOFO NBOEBBU < BSU "XC > 7FSMFOFO NFEFXFSLJOH < BSU "XC > 7FSMFOHJOH CFTMJTUFSNJKO < BSU "XC > 7FSMFOHJOH WFSKBSJOH < BSU "XC > 7FSMFOJOH < BSU "XC > 7FSNFMEJOH NPUJWFSJOH < BSU "XC > 7FSNFMEJOH XFUUFMJKL WPPSTDISJGU < BSU "XC > 7FSPPSEFMJOH JO EF LPTUFO < BSU "XC > 7FSQMJDIUF NFEFXFSLJOH < BSU "XC > 7FSQMJDIUJOH EPPS[FOEJOH < BSU "XC > 7FSQMJDIUJOHFO BBO TVCTJEJF < BSU "XC > 7FSQMJDIUJOHFO EFTLVOEJHF < BSU "XC > 7FSQMJDIUJOHFO HFUVJHF < BSU "XC > 7FSQMJDIUJOHFO UPML < BSU "XC > 7FSSFLFOJOH QSPDFTLPTUFOWFSHPFEJOH NFU UPFWPFHWFSHPFEJOH < BSU "XC > 7FSTDIJKOJOHTQMJDIU < BSU "XC > 7FSTDIPPOCBSF UFSNJKOPWFSTDISJKEJOH < BSU "XC > 7FSTOFMEF CFIBOEFMJOH OJFU OPPE[BLFMJKL < BSU "XC > 7FSUBMJOH JO /FEFSMBOETF UBBM < BSU "XC > 7FSUFHFOXPPSEJHJOH WBO CFTUVVSTPSHBBO < BSU "XC > 7FSWBMMFO JOWPSEFSJOHTCFTDIJLLJOH < BSU "XC > 7FSWBMMFO WPPSMPQJHF WPPS[JFOJOH < BSU "XC > 7FSWBOHFOEF CFTMVJUFO IBOHFOEF CF[XBBS FO CFSPFQ < BSU "XC > 7FSXJKUCBBSIFJE < BSU "XC > 7FSXJK[JOH BEWJFT < BSU "XC > 7FSXJK[JOH OBBS FOLFMWPVEJHF LBNFS < BSU "XC > 7FSXJK[JOH OBBS HSPUF LBNFS < BSU B "XC > 7FSXJK[JOH OBBS NFFSWPVEJHF LBNFS < BSU "XC > 7FS[FOEJOH UFSVHPOUWBOHFO TUVLLFO < BSU "XC > 7FS[FU UFHFO VJUTQSBBL < BSU "XC > 7FS[VJN < BSU "XC > 7PFHJOH PG TQMJUTJOH [BLFO < BSU "XC > 7PPSMPQJHF WPPS[JFOJOH < BSU "XC > 7PPSTDISJGUFO CFIBOEFMJOH CFSPFQ < BSU "XC > 7PPS[JUUFS MFJEU [JUUJOH < BSU "XC > 7PSEFSFO JO[BHF WBO JEFOUJUFJUTCFXJKT < BSU B "XC > 7PSEFSJOH JOMJDIUJOHFO < BSU "XC > 7PSN FO JOIPVE < BSU B "XC >

7

8FJHFSJOH CJKTUBOE WFSUFHFOXPPSEJHJOH < BSU "XC > 8FJHFSJOH HFHFWFOTWFSTDIBGGJOH < BSU "XC > 8FJHFSJOH TVCTJEJF < BSU "XC > 8FJHFSJOH WPPSU[FUUJOH TVCTJEJF < BSU "XC > 8FUUFMJKLF HSPOETMBH < BSU "XC > 8FUUFMJKLF SFOUF < BSU "XC > 8JK[F WFSEFSF CFIBOEFMJOH CFSPFQ < BSU D "XC > 8SBLJOH < BSU "XC >

8

112 4EV 6JUHFWFST


Z

;

"MGBCFUJTDI USFGXPPSEFOSFHJTUFS ;JFOTXJK[F BBOWSBHFS < BSU "XC > ;JFOTXJK[F EFSEF CFMBOHIFCCFOEF < BSU "XC > ;PSHWVMEJHF CFIBOEFMJOH < BSU "XC > ;PSHWVMEJHF WPPSCFSFJEJOH < BSU "XC > ;XBSF CPFUFO < BSU "XC >

113

4EV 6JUHFWFST


Tweede Kamer der Staten-Generaal

2

Vergaderjaar 2009–2010

32 450

Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht)

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING Inhoudsopgave ALGEMEEN

2

I.

INLEIDING

2

1. 2. 3. 4.

Strekking van het wetsvoorstel Voorbereiding van dit wetsvoorstel Andere wetswijzigingen Bestuurslasten, administratieve lasten en budgettaire gevolgen Opbouw van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting

2 3 4 5

II.

CONCENTRATIE VAN HET BESTUURSPROCESRECHT IN DE AWB

6

1. 2. 3. 4. 5.

De huidige systematiek van de wetgeving Reden voor wijziging De nieuwe systematiek De bijlagen bij de Awb Griffierechten en indexering

6 7 8 9 9

III.

NAAR EEN SLAGVAARDIGER BESTUURSPROCESRECHT

9

1. 2.

Algemeen Vervangende besluiten hangende bezwaar of beroep (artikel 6:19 nieuw) Het passeren van gebreken in een besluit (artikel 6:22) De hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures (artikelen 7:3, 7:17 en 9:10) Een «grote kamer» (artikel 8:10a) Conclusies in de bestuursrechtspraak (artikel 8:12a) Het relativiteitsvereiste in het bestuursrecht (artikel 8:69a) Proceseconomie in hoger beroep en verzet (8:10a, 8:55, 8:86 en 8:108)

9 12

5.

3. 4. 5. 6. 7. 8.

kst-32450-3 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2010

Blz.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 114

6

13 15 16 17 18 22

1


9.

Incidenteel hoger beroep (artikelen 8:110 tot en met 8:112) De judiciële lus (artikel 8:113)

23

HERVERKAVELING RECHTSMACHT BESTUURSRECHTSPRAAK Inleiding Overheveling van rechtsmacht naar de Centrale Raad van Beroep Overheveling van rechtsmacht naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven Schematisch overzicht van de voorgestelde herverkavelingen

25

V.

IMPLEMENTATIE VAN VERORDENING (EG) 1/2003

30

VI.

AANPASSINGSWETGEVING

30

10. IV. 1. 2. 3. 4.

24

25 25 26 28

ARTIKELSGEWIJS

31

DEEL A

31

DEEL B

73

DEEL C

75

ALGEMEEN I. INLEIDING 1. Strekking van het wetsvoorstel In dit wetsvoorstel is een reeks voorstellen tot wijziging van het bestuursprocesrecht samengebracht. Deze vallen uiteen in vier groepen: • inhoudelijke wijzigingen, gericht op stroomlijning van procedures en bevordering van een effectieve en definitieve geschilbeslechting; • meer technische wijzigingen, onder meer gericht op verbetering van de toegankelijkheid van de wetgeving door het bestuursprocesrecht zoveel mogelijk te concentreren in de Algemene wet bestuursrecht (Awb); • een beperkte herverkaveling van de rechtsmacht tussen de drie hoogste feitelijke bestuursrechters; • overige wijzigingen.

1 2

Kamerstukken II 2003/04, 29 279, nr. 16. Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3.

De eerste groep omvat wijzigingen die beogen om het bestuursprocesrecht te stroomlijnen en slagvaardiger te maken, en om een effectievere geschillenbeslechting mogelijk te maken. Deze wijzigingen zijn deels eerder aangekondigd in het kabinetsstandpunt over de tweede evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht, zoals neergelegd in de nota «Naar een slagvaardiger bestuursrecht»,1 alsmede in de toelichting bij de Crisisen herstelwet.2 Concreet gaat het om: • stroomlijning van de artikelen 6:18 en 6:19 Awb (meenemen van nieuwe of gewijzigde besluiten in een lopende bezwaar- of beroepsprocedure); • verruiming van de mogelijkheden om gebreken in een besluit te passeren als daardoor geen belanghebbenden zijn benadeeld; • aanpassing van de regeling van het horen in bezwaar en administratief beroep en in het klachtrecht; • instelling van een zogenaamde «grote kamer» voor belangrijke richtinggevende uitspraken in hoogste instantie;

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 115

2


• • • • •

invoering van de mogelijkheid tot het nemen van onafhankelijke conclusies in belangrijke zaken bij de hoogste bestuursrechters; invoering van een relativiteitsvereiste in het bestuursprocesrecht; verruiming van de mogelijkheden tot het enkelvoudig afdoen van het hoger beroep; invoering van de mogelijkheid tot het instellen van incidenteel hoger beroep; invoering van de mogelijkheid voor de hogerberoepsrechter om te bepalen dat tegen een ter uitvoering van zijn uitspraak genomen besluit slechts beroep bij hem openstaat en niet weer bij de rechtbank (de zogeheten «judiciële lus»); afschaffing van het mandaat verbod in hoger beroep.

De tweede groep omvat een aantal meer technische wijzigingen. Deze zijn in hoofdzaak gericht op concentratie van het bestuursprocesrecht in feitelijke instanties in de Awb. Thans is een deel van dit bestuursprocesrecht nog geregeld in andere wetten, zoals de Wet op de Raad van State (Wet RvS), de Beroepswet, de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (Wet bbo) en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Dit geldt met name voor de bepalingen over het hoger beroep. Deze zijn in 1994 niet direct in de Awb opgenomen in verband met de toen lopende discussies over de instanties waaraan het hoger beroep zou moeten worden opgedragen. In plaats daarvan zijn in de vier genoemde wetten (onderling gelijkluidende) bepalingen over het procesrecht in hoger beroep opgenomen. Bij nader inzien staat de discussie over de institutionele vormgeving van het hoger beroep echter los van het procesrecht. Daarom ligt het in de rede om nu ook het hoger beroep uniform in de Awb te regelen. Slechts voor het hoger beroep in belastingzaken en vreemdelingenzaken zijn enkele afwijkende bepalingen nodig. Aldus zal de Awb een nagenoeg complete codificatie van het bestuursprocesrecht gaan bevatten, zoals steeds het uiteindelijke doel is geweest. Dit komt de toegankelijkheid en overzichtelijkheid van de wetgeving ten goede. De derde groep wijzigingen betreft de bevoegdheidsverdeling tussen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB). Deze herverkaveling is aangekondigd in een brief van de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 april 2004.1 De vierde groep bestaat uit wijzigingen die om andere redenen wenselijk zijn. Daarbij gaat het om wijzigingen ter implementatie van Verordening (EG) 1/2003, inzake de decentrale toepassing van het Europese mededingingsrecht. Deze verordening is spoedshalve in eerste instantie geïmplementeerd in de Mededingingswet, maar gezien het procesrechtelijk karakter van de betrokken bepalingen passen deze beter in hoofdstuk 8 van de Awb. 2. Voorbereiding van dit wetsvoorstel

1

Kamerstukken II 2003/04, 25 425, nr. 7, blz. 6.

Het onderhavige wetsvoorstel (met uitzondering van de herverkaveling van de rechtsmacht van de ABRS, de CRvB en het CBB, zie hierna) is gebaseerd op een voorontwerp «Wet aanpassing bestuursprocesrecht» dat op 25 april 2006 openbaar is gemaakt (te vinden op www.justitie.nl). Vervolgens heeft een aantal instanties desgevraagd over dit voorontwerp geadviseerd: het Adviescollege toetsing administratieve lasten, de Nederlandse Vereniging van Rechtspraak, de Raad voor de Rechtspraak (RvdR), de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Sociaal-Economische

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 116

3


Raad en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Verder heeft een groot aantal ministeries gereageerd en is een uitvoerige schriftelijke reactie ontvangen van prof. mr. A.Q.C. Tak. Daarnaast heeft de Commissie verbetervoorstellen bestuursrecht van de RvdR in oktober 2006 een eindrapport uitgebracht, met diverse voorstellen ter verbetering van de toepassing van het bestuursprocesrecht. Voorts moet hier worden gewezen op het ongevraagd advies van de Raad van State van 7 oktober 2005 (het eerste «terugkoppelingsadvies») op basis van praktijkervaringen in en met de bestuursrechtspraak, dat enige verbetervoorstellen bevat.1 Bovendien zijn het voorontwerp of onderdelen daarvan door diverse wetenschappers becommentarieerd. Bij de voorbereiding van het onderhavige wetsvoorstel hebben wij dankbaar gebruik gemaakt van alle hiervoor aangeduide adviezen en commentaren. Dit heeft geleid tot een groot aantal verbeteringen van en aanvullingen op het voorontwerp. Oorspronkelijk is de opzet geweest om de herverkaveling van de rechtsmacht van de ABRS, de CRvB en het CBB in een apart wetsvoorstel te regelen. Wegens de nauwe band met de nieuwe bijlagen bij de Awb in het voorontwerp «Wet aanpassing bestuursprocesrecht» hebben wij er echter voor gekozen om beide wetsvoorstellen samen te voegen. Aan de voorgestelde herverkaveling tussen de ABRS, de CRvB en het CBB liggen voorstellen van deze colleges ten grondslag. Een concept van de wijzigingen is in 2006 aan hen voorgelegd, en ook aan de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Consumentenbond. Mede namens de Presidenten van de CRvB en het CBB is in 2006 door de toenmalige voorzitter van de ABRS een positief advies uitgebracht. Ook de Raad voor de rechtspraak heeft in zijn reactie op het concept naar dit gezamenlijke advies verwezen. De redactionele opmerkingen uit het advies zijn overgenomen en verwerkt. De NVvR heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben. In een door de Algemene Raad van de NOvA onderschreven advies van de Adviescommissie Bestuursrecht van de NOvA wordt positief geoordeeld over het concept-wetsvoorstel, maar worden kanttekeningen geplaatst bij de vervanging van rechtspraak in twee instanties door rechtspraak in één instantie door de overheveling van rechtsmacht op grond van een aantal wetten naar het CBB. Namens Actal is de gevraagd om een nadere kwantificering van de – zeer beperkte – daling van de administratieve lasten die dit wetsvoorstel naar verwachting teweeg brengt. Naar aanleiding hiervan is paragraaf I.4 van deze toelichting aangevuld. Ten opzichte van de in consultatie gegeven versie van de wijzigingen zijn in het thans voorliggende wetsvoorstel voorts diverse actualiseringen aangebracht in verband met nadien doorgevoerde wetswijzigingen. 3. Andere wetswijzigingen

1

Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 169, p. 15–17.

Dit wetsvoorstel bevat de meeste, maar niet alle aangekondigde of in procedure zijnde wetgeving op het gebied van het bestuursprocesrecht. Vier andere wetten of wetsvoorstellen zijn voor het procesrecht van belang: • De Wet elektronisch verkeer met de bestuursrechter is onlangs tot wet verheven (Stb. 2010, 173) en op 1 juli 2010 in werking getreden (Stb. 2010, 207). Feitelijk zal het vanaf 1 oktober 2010 mogelijk zijn om langs elektronische weg, met behulp van een webformulier, beroep bij de rechtbank in te stellen; naar verwachting in de loop van 2011 zal langs deze elektronische weg ook hoger beroep kunnen worden ingesteld.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 117

4


Over een wetsvoorstel schadevergoeding en nadeelcompensatie Awb heeft de Raad van State op 15 oktober 2009 advies uitgebracht. Naar verwachting zal dit wetsvoorstel najaar 2010 bij de Tweede Kamer kunnen worden ingediend. Voorjaar 2010 is een voorontwerp schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in consultatie gegeven. Naar verwachting zal eind 2010 een wetsvoorstel aan de Raad van State kunnen worden voorgelegd. In de kabinetsreactie over de derde evaluatie van de Awb en het project «Versnelling besluitvorming in het ruimtelijk domein» is aangekondigd dat een wetsvoorstel zal worden voorbereid met in ieder geval bepalingen over de regiezitting, het beslismodel van de bestuursrechter en de proceskostenveroordeling.1

Aparte aandacht verdient de verhouding tot de Crisis- en herstelwet (CHW). In die wet zijn enkele voorzieningen opgenomen, die voor een beperkt deel van het bestuursrecht als het ware vooruitlopen op het onderhavige wetsvoorstel. Het gaat daarbij om de verruimde mogelijkheid tot het passeren van gebreken in een besluit (artikel 6:22) en om het relativiteitsveriste (artikel 8:69a). Het is mogelijk dat de ervaringen met de CHW op deze punten nog aanleiding zullen geven tot bijstelling of aanvulling van dit wetsvoorstel. 4. Bestuurslasten, administratieve lasten en budgettaire gevolgen Van de onderdelen van dit wetsvoorstel die zijn gericht op stroomlijning van het bestuursprocesrecht, mag worden verwacht dat deze zullen bijdragen aan een vermindering van de lasten die voor het bestuur aan het voeren van bestuursrechtelijke procedures zijn verbonden. Daarom zal het onderhavige wetsvoorstel ook een neerwaarts effect hebben op de budgetten die met het voeren van bestuursrechtelijke procedures zijn gemoeid. Dit effect kan echter niet worden gekwantificeerd, omdat onbekend is om hoeveel procedures het gaat en wat de besparing per procedure zal zijn; dit laatste zal per soort procedure sterk verschillen. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld het bedrag van de forfaitaire proceskostenvergoeding die bestuursorganen bij verlies van een procedure moeten betalen, voortaan te indexeren op dezelfde wijze als de griffierechten die de burgers moeten betalen. Daardoor zal het budgettaire beslag dat met deze vergoedingen is gemoeid, nominaal stijgen. Ook dit kan niet worden gekwantificeerd, omdat niet bekend is hoeveel proceskostenvergoedingen jaarlijks worden betaald. Bovendien is in reële termen geen sprake van een stijging. Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Er worden geen nieuwe informatieverplichtingen in het leven geroepen.

1

Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 111.

De voorgestelde herverkavelingen zullen naar verwachting leiden tot een lichte daling van het zaaksaanbod bij de ABRS en een lichte stijging van het zaaksaanbod bij de CRvB en het CBB. Het aantal beroepen tegen besluiten op grond van de wetten die door dit wetsvoorstel worden bestreken, is echter dermate gering, dat de gevolgen voor deze colleges beperkt zijn. Een en ander betekent dat budgettaire verschuivingen achterwege kunnen blijven. Ter toelichting hierop het volgende. De regelingen waarbij de bevoegdheid in hoger beroep verschuift van de ABRS naar de CRvB hebben de laatste jaren geen enkele zaak bij de ABRS opgeleverd, met uitzondering van hoofdstuk IV (gehandicaptenparkeerkaart) van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (gemiddeld 11,5 zaken per jaar). Bij de Wet geneesmiddelenprijzen (overheveling rechtsmacht in hoger beroep van ABRS naar CBB) ging het

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 118

5


de laatste jaren om gemiddeld 0,5 zaak. Over de bij de rechtbanken aangebrachte zaken die worden overgeheveld van de rechtbanken in eerste aanleg en ABRS in hoger beroep naar het CBB in eerste en enige aanleg zijn geen exacte cijfers bekend, omdat niet alle registratiesystemen van de rechtbanken in deze informatie voorzien. Uit de wel bekende gegevens kan worden afgeleid dat bij het CBB een toename van het aantal beroepszaken is te verwachten met ongeveer 90 zaken per jaar, waarbij het merendeel van deze zaken betrekking zal hebben op de Kaderwet LNV-subsidies. Daarnaast bevat dit wetsvoorstel wijzigingen die geen enkel effect hebben op de werklast, aangezien het gaat om besluiten die reeds op grond van de «bloc-de-compétence»-regel (zie paragraaf IV.3 van deze toelichting) onder de rechtsmacht van het betrokken college zijn gebracht. 5. Opbouw van het wetsvoorstel en van de memorie van toelichting Het wetsvoorstel bestaat uit drie delen: • deel A: wijzigingen van de Algemene wet bestuursrecht en enige aanverwante (procesrechtelijke) wetten; • deel B: uit deel A voortvloeiende wijzigingen van bijzondere wetten; • deel C: overgangs- en slotbepalingen. Het algemene deel van deze memorie van toelichting bevat beschouwingen over de wijzigingen die samenhangen met het streven naar concentratie van het bestuursprocesrecht in de Awb in algemene zin (hoofdstuk II), over de meer inhoudelijke wijzigingen die samenhangen met het streven naar een slagvaardiger bestuursprocesrecht (hoofdstuk III), over de herverkaveling van de rechtsmacht in de bestuursrechtspraak (hoofdstuk IV), over Verordening (EG) 1/2003 (hoofdstuk V) en over de aanpassingswetgeving (hoofdstuk VI). De artikelsgewijze toelichting is, in aansluiting op de wettekst, weer onderverdeeld in de delen A, B en C. Deel B van de wettekst is onderverdeeld in paragrafen per ministerie, waarin telkens de wetten worden aangepast waarvan de betreffende minister eerste ondertekenaar is. In beginsel is uitgegaan van de nu geldende tekst van die wetten. Bij nota van wijziging zal dit wetsvoorstel kort voor de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer worden geactualiseerd en worden afgestemd met de op dat tijdstip aanhangige wetsvoorstellen. II. CONCENTRATIE VAN HET BESTUURSPROCESRECHT IN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT 1. De huidige systematiek van de wetgeving Het bestuursprocesrecht is thans verspreid over diverse wetten. De Awb bevat in hoofdstuk 6 diverse bepalingen die voor zowel de bezwaarschriftprocedure en het administratief beroep als het beroep bij de bestuursrechter gelden (bijvoorbeeld artikel 6:7, over de bezwaar- en beroepstermijn). Hoofdstuk 7 Awb bevat de bepalingen die specifiek zijn voor de bezwaarschriftprocedure en het administratief beroep. Ingewikkelder ligt het bij het procesrecht voor het beroep bij de bestuursrechter. Hoofdstuk 8 Awb geldt slechts rechtstreeks voor de procedure bij de rechtbank. Artikel 8:1, eerste lid, Awb bepaalt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank. Uit artikel 8:6, eerste lid, Awb volgt echter dat dit niet geldt indien tegen het besluit beroep kan worden ingesteld bij een andere bestuursrechter. Dit laatste is

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 119

6


vaak het geval. Bijna honderd bijzondere wetten bepalen dat tegen (een deel van de) besluiten op grond van die wet beroep in eerste en enige aanleg kan worden ingesteld bij de ABRS, de CRvB of het CBB. Voor die gevallen verklaren de instellingswetten van genoemde colleges het procesrecht van hoofdstuk 8 Awb van overeenkomstige toepassing (zie respectievelijk artikel 46 (36-oud) Wet RvS1, artikel 17 Beroepswet en artikel 19 Wet bbo). Tegen uitspraken van de rechtbank als bestuursrechter kan – afhankelijk van de aard van het geschil – in beginsel hoger beroep worden ingesteld bij de ABRS, de CRvB, het CBB of een gerechtshof (zie respectievelijk artikel 47 (37-oud) Wet RvS, artikel 18 Beroepswet en de daarbij behorende bijlage, artikel 20 Wet bbo en de daarbij behorende bijlage, en artikel 27h AWR). Op dit hoger beroep is hoofdstuk 8 Awb eveneens grotendeels van overeenkomstige toepassing verklaard (artikel 49 (39-oud) Wet RvS, artikel 21 Beroepswet, artikel 22 Wet bbo en artikel 27j AWR). Daarnaast bevatten de vier genoemde wetten nog enige, onderling vrijwel gelijkluidende, aanvullende bepalingen over het hoger beroep. Deze gecompliceerde wetgevingstechniek vindt zijn oorsprong in de Wet voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie (Stb. 1993, 650). Destijds werd voor een aantal, maar niet alle, deelterreinen van het bestuursrecht rechtspraak in twee (feitelijke) instanties ingevoerd. Op andere terreinen bleef vooralsnog sprake van rechtspraak in één instantie. Voor veel deelterreinen van bestuursrecht was hoger beroep bij de inwerkingtreding van de Awb, op 1 januari 1994, een nieuw verschijnsel. Daarom is toen besloten het hoger beroep vooralsnog niet in de Awb, maar in de instellingswetten van de hogerberoepsrechters te regelen. 2. Reden voor wijziging

1

In deze toelichting wordt uitgegaan van de nummering van de Wet op de Raad van State zoals deze zal luiden vanaf 1 september 2010 (Stb. 2010, 175 en 236). Gemakshalve zijn ook de oude nummers nog vermeld.

Inmiddels is op steeds meer terreinen van bestuursrecht rechtspraak in twee feitelijke instanties ingevoerd en is op ruime schaal ervaring opgedaan met het hoger beroep. Deze ervaringen nopen tot enige aanpassingen, zoals de invoering van incidenteel hoger beroep en van conclusies. Deze aanpassingen zijn in dit wetsvoorstel opgenomen. Het ligt voor de hand om tegelijk de regeling van het hoger beroep haar definitieve plaats in de Awb te geven. Deze wet beoogt immers een codificatie van het algemeen deel van het bestuursrecht, met inbegrip van het bestuursprocesrecht. Bovendien komt het de toegankelijkheid en overzichtelijkheid van het bestuursprocesrecht ten goede, als de materie zoveel mogelijk in één wet is geregeld. Een en ander heeft tot gevolg dat de procesrechtelijke bepalingen uit de Wet RvS, de Beroepswet en de Wet bbo worden overgebracht naar de Awb. Het gevolg voor de Beroepswet en de Wet bbo is dat daarin nog slechts institutionele bepalingen zullen overblijven. Naast de genoemde wetten bevat sedert 1 januari 2005 ook de AWR bepalingen over hoger beroep. Deze komen op enkele details na overeen met de bepalingen in de zojuist genoemde wetten. Daarom kunnen ook de bepalingen van de AWR worden vervangen door een algemene regeling in de Awb. In de AWR blijven nog slechts de afwijkingen van het Awb-regime staan, alsmede de regeling van het beroep in cassatie, die immers specifiek is voor het belastingrecht. Buiten beschouwing blijft evenwel het hoger beroep bij het gerechtshof Leeuwarden tegen uitspraken van de sectoren kanton van de rechtbanken over besluiten op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Nu hoofdstuk 8 Awb niet geldt voor het beroep in eerste aanleg bij de sector kanton, ligt het niet in de rede het hoger beroep wel in de Awb te regelen. Naast bepalingen over het hoger beroep komen in de bijzondere wetgeving nog meer bepalingen van procesrechtelijke aard voor, zoals bepalingen over griffierechten en dergelijke. Voorgesteld wordt om ook

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 120

7


deze bepalingen ten behoeve van de overzichtelijkheid zoveel mogelijk over te hevelen naar de Awb. Voor bestuursprocesrecht in bijzondere wetten is nog slechts plaats indien en voor zover daadwerkelijk een gerechtvaardigde aanleiding tot afwijking van het Awb-procesrecht bestaat. Een voorbeeld van dit laatste zijn de korte beroepstermijnen in de Kieswet. Om te voorkomen dat bij een geslaagd beroep verkiezingen achteraf ongeldig zouden moeten worden verklaard, moet gewaarborgd zijn dat beroepsprocedures over de geldigheid van kandidatenlijsten e.d. vóórde verkiezingen worden afgehandeld. Eveneens met het oog op de overzichtelijkheid van de wetgeving zijn ook bepalingen die beroep in eerste aanleg openstellen op een andere bestuursrechter dan de rechtbank, opgenomen in een bij de Awb behorende bijlage die opsomt in welke gevallen beroep open staat bij de ABRS, de CRvB, het CBB of een gerechtshof. Dit is niet alleen overzichtelijk en nuttig voor bestuursorganen (om een juiste rechtsmiddelenclausule onder besluiten te plaatsen), belanghebbenden (om snel en eenvoudig na te gaan bij welke bestuursrechter beroep moet worden ingesteld), maar ook voor de Minister van Justitie (om overzicht over het stelsel van bestuursrechtspraak te houden en de consistentie daarvan te bewaken). Tenslotte bevatten bijzondere wetten de nodige uitzonderingen op de hoofdregel (artikel 7:1 Awb) dat een bezwaarschriftprocedure moet worden doorlopen alvorens beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. Om de eerder genoemde redenen zijn ook deze uitzonderingen overgebracht naar een bijlage bij de Awb (de Regeling rechtstreeks beroep). 3. De nieuwe systematiek In de nieuwe systematiek heeft hoofdstuk 8 Awb niet slechts betrekking op de rechtbank, maar op alle in feitelijke aanleg oordelende bestuursrechters. Daarbij zijn eerst de regels voor het beroep in eerste aanleg uitgeschreven (titel 8.1 tot en met 8.3). Titel 8.4 is gereserveerd voor de toekomstige regeling van een bestuursrechtelijke verzoekschriftprocedure, zoals voorgesteld in het voorontwerp schadevergoeding en nadeelcompensatie en voor de in voorbereiding zijnde regeling inzake schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn genoemd in artikel 6 EVRM. Vervolgens is in een nieuwe titel 8.5 het hoger beroep geregeld, waarbij overigens het grootste deel van de titels 8.1 tot en met 8.3 van toepassing is verklaard. Net als nu zal het procesrecht voor het hoger beroep dus in belangrijke mate overeenkomen met dat voor de eerste aanleg. Deze nieuwe titel 8.5 introduceert het begrip hogerberoepsrechter, dat in artikel 1:4 wordt gedefinieerd als: een bestuursrechter die in hoger beroep oordeelt. De – slechts één artikel tellende – titel over herziening van uitspraken is vernummerd tot titel 8.6, omdat zowel uitspraken in eerste aanleg als uitspraken in hoger beroep vatbaar kunnen zijn voor herziening. De indeling van hoofdstuk 8 wordt dus als volgt: Titel 8.1 Algemene bepalingen over het beroep in eerste aanleg Titel 8.2 Behandeling van het beroep in eerste aanleg Titel 8.3 Voorlopige voorziening en onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak Titel 8.4 Schadevergoeding Titel 8.5 Hoger beroep Titel 8.6 Herziening Nieuw is dat ook de absolute bevoegdheid voor alle in feitelijke aanleg oordelende bestuursrechters, en niet slechts voor de rechtbank, in de Awb (afdeling 8.1.1) is geregeld. Slechts de regeling van de bevoegdheid van

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 121

8


de Hoge Raad in belastingzaken blijft in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) staan, omdat deze specifiek is voor het belastingrecht. Afgezien van de hierna in paragraaf IV te bespreken herverkaveling is de regeling van de absolute bevoegdheid overigens niet gewijzigd. Voor het beroep in eerste aanleg blijft de regel dat de rechtbank bevoegd is, tenzij de wet een andere bestuursrechter aanwijst. Nieuw is slechts dat het nu de Awb zelf is die voor bepaalde gevallen een andere bestuursrechter aanwijst. Dit geschiedt door een verwijzing naar een bijlage bij de wet – de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak – waarin de besluiten zijn opgesomd waarvoor een andere bestuursrechter bevoegd is (zie het voorgestelde artikel 8:6 Awb). Ook de bevoegdheid van de verschillende hogerberoepsrechters wordt in de Awb geregeld (artikel 8:105), wederom door een verwijzing naar de nieuwe Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Ook hier blijft de regel inhoudelijk ongewijzigd: tegen een uitspraak van een rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld bij de ABRS, tenzij de Awb een andere hogerberoepsrechter aanwijst. 4. De bijlagen bij de Awb Het algemene bestuursprocesrecht wordt geregeld in de hoofdstukken 6, 7 en 8 Awb. Nadat een belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Tegen de uitspraak van de rechtbank staat hoger beroep open bij de ABRS. Op dit algemene bestuursprocesrecht bestaan uitzonderingen die thans zijn vastgelegd in bijzondere wetten. Dit onderdeel van het wetsvoorstel concentreert een aantal uitzonderingen in drie bijlagen bij de Awb, die voor het gemak ook van een naam zijn voorzien: • Bijlage 1, de Regeling rechtstreeks beroep, geeft een opsomming van de wettelijke voorschriften waarbij, in afwijking van artikel 7:1 Awb, geen bezwaarschriftprocedure wordt doorlopen. • Bijlage 2, de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, vermeldt de voorschriften waarvoor, in afwijking van hoofdstuk 8 Awb, een afwijkende beroepsgang geldt. • Bijlage 3, de Regeling verlaagd griffierecht, bevat de voorschriften waarvoor in beroep of hoger beroep een lager griffierecht verschuldigd is dan volgt uit de artikelen 8:41, tweede lid, en 8:109, eerste lid, Awb. 5. Griffierechten en indexering In lijn met het streven om het bestuursprocesrecht zoveel mogelijk in de Awb te concentreren zijn ook bepalingen over griffierechten in bijzondere wetten zoveel mogelijk overgebracht naar de Awb. Tevens is de bestaande bevoegdheid tot aanpassing van de griffierechten aan de consumentenprijsindex vervangen door een jaarlijkse verplichting daartoe. Omdat de Awb ook andere bedragen bevat dan de griffierechtbedragen, is voorzien in een algemene indexeringsbepaling. Verwezen zij naar de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 8:41, 8:109 en 11:2 Awb. III. NAAR EEN SLAGVAARDIGER BESTUURSPROCESRECHT 1. Algemeen De toetsing van het bestuurshandelen door de bestuursrechter is in de loop der jaren van karakter veranderd. Vóór 1994 was de heersende leer dat de bestuursrechtspraak niet slechts strekte tot bescherming van belangen van burgers tegen onrechtmatig overheidshandelen (de rechtsbeschermingsfunctie van de bestuursrechtspraak), maar tot behartiging van het algemeen belang door handhaving van het objectieve

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 122

9


1

Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 35. 2 VAR-commissie Rechtsbescherming, De toekomst van de rechtsbescherming tegen de overheid. Van toetsing naar geschilbeslechting, Den Haag: BJu 2004. 3 Zie o.m. B.J. Schueler e.a., Definitieve geschilbeslechting door de bestuursrechter, Den Haag: BJu 2007 (een onderzoek in het kader van de derde evaluatie van de Awb). 4 J.E.M. Polak, Effectieve bestuursrechtspraak (oratie Leiden), Deventer 2000, blz. 7.

recht. Bij de invoering van de Awb in 1994 heeft de wetgever echter uitdrukkelijk afscheid genomen van deze toezichtsfunctie van de bestuursrechtspraak, en gekozen voor het primaat van de rechtsbeschermingsfunctie.1 Deze keuze heeft belangrijke gevolgen gehad voor de ontwikkeling van het bestuursprocesrecht en de taakopvatting van de bestuursrechter in de laatste vijftien jaar. Een commissie uit de Vereniging voor Bestuursrecht VAR heeft die ontwikkeling enige jaren geleden treffend samengevat als «van toetsing naar geschilbeslechting».2 Voorheen bracht het algemene belang bij handhaving van het objectieve recht volgens velen bijvoorbeeld mee dat de bestuursrechter een bestreden besluit in alle opzichten op rechtmatigheid diende te toetsen, ook op punten waarover de eisende partij niet had geklaagd. In deze klassieke visie fungeerde de bestuursrechter als opperhoeder van de rechtmatigheid van het bestuurshandelen, en de eisende burger als een soort verklikker die de opperhoeder wijst op fouten van het bestuur. Met de invoering van de Awb is nadrukkelijk afscheid van deze gedachte genomen. Tegenwoordig ligt de nadruk meer dan vroeger op de taak van de bestuursrechter om het geschil tussen burger en bestuur te beslechten. Daarbij past bijvoorbeeld, dat de omvang van het geschil tegenwoordig in beginsel wordt bepaald door partijen, en niet langer door de bestuursrechter. Er is dus sprake van een zekere terugtred van de bestuursrechter; deze is bij het verrichten van ambtshalve activiteiten meer gaan lijken op de burgerlijke rechter. In beginsel is dit een positieve ontwikkeling. De rechter is namelijk minder geschikt als algemene toezichthouder op het bestuur, reeds omdat slechts een tamelijk willekeurige selectie van onjuiste besluiten hem via beroepen bereikt. Deze selectie is bovendien niet representatief; er wordt zelden beroep ingesteld tegen te hoge uitkeringen of te lage belastingaanslagen. Door de keuze voor het primaat van de rechtsbeschermingsfunctie en, in het verlengde daarvan, de toegenomen aandacht voor de geschilbeslechtende taak van de bestuursrechter, is de vraag naar de effectiviteit van de bestuursrechtspraak scherper op de voorgrond komen te staan. Belanghebbenden, en meer in het algemeen de samenleving, hebben behoefte aan een bestuursrechter die binnen een redelijke termijn duidelijkheid schept over de rechtspositie van belanghebbenden en de geldigheid van besluiten en geschillen daarover zo mogelijk definitief beslecht. In dat opzicht functioneert het bestuursprocesrecht nog niet optimaal, als is er wel een ontwikkeling in de goede richting.3 Dit wetsvoorstel beoogt deze ontwikkeling te ondersteunen en verder door te trekken. De voornaamste reden waarom de bestuursrechtspraak thans soms onvoldoende effectief is, is het verschijnsel dat wel is aangeduid als «bestuurlijk pingpongen».4 Als de bestuursrechter constateert dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft, moet hij dit besluit in beginsel vernietigen. Vaak volstaat hij daar ook mee (een zogenaamde «kale» vernietiging). In veel gevallen moet het bestuursorgaan dan een nieuw besluit nemen. Omdat veel gebreken in besluiten herstelbaar zijn (de meeste vernietigingen vinden plaats wegens onzorgvuldige voorbereiding of onvoldoende motivering), komt het nogal eens voor dat het nieuwe besluit dezelfde strekking heeft als het vernietigde besluit. Tegen het nieuwe besluit staat dan opnieuw bezwaar en beroep open. In sommige gevallen leidt dat opnieuw tot vernietiging en weer een nieuw besluit. In dergelijke gevallen kan het lang duren voordat partijen definitief weten waar zij aan toe zijn. Een en ander wordt door zowel burgers als bestuursorganen in toenemende mate als een probleem ervaren. De langdurige onzekerheid leidt tot frustratie en soms ook tot economische schade, bijvoorbeeld als het gaat om de realisering van infrastructurele projecten. Gelet hierop is het kabinetsbeleid erop gericht te bevorderen dat zoveel mogelijk geschillen na afloop van één bestuursrechtelijke procedure definitief zijn beslecht, met andere woorden: dat de eerste bodemuit-

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 123

10


spraak van de bestuursrechter ook daadwerkelijk een einduitspraak is. Hierbij geldt uiteraard dat snelheid niet ten koste mag gaan van zorgvuldigheid, noch van mogelijkheden om besluiten in rechte aan te vechten, of van kansen om te beargumenteren dat een aangevochten besluit onrechtmatig is. Anders zou verhoging van efficiency uiteindelijk leiden tot verlies aan rechtsbescherming voor belanghebbenden, in plaats van extra rechtsbescherming. Maar de bestuursrechter moet beschikken over bevoegdheden die hem in staat stellen om te zorgen voor snelle duidelijkheid voor belanghebbenden en bestuursorganen over hun onderlinge rechtsposities, zonder de bestaande mogelijkheden voor het aanvechten van besluiten te beknotten. Het gaat altijd om een evenwicht tussen snelheid en zorgvuldigheid, maar de laatste jaren is het inzicht gegroeid dat snelheid daarbij een zelfstandige waarde is, waaraan meer gewicht moet worden toegekend dan in het verleden wel eens het geval is geweest. De Awb biedt de bestuursrechter overigens ook nu al enige instrumenten om een geschil definitief te beslechten. Zo kan de bestuursrechter ingevolge artikel 6:22 Awb een besluit waaraan een formeel gebrek kleeft, toch in stand laten indien door dit gebrek geen belanghebbende in zijn belangen is geschaad. Ook kan hij een besluit wel vernietigen, maar bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven (artikel 8:72, derde lid). Dit doet zich bijvoorbeeld voor als een besluit is genomen door een ambtenaar die niet over een toereikend mandaat beschikt, maar tevens vaststaat dat de wel bevoegde ambtenaar inhoudelijk hetzelfde besluit zou hebben genomen. Ook kan de bestuursrechter onder omstandigheden «zelf in de zaak voorzien», dit wil zeggen: in de uitspraak doen hetgeen het bestuursorgaan zou behoren te doen, en vervolgens bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit (artikel 8:72, vierde lid). Sedert 1 januari 2010 is daar het instrument van de «bestuurlijke lus» (art. 8:51a Awb) bijgekomen. Tot voor kort werden sommige van deze instrumenten echter te weinig gebruikt of vertoonden zij bij nader inzien onnodige beperkingen. Daarom bevat dit wetsvoorstel een aantal voorzieningen om de mogelijkheden om bestuursrechtelijke geschillen snel en definitief te beslechten, aan te vullen of te verbeteren. Deze zijn: verruiming van de mogelijkheden om het bestreden besluit tijdens de bezwaar- of beroepsprocedure te wijzigen (het vernieuwde artikel 6:19), verruiming van de mogelijkheden om gebreken van het bestreden besluit te passeren (artikel 6:22), een extra mogelijkheid om een hoorzitting tijdens de bezwaarfase achterwege te laten (artikelen 7:3 en 7:17), en het introduceren van de mogelijkheid tot «kortsluiting» bij verzet tegen een uitspraak waarin de bestuursrechter zonder zitting uitspraak heeft gedaan (artikel 8:55). Wat tijdens de parlementaire behandeling van het initiatiefvoorstel Wet bestuurlijke lus Awb is geschreven en gezegd over de verhouding tussen burger en bestuur gedurende de rechterlijke procedures, geldt ook voor de zojuist aangeduide voorstellen. Deze brengen geen wijziging in de bestaande verhoudingen. Het bestuursorgaan krijgt geen extra gelegenheden voor reparatie van gebreken, en aan belanghebbenden worden geen kansen voor herstel van vergissingen en omissies ontnomen. Bij dit alles past echter een belangrijke kanttekening. In een aantal gevallen mag de bestuursrechter het geschil niet definitief beslechten, omdat dit afstuit op het zogeheten «primaat van het bestuur» bij de besluitvorming. De bestuursrechter mag namelijk als regel niet treden in de beleids- en/of beoordelingsvrijheid die de wetgever bewust aan het bestuursorgaan heeft toevertrouwd. Anders zou de bestuursrechter het bestaande stelsel van machtsevenwicht, dat is gebaseerd op democratische legitimatie, in gevaar kunnen brengen. Het gevolg van een en ander is dat de bestuursrechter soms wel mag aangeven hoe het indertijd niet had gemoeten, maar niet hoe het nu – op basis van actuele feiten en omstandigheden – nu wel zou kunnen of moeten.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 124

11


Het beleid is in dit kader gericht op het bereiken van een evenwicht tussen twee belangrijke uitgangspunten, namelijk enerzijds dat de rechter aan partijen zo snel en veel mogelijk duidelijkheid over hun onderlinge rechtsposities verschaft en anderzijds dat het bestuur naar eigen inzicht invulling moet kunnen geven aan beleids- en beoordelingsvrijheid die de wetgever het bestuur heeft geboden. Dit evenwicht is echter niet voor eens en voor altijd gegeven. Naar huidig inzicht stuit definiteve geschilbeslechting minder vaak af op de beleids- of beoordelingsvrijheid van het bestuur dan in het verleden wel werd gedacht. 2. Vervangende besluiten hangende bezwaar of beroep (artikel 6:19 nieuw) Het komt vaak voor dat een bestuursorgaan een besluit hangende bezwaar of beroep wijzigt. Voor zover dit – bijvoorbeeld – gebeurt om een fout te herstellen of om rekening te houden met inmiddels gewijzigde omstandigheden, kan deze handelwijze bijdragen aan een definitieve geschilbeslechting binnen een redelijke termijn. Vóór de invoering van de Awb leidde een dergelijke handelwijze echter regelmatig tot verlies van rechtsbescherming, doordat belanghebbenden zich niet altijd bewust waren dat het nodig was om tegen het nieuwe besluit afzonderlijk opnieuw bezwaar te maken of beroep in te stellen. Daarom bevat de Awb in de artikelen 6:18 en 6:19 een belangrijke voorziening voor dit soort gevallen. Het huidige artikel 6:18, eerste lid, stelt voorop dat een bestuursorgaan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, mag intrekken of wijzigen voor zover het daartoe ook bevoegd zou zijn geweest als geen bezwaar zou zijn gemaakt of beroep zou zijn ingesteld. Artikel 6:19 bepaalt vervolgens dat het bezwaar of beroep tegen het oorspronkelijke besluit wordt geacht zich (mede) te richten tegen het gewijzigde besluit, tenzij dit geheel aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoetkomt. Op deze wijze behoudt het bestuursorgaan de vrijheid tot het terugnemen of wijzigen van een besluit zonder afbreuk te doen aan rechtsbescherming van belanghebbenden.1 Uit de eerste evaluatie van de Awb bleek dat de artikelen 6:18 en 6:19 Awb in de praktijk regelmatig leidden tot complicaties. Het leek de onderzoekers toen nog te vroeg om over te gaan tot wetswijziging. Zij betwijfelden het nut van de voorschriften niet, maar adviseerden wel een nadere studie naar de werking van deze artikelen te verrichten. Na enige jaren zou dan een wetswijziging ter hand kunnen worden genomen.2 De Evaluatiecommissie Awb I (Commissie-Polak) nam deze aanbevelingen over.3 In het kader van de tweede evaluatie van de Awb is uitgebreid onderzoek gedaan naar de werking van de artikelen 6:18 en 6:19 in de fase van het hoger beroep.4 Op basis hiervan deed de Evaluatiecommissie Awb II (Commissie-Boukema) in haar eindrapport enkele aanbevelingen.5

1

PG Awb I, blz. 308. J.B.J.M. ten Berge e.a., Ervaringen met de Awb. Het bestuursprocesrecht, Deventer 1996, blz. 218–220. 3 Toepassing en effecten van de Algemene wet bestuursrecht 1994–1996, Den Haag 1996, te vinden op www.justitie.nl, onder Thema’s/ Wetgeving/Dossiers/Awb/Diversen. 4 R.J.G.M. Widdershoven e.a., Algemeen bestuursrecht 2001: hoger beroep, Den Haag 2001, blz. 145–165. 5 Toepassing en effecten van de Algemene wet bestuursrecht 1997–2001, Den Haag 2002, blz. 41. 2

Inmiddels heeft de jurisprudentie voor veel van de in de praktijk gesignaleerde knelpunten passende oplossingen gevonden. Daarom is thans het moment aangebroken om – mede op basis van de bevindingen uit de beide evaluaties – over te gaan tot verduidelijking en vereenvoudiging van de wettekst. Daartoe wordt een nieuw artikel 6:19 voorgesteld, dat de huidige artikelen 6:18, 6:19 en 8:13a vervangt. Daarnaast bevat dit wetsvoorstel een wijziging van artikel 8:81. Deze voorstellen sluiten aan bij de ontwikkelingen in de jurisprudentie. Zij hebben dus een codificerend karakter en betreffen met name de toepassing in hoger beroep. Voor een inhoudelijke bespreking zij verwezen naar de artikelsgewijze toelichting. Aan het slot van de toelichting bij artikel 6:19 (nieuw) wordt nog aandacht geschonken aan enkele vragen bij de toepassing van de huidige artikelen 6:18 en 6:19 die niet goed door middel van wetswijziging oplosbaar zijn.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 125

12


3. Het passeren van gebreken in een besluit (artikel 6:22)

1

PG Awb I, blz. 313. Bijvoorbeeld ABRS 17 oktober 2001, AB 2001, 372 m.nt. NV. 3 ABRS 17 oktober 2001, AB 2002, 44 m.nt. NV. 4 Bijvoorbeeld ABRS 25 februari 2000, AB 2002, 42 m.nt. NV. 5 CRvB 26 juni 1998, Rawb 1999, 8, en ABRS 1 mei 2000, JB 2000/177. 6 ABRS 31 oktober 1997, JB 1998/7, en CRvB 29 oktober 1998, TAR 1998, 190. 7 CRvB 28 november 1997, Rawb 1998, 91. 8 CRvB 4 januari 2000, AB 2000, 146 m.nt. HBr, en ABRS 18 augustus 2004, AB 2004, 416 m.nt. NV. 2

Artikel 6:22 Awb bepaalt dat de bestuursrechter, dan wel een bestuursorgaan dat op bezwaar of administratief beroep beslist, de schending van een vormvoorschrift kan passeren – door het bestreden besluit in stand te laten – indien blijkt dat de belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld. Bij de totstandkoming van de Awb rees de vraag of «nu verscheidene procedurele eisen en bijvoorbeeld het motiveringsbeginsel in de Awb de status van algemeen verbindend voorschrift krijgen, de bestuursrechter in alle gevallen waarin zo’n vormvoorschrift is geschonden, het beroep gegrond zou moeten verklaren en tot vernietiging zou moeten overgaan.»1 De regering beantwoordde deze vraag ontkennend, en stelde daarom voor om artikel 6:22 in de wet op te nemen. Artikel 6:22 biedt dus een mogelijkheid om een vernietiging op louter formele gronden te voorkomen en past aldus goed in het streven naar een slagvaardiger bestuursprocesrecht. Van verschillende zijden is echter opgemerkt dat het artikel in dat opzicht niet ver genoeg gaat. Naar huidig recht is artikel 6:22 slechts van toepassing indien het besluit slechts in strijd is met een voorschrift dat kan worden aangemerkt als een vormvoorschrift. Een vormvoorschrift is een voorschrift dat geen eisen stelt aan de inhoud van het besluit, maar ziet op de procedure van totstandkoming of de wijze waarop het besluit moet worden genomen of vastgelegd. Men denke onder meer aan regels over de inrichting van een bestuurlijke voorprocedure, en aan beslistermijnen zonder fataal karakter. In een aantal gevallen is onduidelijk of een voorschrift wel of niet als vormvoorschrift kan worden beschouwd. Bevoegdheidsgebreken worden over het algemeen aangemerkt als fundamentele gebreken die niet met toepassing van artikel 6:22 kunnen worden gepasseerd, ook als het besluit is genomen op grond van een ontoereikend of niet toelaatbaar mandaat. Indien vaststaat dat de wel bevoegde ambtenaar of de mandaatgever zelf inhoudelijk geen ander besluit zal nemen, kiest de bestuursrechter er soms voor om het bestreden besluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen ervan – met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb – in stand te laten.2 Bij meer ernstige mandaatgebreken, zoals het geheel ontbreken van een mandaatverhouding geschiedt dit echter niet.3 Gebreken in de kenbaarheid van de motivering worden doorgaans aangemerkt als formele gebreken die met toepassing van artikel 6:22 zijn te passeren indien de belanghebbenden tijdens de beroepsprocedure alsnog tijdig inzicht in de motivering krijgen,4 bijvoorbeeld door middel van een verweerschrift, een mondelinge toelichting ter zitting of inzending van onderliggende stukken. Soms hoeft een nadere motivering niet te worden gegeven omdat kan worden vastgesteld dat de belanghebbende anderszins van de motivering van het besluit op de hoogte is en niet in zijn processuele belangen is geschaad. Het voorschrift dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering (artikel 3:46 en 7:12), ziet meer op de inhoud van een besluit. Zowel de CRvB als de ABRS merken dergelijke materiële motiveringsgebreken (artikel 3:46 en 7:12) in beginsel aan als gebreken die niet met toepassing van artikel 6:22 kunnen worden gepasseerd.5 Als een besluit op een onjuiste wettelijke grondslag is gebaseerd, wordt naar huidig recht artikel 6:22 niet toegepast.6 Ook schending van artikel 3:2 Awb – de plicht van het bestuursorgaan om voldoende relevante feitenkennis te vergaren – wordt in beginsel niet aangemerkt als schending van een vormvoorschrift.7 Hetzelfde geldt voor specifieke vormen van deze plicht, zoals het horen van belanghebbenden tijdens de bezwaarfase op grond van artikel 7:2,8 en het zich laten adviseren op grond van een bijzondere wet. Het begrip vormvoorschrift heeft dus geleid tot een tamelijk omvangrijke jurisprudentie, die geen betrekking heeft op de vraag waar het eigenlijk om gaat, namelijk of de gevolgen van een door een bestuursorgaan gemaakte fout rechtvaardigen dat het besluit wordt vernietigd. Daarom is

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 126

13


in het verleden meermalen gepleit voor verruiming van artikel 6:22. Aldus bijvoorbeeld reeds de Commissie Evaluatie Awb I. Zij stelde voor de term «vormvoorschrift» te wijzigen in «voorschrift inzake de totstandbrenging of de motivering van het besluit». Aldus zou de wet buiten twijfel stellen dat artikel 6:22 niet slechts kan worden toegepast indien een procedurevoorschrift in enge zin is geschonden, maar ook indien anderszins fouten zijn gemaakt bij de totstandbrenging of motivering van het besluit. Wel diende ook volgens de Commissie de grens te zijn dat artikel 6:22 niet zou mogen worden toegepast als het gebrek tot een inhoudelijk ander besluit had kunnen of moeten leiden. Enige tijd later stelde de werkgroep-Van Kemenade voor om artikel 6:22 nog verder te verruimen, zodat onder omstandigheden ook schending van een materieel voorschrift zou kunnen worden gepasseerd.1 In reactie daarop heeft de regering in 1998 in de nota «Juridisering in het openbaar bestuur» aandacht besteed aan de vraag naar de wenselijkheid van een uitbreiding van artikel 6:22: «Het komt voor dat achteraf bij de bestuursrechter gebreken in de besluitvorming worden geconstateerd, die niet eerder zijn onderkend en die van geringe betekenis zijn, maar toch niet kunnen worden gepasseerd, omdat er strikt genomen geen sprake is van een vormvoorschrift in de zin van artikel 6:22. Een voorbeeld vormt een formeel gebrek in geval van mandaat: het besluit is door een onbevoegde ondertekend, of namens het verkeerde bestuursorgaan ({.). Het onbevoegdelijk nemen van een besluit kan niet worden aangemerkt als een schending van een vormvoorschrift in de zin van artikel. 6:22 Awb. Een onbevoegdelijk genomen besluit zal dus in beginsel moeten worden vernietigd. Onder omstandigheden kunnen echter de rechtsgevolgen in stand worden gelaten. Indien het bevoegde bestuursorgaan tijdens de procedure te kennen geeft het besluit voor zijn rekening te nemen, kan het efficiënt zijn indien de bestuursrechter het gebrek kan passeren. Het kabinet zal daarom bezien of artikel 6:22 in deze zin kan worden verruimd.»2

1

Rapport «Bestuur in geding», Haarlem 1997. Kamerstukken II 1998/99, 26 360, nr. 1, blz. 25–26. 3 Kamerstukken II 2004/05, 29 279, nr. 16 (herdruk), blz. 5–6. 4 Vergelijk N.M. van Waterschoot, «Het door de vingers zien van gebreken die de materiële inhoud niet raken», JBPlus 2002, blz. 181–194. 2

In de nota «Naar een slagvaardiger bestuursrecht»,3 pleitte ook het toenmalige kabinet reeds voor verruiming van artikel 6:22, met het argument dat niet de aard van het geschonden voorschrift doorslaggevend is, maar het antwoord op de vraag of door de schending een belanghebbende is benadeeld. Bij een ontkennende beantwoording van deze vraag eist de slagvaardigheid van het bestuur(sprocesrecht) dat een mogelijkheid bestaat om vernietiging van het bestreden besluit achterwege te laten. Ook ik meen dat voor de beantwoording van de vraag of een gebrek in een besluit kan worden gepasseerd, niet de aard van het geschonden voorschrift beslissend zou moeten zijn, maar uitsluitend het antwoord op de vraag of door de schending iemand is benadeeld. Daarom wordt voorgesteld om het woord «vormvoorschrift» te vervangen door «geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel». Uit de jurisprudentie blijkt immers enerzijds dat het ook bij schending van voorschriften die geen vormvoorschriften in strikte zin zijn, voorkomt dat niemand door deze schending is benadeeld, en anderzijds dat het enkele feit dat het geschonden voorschrift een vormvoorschrift is, niet in alle gevallen meebrengt dat de schending kan worden gepasseerd. Daarom dient de aard van het voorschrift niet langer centraal te staan. In een bestuursprocesrecht dat gericht is op een materiële en zo mogelijke definitieve beslechting van het geschil dient de problematiek van het passeren van gebreken niet te worden benaderd vanuit de invalshoek van de aard van de voorschriften.4 Wel zal het zo zijn dat in geval van materiële gebreken vaak wel sprake is van een benadeling van belanghebbenden. Dan had immers – als het gebrek zich niet had voorgedaan – het dictum van het besluit anders kunnen luiden. Het is echter niet zo dat, als de bestuursrechter een

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 127

14


materieel gebrek constateert, het besluit reeds om die reden moet worden vernietigd. Indien blijkt dat niemand is benadeeld, kan de bestuursrechter het gebrek zonder bezwaar passeren. In lijn met dit standpunt is inmiddels in artikel 1.5 van de Crisis- en herstelwet voor het toepassingsbereik van die wet een verruimde versie van artikel 6:22 opgenomen. Thans wordt voorgesteld deze verruimde versie voor het gehele bestuursrecht in te voeren. Daardoor zullen geschillen vaker definitief kunnen worden beslecht. Dit heeft nog een ander voordeel. De bestuursrechter en het bestuursorgaan die zo’n klein materieel gebrek willen passeren, zijn thans geneigd om te doen of het bestreden besluit helemaal geen gebrek kent teneinde aldus het (administratief) beroep ongegrond te kunnen verklaren. Deze neiging op haar beurt bevordert verhullend taalgebruik, en werkt bovendien nodeloos conflictopwekkend voor de partij die in de gaten heeft dat een door hem aangevoerd gebrek in de uitspraak of de beslissing op administratief beroep wordt «weggepoetst». Artikel 6:22 in de thans voorgestelde formulering draagt bij aan een beter inzicht in de redenering van de bestuursrechter of het bestuursorgaan. Overigens bevat artikel 6:22 een bevoegdheid – en dus geen verplichting – om de schending van vormvoorschriften te passeren. Een reden om deze bepaling niet toe te passen, kan zijn gelegen in het essentiële of fundamentele karakter van de geschonden norm. De bestuursrechter kan bijvoorbeeld ook kiezen voor vernietiging van het bestreden besluit als is gebleken dat het bestuursorgaan bepaalde vormvoorschriften bewust heeft genegeerd. Het passeren van het verzuim – en het in aansluiting daarop ongegrond verklaren van het beroep – betekent voorts niet dat de belanghebbende met de proceskosten blijft zitten. In zoverre zij verwezen naar artikel 8:74, tweede lid (griffierecht), en artikel 8:75, eerste lid (overige proceskosten), die gegrondverklaring van het beroep uitdrukkelijk niet als voorwaarde stellen.1 Als blijkt dat een causaal verband bestaat tussen het gepasseerde gebrek en het beroep – met andere woorden: dat het gepasseerde gebrek een reden was om beroep in te stellen –, schroomt de bestuursrechter niet om het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van griffierecht en andere proceskosten.2 In de literatuur en door de Raad van State is het standpunt naar voren gebracht dat artikel 6:22 voor bezwaar en administratief beroep eigenlijk overbodig is omdat in deze procedures het besluit kan worden herroepen en in het vervolgens op nieuw te nemen besluit de vormverzuimen kunnen worden hersteld (artikelen 7:11 en 7:25 Awb). Toch is ervoor gekozen het artikel ook voor deze bestuurlijke voorprocedures te handhaven. Het is belangrijk dat partijen beseffen dat in de bestuurlijke voorfase procedurele fouten kunnen worden gepasseerd, zodat het op louter formele gronden aanvechten van een besluit niet altijd zinvol is. 4. De hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures (artikelen 7:3, 7:17 en 9:10)

1

Zie ook PG Awb II, blz. 481. Voorbeelden: CBB 23 mei 1995, JB 1995/177 en CRvB 22 januari 2004, JB 2004/130.

2

Artikel 7:2 regelt dat degene die een bezwaarschrift heeft ingediend, de gelegenheid moet krijgen om over zijn bezwaar te worden gehoord. De artikelen 7:16, eerste lid, en 9:10, eerste lid, regelen hetzelfde voor respectievelijk het administratief beroep en de interne klachtprocedure. Deze «hoorplicht» is een belangrijk onderdeel van de procedure in bezwaar en administratief beroep en van de klachtprocedure. Daarom worden de uitzonderingen op deze hoorplicht – de artikelen 7:3, 7:17 en 9:10, tweede lid – in de rechtspraak restrictief uitgelegd. Deze benadering kan in haar algemeenheid worden onderschreven. Op één punt is de rechtspraak echter té restrictief, namelijk als het gaat om hantering van de zogenoemde «antwoordkaartmethode». Veel bestuursorganen – vooral grote «beschikkingenfabrieken» zoals het UWV – sturen de

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 128

15


indiener van een bezwaarschrift gewoonlijk een brief waarin deze wordt gewezen op zijn recht om te worden gehoord, met het verzoek door middel van het retourneren van een bijgevoegde gefrankeerde antwoordkaart of telefonisch binnen een bepaalde termijn aan te geven of hij van dit recht gebruik wenst te maken. Indien betrokkene niet binnen de gestelde termijn reageert, gaat het bestuursorgaan ervan uit dat deze geen prijs stelt op een hoorzitting. Dit laatste is volgens vaste jurisprudentie niet toegestaan. Volgens vaste rechtspraak van zowel de ABRS als de CRvB mag het recht om te worden gehoord niet afhankelijk worden gesteld van enige niet in de wet voorziene formaliteit, zelfs niet van het terugsturen van een antwoordkaart.1 Dit betekent in de praktijk dat bestuursorganen ook voor belanghebbenden die niet op de uitnodiging reageren, een hoorzitting moeten organiseren, met het risico op onnodig tijdverlies als vervolgens geen van de belanghebbenden komt opdagen. Overigens zijn naar aanleiding van deze jurisprudentie sommige wetten gewijzigd, om de «antwoordkaartmethode» te legaliseren; zie bijvoorbeeld artikel 128 Werkloosheidswet en artikel 113 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Naar mijn oordeel kan van burgers in redelijkheid wel worden gevergd dat zij aangeven of zij gebruik willen maken van de gelegenheid om te worden gehoord. Voorgesteld wordt daarom om in de wet uitdrukkelijk te bepalen dat van het horen mag worden afgezien indien de indiener van het bezwaar-, beroep- of klaagschrift niet binnen een daartoe gestelde redelijke termijn heeft aangegeven of hij van de uitnodiging gebruik wil maken. 5. Een «grote kamer» (artikel 8:10a)

1

ABRS 3 maart 2004, AB 2004, 252 m.nt. NV, ABRS 8 juni 2005, AB 2005, 310 m.nt. NV en CRvB 4 juli 2003, JB 2003/268.

Thans behandelen de verschillende bestuursrechters zaken in een enkelvoudige kamer dan wel een meervoudige kamer van drie leden. Ik meen dat daarnaast voor een beperkt aantal zaken behoefte bestaat aan een «grote kamer» van vijf leden. Hiervoor bestaan drie argumenten. Ten eerste zijn de zojuist genoemde colleges onderverdeeld in organisatorische eenheden (enigszins verwarrend ook wel «kamers» genoemd). Zo heeft de ABRS een kamer voor ruimtelijke ordeningszaken, één voor milieuzaken, één voor vreemdelingenzaken en één voor hoger beroep en overige zaken. Het kan echter voorkomen dat een rechtsvraag op het terrein van meer dan één kamer speelt. Behandeling van een zaak door een grote kamer met leden die afkomstig zijn uit de verschillende betrokken kamers (in de zin van organisatorische eenheden), kan dan een goede manier zijn om de rechtseenheid binnen het college te bewaren. Ten tweede kan een dergelijke grote kamer ook worden benut voor het bewaken van de rechtseenheid tussen de verschillende hoogste bestuursrechters, doordat leden van de verschillende colleges regelmatig tevens plaatsvervanger zijn in één van de andere colleges. Ten derde maakt het gegeven dat een uitspraak is gedaan door een grote kamer, juist omdat dit slechts bij uitzondering zal gebeuren, aan de rechtspraktijk en de verdere buitenwereld onmiddellijk duidelijk dat het college zelf de zaak als belangrijk en de uitspraak ook voor andere zaken als richtinggevend beschouwt. Thans is niet altijd duidelijk of een uitspraak die afwijkt van eerdere uitspraken een een nieuwe koers inhoudt of slechts verband houdt met de bijzonderheden van het voorliggende geval. Door duidelijker te onderscheiden tussen zaken met belang voor de rechtsontwikkeling en «gewone» zaken kan de hogerberoepsrechter zijn rechtsvormende taak op een meer transparante wijze uitoefenen. Diverse internationale rechtscolleges (zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens) en buitenlandse hoogste bestuursrechters (zoals de Franse Conseil d»État) maken op deze wijze gebruik van het instrument van een «grote kamer».

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 129

16


In welke gevallen een «grote kamer» wordt ingezet, wordt aan de betrokken rechterlijke colleges overgelaten. Er mag echter van worden uitgegaan dat het om betrekkelijk weinig gevallen zal gaan; anders zou het «speciale» karakter van de grote kamer ook weer verloren gaan. Mede hierdoor is het beslag op de zittingscapaciteit en daardoor het effect op de doorlooptijden van de ïnvoering van een grote kamer te verwaarlozen. 6. Conclusies in de bestuursrechtspraak (artikel 8:12a) In het kader van de behandeling van een cassatieberoep door de HR moet (in burgerlijke en strafzaken) of kan (in belastingzaken) de procureurgeneraal of een advocaat-generaal een conclusie nemen. Een conclusie is een onafhankelijk, openbaar en met redenen omkleed advies aan de rechter over een in de zaak te nemen beslissing. Deze vorm van advisering vormt ook een onderdeel van de procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie en bij een aantal buitenlandse hoogste bestuursrechters (zoals de Franse Conseil d’Etat). Onomstreden is dat conclusies bijdragen aan de inhoudelijke kwaliteit van rechtspraak in het algemeen en rechtsvorming door de rechter in het bijzonder. Een conclusie biedt meer mogelijkheid dan de rechterlijke uitspraak zelf om het te beslechten geschil te plaatsen in het bredere verband van de rechtsontwikkeling. Ook kan een conclusie aandacht besteden aan verschillende mogelijke antwoorden op de voorliggende rechtsvraag, en de daarbij behorende argumenten. Daardoor is de rechter zo breed mogelijk geïnformeerd als hij zijn oordeel moet vellen, en wordt het proces van wikken en (tegen elkaar af-)wegen voor partijen en derden inzichtelijker. Een conclusie kan mede de functie vervullen die in common law landen en bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens wordt vervuld door dissenting en concurring opinions van rechters. Conclusies kunnen voorts bijdragen aan de rechtseenheid, doordat daarin ook aandacht kan worden besteed aan de jurisprudentie van andere hoogste rechters. Zo is denkbaar dat één van de bestuursrechtelijke colleges in een zaak waarin een rechtsvraag rijst over het opleggen van een bestuurlijke boete, behoefte heeft aan voorlichting over de rechtspraak van de Hoge Raad over een vergelijkbare rechtsvraag in het strafrecht. Tegen deze achtergrond hebben de ABRS, de CRvB en het CBB ervoor gepleit om ook bij deze drie colleges de mogelijkheid tot het nemen van conclusies in belangrijke zaken te bieden. Wij achten deze suggestie waardevol en hebben daarom in het onderhavige wetsvoorstel een regeling van deze strekking opgenomen. Het nemen van conclusies is voor de bestuursrechtspraak, buiten het belastingrecht waar het is ingebed in de specifieke context van de cassatieprocedure, een nieuw fenomeen waarmee nog ervaring moet worden opgedaan. Daarom wordt vooralsnog volstaan met een summiere regeling. De mogelijkheid om een conclusie te vragen is beperkt tot zaken die in behandeling zijn bij een meervoudige of grote kamer. Voor zaken die enkelvoudig kunnen worden afgedaan, zal aan een conclusie geen behoefte bestaan. Het is echter ook zeker niet de bedoeling van de drie colleges dat in alle zaken die meervoudig worden behandeld, een conclusie zal worden uitgebracht. Voor het vragen van een conclusie zal doorgaans slechts aanleiding zijn als in een zaak een belangrijke rechtsvraag rijst die van belang is voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit doet zich maar in een beperkt aantal zaken per jaar voor. Daardoor zal het invoeren van de conclusie ook nauwelijks tot vertraging bij de behandeling van zaken leiden. De conclusie kan worden genomen door een lid van een van de drie bestuursrechtelijke colleges. Aldus is gewaarborgd dat de conclusie wordt genomen door een persoon die voldoet aan de benoemingsvereisten voor

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 130

17


een hoog rechterlijk ambt en over de vereiste deskundigheid op het gebied van de bestuursrechtspraak beschikt. De gekozen formulering laat de mogelijkheid open, dat een persoon uitsluitend voor het nemen van conclusies in een van de colleges wordt benoemd. Veelal zal het dan gaan om een benoeming tot staatsraad in buitengewone dienst, omdat door het beperkte aantal zaken het nemen van conclusies geen volledige dagtaak zal zijn. Langs deze weg kan ook een samenwerking tot stand worden gebracht tussen de drie betrokken colleges en het parket bij de Hoge Raad. Door een of meer leden van het parket te benoemen tot staatsraad in buitengewone dienst, uitsluitend met het oog op het nemen van conclusies in bestuursrechtelijke zaken, kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan het bewaken van de rechtseenheid, in het bijzonder daar waar er belangrijke raakvlakken zijn tussen rechtsgebieden waarop de Hoge Raad de hoogste rechter is en rechtsgebieden waarop de drie bestuursrechtelijke colleges in hoogste instantie oordelen. 7. Het relativiteitsvereiste in het bestuursrecht (artikel 8:69a) 7.1 Het probleem en het debat daarover In het privaatrecht verplicht een onrechtmatige daad slechts tot vergoeding van de daardoor veroorzaakte schade, indien de geschonden rechtsnorm strekt tot bescherming van eiser tegen schade zoals hij die heeft geleden (art. 6:163 BW). Deze regel wordt ook wel aangeduid als het relativiteits- of Schutznormvereiste. Het bestuursrecht kent geen relativiteitsregel. Weliswaar kan slechts beroep worden ingesteld door degene wiens belang rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken (artikel 8:1, eerste lid, juncto artikel 1:2, eerste lid), maar dit is slechts een toegangsdrempel. Hierbij komt nog dat het begrip «belang» hier feitelijk moet worden opgevat. Een te verwachten feitelijke benadeling als gevolg van (de effectuering van) het bestreden besluit is voldoende om de eisende partij aan te merken als belanghebbende. Deze benadering werd reeds vóór de inwerkingtreding van de Awb gevolgd door de bestuursrechtspraak; de Awb-wetgever heeft deze benadering aanvankelijk nadrukkelijk omarmd.1 In het verlengde hiervan geldt, volgens vaste jurisprudentie, dat een belanghebbende zich mag beroepen op elke rechtsregel waarmee het bestreden besluit volgens hem in strijd komt. Een en ander betekent dat geen verband hoeft bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten, en dus ook dat de bestuursrechter soms een besluit moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad. Denk hierbij onder meer aan de bewoners van een villawijk die zich verzetten tegen een besluit tot vestiging van een woonwagenkamp in de directe omgeving van deze wijk, met het argument dat de woonwagenbewoners teveel geluidsoverlast ondervinden van een nabijgelegen zwembad of spoorlijn.2 Een ander illustratief voorbeeld betreft de ondernemer die opkomt tegen de bouwvergunning voor realisering van een supermarkt uit vrees voor daling van zijn omzet/winst, met het argument dat realisering van het bouwplan leidt tot verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.3

1

Kamerstukken II 1990/91, 21 221, nr. 8. ABRS 19 maart 2003, AB 2003, 191 m.nt. deG. 3 ABRS 5 april 2006, AB 2006, 183, m.nt. A.G.A. Nijmeijer onder AB 2006, 184. 2

De ooit gemaakte keuze om in het geheel geen relativiteitsregel te formuleren, roept de vraag op of rechtsbescherming mede is bedoeld voor toetsing van besluiten aan rechtsregels die niet zijn geschreven voor degene die zich erop beroept, met andere woorden: of het gevaar van oneigenlijk gebruik van beroepsprocedures dreigt. Over deze vraag is de laatste jaren in de rechtsgeleerde literatuur een uitvoerig debat gevoerd.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 131

18


1

Onder meer S. Pront-van Bommel, Bestuursprocesrecht (diss. UvA), Den Haag: BJu 2002, M. Scheltema en M.W. Scheltema,Gemeenschappelijk recht, Deventer:Kluwer 2003, M. Schreuder-Vlasblom, «Kroniek Bestuursprocesrecht», NTB 2003, blz. 175–193, B.J. Schueler, Het zand in de machine (oratie UvA), Deventer 2003), R.J.N. Schlössels, De belanghebbende, Deventer: Kluwer 2004, N. Verheij, «Uit zuinigheid naar relativiteit», in: A.W. Heringa e.a. (red.), Het bestuursrecht beschermd (liber amicorum F.A.M. Stroink), Den Haag: BJu 2006, blz. 99–112, B.J. Schueler, Tussen te veel en te weinig. Subjectivering en finaliteit in de bestuursrechtspraak, preadvies Vereniging voor Bouwrecht 2009, B.J. van Ettekoven, Bestuursrechtspraak voor Jan & Alleman? Op weg naar een stelsel van subjectieve rechtsbescherming, preadvies Vereniging voor Bouwrecht 2009. 2 Onder meer J.C.A. de Poorter, De belanghebbende (diss. Tilburg), Den Haag 2003), S. Zijlstra, «De toekomst van de rechtsbescherming», NTB 2003, blz. 158–167, G.T.J.M. Jurgens, Relativiteit in het bestuursrecht (oratie UU 2004), nog niet gepubliceerd) en B.W.N. de Waard, «Relativiteit en rechtsbescherming», NTB 2007, 2, J.C.A. de Poorter, Doel en functie van de toegang tot de bestuursrechter: bespiegelingen over ontwikkelingen in het bestuursprocesrecht, preadvies VAR Vereniging voor bestuursrecht 2010, Den Haag: Bju 2010, G.T.J.M. Jurgens, De bestuursrechtelijke relativiteitseis, preadvies VAR Vereniging voor bestuursrecht 2010, Den Haag: Bju 2010. 3 Kamerstukken II 2003/04, 29 279, nr. 16 (herdruk), blz. 7. 4 Herijking van het belanghebbendebegrip. Een relativiteitsvereiste in het Awb-procesrecht?, Den Haag 2004. 5 Kamerstukken II 2003/04, 29 200 VI, nr. 176. 6 Het advies is te vinden op www.justitie.nl. 7 Motie-De Krom/Koopmans, Kamerstukken II 2007/08, 29 385, nr. 14. 8 O.a. Kamerstukken II 2008/09, 31 721, nr. 24, blz. 39.

Daarin hebben sommigen genoemde vraag bevestigend beantwoord,1 anderen ontkennend.2 De voorstanders van invoering van een relativiteitsvereiste wijzen erop dat de moderne bestuursrechtspraak niet zozeer strekt tot toezicht op rechtmatigheid van overheidshandelen, maar veeleer tot rechtsbescherming van individuen; verwezen zij naar paragraaf III.1 van deze toelichting. De tegenstanders brengen hiertegen in dat een ieder wiens belang feitelijk rechtstreeks bij een besluit is betrokken, aanspraak maakt op een in alle opzichten rechtmatig besluit. In hun visie behoeven de villabewoners uit het zojuist aangehaalde voorbeeld niet te dulden dat bijvoorbeeld hun woningen in waarde verminderen door een onrechtmatig besluit, ook niet als deze onrechtmatigheid slechts schuilt in de schending van een voorschrift dat niet strekt tot bescherming van de vermogensbelangen van de villabewoners. Het zojuist beschreven debat heeft ertoe geleid dat mijn ambtsvoorgangers onderzoek hebben laten verrichten naar de voor- en nadelen van invoering van een relativiteitsvereiste in het bestuursprocesrecht.3 Dit onderzoek heeft geresulteerd in een rapport van De Poorter, De Waard, Marseille en Zomer (hierna: «De Poorter c.s. 2004»).4 Dit rapport is aan de Tweede Kamer aangeboden.5 Vervolgens is aan de Commissie Wetgeving algemene regels van bestuursrecht gevraagd (a) te adviseren over de vraag of invoering van een relativiteitsvereiste in enigerlei vorm wenselijk is, (b) indien invoering wenselijk wordt geacht, daarvoor op de gebruikelijke wijze een voorontwerp uit te brengen. Naar aanleiding van deze adviesaanvraag heeft de Commissie enkele malen beraadslaagd. Uiteindelijk is gebleken dat binnen de Commissie geen overeenstemming kan worden bereikt over de vraag of ook in het bestuursrecht een relativiteitsvereiste zou moeten gelden. Daarom is afgezien van het uitbrengen van een voorontwerp.6 Eind 2007 heeft de Tweede Kamer de regering gevraagd om een voorstel voor het relativiteitsvereiste.7 Naar aanleiding daarvan heeft het kabinet aangekondigd dat een dergelijk voorstel zou worden opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel.8 Vooruitlopend daarop is inmiddels een relativiteitsvereiste opgenomen in artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet, voor zaken op het door die wet bestreken deelterrein van het bestuursrecht. 7.2 De omvang van het probleem Uit onderzoek blijkt dat de problematiek zich in de praktijk voornamelijk manifesteert bij beroepen tegen besluiten die zijn gericht tot een ander dan de eisende partij. Anders gezegd: de geadresseerden van het bestreden besluit verwijzen zelden naar normen die niet (mede) strekken tot bescherming van hun belangen. Dit is een belangrijke constatering, aangezien een groot deel van het werk van de bestuursrechters bestaat uit beslechting van tweepartijengeschillen (met name op het gebied van belastingheffing, sociale zekerheid, toelating van vreemdelingen), waarin besluiten worden getoetst die zijn gericht aan de personen die daartegen beroep hebben ingesteld. Van de bestuursrechters zijn het vooral de rechtbanken en de ABRS die zich bezighouden met de beslechting van meerpartijengeschillen; deze komen vooral, maar niet uitsluitend, op het gebied van het omgevingsrecht veel voor. Het gaat dan om beroepen van omwonenden, belangenorganisaties en concurrenten e.d.. De Poorter c.s. 2004 concluderen dat omwonenden en belangenorganisaties zich in de meeste gevallen beroepen op rechtsregels die (mede) strekken tot bescherming van hun belangen. Voor concurrenten lijkt dit echter anders te liggen. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat – zeker procentueel gezien – slechts in een gering aantal beroepszaken sprake is van een «relativiteitsprobleem». Kwantitatief onderzoek bevestigt deze veronderstelling. Volgens een ruwe schatting speelt het «relativiteitsprobleem» voor de rechtbanken

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 132

19


momenteel bij 1 op de 250 zaken, en bij de Afdeling bestuursrechtspraak bij 1 op de 15 zaken. Dit vermoeden is echter geen reden om het «relativiteitsprobleem» te negeren of te bagatelliseren. De procedures waarin dit probleem kan spelen, hebben namelijk vaak betrekking op besluiten met aanzienlijke economische of maatschappelijke gevolgen voor veel mensen en bedrijven. Het gaat bovendien vaak om zaken die in de media aandacht krijgen en daardoor van relatief grote invloed zijn op het maatschappelijk draagvlak voor het bestuursrecht. Vanuit deze invalshoek bestaatvoldoende aanleiding tot het zoeken naar een mogelijkheid om te voorkomen dat de bestuursrechter moet overgaan tot vernietiging van een besluit dat de realisering van een project met grote maatschappelijke betekenis mogelijk maakt, wegens strijd met een wettelijk voorschrift dat niet is geschreven om de belangen van de eisende partij te behartigen en te beschermen. Dit past in het streven naar een slagvaardiger bestuursprocesrecht, waarin geschillen vaker definitief worden beslecht. Het tegenargument dat een burger onder alle omstandigheden recht heeft op een in alle opzichten rechtmatig besluit, spreekt ondergetekende niet aan. Natuurlijk behoort het bestuur zich altijd aan het recht te houden, maar daaruit volgt niet dat iedere feitelijk belanghebbende bij iedere rechtsschending altijd aanspraak heeft op vernietiging van het besluit door de rechter. Er zijn ook andere middelen om de rechtmatigheid van het bestuur te bewaken, zoals bestuurlijk toezicht. Rechtsbescherming door de rechter behoort gewaarborgd te zijn voor wie (beweerdelijk) in zijn rechtspositie is aangetast, maar niet iedere schending van een rechtsregel is automatisch een aantasting van de rechtspositie van iedere belanghebbende. 7.3 De voorgestelde wijziging De formulering van het voorgestelde artikel 8:69a is zakelijk gelijk aan die van artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet. Daaruit en uit de keuze voor artikel 8:69a kan worden afgeleid dat gekozen is voor een relativieteitsvereiste dat niet werkt als een ontvankelijkheidsdrempel, maar slechts als een middel dat, nadat appellant als belanghebbende is aangemerkt, de toetsing door de rechter kan beperken. Voorts is gekozen voor een variant van het relativiteitsvereiste die «strikt» is in die zin, dat de bestuursrechter zo nodig moet vaststellen wat het beschermingsbereik is van de norm die (beweerdelijk) geschonden is en niet slechts wat het globale doel is van het regelcomplex waartoe de norm behoort. Zo komt de meer principiële gedachte achter het relativiteitsvereiste het beste tot uitdrukking. Anderzijds is er, net als in de Crisis- en herstelwet, voor gekozen te bepalen dat de bestuursrechter slechts van vernietiging kan en moet afzien, indien de geschonden rechtsnorm kennelijk – dat wil zeggen: evident – niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich er op beroept. Dit komt tegemoet aan het bezwaar dat het soms niet eenvoudig is om het beschermingsbereik van een norm vast te stellen en dat een relativiteitsvereiste daarom veel extra werk voor de rechter zou meebrengen. Het voorkomt ook dat bij normen van Europese oorsprong regelmatig prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie moeten worden gesteld, hetgeen een aanzienlijke vertraging van de procedure kan meebrengen. In deze variant zal het relativiteitsvereiste naar verwachting slechts een bescheiden extra werklast voor de rechter met zich brengen. Bovendien zal op het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel de nodige jurisprudentie over de Crisis- en herstelwet beschikbaar zijn, waarin het beschermingsbereik van een aantal belangrijke bestuursrechtelijke normen reeds is uitgekristalliseerd. Er is voorts voor gekozen om het relativiteitsvereiste slechts in te voeren voor de fase van het beroep bij de rechter, en niet ook voor de fase van

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 133

20


het bezwaar. Beslissen op bezwaar heeft een wezenlijk ander karakter dan rechtspraak. Tijdens de bezwaarfase ligt de nadruk niet slechts op rechtsbescherming van belanghebbenden, maar ook op kwaliteitsverhoging van besluitvorming Het gaat niet alleen om onderzoek naar geschonden individuele belangen (rechtmatigheidstoetsing «ex tunc»), maar ook om onderzoek naar aspecten die nog niet bij de eerdere belangenafweging waren betrokken (volledige heroverweging «ex nunc»). Beslissen op bezwaar is een vorm van bestuur, en niet van rechtspraak. Daarom mag het bestuursorgaan zich in de beslissing op bezwaar niet beperken tot het bespreken van de bezwaargronden; het moet in volle omvang bezien of het primaire besluit nog steeds juridisch houdbaar en beleidsmatig wenselijk is.1 In het zojuist beschreven stelsel past geen relativiteitsregel, want in dat geval kan van een volledige heroverweging geen sprake zijn. Bovendien zou het ongerijmd zijn om het bestuursorgaan enerzijds te verplichten tot het onderzoeken van aspecten die niet met zoveel woorden door de bezwaarmaker zijn aangeroerd, maar anderzijds te verbieden om daarbij bepaalde rechtsregels – die de belangen van de bezwaarmaker niet beogen te beschermen – buiten beschouwing te laten. Bij dit alles komt nog dat de bezwaarschriftprocedure een belangrijk instrument is om de gemaakte bestuurlijke keuze te verduidelijken, om daarvoor een zo breed mogelijk draagvlak te creëren en om indien enigszins mogelijk te streven naar een minnelijke oplossing.2 Deze filterfunctie – en daarmee de toegevoegde waarde van de bezwaarschriftprocedure – komt onder druk te staan als het bestuursorgaan wordt belast met juridische debatten over de vraag of een bepaald argument bij de heroverweging van het primaire besluit mogen worden betrokken.3 7.5 Europees en internationaal recht

1

ABRS 2 mei 2007, AB 2007, 263. K.H. Sanders, De heroverweging getoetst (diss. RUG), Deventer 1998, blz. 81–82. 3 Vgl. L.M. Koenraad, G.A.L. van Schijndel, «Raadsleden en bezwaar», Gst. 2005, 40). 4 Onder meer Ch. Backes in zijn noot onder HvJEG 7 september 2004, AB 2004, 365, en S. Prechal, R.H. van Ooik, J.H. Jans, K.J.M. Mortelmans, Europeanisation of the law: consequences for the Dutch judiciary, Den Haag 2004. 5 Bijvoorbeeld J.H. Jans, Doorgeschoten? Enkele opmerkingen over de gevolgen van de Europeanisering van het bestuursrecht voor de grondslagen van de bestuursrechtspraak (oratie Groningen), Groningen 2005, blz. 6. 6 In deze zin ook onder meer De Poorter c.s. 2004. 7 Onder meer in zijn noot onder HvJEG 12 oktober 2004, AB 2005, 17. 8 Onder meer in haar noot onder HvJEG 13 januari 2005, AB 2005, 118. 9 In deze zin ook: R.P.B.A. Dingemans, R.J.G.M. Widdershoven, «De Schutznormleer in communautair perspectief: het Duitse debat», NTB 2005, 46; B.J. Schueler, Tussen te veel en te weinig. Subjectivering en finaliteit in de bestuursrechtspraak, preadvies Vereniging voor Bouwrecht 2009. 2

7.5.1 Europees recht Diverse schrijvers betwijfelen4 of – en sommige betwisten5 zelfs dat – het relativiteitsvereiste zich verdraagt met het recht van de Europese Unie, in het bijzonder met de daaruit voortvloeiende eis van een effectieve rechtsbescherming. Ook bij de parlementaire behandeling van de Crisisen herstelwet is daarover uitgevoerig gediscussieerd. Naar mijn oordeel komt de invoering van een relativiteitsvereiste op zichzelf niet in strijd met het Europees recht. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat veel Europeesrechtelijke bepalingen een ruim toepassingsbereik hebben, met andere woorden: strekken tot bescherming van een groot aantal belangen althans de belangen van een omvangrijke groep (rechts)personen.6 Deze redenering correspondeert met de uitleg die door R.J.G.M. Widdershoven7 en A.J.C. de Moor-van Vugt8 is gegeven aan jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (HvJEU). Het relativiteitsvereiste als zodanig kan op Europeesrechtelijke normen worden toegepast, mits met inachtneming van het vaak ruime beschermingsbereik van deze normen.9 7.5.2 Verdrag van Århus Naar het oordeel van ondergetekende staat invoering van een relativiteitsregel evenmin op gespannen voet met het Verdrag van Århus (Trb. 1998, 289 (Engels/Frans); Nederlandse vertaling in Trb. 2001, 73), hierna ook wel aan te duiden als «het Verdrag». Artikel 9, tweede lid, Verdrag eist – kort gezegd – dat «leden van het betrokken publiek» met voldoende belang desgewenst toegang krijgen tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter die de materiële en formele rechtmatigheid van «enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen van artikel 6» kan toetsen. Artikel 6 bevat het recht op inspraak bij de totstandkoming van besluiten, zoals vergunningen, over het al dan niet toestaan van bepaalde activiteiten.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 134

21


Aan deze algemene eis voldoet het Nederlandse bestuursprocesrecht. Het is immers voor belanghebbenden mogelijk om beroep (bij de rechtbank of de ABRS) in te stellen tegen besluiten met invloed op het milieu. Het Verdrag bevat geen bepaling die uitdrukkelijk verplicht tot het treffen van maatregelen die de rechter in staat stelt om per definitie alle door een eiser geponeerde stellingen te bespreken (De Poorter c.s. 2004, blz. 91). Een dergelijke vergaande verplichting evenmin af te leiden uit de «Implementation guide» bij en de strekking van het Verdrag. Wel wordt erkend dat het Verdrag van Århus berust op de veronderstelling dat voor een effectieve handhaving van het objectieve milieurecht een vrij ruime toegang tot de bestuursrechter noodzakelijk is. Het Verdrag noopt er dus wel toe om veiligheidshalve het beschermingsbereik van milieuvoorschriften niet al te beperkt op te vatten. In zoverre zij verwezen naar hetgeen zojuist over de reikwijdte van Europeesrechtelijke bepalingen is gesteld. Er is echter geen reden om aan te nemen dat het Verdrag zich in algemene zin tegen invoering van een relativiteitsvereiste verzet.1 8. Proceseconomie in hoger beroep en verzet (artikelen 8:10a, 8:55, 8:86 en 8:108) 8.1 Enkelvoudige kamer in hoger beroep Thans kan een zaak die de rechtbank meervoudig heeft behandeld, in hoger beroep niet naar een enkelvoudige kamer worden verwezen (zie de artikelen 49 (39-oud), derde lid, Wet RvS, 21, derde lid, Beroepswet en 22, derde lid, Wet bbo). Bij de introductie van de mogelijkheid van hoger beroep in het belastingrecht is deze beperking op advies van de Raad van State niet overgenomen (Kamerstukken II 2003/04, 29 251, nr. 3, blz. 29). De gedachte achter deze beperking was dat een zaak die in eerste aanleg meervoudig is behandeld, als regel te complex zal zijn voor enkelvoudige afdoening in hoger beroep. Dit gaat echter niet in alle gevallen op. Met enige regelmaat doen rechtbanken zaken meervoudig af om nieuwe rechters ervaring te laten opdoen in een meervoudige kamer voordat deze in een enkelvoudige kamer worden ingezet. Verder is het denkbaar dat een zaak zijn complexiteit na afdoening ervan door de rechtbank verliest, doordat een partij slechts een beperkt deel van het oorspronkelijke geschil aan de hogerberoepsrechter voorlegt. Gelet op een en ander is het zuiverder om de hogerberoepsrechter louter op grond van de inhoud van de zaak zoals deze in hoger beroep voorligt, te laten beoordelen of deze geschikt is voor enkelvoudige afdoening. Wij stellen dus voor om deze beperking voor het gehele bestuursrecht te laten vervallen. 8.2 Kortsluiting in hoger beroep (artikel 8:86)

1

Aldus ook B.J. Schueler, Tussen te veel en te weinig. Subjectivering en finaliteit in de bestuursrechtspraak, preadvies Vereniging voor Bouwrecht 2009.

Artikel 8:86 geeft de voorzieningenrechter de bevoegdheid om na de behandeling ter zitting van een verzoek om voorlopige voorziening tevens uitspraak te doen op het beroep ten gronde, indien nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Dit wordt in de wandeling «kortsluiting» genoemd en komt veel voor. In hoger beroep kan een zaak thans slechts worden «kortgesloten» indien zij in eerste aanleg is behandeld door een enkelvoudige kamer (zie de artikelen 49 (39-oud), eerste lid, Wet RvS, 21, eerste lid, Beroepswet en 22, eerste lid, Wet bbo. Ook deze beperking – die voor het hoger beroep in belastingzaken niet geldt – berust op de veronderstelling dat een zaak die in eerste aanleg meervoudig behandeld is, te complex zal zijn om te worden «kortgesloten». Zoals onder 8.1 uiteengezet, gaat deze veronderstelling niet altijd op. Daarom wordt voorgesteld deze beperking te laten vervallen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 135

22


Indien een bestuursrechter in eerste en enige aanleg bevoegd is, heeft de voorzieningenrechter voor kortsluiting de toestemming van partijen nodig (zie bijvoorbeeld artikel 46 (36-oud), eerste lid, Wet RvS, 17, eerste lid, Beroepswet, en 19, eerste lid, Wet bbo). De achtergrond van dit verschil is dat in dergelijke gevallen de zaak niet eerder in volle omvang is behandeld, terwijl tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter in deze gevallen ook geen hoger beroep meer openstaat. Mede op advies van de Raad van State is dit toestemmingsvereiste daarom gehandhaafd; het is thans opgenomen in het voorgestelde artikel 8:86, tweede lid. 8.3 «Kortsluiting» na verzet Als de bestuursrechter een beroep buiten zitting afdoet omdat het kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, dan wel de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is (art. 8:54), staat daartegen verzet open (art. 8:55). De indiener van het verzetschrift wordt daarover gehoord, indien hij daarom heeft gevraagd (art. 8:55, derde lid). Indien het verzet gegrond is, vervalt de uitspraak waartegen verzet is gedaan en wordt de behandeling van het beroep voortgezet. Dit betekent in de praktijk dat dan vervolgens alsnog een zitting moet worden belegd. De Commissie verbetervoorstellen bestuursrecht van de Raad voor de rechtspraak heeft erop gewezen dat het voorkomt, dat bij het horen van de indiener over zijn verzetschrift blijkt dat het verzet gegrond is – bijvoorbeeld omdat de overschrijding van de beroepstermijn bij nader inzien verschoonbaar is –, maar tevens volstrekt duidelijk wordt hoe de beslissing op het beroep zal moeten luiden. Het alsnog beleggen van een zitting heeft dan geen toegevoegde waarde, maar leidt wel tot vertraging. Onder omstandigheden zou het doelmatig zijn, als het horen over het verzet en de zitting zouden kunnen worden gecombineerd, uiteraard onder handhaving van uit een oogpunt van hoor en wederhoor noodzakelijke waarborgen. In het onderhavige wetsvoorstel is deze suggestie van de Commissie overgenomen; zie het nieuwe artikel 8:55. 9. Incidenteel hoger beroep (artikelen 8:110 tot en met 8:112)

1

Het voorbeeld is ontleend aan het rapport van de Commissie-Boukema, Toepassing en effecten van de Algemene wet bestuursrecht 1997–2001, Den Haag 2002, blz. 37.

De keuze voor rechtsbescherming als primaire doelstelling van het bestuursprocesrecht – zie paragraaf III.1 van deze toelichting – brengt met zich dat de omvang van het geschil wordt bepaald door de gronden die de indiener van het beroepschrift aanvoert. Dit geldt ook in hoger beroep. Een gevolg hiervan is dat de aangevallen uitspraak slechts wordt beoordeeld aan de hand van de gronden die de appellant heeft aangevoerd. De wederpartij – soms ook wel aangeduid als «geïntimeerde» – kan zich uiteraard tegen de aangevoerde gronden verweren, maar geen eigen gronden tegen de uitspraak aanvoeren als deze niet zelf tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Een voorbeeld kan dit verduidelijken.1 Een minister verleent subsidie aan een gemeente. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie ontstaat een geschil. Volgens de gemeente acht de minister vijf kostenposten ten onrechte niet subsidiabel. De gemeente stelt beroep in. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, met de kanttekening dat de minister drie van de vijf posten terecht niet subsidiabel heeft geacht. Feitelijk worden beide partijen gedeeltelijk in het gelijk gesteld. De gemeente berust in de uitspraak van de rechtbank om «van de zaak af te zijn», maar de minister stelt hoger beroep in. De beroepsgronden van de minister hebben uiteraard slechts betrekking op de twee kostenposten die aanleiding waren om zijn besluit te vernietigen. Door het hoger beroep van de minister blijft de gemeente tegen haar zin betrokken bij het geschil over de vaststellingsbeschikking. Bovendien kan de gemeente niets winnen maar wel verliezen, terwijl de minister wel iets kan winnen maar niets verliezen. Dit probleem wordt klemmend als het

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 136

23


hoger beroep vlak vóór het verstrijken van de daarvoor geldende termijn is ingesteld. In dat geval heeft de gemeente immers te weinig tijd om alsnog een ontvankelijk hogerberoepschrift in te dienen. De jurisprudentie staat wel toe dat de gemeente eigen gronden aanvoert als die zeer nauw samenhangen met de door applellant aangevoerde gronden, maar dit wordt maar zelden aangenomen.1 Het zojuist geschetste probleem kan worden opgelost door een partij de bevoegdheid te geven om naar aanleiding van het hoger beroep van zijn wederpartij bij verweerschrift alsnog ook zelf in hoger beroep te komen. Dit wordt incidenteel hoger beroep genoemd; het «gewone» hoger beroep heet ook wel het principaal hoger beroep. Het civiele procesrecht kent deze mogelijkheid van incidenteel hoger beroep al van oudsher; zie thans artikel 339, derde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Sedert 2005 bestaat deze mogelijkheid ook in het fiscaal procesrecht (zie het huidige artikel 27m AWR). Zij bestaat voorts ook in het Duitse en Franse bestuursprocesrecht.2 In het kader van de tweede evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht is onder meer onderzoek gedaan naar de ervaringen met het hoger beroep in het bestuursrecht.3 Op basis van dit onderzoek heeft de Commissie Evaluatie Algemene wet bestuursrecht II (CommissieBoukema) aanbevolen om een vorm van incidenteel hoger beroep mogelijk te maken.4 Later heeft ook de Commissie Rechtsbescherming van de Vereniging voor Bestuursrecht VAR de invoering van de mogelijkheid van incidenteel hoger beroep bepleit.5 In de nota «Naar een slagvaardiger bestuursrecht» hebben de toenmalige bewindslieden van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven positief tegenover deze aanbeveling te staan.6 Ik deel dit oordeel. Derhalve wordt in het onderhavige wetsvoorstel voorgesteld incidenteel hoger beroep mogelijk te maken voor het gehele bestuursrecht. Samengevat zijn daarvoor drie, in elkaars verlengde liggende, argumenten: 1. De processuele positie van de verwerende partij in hoger beroep wordt versterkt. Deze krijgt een «tegenaanvalswapen» in handen. 2. Daardoor is het instellen van hoger beroep niet meer zonder risico; de appellerende partij kan er door de tegenaanval van zijn wederpartij ook op achteruit gaan. 3. Dit bevordert een zorgvuldige afweging van de kansen en risico’s van een hoger beroep en daarmee een weloverwogen gebruik van dit rechtsmiddel. 10. De judiciële lus (artikel 8:113)

1

ABRS 20 augustus 1998, JB 1998, 208. P.A. Willemsen, De grenzen van de rechtsstrijd in het bestuursrechtelijk beroep en hoger beroep in rechtsvergelijkend perspectief (diss. UU), Deventer: Kluwer 2005, respectievelijk blz. 299 en 285. 3 R.J.G.M. Widdershoven e.a., Algemeen bestuursrecht 2001: hoger beroep, Den Haag: BJu 2001. 4 Toepassing en effecten van de Algemene wet bestuursrecht 1997–2001, Den Haag 2002, blz. 39. 5 De toekomst van de rechtsbescherming tegen de overheid, Den Haag 2004, blz. 118. 6 Kamerstukken II 2004/05, 29 279, nr. 16H, blz. 7. 2

Indien de hogerberoepsrechter een uitspraak van de bestuursrechter vernietigt, doet hij wat de rechtbank zou behoren te doen (artikel 8:113, eerste lid). Dit kan betekenen dat de hogerberoepsrechter het inleidend beroep alsnog ongegrond verklaart (indien hij oordeelt dat de rechtbank dit beroep ten onrechte gegrond heeft verklaart), met het gevolg dat het bestuursorgaan wordt ontheven van zijn verplichting tot het nemen van een nieuw besluit ter vervanging van het vernietigde besluit (artikel 8:72, eerste lid). De vernietiging van een uitspraak van de rechtbank kan echter ook leiden tot gegrondverklaring van het inleidend beroep (indien de hogerberoepsrechter oordeelt dat de rechtbank het dit beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard), en vervolgens tot vernietiging van het bestreden besluit (aangezien de rechtbank dit – ingevolge artikel 8:72, eerste lid – had moeten doen), en daarmee tot de verplichting van het bestuursorgaan om alsnog een vervangend besluit te nemen. Deze situatie heeft tot gevolg dat nog geruime tijd onduidelijkheid over de rechtspositie van belanghebbenden ten opzichte van het bestuursorgaan blijft bestaan. Want in beginsel is het vervangende besluit vatbaar voor beroep bij de rechtbank,

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 137

24


en tegen de uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld. Zo’n hernieuwde behandeling in twee instanties is niet altijd nodig, zeker niet als het gaat om herstel van een relatief klein gebrek of als er geen geschil meer is over de feiten. Dan kan zich de situatie voordoen dat behandeling in twee instanties uit een oogpunt van kwaliteit niet meer nodig is, en uit een oogpunt van definitieve beslechting van het geschil binnen een redelijke termijn (zoals voorgeschreven door artikel 6 EVRM) zelfs onwenselijk is. Daarom hebben zowel (de Commissie verbetervoorstellen bestuursrecht van) de Raad voor de rechtspraak als de Commissie Evaluatie Awb III (Commissie-Ilsink) gepleit voor de mogelijkheid van «sprongberoep» na vernietiging van een uitspraak van de rechtbank. Tegen deze achtergrond wordt in het onderhavige wetsvoorstel voorgesteld een zogenaamde «judiciële lus» mogelijk te maken. Dit houdt in dat de hogerberoepsrechter de bevoegdheid krijgt om te bepalen dat tegen het besluit van het bestuursorgaan dat dient ter vervanging van het alsnog vernietigde bestreden besluit, slechts beroep kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter zelf. Dit is een bevoegdheid, geen verplichting. De hogerberoepsrechter kan dus per geval afwegen of een hernieuwde behandeling in twee instanties uit een oogpunt van rechtsbescherming nog toegevoegde waarde heeft, of dat de wenselijkheid van een definitieve beslechting van het geschil binnen een redelijke termijn zwaarder moet wegen. Voor verlies van rechtsbescherming behoeft dan ook niet te worden gevreesd. IV. HERVERKAVELING RECHTSMACHT BESTUURSRECHTSPRAAK 1. Inleiding Zoals gezegd bevat dit wetsvoorstel tevens een beperkte herverkaveling van de bevoegdheden van de ABRS, de CRvB en het CBB. Deze herverkaveling is aangekondigd in de brief van de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 april 2004.1 De voorgestelde wijzigingen houden in dat enkele besluiten die thans in hoogste ressort vallen onder de rechtsmacht van de ABRS, onder de bevoegdheid van de CRvB of het CBB worden gebracht. Met deze beperkte «grenscorrecties» worden enkele inconsistenties opgeheven die in de loop der jaren in de competentieverdeling zijn geslopen. Aldus ontstaat een meer logische en praktische afbakening van de rechterlijke bevoegdheden, hetgeen bijdraagt aan een grotere rechtseenheid. 2. Overheveling van rechtsmacht naar de Centrale Raad van Beroep 2.1 De rechtsmacht van de Centrale Raad van Beroep Geschillen over besluiten die zijn te kenschetsen als financiële tweepartijengeschillen vormen reeds sedert vele decennia de hoofdmoot van het werkterrein van de CRvB. Het werkterrein van de CRvB strekt zich uit tot de behandeling van geschillen op het terrein van het ambtenarenrecht, pensioenwetgeving, wetgeving voor oorlogsgetroffenen, de sociale zekerheid en de studiefinanciering. In het overgrote deel van deze geschillen fungeert de CRvB als hogerberoepsrechter. De regelingen waarover de CRvB in hoger beroep oordeelt, zijn thans opgesomd in de bijlage bij de Beroepswet. Door dit wetsvoorstel zullen zij worden overgebracht naar de artikelen 9 en 10 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb).

1

Kamerstukken II 2003/04, 25 425, nr. 7, blz. 6.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 138

25


2.2 Belangrijkste wijzigingen In de huidige bijlage bij de Beroepswet ontbreken enkele regelingen die qua onderwerp, kader, strekking en toepasselijk recht, sterke verwantschap vertonen met regelingen die wel in de bijlage zijn vermeld. Dit heeft tot gevolg dat tegen besluiten die op de niet in de bijlage vermelde regelingen zijn gebaseerd, hoger beroep openstaat bij de ABRS, terwijl juist de CRvB ruime expertise heeft op het desbetreffende beleidsterrein. Derhalve wordt voorgesteld om enkele regelingen onder de rechtsmacht van de CRvB in hoger beroep te brengen. Het beroep in eerste aanleg bij de rechtbanken blijft ongewijzigd. Dit betreft de volgende regelingen (of onderdelen daarvan): • het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, hoofdstuk IV (gehandicaptenparkeerkaarten); • het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs; • het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999; • het Besluit van 20 juni 1984, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur regelende de vergoeding van motorrijtuigenbelasting voor oorlogsgetroffenen (Stb. 364); • de Garantiewet Surinaamse pensioenen; • het Reglement eenmalige uitkering silicose-vergoeding oudmijnwerkers; • de Toeslagregeling pensioenen Suriname en de Nederlandse Antillen; • de Uitkeringswet gewezen militairen; • de Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen; • de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen: een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 2.6, eerste lid, en artikel 2.7a, eerste lid; • de Wet kinderopvang: de artikelen 29 en 30; • de Wet van 16 juli 2001 tot het stellen van nadere regels in verband met de introductie van een toeslagregeling ter compensatie van het gemis aan overhevelingstoeslag per 1 januari 2001 ten aanzien van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 en enkele andere overzeese pensioenwetten alsmede het actualiseren van die wetten in verband met de inwerkingtreding van de Algemene nabestaandenwet (Stb. 377); • de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding; • de Wet op de jeugdzorg: een beschikking gegeven op grond van artikel 5, tweede lid, of artikel 6, vierde lid. Voorts wordt voorgesteld om de Tijdelijke vergoedingsregeling psychotherapie na-oorlogse generatie, die kan worden aangemerkt als een regeling inzake oorlogsgetroffenen, onder de rechtsmacht van de CRvB in eerste en enige aanleg te brengen, zoals ook het geval is met de wetten op dat terrein. 3. Overheveling van rechtsmacht naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven 3.1 De rechtsmacht van het CBB Het CBB is, naast zijn taak als rechter voor de meeste besluiten en feitelijke handelingen van de lichamen van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, gespecialiseerd in rechtspraak over de uitvoering van regelingen van sociaaleconomische aard, dat wil zeggen regelingen die economische ordening of sturing dan wel kwaliteitsnormen voor

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 139

26


producten behelzen. Van een regeling van sociaaleconomische aard kan in het algemeen ook worden gesproken als het gaat om wettelijke voorschriften die primair de uitoefening van beroepen of bedrijven betreffen. Dit geldt niet voor voorschriften die betrekking hebben op het oprichten en in werking houden van inrichtingen ten behoeve van bedrijf of beroep zoals deze bijvoorbeeld in de milieuwetgeving voorkomen. Deze algemene beschrijving van het werkterrein van het CBB is als leidend beginsel voor de bevoegdheidstoedeling vastgelegd in de toelichting bij aanwijzing 150 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar). In de meeste gevallen heeft de wetgever, overeenkomstig Ar 150, tweede lid, besluiten op grond van één wet steeds in hun geheel onder de rechtsmacht van het CBB gebracht. In die gevallen is duidelijk dat het CBB als gespecialiseerde bestuursrechter exclusief bevoegd is en dat er dus geen beroep kan worden ingesteld bij de «algemene» bestuursrechter (beroep in eerste aanleg bij de rechtbank en hoger beroep bij de ABRS). In gevallen waarin dat niet zo is, dus met name indien in een wet sprake is van een (niet limitatieve) opsomming van besluiten die tot de competentie van het CBB behoren, zijn in de jurisprudentie wat betreft de verhouding tussen de algemene bestuursrechter en het CBB de volgende vuistregels uitgekristalliseerd: a. Indien de in de wet gegeven opsomming van de bij het CBB appellabele besluiten kennelijk berust op de veronderstelling dat daarmee alle besluiten zijn bestreken die krachtens de desbetreffende wet kunnen worden genomen, dan wordt uitgegaan van een zogenoemd «bloc de compétence» van het CBB (de term is ontleend aan de Franse bestuursrechtelijke literatuur). Blijken er dan besluiten te bestaan waaraan de wetgever niet heeft gedacht, dan prevaleert de kennelijke bedoeling om het CBB als bijzondere bestuursrechter over de gehele linie bevoegd te verklaren boven de functie van de ABRS (en de rechtbank in eerste aanleg) als algemene rechter. b. Gaat daarentegen de wet zelf uit van een onderscheid tussen enerzijds besluiten die aan de rechtsmacht van het CBB zelf worden onderworpen en anderzijds besluiten die aan de rechtsmacht van een andere bijzondere bestuursrechter worden toebedeeld of kennelijk aan de algemene bestuursrechter worden overgelaten, dan is voor het aannemen van een «bloc de compétence» geen plaats. c. Het gestelde onder b komt anders te liggen, indien binnen de wet een duidelijk afgebakend deelterrein is aan te wijzen, waarop de wetgever kennelijk exclusieve rechtsmacht aan het CBB heeft willen toekennen. Dan geldt weer de regel onder a: het CBB is bevoegd op grond van een «bloc de compétence», voor zover het dit deelterrein betreft. 3.2 Belangrijkste wijzigingen Gelet op de aard van het werkterrein van het CBB wordt voorgesteld om vijf wetten (volledig) onder de rechtsmacht van het CBB te brengen: de Kaderwet LNV-subsidies, de Landbouwkwaliteitswet, de Wet geneesmiddelenprijzen, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hoofdstuk VIIa) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Deze wetten behoren thans nog geheel of gedeeltelijk tot de rechtsmacht van de «algemene» bestuursrechter: de rechtbank in eerste aanleg en de ARBS als appelrechter en in één geval (hoofdstuk VIIa van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren) tot de rechtsmacht van de ABRS als rechter in eerste en enige aanleg. Het CBB fungeert meestal als bestuursrechter in eerste en enige aanleg. Bij enkele wetten is het CBB echter hogerberoepsrechter, terwijl beroep in eerste aanleg openstaat bij de rechtbank Rotterdam. Het beroep in twee instanties in deze wetten houdt in vrijwel alle gevallen verband met de mogelijkheid om deze wetten te handhaven door het opleggen van een bestuurlijke boete. Deze lijn – in beginsel beroep in eerste en enige aanleg

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 140

27


bij het CBB en in genoemde uitzonderingsgevallen hoger beroep bij het CBB – is ook aangehouden bij de voorgestelde competentieverdeling in de vijf wetten die (volledig) onder de rechtsmacht van het CBB komen te vallen. Concreet betekent dit dat in een van deze vijf wetten – de Wet geneesmiddelenprijzen – rechtspraak in twee instanties is gehandhaafd. In één wet, te weten de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hoofdstuk VIIa), is de bestaande rechtspraak in één instantie gehandhaafd. In de overige drie wetten wordt het beroep in twee instanties vervangen door beroep in één instantie. Voor beroep in eerste aanleg wordt de rechtbank te Rotterdam exclusief bevoegd. Deze wijziging brengt de aanwijzing van de bevoegde rechtbank in overeenstemming met die in andere wetten op het terrein van het sociaaleconomisch bestuursrecht. Daar is steeds gekozen voor concentratie bij de rechtbank te Rotterdam (bijvoorbeeld artikel 93, eerste lid, van de Mededingingswet en artikel 23 van de Warenwet). In lijn hiermee is tevens de Wet toezicht financiële verslaggeving in eerste aanleg geheel onder de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam gebracht, terwijl nu alleen de hoofdstukken 4 en 5 van die wet daaronder vallen. Verder wordt voorgesteld om handhavingsbesluiten (besluiten tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op het gebied van de Winkeltijdenwet uitdrukkelijk onder de bevoegdheid van het CBB te brengen. Het gaat daarbij om handhavingsbesluiten die niet hun grondslag vinden in de Winkeltijdenwet zelf, maar in artikel 125 van de Gemeentewet onderscheidenlijk artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht. Overeenkomstig de hierboven beschreven maatstaven voor het «bloc de compétence» wordt er in de jurisprudentie van het CBB reeds van uitgegaan dat het CBB ook bevoegd is voor deze handhavingsbesluiten voor zover het de handhaving betreft van een wet die of een deelterrein in die wet dat tot de rechtsmacht van het CBB behoort. Duidelijkheidshalve wordt ervoor gekozen om deze bevoegdheid uitdrukkelijk in de bijlage vast te leggen. Daarbij kan immers een parallel worden getrokken met de soortgelijke voorziening die in de laatste zinsnede van het huidige artikel 20.1, derde lid, van de Wet milieubeheer is opgenomen voor de bevoegdheid van de ABRS in eerste en enige aanleg bij handhavingsbesluiten. Overigens wordt door dit wetsvoorstel ook die bepaling overgenomen in de bijlagen, waarbij bovendien een zodanige wijziging wordt aangebracht dat de ABRS in meer gevallen in eerste en enige aanleg bevoegd wordt bij handhavingsbesluiten die rechtstreeks samenhangen met besluiten inzake vergunningen, ontheffingen en dergelijke. Op deze wijze is tevens gevolg gegeven aan de opmerkingen die de Raad van State over de bevoegdheidsafabkening tussen bestuursrechters heeft gemaakt in zijn advies van 7 oktober 2005 inzake diverse verbeteringen in de wetgeving.1 4. Schematisch overzicht van de voorgestelde herverkavelingen Regeling

Huidige competentie

Voorgestelde competentie

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer: Hoofdstuk IV Besluit van 20 juni 1984, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur regelende de vergoeding van motorrijtuigenbelasting voor oorlogsgetroffenen (Stb.364). Garantiewet Surinaamse pensioenen

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: CRvB

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: CRvB

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: CRvB

1

Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 169, p. 15–17, punt 14.b.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 141

28


Regeling

Huidige competentie

Voorgestelde competentie

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hoofdstuk VIIa) Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (overige besluiten) Kaderwet LNV-subsidies

ABRS in eerste en enige aanleg CBB in eerste en enige aanleg

CBB in eerste en enige aanleg

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS CBB in eerste en enige aanleg

CBB in eerste en enige aanleg

Landbouwkwaliteitswet, m.b.t. besluiten inzake vergunningen/ontheffingen Landbouwkwaliteitswet, m.b.t. overige besluiten Reglement eenmalige uitkering silicose-vergoeding oud-mijnwerkers, vastgesteld bij besluit van het bestuur van de Stichting Silicose OudMijnwerkers van 18 april 1994 Toeslagregeling pensioenen Suriname en Nederlandse Antillen Tijdelijke vergoedingsregeling psychotherapie na-oorlogse generatie Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen Wet geneesmiddelenprijzen

Wet verevening pensioenrechten bij scheiding Wet van 16 juli 2001 tot het stellen van nadere regels in verband met de introductie van een toeslagregeling ter compensatie van het gemis aan overhevelingstoeslag per 1 januari 2001 ten aanzien van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 en enkele andere overzeese pensioenwetten alsmede het actualiseren van die wetten in verband met de inwerkingtreding van de Algemene nabestaandenwet (Stb. 377); Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen: een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 2.6, eerste lid, en artikel 2.7a, eerste lid Wet kinderopvang: de artikelen 29 en 30 Winkeltijdenwet Besluiten op grond van artikel 125 van de Gemeentewet of artikel 5:32 van de Awb ter handhaving van het bij of krachtens de Winkeltijdenwet bepaalde Uitkeringswet gewezen militairen

CBB in eerste en enige aanleg

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: CRvB

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: CRvB

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS

CRvB in eerste en enige aanleg

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: CRvB

Eerste aanleg: ’s-Gravenhage Hoger beroep: ABRS Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS

Eerste aanleg: Rotterdam Hoger beroep: CBB

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: CRvB

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: CRvB

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS CBB in eerste en enige aanleg Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: CRvB Eerste aanleg: Rotterdam Hoger beroep: CBB

Eerste aanleg: ’s-Gravenhage Hoger beroep: ABRS

Eerste aanleg: »s-Gravenhage Hoger beroep: CRvB

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: CRvB Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: CRvB

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 142

29


Regeling

Huidige competentie

Voorgestelde competentie

Wet toezicht financiële verslaggeving,de artikelen: 2, eerste lid, 3, eerste en tweede lid, 4, 9, 12, 30 Wet toezicht financiële verslaggeving, hoofdstuk 4 en 5 Wet toezicht financiële verslaggeving, overige besluiten Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme Wet op de jeugdzorg, Beroepen tegen een beschikking, gegeven op grond van artikel 5, tweede lid, of artikel 6, vierde lid Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs

Geen beroep mogelijk

Geen beroep mogelijk

Eerste aanleg: Rotterdam Hoger beroep: CBB

Eerste aanleg: Rotterdam Hoger beroep: CBB

Eerste aanleg: Rechtbank Hoger beroep: CBB Eerste aanleg: Rotterdam Hoger beroep: ABRS

Eerste aanleg: Rotterdam Hoger beroep: CBB

Eerste aanleg: Kinderrrechter Hoger beroep: ABRS

Eerste aanleg: Kinderrrechter Hoger beroep: CRvB

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: ABRS

Eerste aanleg: rechtbank Hoger beroep: CRvB

V. IMPLEMENTATIE VAN VERORDENING (EG) 1/2003 Verordening (EG) 1/20032 bevat bepalingen inzake het toezicht op de naleving van de communautaire mededingingsregels van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (voorheen de artikelen 81 en 82 EG-verdrag), die respectievelijk een verbod op mededingingsbeperkende overeenkomsten en een verbod van misbruik van een economische machtspositie bevatten. De Verordening regelt onder meer een gedecentraliseerde toepassing van de communautaire mededingingsregels – naast de Europese Commissie (Commissie) zijn daartoe ook de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechter bevoegd – en de samenwerking tussen de Commissie, de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties. Hoewel de Verordening rechtstreekse werking heeft, bevat artikel 15 een aantal bepalingen die in het nationale procesrecht moeten worden uitgewerkt. Dat is gebeurd in de artikelen 89h, 89i en 89j Mededingingswet en – voor civiele procedures – in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het is wenselijk om deze bepalingen over te hevelen naar de Awb. Immers, de mogelijkheid bestaat dat het communautaire mededingingsrecht ook wordt toegepast door andere bestuursrechters dan de rechtbank te Rotterdam en het CBB (de bestuursrechters die bevoegd zijn op grond van de Mededingingswet). Want zodra een partij stelt dat een bestuursorgaan heeft gehandeld als onderneming, kunnen communautaire mededingingsaspecten aan de orde komen. Een bestuursorgaan handelt als onderneming indien het commerciële activiteiten ontplooit, zoals bij de verkoop of verpachting van grond. Mededingingsaspecten kunnen voorts bijvoorbeeld ook spelen in zaken op grond van de Mediawet en bij vergunningen en aanbestedingen. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in overheveling van de artikelen 89h, 89i en 89j Mw – met enige aanpassingen – naar de Awb. VI. AANPASSINGSWETGEVING 2

Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L 1).

De voorgestelde wijzigingen van de Awb noodzaken tot aanpassing van een groot aantal bijzondere wetten. Daarin voorziet onderdeel B van het wetsvoorstel. De voorgestelde aanpassingen hebben diverse redenen, te weten:

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 143

30


de opsomming van wettelijke voorschriften waarbij, in afwijking van artikel 7:1 Awb, geen bezwaarschriftprocedure wordt doorlopen, in de Regeling rechtstreeks beroep (zie paragraaf II.4 van deze toelichting); • de opsomming van wettelijke voorschriften die een van de hoofdregel afwijkende rechtsgang voorschrijven, in de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (zie paragraaf II.4 van deze toelichting); • de opsomming van wettelijke voorschriften die een regeling over het griffierecht bevatten, in de Regeling verlaagd griffierecht (zie paragraaf II.4 van deze toelichting); • de verruiming van de mogelijkheden af te zien van het horen van belanghebbenden voorafgaand aan de beslissing op bezwaar of administratief beroep in artikel 7:3 onderscheidenlijk artikel 7:17 (zie paragraaf III.4 van deze toelichting); • de vervanging van de in onbruik geraakte termen «administratieve rechter» en «administratieve rechtspraak» door de meer eigentijdse begrippen «bestuursrechter» en «bestuursrechtspraak» (zie de toelichting op artikel 1:4); • het implementeren van Verordening (EG) 1/2003 in de Awb (zie hoofdstuk V van deze toelichting). De eerste vier redenen brengen mee dat een aanzienlijk aantal bepalingen in bijzondere wetten kan vervallen, omdat de inhoud daarvan voortaan in de bijlagen bij de Awb zal worden geregeld.

ARTIKELSGEWIJS DEEL A Artikel I (Awb) A (artikel 1:4) Eerste en derde lid Sinds de invoering van de Awb zijn de in de toelichting bij de tweede tranche gebruikte termen «bestuursrechter» en «bestuursrechtspraak» gangbaar geworden. De wettekst gebruikt echter nog de oudere, inmiddels in onbruik geraakte, termen «administratieve rechter» en «administratieve rechtspraak». Het onderhavige wetsvoorstel vormt een goede gelegenheid om de terminologie van de wet in overeenstemming te brengen met het inmiddels gangbare spraakgebruik. Tweede lid In verband met de regeling van het hoger beroep in de Awb is een handzaam woord nodig voor «een bestuursrechter die in hoger beroep oordeelt». Gekozen is voor het woord «hogerberoepsrechter». Bij de huidige stand van de wetgeving vallen onder deze omschrijving: • de ABRS; • de CRvB; • het CBB; • de vijf gerechtshoven, voor zover zij oordelen in belasting- en aanverwante zaken; • het gerechtshof te Leeuwarden, oordelend over verkeersovertredingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Voor het gerechtshof Leeuwarden heeft de kwalificatie als hogerberoepsrechter echter geen praktische betekenis, omdat hoofdstuk 8 Awb in WAHV-zaken niet van toepassing is.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 144

31


B (artikel 1:5) Deze wijziging houdt verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting bij artikel 1:4. C (artikelen 1:7 en 1:8) Het Verdrag van Lissabon heeft de officiële benamingen van de Europese instellingen op enkele punten gewijzigd. Deze wijziging betreft een aanpassing aan de nieuwe terminologie; zij heeft geen inhoudelijke betekenis. D (artikel 3:16) De voorgestelde wijziging houdt in dat het tijdstip van indiening van zienswijzen bij het verkeerde bestuursorgaan bepalend is voor het antwoord op de vraag of de zienswijze tijdig is ingediend. Het bestuursorgaan moet op grond van artikel 2:3, eerste lid, zienswijzen doorzenden aan het bevoegde bestuursorgaan, maar dit artikel regelt niet – zoals de Raad van State in zijn terugkoppelingsadvies opmerkt1 – dat het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend is voor het antwoord op de vraag of het geschrift tijdig is ingediend. Voor veel van de geschriften waarvoor de doorzendplicht op grond van artikel 2:3, eerste lid, geldt, doet het tijdstip van indiening niet terzake. Niet tijdige indiening van zienswijzen heeft echter wel processuele gevolgen. Zo leidt dit er in beginsel toe dat betrokkene op dat punt geen beroep op de bestuursrechter kan instellen. Volgens jurisprudentie van de ABRS moest artikel 6:15 analoog op de vroegere bedenkingenprocedure van afdeling 3.5 worden toegepast.2 Het ligt voor de hand dat de ABRS tot dezelfde conclusie zal komen met betrekking tot het doorzenden van zienswijzen op grond van de met ingang van 1 juli 2005 in werking getreden afdeling 3.4. Het is echter wenselijk dat deze waarborg in de wet wordt vastgelegd zodat buiten twijfel staat dat het tijdstip van indiening bij het verkeerde orgaan in beginsel geacht wordt het tijdstip van indiening bij het bevoegde orgaan te zijn. E (artikelen 3:28, 3:29 en 4:19) Deze wijziging houdt verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting bij artikel 1:4. F (artikel 4:20d) Dit betreft een wetstechnische verbetering; artikel 4:18 kent inmiddels nog maar één lid. G (artikel 4:23) Het Verdrag van Lissabon heeft de officiële benamingen van de Europese instellingen op enkele punten gewijzigd. Deze wijziging betreft een aanpassing aan de nieuwe terminologie; zij heeft geen inhoudelijke betekenis. H (artikel 4:85) Deze wijziging houdt verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting bij artikel 1:4.

1

Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 169, blz. 7. 2 Vz. ABRS 8 mei 2001, LJN AV3297.

I en J (artikelen 4:98 en 4:113) De artikelen 4:98 en 4:113 bevatten bepalingen die de bevoegdheid geven tot indexering van in die artikelen genoemde bedragen. Deze bepalingen kunnen vervallen, omdat het voorgestelde artikel 11:2 de indexering van in de Awb voorkomende bedragen in het algemeen regelt.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 145

32


K, L. M en N (artikelen 4:125, 5:31c, 5:39, 6:4, 6:13 en 6:15) Deze wijzigingen houden verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting bij artikel 1:4. O (artikel 6:18) Artikel 6:19 (nieuw) vervangt onder meer het huidige artikel 6:18. De bevoegdheid om het bestreden besluit in te trekken of te wijzigen hangende bezwaar of beroep (huidig artikel 6:18, eerste lid) blijkt al voldoende uit het eerste lid van artikel 6:19 (nieuw). De inhoud van het tweede lid van artikel 6:18 is verplaatst naar het derde lid van artikel 6:19. Artikel 6:18, derde lid, bepaalt thans dat na intrekking of wijziging van een besluit hangende bezwaar of beroep geen nieuw besluit mag worden genomen dat naar inhoud of strekking overeenkomt met het oorspronkelijke besluit. Dit derde lid is indertijd opgenomen vanuit de vrees dat met het herhaaldelijk wijzigen of intrekken het beroepsrecht van betrokkenen zou kunnen worden gefrustreerd.1 De toelichting noemt het voorbeeld van een gemeentebestuur dat een bestuursdwangbesluit eerst intrekt en vervolgens opnieuw neemt in de hoop daarmee onder een beroep tegen het eerste bestuursdwangbesluit uit te komen.2 De in artikel 6:18, derde lid, geformuleerde uitzonderingen op het verbod om opnieuw een besluit van dezelfde strekking te nemen, worden in de praktijk echter zo ruim uitgelegd dat het verbod nauwelijks beperkende betekenis heeft. In de praktijk blijken soms ook legitieme redenen te bestaan om een besluit waaraan gebreken kleven, eerst in te trekken en vervolgens, na herstel van deze gebreken, opnieuw te nemen. Dit kan bijdragen aan het voorkomen van een formele vernietiging die het geschil niet definitief beslecht. Bovendien wordt artikel 6:19, eerste lid, zo uitgelegd, dat in zo’n geval het beroep tegen het oorspronkelijke besluit geacht wordt zich niet alleen mede te richten tegen het intrekkingsbesluit, maar ook tegen het nieuwe (derde) besluit.3 Langs die weg is dus al in bescherming tegen misbruik voorzien. Voorgesteld wordt om die uitleg te codificeren door in artikel 6:19 ook te verwijzen naar een besluit ter vervanging van het bestreden besluit (dat op dat moment al dan niet door de rechter is vernietigd). Een en ander leidt tot de conclusie dat het derde lid van artikel 6:18 kan worden gemist. Hetzelfde geldt dan voor de met het derde lid verbonden mededelingsplicht van het vierde lid. P (artikel 6:19) Artikel 6:19 (nieuw) vervangt de huidige artikelen 6:18, 6:19 en 8:13a. De wijzigingen strekken tot verduidelijking en vereenvoudiging en tot codificatie van de rechtspraak, met name over de toepassing in hoger beroep (artikel 6:24). Aan het slot van onderstaande toelichting bij artikel 6:19 (nieuw) wordt ingegaan op enkele vragen bij de toepassing van de huidige artikelen 6:18 en 6:19 die niet goed door middel van wetswijziging oplosbaar zijn. Eerste lid

1

Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 137–138. 2 ARRS 10 november 1981, AB 1982, 144. 3 Bijvoorbeeld CRvB 28 april 1998, RSV 1998, 193.

Als een bestuursorgaan een besluit waartegen bezwaar of (hoger) beroep aanhangig is, intrekt, wijzigt of vervangt, dan heeft het al aanhangige bezwaar of (hoger) beroep in beginsel en van rechtswege ook betrekking op het nieuwe besluit. Dit geldt als het bestuursorgaan het nieuwe besluit uit eigen beweging neemt, maar ook als het nieuwe besluit wordt genomen ter uitvoering van een (tussen)uitspraak van de (hogerberoeps)rechter, bijvoorbeeld bij toepassing van de bestuurlijke lus. Het eerste lid voorkomt verlies van rechtsbescherming (de belanghebbende hoeft niet afzonderlijk te ageren tegen het nieuwe besluit), maar voorkomt ook dat hetzelfde geschil tegelijkertijd wordt behandeld door twee organen: door

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 146

33


het bestuursorgaan en de rechter, of door de rechtbank en de hogerberoepsrechter. Het eerste lid geldt ook als uitsluitend het bestuursorgaan hoger beroep heeft ingesteld. Met het oog daarop is de zinsnede «tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoetkomt» uit het huidige artikel 6:19, eerste lid, niet overgenomen. Zo’n regel is immers niet passend als uitsluitend het bestuursorgaan hoger beroep instelt en hangende de procedure in hoger beroep – ter uitvoering van de aangevallen uitspraak van de rechtbank – een nieuw besluit neemt. Een dergelijk besluit kan geheel tegemoetkomen aan de wens van degene die beroep tegen het oorspronkelijke bestreden besluit had ingesteld. Het bestuursorgaan blijft echter ook in die situatie belang houden bij het betrekken van het nieuwe besluit bij de lopende procedure. De hogerberoepsrechter kan namelijk oordelen dat het eerder genomen besluit geen gebreken vertoont, en in het verlengde hiervan dat geen reden voor het nemen van het nieuwe besluit bestaat. Dit oordeel leidt tot vernietiging van zowel de aangevallen uitspraak van de rechtbank als het nieuwe besluit van het bestuursorgaan. Met het begrip «belang» wordt in het eerste lid bedoeld: procesbelang. Hierbij valt met name te denken aan een tweepartijengeschil waarin het bestuursorgaan alsnog geheel tegemoetkomt aan hetgeen de belanghebbende in het beroep bij de rechtbank heeft gevraagd. Immers, in zo’n geval heeft de belanghebbende gekregen wat hij wil (bijvoorbeeld: de gevraagde uitkering of subsidie), terwijl er geen andere belanghebbenden zijn. Uit het eerste lid, in samenhang met artikel 6:24, volgt onder meer dat als een besluit hangende hoger beroep wordt gewijzigd, het hoger beroep mede betrekking heeft op het wijzigingsbesluit. De hogerberoepsrechter is bevoegd en dus ook gehouden om over het wijzigingsbesluit te oordelen, zodat niet tevens de rechtbank of het bestuursorgaan bevoegd kan zijn.1 Dit is slechts anders als de hogerberoepsinstantie besluit tot verwijzing naar een lagere instantie, bijvoorbeeld als de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft geoordeeld en daardoor niet aan de inhoud van het geschil is toegekomen. Die bevoegdheid tot verwijzing (nu artikel 6:19, tweede lid) is te vinden in het nieuwe vijfde lid. Het voorontwerp bevatte een aparte bepaling voor de situatie dat het bestuursorgaan hoger beroep instelt tegen de uitspraak van de rechtbank waarbij zijn besluit is vernietigd, maar intussen wel een nieuw besluit neemt ter voldoening aan de opdracht van de rechtbank om een nieuw besluit te nemen. Artikel 8:95 van het voorontwerp regelde, in navolging van de rechtspraak, dat het hoger beroep in dat geval mede betrekking heeft op het nieuwe besluit. De nu voorgestelde tekst van het eerste lid maakt die aparte bepaling overbodig. Mede met het oog daarop is in het eerste lid een verwijzing toegevoegd naar een besluit ter vervanging van het bestreden (en in dit geval inmiddels vernietigde) besluit. Het eerste lid, gecombineerd met het vierde lid, vervangt tevens het huidige artikel 8:13a, dat regelt dat de rechtbank een beroep tegen een besluit dat is genomen na toepassing van de bestuurlijke lus in hoger beroep, moet doorverwijzen naar de hogerberoepsrechter. Die verplichting voor de rechtbank blijft dus egwoon bestaan, maar valt nu onder de meer algemene verwijzingsplicht van artikel 6:19, vierde lid. Tweede lid

1

ABRS 12 december 2001, AB 2002, 323 m.nt. A.T. Marseille.

Dit lid codificeert de bestaande jurisprudentie waarin de huidige artikelen 6:18 en 6:19 ook worden toegepast als een bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend tegen een besluit dat buiten medeweten van de belanghebbende reeds is ingetrokken, gewijzigd of vervangen. Het is evident dat ook in dergelijke gevallen behoefte bestaat aan de bescherming van belanghebbenden.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 147

34


Derde lid Dit lid vervangt het huidige tweede lid van artikel 6:18. Het doen van een mededeling van het nieuwe besluit aan het orgaan waarbij het bezwaar aanhangig is, is geschrapt, aangezien het in beide gevallen gaat om hetzelfde (bestuurs)orgaan. Vierde lid De – ingevolge het eerste of tweede lid – onbevoegde (lagere) instantie moet het door haar ontvangen bezwaar- of beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, doorzenden aan de wel bevoegde (hogere) instantie. Na doorzending kan de hogere instantie eventueel besluiten om de zaak met toepassing van het vijfde lid (nieuw) terug te verwijzen naar de lagere instantie. Als bijvoorbeeld bij de rechtbank, al dan niet door een derde, beroep wordt ingesteld tegen het nieuwe besluit, terwijl dat besluit dient ter uitvoering van een tussenuitspraak van de hogerberoepsrechter, dan regelt het vierde lid, in samenhang met het eerste lid, dat de hogerberoepsrechter ook het bij de rechtbank ingestelde beroep behandelt. Een ander voorbeeld is de situatie waarin het oorspronkelijke besluit gunstig is voor aanvrager X (zijn vergunning is bij de eerste beslissing op bezwaar in stand gebleven) maar ongunstig voor omwonende Y (die daarom beroep bij de rechtbank heeft ingesteld), terwijl het nadere besluit (dat strekt tot herroeping en weigering van de vergunning) ongunstig is voor X maar gunstig voor Y (aangezien hij immers heeft gekregen wat hij met het instellen van beroep wilde bereiken). Als X het nieuwe besluit in rechte wil aanvechten, garandeert het vierde lid, in samenhang met het eerste lid, dat de regie over het meerpartijengeschil tussen X, Y en B&W in handen blijft van de rechtbank, waaraan het geschil reeds was voorgelegd. Gelet op artikel 3:45 en artikel 6:19 (nieuw) moet het bestuursorgaan bij de bekendmaking van een «artikel 6:19-besluit» vermelden dat hiertegen geen afzonderlijk rechtsmiddel openstaat, en dat het betreffende besluit met toepassing van artikel 6:19, vierde lid, zal worden toegezonden aan de bestuursrechter waarbij het beroep tegen het oorspronkelijke besluit aanhangig is. Vijfde lid Het vijfde lid vervangt het huidige tweede lid. Op grond van het vijfde lid kan de (hogerberoeps)rechter de behandeling van de zaak verwijzen naar het orgaan dat hij daartoe meer geschikt acht. Zo kan de rechtbank het beroep verwijzen naar de bezwaarschriftprocedure om het (eerst) te doen behandelen als bezwaar, bijvoorbeeld als de zaak niet rijp is voor behandeling door de rechter. Pas na verwijzing op grond van het vijfde lid verkrijgen de bestuursrechter in eerste aanleg of het bestuursorgaan de bevoegdheid het nadere besluit te toetsen onderscheidenlijk te heroverwegen. Zesde lid Het zesde lid vervangt het huidige derde lid.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 148

35


Vragen bij de toepassing van de huidige artikelen 6:18 en 6:19 die niet goed door middel van wetswijziging oplosbaar zijn: 1. Wanneer is sprake van een artikel 6:18-besluit? In de praktijk rijst soms de vraag of een nieuw besluit dat hangende een bezwaar- of beroepsprocedure wordt genomen, wel een intrekkings- of wijzigingsbesluit in de zin van artikel 6:18 is. Als hoofdlijn geldt dat een besluit op een nieuwe aanvraag tot herziening, verlenging of vervanging van het bestreden besluit in de regel geen besluit in de zin van artikel 6:18 is. Het verwerend bestuursorgaan komt dan immers niet terug van een eerder genomen besluit, maar voldoet slechts aan de verplichting om op een nieuwe aanvraag een primair besluit te nemen op basis van een nieuwe besluitvorming. Een ander uitgangspunt is dat het nieuwe besluit moet vallen binnen de feitelijke grondslag en de reikwijdte van het eerder genomen besluit. Als een besluit wordt herzien op basis van een substantieel nieuw feitencomplex, is in het algemeen geen sprake van een besluit in de zin artikel 6:18, maar van een geheel nieuw besluit. Onder omstandigheden kunnen uitzonderingen op deze regel gewenst zijn, in die zin dat een besluit op een nieuwe aanvraag toch wordt «meegenomen» in een lopende procedure. Van belang is onder meer in hoeverre het nieuwe besluit feitelijk afwijkt van het oorspronkelijke besluit, op een andere bevoegdheidsgrondslag berust of andere rechtsgevolgen in het leven roept. De bestuursrechter dient aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval te beoordelen of het nieuwe besluit kan worden meegenomen in de procedure van het oude besluit. 2. Besluiten van een ander bestuursorgaan Een besluit dat is genomen door een ander bestuursorgaan dan het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen, is in beginsel geen besluit in de zin van artikel 6:19 (nieuw).Indien hangende het beroep tegen een op een administratief beroep genomen besluit het in primo bevoegde orgaan zijn oorspronkelijke besluit wijzigt, is laatstgenoemd besluit dus geen besluit in de zin van artikel 6:19.1Artikel 6:19 is voorts niet toepasselijk als een door een onbevoegd orgaan genomen besluit vervolgens door het wel bevoegde orgaan wordt bekrachtigd. Ook in dit geval is niet ondenkbaar dat in bijzondere gevallen een uitzondering op deze regel moet worden gemaakt. Ook hiervoor zijn echter moeilijk algemene criteria te geven. Het verdient de voorkeur de bestuursrechter voldoende vrijheid te laten om – rekening houdend met de concrete omstandigheden van het geval – hierover te oordelen. 3. Toepasselijkheid van artikel 6:19 in de bezwaarfase

1

ABRS 29 juni 1999, AB 1999, 341.

Wil een bestuursorgaan naar aanleiding van een bezwaarschrift terugkomen op een primair besluit, dan kan dit op basis van artikel 6:19 (nieuw primair besluit) of op basis van artikel 7:11 (heroverweging en beslissing op bezwaar). Het komt in deze situatie in de praktijk met enige regelmaat voor dat een nieuw primair besluit wordt genomen. Het nieuwe primaire besluit wordt dan als een herstelbesluit aangemerkt dat op grond van artikel 6:19 kan worden meegenomen, met het gevolg dat nog sprake is van een bezwaar waarop nog steeds niet is – maar wel moet worden – beslist. Als regel behoort de intrekking of wijziging van een primair besluit op grondslag van een bezwaar te geschieden in een beslissing op bezwaar als bedoeld in artikel 7:11, tweede lid. Deze bepaling is immers speciaal voor dergelijke situaties geschreven, met als doel om aan belanghebbenden zo snel en effectief mogelijk finale duidelijkheid over hun rechtsposities te verschaffen. In ieder geval dient de bestuursrechter zo’n

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 149

36


besluit normaliter als een beslissing op bezwaar te kwalificeren, als onderdeel van zijn plicht om ambtshalve onderzoek naar zijn eigen bevoegdheid en de ontvankelijkheid van het beroep te verrichten. Het bestuursorgaan kan echter onder omstandigheden een goede reden hebben om het primaire besluit reeds voorafgaand aan het besluit op bezwaar te wijzigen, bijvoorbeeld op een bepaald aspect – zoals de verlenging van een in een bestuursdwangbeschikking opgenomen begunstigingstermijn – teneinde een voorlopige-voorzieningsprocedure te voorkomen. Met enige regelmaat neemt het bestuursorgaan naar aanleiding van een bezwaar een besluit met een element dat niet langer is te beschouwen als het resultaat van de heroverweging van het primaire besluit, met andere woorden: een afzonderlijk besluit dat qua feitencomplex onvoldoende samenhang met het primaire besluit vertoont. Twee voorbeelden: Voorbeeld 1. B&W leggen een last onder dwangsom op, om A te bewegen tot het staken van de permanente bewoning van een schuur (strijd met het «gebruiksvoorschrift» van een bestemmingsplan). A maakt bezwaar. Naar aanleiding hiervan nemen B&W een besluit waarbij – met ongegrondverklaring van het bezwaar – A wordt gelast de in de schuur aangebrachte woonvoorzieningen te verwijderen (strijd met artikel 40, eerste lid, Woningwet). Het nieuwe besluit behelst niet alleen een heroverweging van het primaire besluit (ongegrondverklaring van het bezwaar, met instandlating van het primaire besluit), maar ook een nieuw primair besluit waartegen afzonderlijk bezwaar moet worden gemaakt (lastgeving tot verwijdering van voorzieningen).1 Voorbeeld 2. Het UWV kent aan C een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering toe. C maakt bezwaar, met het argument dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding hiervan verklaart het UWV het bezwaar ongegrond, met de toevoeging dat het dagloon wordt verhoogd wegens een ambtshalve geconstateerde rekenfout. De verhoging van het dagloon is te beschouwen als een nieuw primair besluit. Het bestuursorgaan moet dus per individueel geval nagaan of het besluit (slechts) is te kwalificeren als een beslissing op bezwaar waartegen beroep op de bestuursrechter mogelijk is, dan wel (tevens) als een primair besluit waartegen eerst bezwaar moet worden gemaakt. Het is dan ook van belang dat het bestuursorgaan onder elk besluit een correcte rechtsmiddelenclausule plaatst (artikelen 3:45 en 6:23), en dat de bestuursrechter in een zo vroeg mogelijk stadium van de beroepsprocedure nagaat of het bestreden (deel)besluit vatbaar is voor beroep of bezwaar.

1

Zie ook Kamerstukken II 2007/08, 31 352, nr. 3, blz. 8. 2 PG Awb I, blz. 313.

Q (artikel 6:22) Voorgesteld wordt in artikel 6:22 de woorden «ondanks schending van een vormvoorschrift» te vervangen door: ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel. Doorslaggevend voor het passeren van een gebrek is niet meer de aard van het geschonden voorschrift, maar de vraag of belanghebbenden worden benadeeld indien het gebrek wordt gepasseerd. Voor een nadere toelichting op de redenen voor de verruiming van het toepassingsbereik van artikel 6:22 zij verwezen naar paragraaf III.3 van het algemeen deel van deze toelichting. Artikel 6:22 kan slechts worden toegepast indien aannemelijk is dat de belanghebbenden door de schending van het vormvoorschrift niet zijn benadeeld. Dit betekent in de praktijk dat aannemelijk moet zijn dat ook bij naleving van het vormvoorschrift geen ander besluit zou zijn genomen. Was zonder de procedurefout een andere uitkomst van de besluitvorming mogelijk geweest, dan zal deze fout wel tot vernietiging nopen.2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 150

37


Het criterium dat het ontbreken van benadeling «aannemelijk» moet zijn is ontleend aan artikel 1.5 van de Crisis- en herstelwet. In het kader van dat wetsvoorstel wees de Raad van State er op dat maar zelden met absolute zekerheid zal vaststaan dat er niemand is benadeeld.1 Het stellen van de eis dat het ontbreken van benadeling vaststaat, zou artikel 6:22 dus krachteloos maken. Daarom is gekozen voor de iets lichtere maatstaf dat het ontbreken van benadeling «aannemelijk» moet zijn. Vereist is dat «de» – dit wil zeggen: alle – belanghebbenden niet worden benadeeld. De bestuursrechter kan artikel 6:22 dus niet toepassen als de mogelijkheid bestaat dat derde-belanghebbenden zijn benadeeld, ook niet als die derde-belanghebbenden niet als partij aan het proces deelnemen. Zo kunnen gebreken in de kennisgeving van aanvragen en ontwerpbesluiten vaak niet met toepassing van artikel 6:22 worden gepasseerd, omdat doorgaans niet kan worden uitgesloten dat potentieel belanghebbenden door het kennisgevingsgebrek zijn benadeeld.2 Indien artikel 6:22 niet kan worden toegepast, is denkbaar dat de rechter wel reden ziet voor het met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onderdeel b, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daartoe kan bijvoorbeeld aanleiding zijn, als een belanghebbende door het gebrek wel is benadeeld, maar dit feitelijk niet meer te herstellen is. R (artikel 6:24) Door de voorgestelde aanvulling van artikel 6:24 wordt buiten twijfel gesteld dat de bepalingen van afdeling 6.2 – waaronder de artikelen 6:9 tot en met 6:11 en artikel 6:13 – van overeenkomstige toepassing zijn op het incidenteel hoger beroep. Zie ook de toelichting bij artikel 8:110. S (afdeling 7.1) Deze wijziging houdt verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting bij artikel 1:4 (artikel I, onderdeel A). T (artikel 7:1) en U (artikel 7:1a) Deze wijzigingen houden verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting op artikel 1:4 (artikel I, onderdeel A). Tevens wordt artikel 7:1 aangepast in verband met de overheveling van uitzonderingen op de verplichte bezwaarschriftprocedure van bijzondere wetten naar de Regeling rechtstreeks beroep. V (artikel 7:3) De hier voorgestelde wijziging bewerkstelligt dat het bestuursorgaan tijdens de bezwaarfase mag afzien van het horen van een belanghebbende indien deze niet binnen een redelijke termijn heeft gereageerd om de uitnodiging om aan te geven of hij wil worden gehoord. Verwezen zij naar paragraaf III.4 van het algemeen deel van deze toelichting.

1

Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 4, blz. 15 en 34. 2 ABRS 13 februari 2001, JB 2001, 73 m.nt. PvdB.

W (artikel 7:12) De heroverweging van een besluit dat niet tot een of meer belanghebbenden is gericht (hierna: besluit van algemene strekking), op grondslag van een ontvankelijk bezwaar kan noodzaken tot herroeping of wijziging van dit besluit. In zo’n geval moet de beslissing op bezwaar worden gepubliceerd overeenkomstig de eisen van artikel 3:42, aangezien de herroeping of wijziging anders niet in werking treedt (artikel 3:40). Blijft het besluit van algemene strekking in stand, dan is deze publicatie niet nodig, aangezien de beslissing op bezwaar die inhoudt dat het bezwaar niet-ontvankelijk of ongegrond is, zich goed beschouwt slechts richt tot de bezwaarmaker en eventuele andere belanghebbenden die aan

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 151

38


de bezwaarschriftprocedure hebben deelgenomen. Belanghebbenden die geen bezwaar hebben gemaakt, behoeven van zo’n beslissing op bezwaar niet op de hoogte te worden gesteld, aangezien zij ingevolge artikel 6:13 geen beroep meer kunnen instellen en hun positie ook niet wijzigt. Derhalve wordt voorgesteld een uitzondering op de publicatieplicht te maken voor beslissingen op bezwaar die strekken tot instandlating van een besluit van algemene strekking. Een dergelijke beslissing op bezwaar behoeft niet langer overeenkomstig artikel 3:42 te worden gepubliceerd, doch slechts te worden toegezonden of uitgereikt aan de degene tot wie zij is gericht, dat wil zeggen: de indiener van het bezwaarschrift. Deze bekendmakingsregel correspondeert overigens met de gangbare praktijk bij veel bestuursorganen. X (artikel 7:15) De voorgestelde wijziging van de artikelen 7:15 en 7:28 Awb biedt een oplossing voor in de praktijk geconstateerde problemen bij de verrekening van proceskostenvergoedingen met toevoegvergoedingen op grond van artikel 37 van de Wet op de rechtsbijstand. Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) beoogt te bereiken dat, indien de belanghebbende procedeert op basis van een toevoeging, de proceskostenvergoeding zoveel mogelijk in mindering worden gebracht op de toevoegvergoeding. Deze verrekening vindt in de praktijk soms ten onrechte niet plaats. Dit gebeurt wanneer proceskostenvergoedingen rechtstreeks worden toegekend aan de belanghebbende, vaak doordat het betrokken bestuursorgaan niet bekend is met het feit dat wordt geprocedeerd op basis van een toevoeging. Vervolgens ontbreekt voldoende grondslag voor de raad voor rechtsbijstand om verrekening te doen plaatsvinden. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) blijkt dat artikel 32, derde lid, Bvr geen grondslag biedt voor verrekening van de rechtstreeks aan een rechtszoekende toegekende proceskostenvergoeding met de door de raad voor rechtsbijstand toegekende toevoegvergoeding. De rechtszoekende kan volgens de ABRS niet worden aangemerkt als «derde» in de zin van artikel 32, tweede lid, Bvr (vergelijk onder meer ABRS 21 februari 2007, LJN AZ9000). De voorgestelde wijziging van de artikelen 7:15 en 7:28 Awb beoogt de verrekening van proceskostenvergoeding met toevoegvergoedingen te vergemakkelijken. Daartoe wordt bepaald dat het bestuursorgaan de tijdens de bezwaarschriftprocedure gemaakte proceskosten – die worden toegekend aan de belanghebbende – geheel aan de rechtsbijstandverlener van de belanghebbende moet betalen als sprake is van een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). In zo’n geval maakt de belanghebbende op zichzelf aanspraak op de proceskostenvergoeding, maar vindt betaling van deze vergoeding plaats aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener draagt zorg voor verrekening met de eigen bijdrage van zijn cliënt. Reeds in de memorie van toelichting bij de Wet kosten bestuurlijke voorprocedure (Stb. 2002, 55) werd erop gewezen dat dit de meest praktische gang van zaken is omdat bestuursorganen maar weinig te maken hebben met kostenvergoeding waarbij sprake is van een toevoeging (Kamerstukken II 1999/2000, 27 024, nr. 3, blz. 10). De meeste bestuursorganen handelen overigens nu al dienovereenkomstig. Er is geen aanleiding te verwachten dat dit meer dan incidenteel zal leiden tot conflicten tussen de rechtsbijstandsverlener en diens cliënt, aangezien elke rechtsbijstandsverlener die gebruik maakt van een toevoeging geacht kan worden bekend te zijn met de Wet op de rechtsbijstand en het op zijn weg ligt zijn cliënt daarover voor te lichten. Y (artikel 7:17) De hier voorgestelde wijziging bewerkstelligt dat het bestuursorgaan ook tijdens de fase van administratief beroep mag afzien van het horen van

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 152

39


een belanghebbende indien deze niet binnen een redelijke termijn heeft gereageerd om de uitnodiging om aan te geven of hij wil worden gehoord. Verwezen zij naar paragraaf III.4 van het algemeen deel van deze toelichting. Z (artikel 7:28) Deze wijziging komt overeen met de wijziging van artikel 7:15 (onderdeel X); kortheidshalve zij verwezen naar de toelichting bij laatstgenoemd onderdeel. AA (hoofdstuk 8) In het opschrift van hoofdstuk 8 wordt tot uitdrukking gebracht dat dit hoofdstuk niet langer uitsluitend ziet op het beroep bij de rechtbank, maar op het beroep bij alle bestuursrechters, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dit is het gevolg van de keuze om het bestuursprocesrecht zoveel mogelijk in de Awb onder te brengen. Zie ook paragraaf II.1 van het algemeen deel van deze toelichting. BB (titel 8.1) In het opschrift van titel 8.1 is tot uitdrukking gebracht dat de titel slechts rechtstreeks geldt voor het beroep in eerste aanleg. De afdelingen 8.1.2 tot en met 8.1.5 zijn overigens, op een enkele uitzondering na, ook van toepassing in hoger beroep. Dit volgt echter niet rechtstreeks uit deze afdelingen, maar uit artikel 8:108. Aldus sluit de indeling van de regeling van het procesrecht op een natuurlijke en overzichtelijke wijze aan bij de verschillende fasen die een procedure kan doorlopen. De Wetboeken van Burgerlijke Rechtsvordering en van Strafvordering kennen een vergelijkbare opzet. CC (afdeling 8.1.1) Afdeling 8.1.1 regelt de bevoegdheid van de verschillende bestuursrechters in eerste aanleg. Deze bevoegdheid wijzigt, behoudens de in hoofdstuk IV van het algemeen gedeelte van deze toelichting beschreven herverkaveling, inhoudelijk niet ten opzichte van de huidige situatie, maar de regeling wordt nu in de Awb geconcentreerd. Daarnaast zijn enkele bepalingen overzichtelijker geordend. Artikel 8:1 Artikel 8:1 bevat twee belangrijke hoofdregels van ons bestuursprocesrecht: • beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb; • beroep bij de bestuursrechter kan slechts worden ingesteld door een belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb. Het voorgestelde artikel regelt echter niet meer bij welke bestuursrechter het beroep kan worden ingesteld; dat wordt geregeld in artikel 8:6. Artikel 8:2 Algemeen Er bestaan twee soorten afwijkingen van de hoofdregel dat beroep kan worden ingesteld tegen een besluit: • tegen bepaalde bestuurshandelingen die geen besluiten zijn, staat toch beroep open (uitbreidingen); • tegen bepaalde besluiten staat geen beroep open (uitzonderingen). De uitbreidingen zijn geregeld in artikel 8:2, en de uitzonderingen in de artikelen 8:3 tot en met 8:5.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 153

40


Artikel 8:2 bevat drie uitbreidingen, namelijk bepaalde handelingen ten aanzien van ambtenaren als zodanig (eerste lid), schriftelijke beslissingen inhoudende de weigering van de goedkeuring van bepaalde besluiten (tweede lid, onderdeel a) en beslissingen inhoudende de weigering van de goedkeuring van besluiten ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling (tweede lid, onderdeel b). Eerste lid Het eerste lid komt goeddeels overeen met het huidige artikel 8:1, tweede lid. In het ambtenarenrecht zijn vanouds ook bepaalde handelingen ten aanzien van een ambtenaar als zodanig die geen besluiten zijn, voor beroep vatbaar. Deze afwijking is in 1994 gehandhaafd, omdat de wetgever de omvang van de rechtsbescherming in het ambtenarenrecht niet wilde verminderen. Er bestaat geen aanleiding hierover thans anders te denken. De praktische betekenis van deze uitbreiding is overigens gering. Tevens is een bestaande omissie hersteld. De militair ambtenaar in de zin van artikel 1 Militaire Ambtenarenwet 1931, maakt namelijk aanspraak op dezelfde rechtsbescherming als de ambtenaar in de zin van artikel 1 Ambtenarenwet, en de dienstplichtige in de zin van hoofdstuk 2 Kaderwet dienstplicht. In dit kader zij ook gewezen op artikel 8:4, derde lid (nieuw), onderdeel a, en artikel 1, onderdeel a, Regeling verlaagd griffierecht. Tweede lid Het tweede lid van het voorgestelde artikel 8:2 komt geheel overeen met het huidige artikel 8:1, derde lid. Artikel 8:3 Het eerste lid komt overeen met het huidige artikel 8:2. Tegen – kort gezegd – besluiten houdende algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels staat geen beroep open. Zoals uiteengezet in het kabinetsstandpunt over de tweede evaluatie van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29 279, nr. 16 blz. 12–13), acht de regering handhaving van deze uitzondering geboden. In verband daarmee zullen ook de bij het «uitstelwetje» (Stb. 1998, 738) aangebrachte wijzigingen in de wet voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie (Stb. 1993, 650) worden geschrapt. Deze wijzigingen hielden – kort gezegd – in dat artikel 8:2 op een bij wet te bepalen tijdstip zou vervallen. Het tweede lid komt overeen met het huidige artikel 8:3 Awb. Artikel 8:4 Artikel 8:4 zondert een aantal categorieën van besluiten uit van de mogelijkheid van beroep. Het artikel komt inhoudelijk overeen met het huidige artikel 8:4. Met het oog op de leesbaarheid is het echter in vier leden onderverdeeld. Een bijkomend voordeel hiervan is dat bij wijzigingen van de opsomming – die, naar de ervaring heeft geleerd, tamelijk vaak nodig zijn – minder onderdelen behoeven te worden vernummerd. Het eerste lid somt de uitgezonderde besluiten op die in de Awb zelf zijn geregeld. Het tweede lid betreft besluiten op het gebied van de defensie en in verband met buitengewone omstandigheden. Bij de in het derde lid genoemde uitzonderingen gaat het telkens om een beoordeling van bekwaamheden of eigenschappen, die zich minder goed voor rechterlijke toetsing leent. Het vierde lid bevat de overige categorale uitzonderingen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 154

41


Artikel 8:5 Eerste lid Het eerste lid is zakelijk gelijk aan het huidige artikel 8:5, eerste lid. Het zondert besluiten op grond van bepaalde, in hoofdstuk 1 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak opgesomde, wettelijke voorschriften uit van de mogelijkheid van beroep. Tweede lid Het tweede lid komt overeen met het huidige artikel 8:6, tweede lid. Het huidige tweede lid van artikel 8:5 (overgangsrecht bij wijziging van de bijlage) is verplaatst naar het voorgestelde artikel 11:3. Artikel 8:6 Algemeen Dit artikel regelt de absolute bevoegdheid van de verschillende bestuursrechters in eerste aanleg. Met andere woorden: het regelt bij welke bestuursrechter beroep in eerste – en soms ook enige – aanleg kan worden ingesteld. Eerste lid Het eerste lid bevat de hoofdregel: het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank (vergelijk het huidige artikel 8:1, eerste lid), tenzij de wet een andere bestuursrechter aanwijst (vergelijk het huidige art. 8:6, eerste lid). De wet die andere bestuursrechters aanwijst, is voortaan echter de Awb zelf, meer in het bijzonder de tweede bijlage bij de wet, de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Zekerheidshalve is tevens rekening gehouden met de mogelijkheid dat in uitzonderingsgevallen de bevoegde bestuursrechter wordt aangewezen door een andere wettelijk voorschrift. Tweede lid

1

Toepassing en effecten van de Algemene wet bestuursrecht 2002–2006, Kamerstukken II 2006/07, 29 279, nr. 51.

Het tweede lid bevat een inhoudelijke verandering ten opzichte van de thans bestaande bevoegdheidsverdeling. Ingevolge het tweede lid staat beroep open op de hogerberoepsrechter tegen een besluit dat is genomen naar aanleiding van een uitspraak van de hogerberoepsrechter die daartoe verplicht, indien de hogerberoepsrechter dit in zijn uitspraak bepaalt. Tegen zo’n besluit staat dus niet opnieuw in twee instanties beroep open; er is sprake van sprongberoep. Voor een algemene toelichting zij verwezen naar paragraaf III.10 van het algemeen deel van deze toelichting. Gekozen is voor de door de Commissie-Ilsink1 voorgestelde variant waarbij de hogerberoepsrechter beoordeelt of sprongberoep is aangewezen. Doorgaans zal dit het geval zijn, omdat een eventueel nieuw geschil over het nieuwe besluit meestal beperkter van omvang is dan het geschil over het eerste besluit. Met de Commissie-Ilsink is de regering echter van mening dat het kan voorkomen dat bij het nieuwe besluit nieuwe kwesties spelen die nog helemaal niet aan de orde zijn geweest in de eerste procedure. In zo’n geval kan een hernieuwde behandeling in twee instanties zijn aangewezen. Een facultatieve variant waarbij het oordeel aan de hogerberoepsrechter wordt overgelaten, heeft dan ook de voorkeur. Voor onduidelijkheid behoeft niet te worden gevreesd, omdat in voorkomende gevallen in de beslissing op het hoger beroep zal worden aangegeven waar men in beroep kan komen tegen het nieuwe besluit van het bestuursorgaan.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 155

42


Een alternatief voor de facultatieve variant zou zijn de bepaling dat altijd sprake is van sprongberoep indien het bestuursorgaan als gevolg van een uitspraak van de hogerberoepsrechter een nieuw besluit neemt, met de mogelijkheid de behandeling van het beroep tegen dat besluit te verwijzen naar de rechtbank als daartoe aanleiding is. Een nadeel hiervan is dat dit een minder inzichtelijke regeling is dan de facultatieve variant, zonder dat daar voordelen ten opzichte van deze variant tegenover staan. Daarom is van dit alternatief afgezien. Artikel 8:7 Het eerste en het tweede lid komen overeen met het huidige artikel 8:7. Het derde lid is toegevoegd voor de gevallen waarin beroep in eerste aanleg openstaat bij een gerechtshof. Dit komt sinds de inwerkingtreding van de Wet belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties (Stb. 2004, 672) nog sporadisch voor. Zie bijvoorbeeld artikel 59, zevende lid, juncto 95 en 97 Wet financiering sociale verzekeringen (beschikkingen omtrent sectorindeling en -aansluiting van werkgevers). Het vierde lid ziet op de gevallen waarin het beroep in eerste aanleg is geconcentreerd bij één of enkele rechtbanken. Artikel 8:8 Dit artikel komt grotendeels overeen met het huidige artikel 8:8. Er is echter een vijfde lid toegevoegd, met het oog op de gevallen waarin beroep in eerste aanleg openstaat bij een gerechtshof. Artikel 8:9 Dit artikel komt overeen met het huidige artikel 8:9. DD (artikel 8:10a) Het eerste tot en met derde en het vijfde lid van dit artikel komen overeen met de huidige artikelen 46 (36-oud), tweede tot en met vijfde lid, Wet RvS, 17, tweede tot en met vijfde lid, Beroepswet en 19, tweede tot en met vijfde lid, Wet bbo. Bij andere bestuursrechters dan de rechtbank geldt de hoofdregel dat een zaak in behandeling wordt genomen door een meervoudige kamer van drie leden. Deze kan de zaak echter verwijzen naar een enkelvoudige kamer, indien zij daarvoor geschikt is. Bij de rechtbanken geldt de omgekeerde regel. De thans nog bestaande regel, dat een zaak die door de rechtbank meervoudig is behandeld, in hoger beroep niet naar een enkelvoudige kamer kan worden verwezen is geschrapt, omdat daaraan geen behoefte meer bestaat. Voor een nadere toelichting zij verwezen naar paragraaf III.8 van het algemeen deel van deze toelichting. Het vierde lid introduceert voor bestuursrechters die in hoogste aanleg rechtspreken de mogelijkheid dat de meervoudige kamer de zaak verwijst naar een grote kamer van vijf leden. Voor een toelichting daarop zij verwezen naar paragraaf III.5 van het algemeen deel van deze toelichting. EE (artikel 8:12) Omdat artikel 8:12 voortaan niet langer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters geldt, is «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. Zie ook paragraaf II.1 van het algemeen deel van deze toelichting. FF (artikel 8:12a)

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 156

43


Eerste lid De kern van de regeling wordt gevormd door de bevoegdheid om te bepalen dat een conclusie wordt genomen. Deze bevoegdheid komt toe aan de voorzitter, onderscheidenlijk president van het betrokken college. Dit is een waarborg dat slechts in zaken die van voldoende belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtontwikkeling een conclusie wordt gevraagd. Voorts waarborgt het enige distantie tussen de persoon die de conclusie neemt en de kamer die op het beroep beslist. Uiteraard kan de voorzitter of president zich bij de uitoefening van deze bevoegdheid laten vervangen op gelijke wijze als bij zijn andere bevoegdheden. Het eerste lid noemt de ABRS, de CRvB en het CBB uitdrukkelijk, om duidelijk te maken dat de gerechtshoven die oordelen over het hoger beroep in belastingzaken, niet de bevoegdheid hebben om een conclusie te vragen. Anders dan de drie genoemde colleges oordelen de gerechtshoven immers niet in hoogste instantie, omdat nog beroep in cassatie openstaat. De bevoegdheid om een conclusie te vragen is beperkt tot zaken die in behandeling zijn bij een meervoudige of grote kamer. Het is de bedoeling dat alleen conclusies worden genomen in een beperkt aantal belangrijke zaken. Het oordeel dat een zaak belangrijk genoeg is voor een conclusie, is niet te rijmen met verwijzing van de zaak naar een enkelvoudige kamer. Omdat de conclusie voor het bestuursrecht (met uitzondering van het belastingrecht) een nieuwe figuur is, is ervoor gekozen de conclusie te laten nemen door een lid van het college vraagt, dan wel (zie het tweede lid) van een van de andere betrokken colleges. Er behoeft dus geen aparte organisatie te worden opgezet. Dit sluit niet uit dat personen juist met het oog op het nemen van conclusies in een van de betrokken colleges worden benoemd. Tweede lid Elk van de betrokken colleges kan ook een lid van een van de andere betrokken colleges om een conclusie vragen. Uiteraard is daarvoor wel de instemming van de voorzitter, onderscheidenlijk president van dat andere college nodig. Daartoe kan aanleiding zijn, als dat andere college beschikt over bijzondere deskundigheid op het gebied van de rechtsvragen die in de desbetreffende zaken spelen. Ook kan langs deze weg een bijdrage worden geleverd aan de onderlinge afstemming van de jurisprudentie van de drie colleges over kwesties waarmee zij alle drie te maken hebben. Derde lid Het derde lid stelt enige vanzelfsprekende eisen aan vorm en inhoud van de conclusie. Vierde lid De conclusie wordt genomen na de sluiting van het onderzoek ter zitting. Dit voorkomt, dat de conclusie voorwerp wordt van het debat tussen partijen op de zitting en waarborgt dat degene die de conclusie neemt voldoende is voorgelicht over de standpunten van partijen en de geschilpunten die hen verdeeld houden. Dat is ook het meest praktisch en voorkomt onnodig werk. Het is immers mogelijk, dat in een zaak een rechtsvraag wordt opgeworpen die op zichzelf het vragen van een conclusie zou rechtvaardigen, maar dat na afloop van de zitting blijkt dat deze rechtsvraag niet behoeft te worden beantwoord omdat de voorliggende zaak op een andere grond kan worden afgedaan. Voor het nemen van een conclusie wordt een termijn gesteld van zes weken. Aldus blijft de verlenging van de procedure door het nemen van een conclusie beperkt.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 157

44


De tweede volzin voorkomt dat voor het vragen van een conclusie een uitdrukkelijke beslissing tot schorsing of heropening van het onderzoek ter zitting moet worden genomen. Vijfde lid Het vijfde lid bepaalt dat partijen schriftelijk op de conclusie kunnen reageren. Dit is een vereiste dat voortvloeit uit artikel 6 EVRM (EHRM 30 oktober 1991, NJ 1992, 73 m.nt. EAA (Borgers)). De termijn van twee weken is gelijk aan de termijn die ook de Hoge Raad hanteert voor een reactie op een conclusie. Zesde lid De conclusie wordt bekendgemaakt op dezelfde wijze als een uitspraak. Derden kunnen op dezelfde wijze als bij een uitspraak afschriften van de conclusie verkrijgen. Zevende lid Het spreekt vanzelf, dat degene die de conclusie neemt, niet tevens als rechter over de zaak mag oordelen. Uit artikel 6 EVRM vloeit voorts voort, dat hij niet aanwezig mag zijn bij de beraadslaging in raadkamer over de zaak (EHRM 7 juni 2001, NJ 2001, 592 (Kress)). Achtste lid Het achtste lid stelt buiten twijfel dat een conclusie niets minder of meer is dan een aan de bestuursrechter gericht advies. GG (artikel 8:13) Ook in artikel 8:13 (verwijzing) is rekening gehouden met het geval dat beroep in eerste aanleg openstaat bij een gerechtshof. HH (artikel 8:13a) Artikel 8:13a is overbodig geworden doordat het nieuwe artikel 6:19 de doorverwijzing van een zaak meer in het algemeen regelt. II (artikel 8:14), JJ (artikelen 8:18, 8:20, 8:21, 8:22, 8:24 en 8:25), KK (artikel 8:26), LL (artikelen 8:27,en 8:28), MM (artikel 8:28a), NN (artikel 8:29), OO (artikel 8:31) en PP (artikelen 8:32, 8:33, 8:35, 8:36, 8:37, 8:39 en 8:40) Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook «zij» te vervangen door «hij» en «haar» door: hem. QQ (titel 8.2) In het opschrift van titel 8.2 is tot uitdrukking gebracht dat de titel slechts rechtstreeks van toepassing is op de behandeling van het beroep in eerste aanleg. RR (artikel 8:41) Dit artikel regelt het griffierecht voor het beroep in eerste aanleg en is qua strekking gelijk aan het huidige artikel 8:41. Het verschil is dat het tweede lid nu voor de wetten waarvoor het lage griffierechttarief geldt, verwijst naar de Regeling verlaagd griffierecht, en niet langer naar de bijlage bij de Beroepswet. Het lage griffierecht geldt namelijk ook in een aantal gevallen waarover niet de CRvB, maar een andere bestuursrechter in hoogste aanleg oordeelt. Voorts is het artikel – met het oog op de leesbaarheid

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 158

45


ervan – redactioneel aangepast, onder meer door splitsing van enkele leden. Zie ook paragraaf II.4 van het algemeen deel van deze toelichting. SS (artikelen 8:42, 8:43 en 8:44) Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook »zij» te vervangen door«hij » en «haar» door: hem. TT (artikel 8:45) Algemeen Behoudens de vervanging van «rechtbank» door «bestuursrechter», vloeien deze wijzigingen voort uit Verordening (EG) 1/2003. In zoverre zij verwezen naar hoofdstuk V van het algemeen deel van deze toelichting. In het vierde tot en met zesde lid van artikel 8:45 wordt artikel 15, eerste lid, van de verordening uitgewerkt (vergelijk artikel 89i Mw en de artikelen 67 en 68 Rv). Gelet op de inrichting van het bestuursproces is het passend het procedurele kader rond de bevoegdheid van de bestuursrechter tot het vragen van inlichtingen of advies aan de Europese Commissie onder te brengen in afdeling 8.2.2, met bepalingen over het vooronderzoek. In deze fase van de beroepsprocedure verzamelt de bestuursrechter de op de zaak betrekking hebbende informatie, met de mogelijkheid om deskundigen te consulteren. Plaatsing in deze fase is bovendien aangewezen, omdat partijen een schriftelijke zienswijze kunnen geven over de inlichtingen of het advies. Artikel 8:45 bevat de bevoegdheid van de bestuursrechter om partijen of anderen te vragen inlichtingen of stukken te verstrekken. Het verzoek van de bestuursrechter aan de Europese Commissie om inlichtingen of advies is te zien als een bijzondere uitwerking van deze algemene bevoegdheid. Vierde lid In overeenstemming met aanwijzing 340 van de Aanwijzingen voor de regelgeving omschrijft het vierde lid niet de bevoegdheid zelf van de bestuursrechter om de Europese Commissie om inlichtingen of advies te vragen over de toepassing van de artikelen 101 of 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (voorheen artikelen 81 en 82 van het EG-verdrag). In dit lid zijn het eerste en tweede lid van artikel 89i Mw samengevoegd. De formulering van de eerste volzin is ontleend aan artikel 8:47, derde lid (voornemen tot benoemen deskundigen), en wijkt om die reden af van die van artikel 89i, eerste lid, Mw. Vijfde lid Op het verstrekken van inlichtingen of stukken door de Europese Commissie aan de bestuursrechter is artikel 8:29, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit correspondeert met hetgeen in het tweede en derde lid van artikel 8:45 voor bestuursorganen en werkgevers is bepaald. Het van overeenkomstige toepassing verklaren vloeit voort uit het feit dat artikel 8:29 slechts ziet op stukken die moeten worden overgelegd, en dat de Europese Commissie informatie of advies mag verstrekken. Het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 8:29 sluit overigens aan bij punt 25 van de Mededeling van de Commissie. De Europese Commissie zal de (bestuurs)rechter met het oog op de geheimhoudingsplicht van artikel 339 WEU (voorheen artikel 287 van het EG-verdrag) vragen of hij de bescherming van vertrouwelijke inlichtingen

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 159

46


en zakengeheimen kan en zal garanderen. Met het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 8:29 kan de bestuursrechter de geheimhouding van deze gegevens garanderen. De (bestuurs)rechter kan de Europese Commissie geen termijn stellen voor het verstrekken van inlichtingen of advies. Artikel 89i Mw en de artikelen 67 en 68 Rv bevatten hiervoor evenmin een termijn. De Commissie heeft in de Mededeling uitdrukkelijk een aantal termijnen genoemd: voor inlichtingen een maand (punt 22 van de Mededeling) en voor advies vier maanden (punt 28 van de Mededeling). Daarbij is steeds uitdrukkelijk aangegeven dat het een inspanningsverplichting betreft. Beide elementen vormen een contra-indicatie voor het stellen van een termijn door de bestuursrechter. Zesde lid De formulering van het zesde lid is aangepast aan de Awb-terminologie, door gebruik van de term «zienswijze» in plaats van het in artikel 89i, vierde lid, Mw gebruikte begrip «mening». De formulering is ontleend aan artikel 8:47, vijfde en zesde lid. Artikel 89i, vierde lid, Mw bepaalt dat de bestuursrechter een termijn vaststelt. Gelet op de systematiek in de Awb en met het oog op een uniforme toepassing van termijnen verdient het echter de voorkeur de termijn in de wet te fixeren en de bestuursrechter de mogelijkheid te geven daarvan af te wijken (gelijk aan artikel 8:47, vijfde en zesde lid, ten aanzien van het deskundigenbericht). Artikel 89i, derde lid, Mw bepaalt dat de griffier een afschrift van het antwoord op het verzoek om inlichtingen of van het advies aan partijen zendt. Deze bepaling is overbodig in het licht van artikel 8:39, eerste lid, waarin is bepaald dat de griffier de op de zaak betrekking hebbende stukken aan partijen toezendt, en is om die reden niet overgenomen. Als de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (RvB NMa) zijn zienswijze laat vergezellen door stukken waarvan volgens hem geheimhouding noodzakelijk is, kan hij verzoeken dat slechts de bestuursrechter kennis van de betreffende stukken zal mogen nemen (vergelijk artikel 8:29, eerste lid). In zo’n geval ligt het voor de hand dat de bestuursrechter de procedure volgt die is beschreven in artikel 13 Procesregeling bestuursrecht 2008 (Stcrt. 2008, 114, blz. 19; rechtbank) of artikel 12 Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2006 (Stcrt. 2005, 250, blz. 49; ABRS, CRvB en CBB). UU (artikel 8:45a) Algemeen Deze wijzigingen vloeien voort uit Verordening (EG) 1/2003. In zoverre zij verwezen naar hoofdstuk V van het algemeen deel van deze toelichting. Het betreft een uitwerking van artikel 15, derde lid, Verordening, welk artikel bepaalt dat de Europese Commissie en de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (RvB NMa) opmerkingen kunnen maken zonder dat zij partij zijn in een zaak (vergelijk de artikelen 89h Mw en 44a Rv). Deze mogelijkheid wordt ook wel aangeduid als de «amicus curiae-bevoegdheid». Deze bepaling is geplaatst in artikel 8:45a. Het kenbaar maken door de Europese Commissie en de RvB NMa van de wens om uit eigen beweging opmerkingen te maken in een zaak, zal doorgaans in de fase van het vooronderzoek plaatsvinden. Omwille van de duidelijkheid en overzichtelijkheid is gekozen voor plaatsing direct na artikel 8:45. Aldus blijven de bepalingen met betrekking tot de verordening dicht bij elkaar staan.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 160

47


Eerste lid Artikel 15, derde lid, Verordening bevat geen procedureel kader. In punt 17 van de Mededeling is aangegeven dat de lidstaten – bij gebreke aan communautaire procedureregels en voor zover dit nodig is om deze vormen van bijstand te vergemakkelijken – passende procedureregels moeten vaststellen die zowel de nationale rechterlijke instanties als de Europese Commissie in staat stellen ten volle gebruik te maken van de door de verordening geboden mogelijkheden. In punt 34 van de Mededeling is over de zogeheten «amicus curiae-bevoegdheid» uitdrukkelijk aangegeven dat de procedurevoorschriften en praktijken van de lidstaten het relevante procedurele kader bepalen. Artikel 15, derde lid, Verordening bevat geen bepaling die regelt dat de Europese Commissie en de RvB NMa de rechtbank op de hoogte moeten stellen van hun voornemen om opmerkingen te maken in een zaak. Met het oog op een goede procesorde is het echter wenselijk een regeling terzake te treffen. Dit voorkomt immers dat de bestuursrechter wordt «overvallen» door dergelijke schriftelijke opmerkingen, en dat hij daarmee bij het stellen van een termijn of de vaststelling van een datum voor een andere proceshandeling geen rekening heeft kunnen houden. Om die reden bepaalt het eerste lid dat de Europese Commissie en de RvB NMa de wens tot het maken van schriftelijke opmerkingen kenbaar moeten maken aan de bestuursrechter. Dit is in de artikelen 89h, eerste lid, Mw en 44a Rv op gelijke wijze geregeld. Artikel 15, derde lid, Verordening bevat evenmin een termijn voor het maken van schriftelijke opmerkingen. In artikel 8:45a, eerste lid, krijgt de bestuursrechter de bevoegdheid daarvoor een termijn vast te stellen (vergelijk de artikelen 89h, eerste lid, Mw en 44a WBRV). Anders dan bij het verstrekken van inlichtingen of advies door de Europese Commissie (zie de toelichting bij artikel 8:45, vijfde lid) noemt de Mededeling geen specifieke termijn en gaat het hier niet om een inspanningsverplichting. De mogelijkheid tot het stellen van een termijn is uit een oogpunt van een goede procesorde te verkiezen. Bovendien zijn vrijwel alle proceshandelingen in de Awb aan een termijn gebonden. Om deze redenen past het om deze bevoegdheid van de Europese Commissie en de RvB NMa aan een termijn te kunnen verbinden. Indien de bestuursrechter geen termijn stelt, geldt dat de opmerkingen tot tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend (artikel 8:60a, eerste lid). Tweede lid De Europese Commissie en de RvB NMa kunnen ook mondelinge opmerkingen maken. De bestuursrechter dient daarvoor wel eerst toestemming te verlenen. Artikel 89h, eerste lid, Mw bepaalt dat de mondelinge opmerkingen van de Commissie of de RvB NMa ter zitting worden gemaakt. De mondelinge opmerkingen kunnen echter ook al tijdens het vooronderzoek worden gemaakt op een daarvoor bestemde zitting (vergelijk het horen van partijen en getuigen tijdens het vooronderzoek, artikelen 8:44 en 8:46). Het tweede lid biedt daartoe de gelegenheid. Voor het maken van mondelinge opmerkingen ter zitting wordt in artikel 8:60a een voorziening getroffen. Partijen kunnen ook over mondelinge opmerkingen schriftelijk hun zienswijze geven (vierde lid). Juist vanwege de mogelijkheid voor partijen tot het geven van een zienswijze kan het in de rede liggen de mondelinge opmerkingen ter comparitie te laten maken. Derde lid In het derde lid is bepaald dat de bestuursrechter van het verstrekken van de stukken mededeling doet aan partijen. De bestuursrechter behoort

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 161

48


partijen daarover te informeren, hetgeen impliciet kan worden afgeleid uit de artikelen 89h, tweede lid, en 44a, tweede lid, Rv. Deze artikelen bevatten namelijk de mogelijkheid voor partijen om hun mening te geven over de te verstrekken stukken. Het geven van een zienswijze over de te verstrekken stukken wordt echter niet nodig bevonden. De bestuursrechter kan geen stukken aan de Europese Commissie of de RvB NMa verstrekken waarvan de kennisneming op grond van artikel 8:29 aan hem is voorbehouden. Indien daaraan behoefte bestaat, kan een partij in het kader van de zienswijze naar aanleiding van de opmerkingen van de Europese Commissie of de RvB NMa (artikel 8:45a, vierde lid) haar mening geven over een stuk dat de bestuursrechter aan de Commissie of de RvB NMa heeft verstrekt. Vierde lid De formulering van het vierde lid is ontleend aan artikel 8:47, vijfde en zesde lid. Zie verder de toelichting bij artikel 8:45, zesde lid. De bepaling in artikel 89h, derde lid, Mw dat de bestuursrechter partijen in staat kan stellen op elkaars opmerkingen te reageren, is niet overgenomen. Het past niet in de systematiek van de Awb om in artikel 8:45a een dergelijke bepaling op te nemen. Een dergelijke bepaling ontbreekt immers ook in het kader van de artikelen 8:43, tweede lid, 8:44 en 8:47. Partijen die willen reageren op elkaars zienswijze over de opmerkingen van de Commissie of de RvB NMa, kunnen dat doen ofwel bij re- en dupliek ofwel in hun pleidooi ter zitting. VV (artikelen 8:46 en 8:47), WW (artikel 8:49), XX (artikel 8:50), YY (artikel 8:51), ZZ (artikel 8:51a) en AAA (artikelen 8:51b en 8:51c) Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook »zij» te vervangen door «hij» en «haar» door: hem. BBB (artikel 8:51d) Dit artikel betreft de toepassing van de «bestuurlijke lus» door de hoogste rechter. Anders dan de rechtbank kan de hoogste rechter het bestuursorgaan niet slechts in de gelegenheid stellen, maar opdragen om een gebrek in een besluit te herstellen. Deze regel komt overeen met de huidige artikelen 46, zesde lid, en 49, zesde lid, Wet op de Raad van State (artikelen 36 en 39-oud), 17, zesde lid, en 21, zesde lid, Beroepswet en 19, zesde lid, en 22, zesde lid, Wet bbo. CCC (artikel 8:52) Algemeen Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook »zij» te vervangen door «hij» en «haar» door: hem. Tweede lid De termijn waarbinnen de griffierechten moeten zijn ontvangen, is in het te wijzigen artikel 8:41 niet langer opgenomen in het tweede maar het vijfde lid. Dit noodzaakt tot aanpassing van artikel 8:52, tweede lid.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 162

49


Het tweede lid verschaft de bestuursrechter de bevoegdheid verschillende termijnen te verkorten. Dit geldt thans echter niet voor de termijn, bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, voor het indienen van nadere stukken door partijen. In het kader van een goede procesorde is het van belang dat de bestuursrechter en partijen tijdig van nadere stukken kunnen kennisnemen. De zogeheten «tiendagentermijn» kan echter knellen bij versnelde behandeling als de bestuursrechter op zeer korte termijn een zitting belegt, incidenteel zelfs binnen tien dagen na ontvangst van het beroepschrift. De Raad van State heeft hierop in zijn «terugkoppelingsadvies» ook gewezen.1 In zo’n geval kan afweging van het belang bij tijdige beschikbaarheid van alle gedingstukken tegen het belang bij behandeling van het beroep op korte termijn leiden tot het oordeel dat een kortere termijn voor indiening van stukken is gerechtvaardigd. Daarom krijgt de bestuursrechter de bevoegdheid om – in afwijking van artikel 8:58, eerste lid – een termijn vast te stellen van minder dan tien dagen. Omdat een kortere termijn niet altijd nodig of wenselijk zal zijn, is er niet voor gekozen bij versnelde behandeling per definitie een kortere indieningstermijn te laten gelden, zoals bij een voorlopige voorziening het geval is (artikel 8:83, eerste lid). DDD (artikel 8:53), EEE (artikel 8:54) en FFF (artikel 8:54a) Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook »zij» te vervangen door «hij» en «haar» door: hem. GGG (artikel 8:55) Artikel 8:55 is met het oog op de leesbaarheid opnieuw uitgeschreven, maar behoudens enige redactionele wijzigingen (waaronder de vervanging van «rechtbank» door «bestuursrechter»), zijn alleen het vijfde en het tiende lid nieuw. Deze nieuwe bepalingen maken het mogelijk dat, kort gezegd, het horen van de indiener van een verzetschrift geschiedt op een «gewone» zitting, waarop dan in voorkomende gevallen tevens het beroep in de hoofdzaak kan worden behandeld. Deze «kortsluiting» is mogelijk indien alle partijen zijn opgeroepen voor de zitting en daarbij zijn gewezen op de mogelijkheid dat ook de hoofdzaak ter sprake zal komen, en de rechter van oordeel is dat nader onderzoek niet nodig is. HHH (artikel 8:55b) en III (artikel 8:55c) Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook »zij» te vervangen door: hij. In dit kader is relevant om te constateren dat het beroep tegen het uitblijven van een besluit moet worden ingesteld bij de bestuursrechter die in eerste aanleg mag oordelen over beroepen tegen het corresponderende reële besluit (ABRS 29 augustus 1996, JB 1996/200, en CRvB 16 januari 2007, JB 2007/77; vergelijk ook ABRS 1 februari 2006, JB 2006/77). Hieruit valt af te leiden dat ook de ABRS, de CRvB en het CBB op grond van artikel 8:55b, eerste lid, kunnen worden geadieerd.

1

Kamerstukken II 2005/06. 30 300 VI, nr. 169, blz. 14.

JJJ (artikel 8:55d) Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook »zij» te vervangen door: hij.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 163

50


In het tweede lid is verduidelijkt dat ook de in dit artikel bedoelde dwangsom kan worden tenuitvoergelegd overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. KKK (artikelen 8:55e en 8:55f), LLL (artikel 8:56), MMM (artikel 8:57) en NNN (artikelen 8:59 en 8:60) Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook »zij» te vervangen door: hij. OOO (artikel 8:60a) Algemeen Deze wijzigingen vloeien voort uit Verordening (EG) 1/2003. In zoverre zij verwezen naar hoofdstuk V van het algemeen deel van deze toelichting. Eerste lid Op grond van artikel 8:45a, eerste lid, kan de bestuursrechter de Europese Commissie en de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (RvB NMa) een termijn stellen voor het indienen van de schriftelijke opmerkingen. Laat de bestuursrechter dit achterwege, dan geldt ingevolge het eerste lid dat de opmerkingen tot tien dagen voor de zitting kunnen worden gemaakt. De termijn van tien dagen is een termijn van orde die een goed verloop van de procedure waarborgt. Deze termijn sluit aan bij hetgeen voor partijen is geregeld. Ook partijen kunnen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen (artikel 8:58, eerste lid). Als zij te laat zijn, is de bestuursrechter niet meer verplicht hun stukken of opmerkingen bij de zaak te betrekken. Voor de schriftelijke opmerkingen van de Europese Commissie of de RvB NMa geldt hetzelfde. Worden de opmerkingen korter dan tien dagen voor de zitting ingediend, dan is het aan de bestuursrechter om te bepalen of deze nog in het geding worden toegelaten. Na het indienen van de opmerkingen kan de bestuursrechter beslissen dat de zitting wordt verdaagd en het onderzoek wordt geschorst (artikel 8:64, eerste lid). Partijen moeten immers in de gelegenheid worden gesteld een schriftelijke zienswijze te geven over de opmerkingen. Het kan de bestuursrechter geschikt voorkomen de zitting eerst na het indienen van de zienswijzen te laten plaatsvinden. Tweede lid De Europese Commissie en de RvB NMa kunnen ook mondelinge opmerkingen maken ter zitting. Aangezien artikel 8:45a zich alleen uitstrekt over het vooronderzoek, is voor het maken van mondelinge opmerkingen ter zitting een afzonderlijke bepaling nodig. Indien de Commissie of de RvB NMa te laat is met het indienen van schriftelijke opmerkingen, ligt het in de rede dat de bestuursrechter in verband met de goede procesorde ook toestemming zal weigeren voor het – op zo korte termijn – maken van mondelinge opmerkingen ter zitting. Derde lid Indien de wens tot het maken van mondelinge opmerkingen pas na afsluiting van het vooronderzoek aan de bestuursrechter kenbaar wordt gemaakt, kan de Europese Commissie of de RvB NMa de bestuursrechter om stukken vragen, met het oog op de voorbereiding van hun opmer-

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 164

51


kingen. Partijen moeten op de hoogte worden gebracht van de verstrekking van die stukken. Daarom is artikel 8:45a, derde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. Ook voor mondelinge opmerkingen ter zitting geldt dat partijen daarop nog moeten kunnen reageren. De zienswijze kan uiteraard al mondeling ter zitting worden gegeven. Daarnaast moeten partijen echter ook de gelegenheid krijgen om hun zienswijze schriftelijk naar voren te brengen. Dit wordt bereikt door het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 8:45a, vierde lid. De bestuursrechter kan in dat geval het onderzoek ter zitting schorsen (artikel 8:64, eerste lid). PPP (artikel 8:61) De wijziging van het tweede lid impliceert dat niet langer steeds een proces-verbaal van de zitting behoeft te worden opgemaakt indien hoger beroep is ingesteld. Dit is slechts nog vereist indien de hogerberoepsrechter daarom vraagt. Dit bespaart onnodig werk. Voor een verdere motivering zij verwezen naar de toelichting bij artikel 8:107. QQQ (artikel 8:62), RRR (artikel 8:63), SSS (artikel 8:64), TTT (artikel 8:65), UUU (artikel 8:66), VVV (artikel 8:67), WWW (artikel 8:68) en XXX (artikel 8:69) Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook »zij» te vervangen door: hij. Voorts is in artikel 8:67, vijfde lid, «administratieve rechter» vervangen door: bestuursrechter.

1

Herijking van het belanghebbendebegrip. Een relativiteitsvereiste in het Awbprocesrecht?,Den Haag 2004.

YYY (artikel 8:69a) Hiervoor – in paragraaf III.7 van het algemeen deel van deze toelichting – is reeds aangegeven dat en waarom is gekozen voor invoering van een relativiteitsregel in het bestuursprocesrecht. Dit noodzaakt tot het maken van een keuze tussen drie door De Poorter c.s.1 onderscheiden varianten, namelijk (1) de ruime relativiteitsregel, (2) de strikte relativiteitsregel en (3) het verbod om zich te beroepen op contraire belangen. De ruime relativiteitsregel. In deze leer kan een belanghebbende een besluit slechts in rechte aanvechten als de regeling waarop het bestreden besluit berust, mede strekt tot bescherming van de belangen van de eisende partij. Hier moet de bestuursrechter de vraag welke belangen worden beschermd, dus beantwoorden aan de hand van het globale doel van de regeling als geheel. De strikte relativiteitsregel. In deze leer kan een belanghebbende een besluit slechts in rechte aanvechten als het concrete voorschrift dat volgens de eisende partij is geschonden, mede strekt tot bescherming van de belangen van de eisende partij. Hier moet de bestuursrechter de vraag welke belangen worden beschermd, niet op het niveau van de regeling als geheel, maar per afzonderlijk voorschrift beantwoorden. Een verbod om zich te beroepen op contraire belangen. In de leer van de contraire belangen wordt een belanghebbende in vergelijking met de heersende leer, slechts in zoverre beperkt in hetgeen hij kan aanvoeren, dat hij geen schendingen aan de orde kan stellen van normen die specifiek het – aan het belang van appellant tegengestelde – belang van anderen beschermen. In deze opvatting zou de concurrent dus nog steeds kunnen klagen over verslechtering van de luchtkwaliteit, maar de villabewoner niet meer over de geluidsoverlast voor de woonwagenbewoners. In artikel 8:69a is gekozen voor een strikte relativiteitsregel omdat dit het meest recht doet aan de principiële gedachte achter het relativiteitsvereiste. Bovendien is de strikte variant enerzijds effectiever dan het verbod om zich te beroepen op contraire belangen, en biedt zij anderzijds meer

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 165

52


mogelijkheden tot maatwerk dan de ruime relativiteitsregel. De formulering biedt voldoende ruimte om rekening te houden met het soms ruime beschermingsbereik van normen van Europese oorsprong en aldus strijd met het Europese recht of het Verdrag van Århus te voorkomen. Voorts is, zoals reeds in paragraaf III.7 van het algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet, in navolging van artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet gekozen voor een variant, waarin de bestuursrechter slechts van vernietiging kan en moet afzien indien de geschonden norm kennelijk – dus: evident – niet strekt tot bescherming van de belangen van de degene die de norm inroept. De voorgestelde bepaling is imperatief geformuleerd. Beantwoording van de vraag of een bepaald wettelijk voorschrift strekt tot bescherming van degene zich op dat voorschrift beroept, heeft immers invloed op de omvang van het geschil, een aspect van openbare orde waaraan de bestuursrechter ambtshalve aandacht behoort te besteden. Bovendien zout een facultatieve formulering – de bestuursrechter kan toetsing van het bestreden besluit aan een geschreven of ongeschreven rechtsregel achterwege laten – het gevaar van rechtsongelijkheid meebrengen, en daarmee het risico van extra hoger beroepen over de vraag of de bestuursrechter artikel 8:69a redelijkerwijs had mogen of juist moeten toepassen. Het vorenstaande leidt tot de vraag welk effect de voorgestelde relativiteitsregel feitelijk zal hebben, c.q. in welke mate het voorgestelde artikel 8:69a daadwerkelijk invloed op de beoordeling van beroepen en de toetsing van bestreden besluiten zal krijgen. Enkele voorbeelden kunnen dit verduidelijken. Eerste voorbeeld: de bewoners van een villawijk die zich verzetten tegen een besluit tot vestiging van een woonwagenkamp in de directe omgeving van deze wijk, met het argument dat de woonwagenbewoners teveel geluidsoverlast ondervinden van een nabijgelegen zwembad of spoorlijn (vgl. ABRS 19 maart 2003, AB 2003, 191 m.nt. deG). Het argument van de bewoners van de villawijk is te herleiden tot de stelling dat het bestreden besluit in strijd komt met de Wet geluidhinder. De bestuursrechter mag deze stelling niet betrekken bij de beoordeling van het beroep en de toetsing van het bestreden besluit, omdat de Wet geluidhinder in dit concrete geval slechts het belang van de woonwagenbewoners beoogt te beschermen. Artikel 8:69a mag echter niet aan de bewoners van de villawijk worden tegengeworpen als deze betogen dat de geluidsoverlast in en rond hun eigen woningen zal toenemen door de geplande vestiging van het woonwagenkamp. In dat geval strekt de Wet geluidhinder namelijk wél tot bescherming van de belangen van de bewoners van de villawijk. Tweede voorbeeld: de ondernemer die opkomt tegen de ontheffing van het ter plaatse geldende bestemmingsplan de bouwvergunning voor realisering van een supermarkt uit vrees voor daling van zijn omzet/winst, met het argument dat realisering van het bouwplan leidt tot verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse (vergelijk ABRS 5 april 2006, AB 2006, 183, m.nt. A.G.A. Nijmeijer onder AB 2006, 184). Het argument van de ondernemer is te herleiden tot de stelling dat de bestreden vrijstelling in strijd komt met de eisen die de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving stellen. De bestuursrechter mag deze stelling niet betrekken bij de beoordeling van het beroep en de toetsing van het bestreden besluit, omdat de Wet milieubeheer slechts de belangen beschermt van degenen die wonen in de directe nabijheid van de geplande supermarkt. Artikel 8:69a mag echter niet aan de ondernemer worden tegengeworpen als deze zijn winkel in de directe nabijheid van de geplande supermarkt exploiteert en boven zijn winkel woont. In dat geval strekt de Wet milieubeheer namelijk ook tot bescherming van het belang van de ondernemer in diens hoedanigheid van omwonende.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 166

53


Derde voorbeeld. A vraagt en krijgt een bouwvergunning voor de realisering van een trap in zijn woning die noodzaakt tot aanpassing van de draagconstructie. Buurman B en buurvrouw C maken tevergeefs bezwaar; de bouwvergunning blijft na heroverweging in stand. Zowel B als C stellen tegen het besluit op bezwaar beroep in bij de rechtbank. B stelt dat de vormgeving van trap niet voldoet aan de eisen die artikel 2.33, eerste lid, Bouwbesluit 2003 stelt. Dit artikel strekt echter slechts tot bescherming van de veiligheid van degenen die regelmatig verblijven in het gebouw waar de trap is beoogd, en niet tevens tot behartiging van de belangen van omwonenden die vrezen voor overlast wegens bouwwerkzaamheden. Daarom mag de rechtbank de stelling van B niet betrekken bij de toetsing van het besluit op bezwaar inzake de gewraakte bouwvergunning. C stelt dat de inpandige verbouwing de brandwerende voorzieningen aantast en aldus leidt tot strijd met artikel 2.12, eerste lid, Bouwbesluit 2003. Dit artikel strekt tot bescherming van de veiligheid van zowel degenen die regelmatig verblijven in het gebouw waar de trap is beoogd als de omwonenden. Daarom moet de rechtbank de stelling C wél betrekken bij de toetsing van het besluit op bezwaar inzake de gewraakte bouwvergunning. Enige andere voorbeelden: • Een concurrent kan zich niet beroepen op welstandsbepalingen. • Een milieuorganisatie kan zich, agerend tegen de uitbreiding van een luchthaven, niet beroepen op de staatssteunregels van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. • Een bouwmarkt kan zich niet beroepen op de normen voor luchtkwaliteit om de vestiging van een concurrent tegen te houden. Twee aspecten verdienen nog kort de aandacht. Ten eerste het beschermingsbereik van procedurele normen. In beginsel geldt het relativiteitsvereiste evenzeer voor procedurele normen als voor materiële. Dit laat zich illustreren aan de hand van het voorbeeld van de hoorplicht van de artikelen 4:7 en 4:8 Awb. Een belanghebbende die ten onrechte niet is gehoord, kan zich daar uiteraard op beroepen, want in zoverre beschermt de hoorplicht evident mede zijn belangen. Maar hij kan zich er niet op beroepen dat een andere belanghebbende ten onrechte niet is gehoord. Ten tweede kent het privaatrecht in het kader van het relativiteitsvereiste de zogenaamde correctie-Langemeijer. Deze houdt kort gezegd in dat een handeling die in strijd is met een geschreven rechtsregel die niet de belangen van eiser beschermt, tevens in strijd kan zijn met een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm die wél de belangen van eiser beschermt. Zij is door de Hoge Raad toegepast in het bekende Tandartsenarrest.1 De Afdeling bestuursrechtspraak heeft onlangs een variant toegepast in de zaak van de Amelandse benzinepompen.2 In die zaak kon een concurrent zich weliswaar niet rechtstreeks beroepen op schending van het bestemmingsplan, maar wel op de rechtszekerheid die hij aan dat plan moest kunnen ontlenen. Dit betrof echter een schadevergoedingszaak; de onrechtmatigheid van de verleende bouwvergunning stond al vast. In de context van een vernietigingsberoep lijkt de ruimte voor een dergelijke correctie beperkter. Ieder wettelijk voorschrift beoogt per definitie mede de rechtszekerheid te dienen, maar het kan niet zo zijn dat het relativiteitsvereiste langs deze weg goeddeels van zijn werking zou kunnen worden beroofd. Het gaat er om wiens rechtszekerheid het voorschrift dient en welke concrete verwachtingen een belanghebbende daaraan mocht ontlenen.

1

HR 17 januari 1958, NJ 1961, 568. 2 ABRS 24 december 2008, AB 2009, 213 m.nt. B.P.M. van Ravels en A.M.L. Jansen.

ZZZ (artikel 8:70) Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 167

54


bestuursrechters gelden, is «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. AAAA (artikel 8:72) Algemeen De voorgestelde wijziging van artikel 8:72 behelst een herschikking en aanscherping van de uitspraakbevoegdheden van de bestuursrechter. Hierbij geldt als uitgangspunt dat hij het aan hem voorgelegde geschil zo definitief mogelijk beslecht, indien en voor zover zijn staatsrechtelijke positie en de beschikbare informatie dit toelaten. Daartoe beschikt de bestuursrechter over diverse instrumenten. Bij de keuze tussen deze instrumenten zal hij zich onder meer (moeten) laten leiden door de aard van het geconstateerde gebrek (bijvoorbeeld bevoegdheid, procedureel, motivering, feiten of recht), de vraag of het bestuursorgaan met betrekking tot het bestreden besluit een zekere beleidsruimte had, de eventuele belangen van derden en soms ook de voor het nemen van een besluit benodigde specifieke deskundigheid. Het is mogelijk dat de bestuursrechter deze keuze tot voorwerp van debat ter zitting maakt, zodat partijen hun voorkeur kunnen uitspreken voor een bepaalde afdoeningsmodaliteit. Eerste lid

1

Toepassing en effecten van de Algemene wet bestuursrecht 1997–2000, Den Haag 2001, blz. 40. 2 ABRS 1 oktober 1998, JB 1998/256; CRvB 16 januari 2003, JB 2003/72.

Het eerste lid stelt voorop wat nog steeds de hoofdregel is: als het beroep gegrond is, vernietigt de bestuursrechter het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk. Ten opzichte van de huidige tekst bevat het voorgestelde eerste lid echter twee nieuwe elementen. In de eerste plaats is, op advies van de Commissie Evaluatie Awb II (Commissie-Boukema)1 uitdrukkelijk bepaald dat het bestuursorgaan na een vernietiging in beginsel verplicht is een nieuw besluit te nemen, ook als de uitspraak hierover niets expliciet vermeldt. Over deze verplichting van het bestuursorgaan – die door de jurisprudentie uitdrukkelijk is geformuleerd2 – bestaat in de praktijk weinig twijfel. Desondanks meende de Commissie dat het nuttig zou zijn op dit punt de gangbare praktijk van een expliciete wettelijke basis te voorzien. De verplichting om in plaats van het vernietigde besluit een nieuw besluit te nemen, geldt ook als tegen de uitspraak waarbij het besluit is vernietigd, hoger beroep is ingesteld, tenzij aan het hoger beroep schorsende werking is toegekend. Dit laatste is thans slechts het geval in (het grootste deel van) het sociaal zekerheidsrecht en het belastingrecht. In de tweede plaats wordt benadrukt dat de bestuursrechter in zijn overwegingen het bestuursorgaan aanwijzingen kan geven over de inhoud van het na vernietiging te nemen nieuwe besluit. Deze «aanwijzingsbevoegdheid» is begrensd. De bestuursrechter is immers gebonden aan de grenzen van het geschil zoals dit aan hem is voorgelegd. Voorts kunnen de overwegingen alleen betrekking hebben op de min of meer gebonden elementen van het bestreden besluit. Het strookt niet met het besluitvormingsprimaat van het bestuur indien de «aanwijzingsbevoegdheid» ook betrekking zouden kunnen hebben op onderdelen van het besluit ten aanzien waarvan discretionaire ruimte bestaat. Het oordeel van de bestuursrechter over de rechtmatigheid van het bestreden besluit en zijn – daaraan in het verlengde liggende – aanwijzingen met betrekking tot het nieuwe besluit zijn tot slot gebaseerd op de feiten en omstandigheden zoals die in het voorliggende geschil zijn komen vast te staan. De rechterlijke toetsing vindt immers ex tunc plaats. Bij het nemen van een nieuwe beslissing moet het bestuursorgaan echter rekening houden met nieuwe feiten en omstandigheden dan wel feiten en omstandigheden die vallen buiten de omvang van het geschil.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 168

55


Tweede lid Het tweede lid is gelijk aan het huidige tweede lid. Derde lid In afwijking van het eerste lid kan de bestuursrechter ook kiezen voor een aantal andere instrumenten die hij thans al heeft. Deze instrumenten zijn in de wettekst herschikt, om duidelijker tot uitdrukking te brengen dat deze een alternatief vormen voor het vernietigen van het besluit met de plicht voor het bestuursorgaan om een nieuw besluit te nemen (eerste lid). De bestuursrechter kan bijvoorbeeld zelf in de zaak voorzien (derde lid, onderdeel a) als na vernietiging van het bestreden besluit rechtens maar één besluit mogelijk is. Ook is het mogelijk dat de bestuursrechter het besluit vernietigt met instandhouding van de rechtsgevolgen (derde lid, onderdeel b). Dit laatste gebeurt bijvoorbeeld wel eens als een besluit zonder toereikend mandaat is genomen, maar inhoudelijk de rechterlijke toets kan doorstaan. Tot slot kan de bestuursrechter in zijn uitspraak het besluit vernietigen en bepalen dat het bestuursorgaan geen nieuw besluit behoeft te nemen (derde lid, onderdeel c). Aan dit dictum kan om uiteenlopende redenen behoefte bestaan. Soms is het zinloos om te eisen dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, bijvoorbeeld als redelijkerwijs geen van de belanghebbenden baat bij zo’n besluit kan hebben. Zo heeft het weinig nut om alsnog tot weigering van een kapvergunning te beslissen als de boom inmiddels is gekapt. In dat geval kan de weigering kan immers niet worden geëffectueerd. Soms is het ook niet nodig: als een sanctiebesluit wordt vernietigd op de grond dat geen sprake is van een overtreding, is het geschil daarmee definitief beslecht. Het is echter ook mogelijk dat een meer principiële reden zich verzet tegen de plicht voor het bestuursorgaan om een nieuw besluit te nemen, met name als deze plicht op gespannen voet komt te staan met een door de bestuursrechter te respecteren beleidsvrijheid van het bestuursorgaan. Hierbij moet met name worden gedacht aan de situatie waarin een ambtshalve genomen besluit wordt vernietigd. Een voorbeeld ter illustratie. Burgemeester en wethouders nemen een verkeersbesluit dat met toepassing van afdeling 3.4 is voorbereid. Het hiertegen gerichte beroep van een omwonende wordt gegrond verklaard, zodat het verkeersbesluit zelf wordt vernietigd (artikel 8:72, eerste lid), aangezien geen bezwaarschriftprocedure openstond (artikel 7:1, eerste lid, onderdeel d). Het eisen van een nieuw verkeersbesluit komt feitelijk neer op een verplichting tot toepassing van artikel 15 Wegenverkeerswet 1994, welke bepaling echter is geformuleerd als een discretionaire bevoegdheid. Het bestuursorgaan heeft ook de mogelijkheid om geheel af te zien van een verkeersbesluit ter plaatse. Dit betekent dat de bestuursrechter die volstaat met de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit, de beleidsvrijheid van het bestuursorgaan doorkruist terwijl daarvoor geen geldige reden bestaat. Uit het vorenstaande kan worden afgeleid dat de bestuursrechter onder bepaalde omstandigheden toepassing aan artikel 8:72, derde lid, onderdeel c, moet geven, ter vermijding van een te ingrijpende invloed op de belangenafweging die aan het bestuursorgaan toekomt. Vierde lid Het vierde lid (nieuw) komt overeen met de het huidige vierde lid, aanhef en onderdeel b. Deze bevoegdheid is ingevoerd bij de Wet bestuurlijke lus Awb.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 169

56


Vijfde lid Het vijfde lid komt overeen met het eerste deel van de eerste volzin van het huidige vijfde lid. Zesde lid Het zesde lid komt overeen met het tweede deel van het huidige vijfde lid. Het regelt de voorlopige voorziening bij einduitspraak. Ter verduidelijking is daaraan toegevoegd dat op deze voorlopige voorziening artikel 8:87 van overeenkomstige toepassing is. Dit betekent dat de voorzieningenrechter ook een bij einduitspraak gegeven voorlopige voorziening kan wijzigen of opheffen indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven. Tegen een bij einduitspraak gegeven voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open, evenmin als tegen een «gewone» voorlopige voorziening. Dit is verduidelijkt in artikel 8:97. Zevende lid Het zevende lid is gelijk aan het huidige zesde lid. Achtste lid Het achtste lid komt overeen met het huidige zevende lid, met dien verstande dat de verwijzing naar het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is gepreciseerd. BBBB (artikel 8:72a), CCCC (artikel 8:73), DDDD (artikel 8:73a), EEEE (artikel 8:74), FFFF (artikel 8:75), GGGG (artikel 8:77) en HHHH (artikel 8:78) Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook »zij» te vervangen door «»hij» en «haar» door: zijn. Tevens is in artikel 8:77 «administratieve rechter» vervangen door; bestuursrechter. Verwezen zij naar de toelichting bij de voorgestelde wijziging van artikel 1:4 (artikel I, onderdeel A). IIII (artikel 8:79) Deze wijziging vloeit voort uit Verordening (EG)1/2003. In zoverre zij verwezen naar hoofdstuk V van het algemeen deel van deze toelichting. Het nieuwe derde lid van artikel 8:79 bevat een uitwerking van artikel 15, tweede lid, Verordening (vergelijk de artikelen 89j Mw en 28 Rv), dat bepaalt dat de lidstaten de Europese Commissie een afschrift zenden van de van de nationale rechterlijke instanties met betrekking tot de toepassing van de artikelen 81 of 82 EG-verdrag. Omdat het wenselijk is de toezending van uitspraken zoveel mogelijk te laten plaatsvinden door één centrale instantie, is ervoor gekozen de Raad voor de rechtspraak aan te wijzen als verzendende instantie. Deze taak strookt met de taakomschrijving van de Raad voor de rechtspraak, die op grond van artikel 91 Wet op de rechterlijke organisatie is belast met de ondersteuning van de bedrijfsvoering van de gerechten. Het verzenden van bovenbedoelde uitspraken is als zodanig aan te merken. Ook de vonnissen in civiele zaken met betrekking tot de toepassing van de artikelen 101 of 102 WEU (voorheen artikel 81 of 82 EG-verdrag) worden door de Raad voor de rechtspraak aan de Europese Commissie gezonden. De bepaling uit 89j Mw dat de griffier kan volstaan met verstrekking van een geanonimiseerd afschrift van de uitspraak wanneer de bescherming van zwaarwegende belangen van partijen of van derden daartoe aanleiding geeft, is niet overgenomen. De Awb bevat geen uitdrukkelijke

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 170

57


grondslag voor anonimisering van uitspraken, maar algemeen wordt aanvaard dat de griffier kan volstaan met verstrekking van een uittreksel, indien en voor zover de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van een of meer partijen dit met zich brengt .1 Daarom is er geen noodzaak om voor de gevallen, bedoeld in het derde lid, wel een afzonderlijke grondslag voor anonimisering te creëren. JJJJ (artikel 8:80), KKKK (artikel 8:80a) en LLLL (artikel 8:80b) Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het tevens noodzakelijk om «zij» te vervangen door «hij» en «haar» door: zijn. MMMM (artikel 8:81) Algemeen Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. Vierde lid In de praktijk blijkt dat ook in de voorlopige-voorzieningsprocedure behoefte bestaat aan de beschermende werking van artikel 6:19. Voorzieningenrechters plegen dit artikel zo nodig ook analoog toe te passen.2 Voorgesteld wordt om deze jurisprudentie te codificeren, door ook artikel 6:19 uitdrukkelijk van overeenkomstige toepassing te verklaren. Dit stelt tevens buiten twijfel dat voor de beoordeling van een intrekkingswijzigings- of vervangingsbesluit in het kader van een reeds aanhangig verzoek om voorlopige voorziening niet opnieuw griffierecht is verschuldigd. Het nieuwe besluit gaat immers van rechtswege deel uitmaken van de procedure. NNNN (artikel 8:82) Dit artikel regelt het griffierecht bij een verzoek om voorlopige voorziening. Het is qua strekking gelijk aan het huidige artikel 8:82, maar redactioneel aangepast. In de het tweede lid is de regel uitgeschreven die ook nu al geldt, namelijk dat het griffierecht voor een verzoek om voorlopige voorziening gelijk is aan het griffierecht voor de hoofdzaak. In het zesde lid, zijn de woorden «indien het verzoek wordt ingetrokken» vervallen. Incidenteel kan er ook in andere gevallen aanleiding zijn het griffierecht te vergoeden.

1

PG Awb II, blz. 508. P.M. Langbroek, «Een trein die naast de rails rijdt, een analyse van de betekenis van de artikelen 6:18 en 6:19 in het licht van het bestuursrechtelijk kort geding», TAR 1998, blz. 409.

2

OOOO (artikel 8:83) De bevoegdheden van de bestuursrechter, de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit en de Europese Commissie als bedoeld in de artikelen 8:45, vierde tot en met zesde lid, en 8:45a, en de plicht van de griffier als bedoeld in artikel 8:79, derde lid, kunnen strikt genomen ook worden uitgeoefend in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Overigens is het de vraag of de Europese Commissie en de raad van bestuur van de NMa veel van deze bevoegdheid gebruik zullen maken, gelet op de korte termijnen waarbinnen een dergelijk verzoek in de regel wordt behandeld. Met het oog op die korte termijnen kan de voorzieningenrechter bepalen dat de schriftelijke zienswijze op grond van de artikelen 8:45, zesde lid, of 8:45a, derde lid, mondeling ter zitting wordt

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 171

58


gegeven indien de vereiste spoed daartoe noopt of indien dat hem anderszins geëigend voorkomt. De bestuursrechter heeft op grond van artikel 8:45, vierde lid, een discretionaire bevoegdheid om partijen hun wensen kenbaar te laten maken omtrent de te vragen inlichtingen of het te vragen advies. De voorzieningenrechter kan daarvan dus ook afzien als de vereiste spoed daartoe noopt. PPPP (artikel 8:84) Derde lid (nieuw) Het voorgestelde nieuwe derde lid biedt de voorzieningenrechter de mogelijkheid het stellen van financiële zekerheid als voorwaarde ter verbinden aan het treffen van een voorlopige voorziening. Thans bestaat deze mogelijkheid niet. Artikel 8:84 biedt de bestuursrechter slechts de mogelijkheid de voorziening geheel of gedeeltelijk toe te wijzen zonder dat wordt gesproken over de mogelijkheid nadere voorwaarden te stellen. In de praktijk is het wel voorgekomen dat een voorlopige voorziening werd getroffen nadat de verzoeker zich ter zitting bereid had verklaard financiële zekerheid te stellen.1 Hoewel slechts zelden een voorlopige voorziening wordt getroffen in financiële zaken, kan wel behoefte bestaan aan de mogelijkheid van het stellen van financiële zekerheid ter bescherming van het belang van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort. Te denken valt aan een voorlopige voorziening tegen een besluit tot terugvordering van een omvangrijke subsidie. Bovendien kan het voorkomen dat de nationale voorzieningenrechter zich genoodzaakt ziet de werking van een gemeenschapshandeling op te schorten. Hij moet dan ingevolge de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd zijn zo nodig te verlangen dat de verzoeker zekerheden stelt ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie.2 . Om die reden beveelt de Commissie Evaluatie Awb III (commissie-Ilsink) in haar rapport aan de voorzieningenrechter uitdrukkelijk de bevoegdheid te geven de toekenning van een voorlopige voorziening afhankelijk te maken van het stellen van zekerheid door de verzoeker. Zesde lid (nieuw) Ook uitspraken van de voorzieningenrechter die de toepassing van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffen, dienen aan de Europese Commissie te worden gezonden. Dit wordt bereikt door het nieuwe derde lid van artikel 8:79 van overeenkomstige toepassing te verklaren. QQQQ (artikel 8:85) Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook »zij» te vervangen door: hij.

1

Vz. ABRS 10 mei 2005, AB 2005, 361 m.nt. WdO. 2 Gevoegde zaken 143/88 en C-92/89, Zuckerfabrik Süderdithmarschen, Jur. 1991, I-5342

RRRR (artikel 8:86) Artikel 8:86 regelt de zogenaamde «kortsluiting»: naar aanleiding van de behandeling ter zitting van een verzoek om voorlopige voorziening tevens uitspraak doen in het hoofdzaak. Indien een bestuursrechter in eerste en enige aanleg bevoegd is, heeft de voorzieningenrechter voor kortsluiting de toestemming van partijen nodig (zie bijvoorbeeld artikel 46 (36-oud), eerste lid, Wet RvS, 17, eerste lid, Beroepswet, en 19, eerste lid, Wet bbo).

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 172

59


De achtergrond van dit verschil is dat in dergelijke gevallen de zaak niet eerder in volle omvang is behandeld, terwijl tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter in deze gevallen ook geen hoger beroep meer openstaat. Mede op advies van de Raad van State is dit toestemmingsvereiste daarom gehandhaafd; het is thans opgenomen in het voorgestelde artikel 8:86, tweede lid. Het derde lid bepaalt dat partijen in de uitnodiging moeten worden gewezen op de mogelijkheid van kortsluiting en in voorkomende gevallen op het toestemmingsvereiste; ook dit komt overeen met het geldende recht. SSSS (artikel 8:87) Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens «de rechtbank» vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook »zij» te vervangen door: hij. TTTT (titel 8.5) Aan hoofdstuk 8 Awb wordt een nieuwe titel 8.5 toegevoegd, betreffende het hoger beroep. De bepalingen zijn grotendeels gelijkluidend aan thans geldende bepalingen inzake hoger beroep in de Wet RvS, de Beroepswet, de Wet bbo en de AWR. In zoverre zij ook verwezen naar de paragrafen II.2 en II.3 van het algemeen deel van deze toelichting. Enkele verschillen zullen bij de afzonderlijke artikelen worden toegelicht. De gekozen nummering houdt rekening met het voornemen om in de toekomst vóór de bepalingen over hoger beroep nog bepalingen op te nemen over schadevergoeding in het algemeen en schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM. Artikel 8:104 Algemeen Dit artikel regelt, tegen welke uitspraken hoger beroep open staat. Het komt voor een belangrijk deel overeen met de artikelen 47 (37-oud) Wet RvS, 18 Beroepswet, 20 Wet bbo en 27h AWR. Vierde lid Wij achten het wenselijk dat een op grond van artikel 8:72, zesde lid (nieuw), getroffen voorlopige voorziening niet vatbaar is voor hoger beroep. Voor een nadere motivering van dit voorstel zij verwezen naar de toelichting bij artikel 8:72 (artikel I, onderdeel AAAA). De reden om dit uitdrukkelijk te bepalen, is gelegen in het feit dat een op grond van artikel 8:72, zesde lid (nieuw), getroffen voorlopige voorziening wordt opgenomen in een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6. Artikel 8:105 Dit artikel regelt bij welke instantie hoger beroep kan worden ingesteld. De hoofdregel blijft dat het hoger beroep moet worden ingesteld bij de ABRS, tenzij de wet een andere instantie aanwijst (vergelijk thans artikel 47 (37-oud), eerste lid, Wet RvS). Deze andere wet zal voortaan echter de Awb zelf zijn, meer bepaald hoofdstuk 4 van de tweede bijlage bij de Awb, de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Inhoudelijk voorziet dit wetsvoorstel slechts in een beperkte herverkaveling van rechtsmacht tussen de hogerberoepsrechters. Deze is toegelicht in paragraaf IV van het algemeen deel van deze toelichting.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 173

60


Artikel 8:106 Dit artikel regelt in welke gevallen het hoger beroep schorsende werking heeft. Onderdeel a komt overeen met het huidige artikel 19 Beroepswet. Onderdeel b komt overeen met artikel 27h, vijfde lid, AWR, zoals dit sedert 1 januari 2005 luidt. Artikel 8:107 Eerste en tweede lid Het eerste lid verplicht de griffier van de hogerberoepsrechter om de rechter in eerste aanleg te informeren over een ingesteld hoger beroep. Het tweede lid verplicht de griffier van de rechtbank om de gedingstukken, de aantekeningen van de zitting en de uitspraak aan de hogerberoepsrechter te zenden. Derde lid Het derde lid bepaalt dat de hogerberoepsrechter kan verzoeken om het proces-verbaal van de zitting. De bepaling komt grotendeels overeen met de huidige artikelen 48 (38-oud) Wet RvS, 20 Beroepswet, 21 Wet bbo en 27i AWR. Een verschil met bovenstaande bepalingen is dat de rechtbank niet langer vier afschriften van het proces-verbaal en de uitspraak aan de hogerberoepsrechter hoeft te zenden. Zo’n verplichting is niet meer van deze tijd. Een ander, relevanter, verschil is dat de griffier van de rechtbank niet langer per definitie een proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank moet toesturen aan de hogerberoepsrechter. Deze regel correspondeert met de huidige praktijk, waarin vaak – met instemming van de hogerberoepsrechter – wordt volstaan met het verzenden van aantekeningen van de zitting. Dit bespaart tijd in gevallen waarin geen behoefte bestaat aan een uitgewerkt proces-verbaal. Indien hieraan wel behoefte bestaat, biedt het voorgestelde derde lid de hogerberoepsrechter de mogelijkheid daarom te verzoeken en een termijn voor toezending van het procesverbaal te stellen. In artikel 8:61, tweede lid, wordt neergelegd dat de griffier een proces-verbaal maakt op verzoek van de hogerberoepsrechter. Voor beroep in cassatie in belastingzaken is echter de verplichting van toezending van het proces-verbaal door de griffier van (de rechtbank en) het gerechtshof gehandhaafd. De reden hiervoor is dat in cassatie geen nieuwe feitelijke stellingen kunnen worden betrokken. Partijen kunnen geen feitelijke gegevens naar voren brengen die zij niet al eerder naar voren brachten. Het is daarom belangrijk dat de cassatierechter kan beschikken over een juist en volledig proces-verbaal van de zitting van het gerecht tegen wiens uitspraak cassatie is ingesteld. Voorgesteld wordt deze verplichting neer te leggen in de AWR (zie artikel V van deel A van het onderhavige wetsvoorstel). Artikel 8:108 Eerste lid; algemeen Dit artikel verklaart de titels 8.1 tot en met 8.3, met enige uitzonderingen, van toepassing op het hoger beroep. In zoverre komt het overeen met de huidige artikelen 49 (39-oud) Wet RvS, 21 Beroepswet, 22 Wet bbo en 27j AWR. Er zijn echter twee inhoudelijke verschillen. Deze betreffen de toepassing van artikel 8:86, eerste lid, en de verwijzing van een zaak naar een enkelvoudige kamer.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 174

61


Eerste lid; uitzonderingen De uitzonderingen op de toepasselijkheid van de titels 8.1 tot en met 8.3 hebben hoofdzakelijk een technisch karakter. Afdeling 8.1.1 ziet op de absolute bevoegdheid van de bestuursrechter in eerste aanleg en dus naar zijn aard niet op het hoger beroep. Artikel 8:10 regelt dat bij de rechtbank enkelvoudige behandeling hoofdregel is, met de mogelijkheid van verwijzing naar een meervoudige kamer. In hoger beroep geldt thans het omgekeerde, en wij zien geen aanleiding hierin verandering te brengen. Artikel 8:41, tweede lid, regelt de hoogte van het griffierecht in eerste aanleg. In hoger beroep geldt een hoger griffierecht; zie artikel 8:109. Artikel 8:74 betreft de teruggave van het griffierecht bij gegrondverkaring; dat is voor het hoger beroep geregeld in artikel 8:114. Anders dan thans is artikel 8:82, inzake het griffierecht voor een verzoek om voorlopige voorziening, wel van overeenkomstige toepassing in hoger beroep. Hierdoor geldt ook in hoger beroep de regel, dat het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening gelijk is aan het griffierecht voor de hoofdzaak en is het niet meer nodig eerstgenoemd griffierecht afzonderlijke te regelen. Ten slotte is – evenzeer anders dan thans – ook artikel 8:13, inzake verwijzing van een zaak naar een ander gerecht van hetzelfde niveau, wel van overeenkomstige toepassing in hoger beroep. Voor de meeste hogerberoepsrechters mist dit praktische betekenis, maar voor de gerechtshoven kan het onder omstandigheden nuttig zijn. Eerste lid; proceseconomie in hoger beroep De huidige proceswetten bepalen dat de hogerberoepsrechter artikel 8:86, eerste lid, niet kan toepassen indien de zaak in eerste aanleg meervoudig is afgedaan. Wij stellen voor om deze beperking – die ook in het belastingrecht niet geldt – te laten vervallen. Voor een toelichting van dit voorstel zij verwezen naar paragraaf III.8.1 van het algemeen deel van deze toelichting. Thans kan een zaak die door de rechtbank meervoudig is behandeld, in hoger beroep niet naar een enkelvoudige kamer worden verwezen (zie de artikelen 49 (39-oud), derde lid, Wet RvS, 21, derde lid, Beroepswet en 22, derde lid, Wet bbo). Wij stellen voor ook deze beperking op te heffen. Voor een toelichting van dit voorstel zij verwezen naar paragraaf III.8.2 van het algemeen deel van deze toelichting. Tweede lid Het tweede lid verklaart hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing in alle gevallen, waarin de bijzondere wetgever hoger beroep open stelt bij een gerechtshof. Dit betekent dat de in de AWR geregelde bijzonderheden van de fiscale rechtsgang gelden voor alle zaken waarmee een gerechtshof als bestuursrechter te maken krijgt. Artikel 8:109 Dit artikel regelt het griffierecht in hoger beroep. De zaken waarvoor het lage griffierecht geldt, zijn opgesomd in de derde bijlage bij de Awb, de Regeling verlaagd griffierecht. Het griffierecht voor een verzoek om voorlopige voorziening is gelijk aan het griffierecht voor de hoofdzaak (artikel 8:109, bezien in samenhang met artikel 8:82, tweede lid).

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 175

62


Artikel 8:110 Algemeen Dit artikel regelt het incidenteel hoger beroep. Op de redenen voor invoering van de mogelijkheid van incidenteel hoger beroep is reeds ingegaan in paragraaf III.9 van het algemeen deel van deze toelichting. Daarom wordt hier volstaan met een bespreking van de meer technische aspecten. Het fiscaal procesrecht kent reeds de mogelijkheid van incidenteel hoger beroep (zie het huidige artikel 27m AWR) en die van incidenteel beroep in cassatie (artikel 29b AWR). De regeling van beide voorzieningen is zo eenvoudig mogelijk opgezet, opdat de rechtspraktijk de maximale ruimte krijgt om zelf invulling te geven aan dit nieuwe processuele instrument.1 In de jurisprudentie over artikel 29b AWR heeft de Hoge Raad daarbij zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het burgerlijk procesrecht (artikelen 339 en 410 Rv). In dit wetsvoorstel is ervoor gekozen om de regeling van het incidenteel hoger beroep in het algemeen bestuursprocesrecht zoveel mogelijk te laten aansluiten bij het systeem zoals dit reeds geldt voor het fiscaal procesrecht, zij het dat de regeling op advies van de Raad van State iets verder is uitgewerkt. Eerste lid

1

Zie Kamerstukken II 1997/98, 25 175, nr. 6, blz. 6.

Het eerste lid opent de mogelijkheid van incidenteel hoger beroep. Er is niet voor gekozen om de rechtbanken te verplichten deze mogelijkheid uitdrukkelijk op te nemen in de rechtmiddelclausule bij hun uitspraken. Dat is voor burgers die zonder professionele rechtsbijstand procederen alleen zinvol als ook wordt uitgelegd wat incidenteel hoger beroep is, en dan wordt de rechtmiddelclausule wel erg lang. In belastingzaken pleegt de griffier van het gerechtshof bij toezending van het hoger beroepschrift op de mogelijkheid van incidenteel appel te wijzen. Dat is een goede gewoonte, maar het is niet nodig om dit uitdrukkelijk te regelen. Het eerste lid regelt voorts wie incidenteel hoger beroep in kunnen stellen: degenen die ook een «gewoon» hoger beroep zouden hebben kunnen instellen. Dit zijn belanghebbenden en het bestuursorgaan (zie het voorgestelde artikel 8:104, eerste lid, dat op dit punt overeenkomt met het geldende recht). In de praktijk zal het veelal gaan om een belanghebbende die ook partij was bij het geding in eerste aanleg. Een belanghebbende geen beroep bij de rechtbank heeft ingesteld, kan namelijk slechts hoger beroep, en dus ook incidenteel hoger beroep, instellen als hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen beroep bij de rechtbank heeft ingesteld. Dit volgt uit artikel 6:13 Awb, dat ook voor het incidenteel hoger beroep geldt (zie het voorgestelde artikel 6:24, waarin dit duidelijkheidshalve uitdrukkelijk is bepaald). Het bekendste voorbeeld is de vergunninghouder, die niet kan worden verweten dat hij niet in beroep gaat tegen zijn eigen vergunning. Als de rechtbank op het beroep van een omwonende zijn vergunning vernietigt, moet de vergunninghouder daartegen wel hoger beroep kunnen instellen. Echter, in veel gevallen heeft deze vergunninghouder ook al als partij deelgenomen aan het geding in eerste aanleg (art. 8:26 Awb). In dit type situatie kan de vergunninghouder ook behoefte hebben aan incidenteel hoger beroep. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Aan iemand wordt een vergunning verleend waaraan twee voorschriften zijn verbonden. Deze vergunninghouder kan met de voorschriften goed leven en gaat daarom niet in bezwaar of beroep. Een omwonende gaat echter, na bezwaar, wel in beroep bij de rechtbank en voert twee beroepsgronden aan: de vergunning had helemaal niet mogen worden verleend en in ieder geval had het voorschrift omtrent het beperken van geluidhinder strenger

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 176

63


moeten zijn. De rechtbank verwerpt de eerste beroepsgrond, maar honoreert de tweede. De vergunninghouder legt zich aanvankelijk bij deze uitspraak neer, omdat hij ook met het voorschrift zoals dit volgens de rechtbank zou moeten luiden, nog wel kan leven. Dan gaat echter de omwonende in hoger beroep. In dat geval kan de vergunninghouder alsnog incidenteel hoger beroep instellen tegen het oordeel van de rechtbank omtrent het geluidhindervoorschrift. Hem kan immers niet worden verweten dat hij geen beroep bij de rechtbank heeft ingesteld. Ook dan gaat het echter, als gezegd, vaak om een incidenteel hoger beroep van een partij in eerste aanleg, omdat de vergunninghouder vaak met toepasssing van artikel 8:26 als zodanig wordt aangemerkt. Daartegenover staat het voorbeeld van de omwonende die tegen de vergunning geen beroep bij de rechtbank heeft ingesteld. Deze kan ingevolge artikel 6:13 geen gewoon hoger beroep meer instellen, en derhalve ook geen incidenteel hoger beroep. De tweede volzin regelt dat de voorschriften inzake het hoger beroep ook van toepassing zijn op incidenteel hoger beroep, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. Het gaat hier niet alleen om de voorschriften van titel 8.4, maar ook om de regels van hoofdstuk 6 Awb, die van overeenkomstige toepassing zijn op het hoger beroep. Daaruit volgt bijvoorbeeld dat ook een incidenteel hoger beroep schriftelijk moet wiorden ingesteld (art. 6:4) en moet voldoen aan de vereisten van artikel 6:5 (ondertekenening, dagtekening en dergelijke). Tweede lid De voor een partij geldende termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep is gekoppeld aan het tijdstip waarop de gronden van het hoger beroep worden verzonden aan die partij. Gewoonlijk zal dat tijdstip voor alle partijen gelijk zijn. Denkbaar is echter dat een belanghebbende die principaal hoger beroep had kunnen instellen, dit niet heeft gedaan, maar naar aanleiding van de vraag of hij op de voet van artikel 8:26 Awb als partij aan het geding wil deelnemen of naar aanleiding van de mededeling dat hij partij van rechtswege is (zie artikel 10, tweede lid, van de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2006), alsnog de behoefte krijgt om zelf appelgronden aan te voeren. Deze belanghebbende kan binnen de grenzen van artikel 6:13 (zie de toelichting bij het eerste lid) incidenteel hoger beroep instellen. Niet uitgesloten is dat de gronden van het hoger beroep aan hem op een later tijdstip worden verzonden dan aan de overige partijen. Derde en vierde lid Het beginsel van hoor en wederhoor brengt uiteraard mee, dat de andere partij(en) op het incidenteel hoger beroep moeten kunnen reageren. Het derde lid voorziet daarin. Daarvoor wordt een termijn van vier weken gesteld. De rechter kan deze termijn in bijzondere gevallen verlengen. Het Besluit proceskosten bestuursrecht zal worden aangevuld om ingeval van een proceskostenveroordeling een vergoeding voor deze extra proceshandeling mogelijk te maken. Vijfde lid Overwogen is voor het incidenteel hoger beroep griffierecht te heffen. Voorgesteld wordt hier vooralsnog van af te zien. Er is pas beperkt ervaring opgedaan met het incidenteel hoger beroep in het bestuursrecht, te weten in het belastingrecht. Die ervaringen zijn positief, maar geven ons vooralsnog geen aanleiding voor de verwachting dat van de mogelijkheid op grote schaal gebruik zal worden gemaakt.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 177

64


Daarom zullen, naar ons oordeel, de kosten die met het innen van griffierechten zijn gemoeid (waaronder de kosten van vertraging), niet opwegen tegen de voordelen van het heffen van griffierecht. Hierbij komt de complicerende factor dat het mogelijk is dat een verweerschrift in eerste instantie niet wordt herkend als incidenteel beroep, maar dat in de loop van het geding wel blijkt te zijn. Dan zou alsnog griffierecht moeten worden geheven. Bij een volgende evaluatie zal aan de hand van de ervaringen met het incidenteel beroep, opnieuw worden bezien of het wenselijk is alsnog griffierecht te gaan heffen. Artikel 8:111 Eerste lid Het eerste lid bepaalt, dat een eventuele niet-onvankelijkheid van het principale hoger beroep geen gevolgen heeft voor de ontvankelijkheid van een eenmaal ingesteld incidenteel hoger beroep. Met deze regel wordt aangesloten bij het fiscaal- en burgerlijk procesrecht. Daarmee komt tot uitdrukking dat het incidentele appel, eenmaal ingesteld, een zeklfstandig rechtmiddel is dat op zijn eigen merites moet worden beoorfeeld. Tweede lid Artikel 339, vierde lid, Rv bepaalt dat de intrekking van het principale beroep het incidentele beroep niet doet vervallen. De belastingkamer van de Hoge Raad heeft ook dit standpunt ingenomen (zie HR 10 augustus 2001, BNB 2001, 377 m.nt. J. van Soest ). Voorgesteld wordt om het in artikel 339, eerste lid, Rv geformuleerde uitgangspunt voor het gehele bestuursprocesrecht te laten gelden. Ook hier geldt weer, dat het incidentele beroep, eenmaal ingesteld, op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. Het behoort niet zo te zijn dat de insteller van het principaal hoger beroep door intrekking ook kan beslissen over het lot van het hoger beroep van een andere partij. Artikel 8:112 In het burgerlijk procesrecht komt het regelmatig voor dat het incidenteel hoger beroep voorwaardelijk wordt ingesteld, namelijk onder de voorwaarde dat het principaal hoger beroep geheel of gedeeltelijk slaagt. In dat geval geeft de insteller van het hoger beroep aan dat hij slechts behoefte heeft aan beoordeling van zijn beroepsgronden als het principale hoger beroep leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Deze figuur kan ook in het bestuursrecht nuttig zijn, omdat zij de rechter werk kan besparen. Daarom stelt het eerste lid buiten twijfel dat een dergelijk voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ook in het bestuursrecht mogelijk is. Het tweede lid regelt wat het rechtsgevolg is als de voorwaarde niet wordt vervuld: dan vervalt het incidenteel hoger beroep van rechtswege. Dit geldt ook als het principaal hoger beroep wordt ingetrokken; ook dan zal degene die het incidenteel appel slechts voorwaardelijk heeft ingesteld, immers geen behoefte meer hebben aan beoordeling van zijn beroepsgronden. In dit geval is het ook niet bezwaarlijk dat het lot van het incidenteel appel afhangt van dat van het principaal appel; daar heeft de indiener van het voorwaardelijk incidenteel appel immers zelf voor gekozen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 178

65


Artikel 8:113 Eerste lid Dit artikel regelt de aanvullende uitspraakbevoegdheden in hoger beroep. Het komt overeen met de artikelen 53 (42-oud) Wet RvS, 24 Beroepswet, 26 Wet bbo en 27o AWR. Indien de hogerberoepsrechter doet hetgeen de rechtbank had behoren te doen, staan hem vanzelfsprekend ook de dicta van artikel 8:72 ter beschikking. Hetzelfde geldt voor de nevendicta van de artikelen 8:73 tot en met 8:75. Tweede lid Het tweede lid introduceert de bevoegdheid tot toepassing van de zogeheten «judiciële lus». De judiciële lus houdt in dat de hogerberoepsrechter kan bepalen dat tegen een nieuw besluit dat als gevolg van zijn uitspraak moet worden genomen, uitsluitend beroep bij hem, en dus niet meer bij de rechtbank, zal openstaan («sprongberoep»). Voor een motivering van de keuze voor introductie van dit instrument zij verwezen naar paragraaf III.10 van het algemeen deel van deze toelichting, alsmede naar de toelichting op artikel 8:6, zesde lid. Over de toepassing van de judiciële lus in concreto merken wij het volgende op. Allereerst is van belang dat het gaat om een bevoegdheid, geen verplichting. . De hogerberoepsrechter kan dus maatwerk leveren op basis van zijn door ervaring gevormde verwachting over de toegevoegde waarde van een hernieuwde behandeling in twee instanties. Binnen deze kaders valt te wijzen op enige handvatten die kunnen helpen bij het beslissen over het gebruik van artikel 8:106, tweede lid. Als de hogerberoepsrechter het gerechtvaardigde vermoeden krijgt dat het nieuwe besluit een andere inhoud krijgt dan het te vernietigen bestreden besluit, dient hij zorgvuldig na te gaan of sprongberoep wel wenselijk is. Dit laat zich illustreren aan de hand van twee voorbeelden. Eerste voorbeeld. B&W suggereren tijdens de behandeling van het hoger beroep dat een nieuwe heroverweging van de geding zijnde ontheffing van een bestemmingsplan(artikel 3.23 Wro) wel eens kan leiden tot het alsnog weigeren van die vrijstelling. In zo’n geval bestaat reden voor terughoudendheid. Reden: een weigering van de vrijstelling geeft de oorspronkelijke aanvrager aanleiding tot het aanwenden van een rechtsmiddel, en in geval van sprongberoep verliest hij een rechterlijke instantie. Nu is dit op zichzelf niet onaanvaardbaar, want de aanvrager moet hoe dan ook voldoende ruimte – van zowel het bestuursorgaan als de hogerberoepsrechter – krijgen om zijn belangen naar voren te brengen, en een onvoldoende voorbereid nieuw besluit zal zonder meer wegens strijd met artikel 3:2 worden vernietigd. Niettemin vergt toepassing van artikel 8:113, tweede lid, in deze situatie in ieder geval een extra motivering in de uitspraak van de hogerberoepsrechter. Tweede voorbeeld. B&W laten tijdens de behandeling van het hoger beroep doorschemeren dat zij eraan denken om het ter discussie staande projectbesluit (artikel 3.10 Wro) ten behoeve van een appartementencomplex zodanig aan te passen, dat het uitzicht van appellanten niet langer wordt belemmerd. Op grond hiervan krijgt de hogerberoepsrechter het vermoeden dat de beoogde «verschuiving» van het appartementencomplex gaat leiden tot protesten van andere omwonenden, ook al vergt de verschuiving slechts een zeer geringe aanpassing van de oorspronkelijke aanvraag. Ook hier is voorzichtigheid met sprongberoep geboden, gezien de kans dat het nieuwe besluit tegenstand van andere belanghebbende omwonenden dan van appellanten krijgt. Natuurlijk zijn er ook voorbeelden van situaties waarin toepassing van de judiciële lus juist als uitgangspunt kan fungeren. Zoals: tweepartijengeschillen (over uitkeringen en subsidies) waarbij het bestreden besluit

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 179

66


«slechts» een aanvullend feitenonderzoek en een daarbij behorende motivering vergt. Maar ook: meerpartijengeschillen waarin de noodzaak tot het aanvullend onderzoek is beperkt tot een specifiek aspect van het bestreden besluit (zoals luchtkwaliteit, bodemgesteldheid of parkeerbehoefte) en een goede kans bestaat dat het extra onderzoek niet zal leiden tot een andere belangenafweging inzake het project. Artikel 8:114 Deze bepaling is ontleend aan de artikelen 54 (43-oud) Wet RvS, 25 Beroepswet, 27 Wet bbo en 27p AWR, maar met een aanvulling. Genoemde bepalingen schrijven naar de letter dwingend voor dat vernietiging van de uitspraak van de rechtbank per definitie leidt tot de verplichting van het bestuursorgaan tot teruggave van het betaalde griffierecht aan de indiener van het beroepschrift. Vernietiging van de aangevallen uitspraak naar aanleiding van het hoger beroep van een belanghebbende betekent echter niet altijd dat het bestuursorgaan in het ongelijk is gesteld. Het kan bijvoorbeeld ook voorkomen dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd omdat de rechtbank het beroep ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, zichzelf ten onrechte bevoegd heeft geacht of buiten de grenzen van het geschil is getreden. In dergelijke gevallen – zo pleegt de hogerberoepsrechter te overwegen – brengt een redelijke uitleg van voornoemde bepalingen mee dat het griffierecht wordt terugbetaald door de griffier in plaats van vergoed door het bestuursorgaan (zie bijvoorbeeld ABRS 21 mei 2003, AB 2003, 324 m.nt. TN; ABRS 29 januari 2001, AB 2001, 373 m.nt. JHvdV). Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om deze jurisprudentie te codificeren. Artikel 8:115 en 8:116 Deze bepalingen komen overeen met de artikelen 55 en 56 (44 en 45-oud) Wet RvS, 26 en 27 Beroepswet, 28 en 29 Wet bbo en 27q en 27r AWR. Zij spreken voor zich. Als de rechtbank ten onrechte niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak is toegekomen, geldt de hoofdregel dat de hogerberoepsrechter de zaak terugwijst naar de rechtbank. De hogerberoepsrechter kan de zaak echter ook zelf afdoen, bijvoorbeeld als beide partijen daarom vragen. Tenslotte kan de hogerberoepsrechter de zaak ook om andere reden terugwijzen. Zie voor een voorbeeld van dit laatste CRvB 24 april 1997, AB 1997, 365 m.nt. HH. Artikel 8:117 Deze bepaling komt overeen met de artikelen 57 (46-oud) Wet RvS, 28 Beroepswet, 30 Wet bbo en 27s AWR. Indien de aangevallen uitspraak is gedaan door een relatief onbevoegde rechtbank, kan de hogerberoepsrechter deze onbevoegdheid voor gedekt verklaren. Zie bijvoorbeeld CRvB 10 februari 2000, AB 2000, 181 m.nt. HH. Artikel 8:118 Deze bepaling komt overeen met de artikelen 50 (39a-oud) Wet RvS, 21a Beroepswet en 23 Wet bbo. Zij schept in hoger beroep de mogelijkheid van een afzonderlijke proceskostenveroordeling voor het geval dat het bestuursorgaan zijn hoger beroep intrekt. UUUU (Artikel 8:119) Artikel 8:119, inzake herziening, is in de eerste plaats technisch aangepast aan de nieuwe terminologie en systematiek. Tevens is geregeld dat voor een verzoek tot herziening een griffierecht wordt geheven, gelijk aan

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 180

67


griffierecht dat ten tijde van het indiening van het verzoek verschuldigd zou zijn geweest in de prodcedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd , alsmede dat dit griffierecht door de griffier wordt terugbetaald als de uitspraak daadwerkelijk wordt herzien. VVVV (artikel 9:8) Deze wijziging houdt verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting bij artikel 1:4. WWWW (artikel 9:10) Deze wijziging bewerkstelligt dat het bestuursorgaan in de interne klachtprocedure mag afzien van het horen van een belanghebbende indien deze niet binnen een redelijke termijn heeft gereageerd om de uitnodiging om aan te geven of hij wil worden gehoord. Verwezen zij naar paragraaf III.4 van het algemeen deel van deze toelichting. XXXX (artikelen 9:22, 9:23 en 9:24) Deze wijziging houdt verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting bij artikel 1:4. YYYY (artikel 10:3) Het huidige artikel 10:3, tweede lid, onderdeel c, verbiedt een bestuursorgaan om het nemen van een beslissing op administratief beroep te mandateren. Dit verbod dateert uit een tijd, toen er nog veelvuldig voorkwam, dat tegen een besluit van een bestuursorgaan van een gemeente of provincie administratief beroep kon worden ingesteld op een bestuursorgaan van de provincie of het rijk. In die situatie kon een beslissing op administratief beroep worden gezien als een zekere inbreuk op de decentralisatie en daarom als een ingrijpende beslissing. In deze vorm komt administratief beroep echter nog maar sporadisch voor. Voor zover er nog administratief beroep openstaat, gaat het vaak om beroep tegen een beslissing van een ÂŤambtelijkÂť bestuursorgaan (zoals bijvoorbeeld de korpschef in het kader van de wapenwetgeving) op een minister. Dan is van een inbreuk op de decentralisatie geen sprake. Het verbod om een beslissing op administratief beroep te mandateren is derhalve verouderd en wordt daarom geschrapt. ZZZZ (artikel 11:1) Het huidige tweede lid van artikel 11:1 zondert de bepalingen over het beroep bij de bestuursrechter uit van de verplichte vijfjaarlijkse evaluatie van de Awb. In feite hadden de drie tot dusver verrichte periodieke evaluaties van de Awb echter mede betrekking op het bestuursprocesrecht. Bovendien volgt uit de evaluatieplicht niet dat bij iedere evaluatie aan alle onderdelen van de Awb aandacht moet worden besteed. Het tweede lid kan derhalve worden gemist. AAAAA (artikelen 11:2 en 11:3) Artikel 11:2 Algemeen In de Awb en het daarop gebaseerde Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen diverse geldbedragen voor. Deze vallen in twee groepen uiteen: bedragen die aan of door de burger verschuldigd zijn en grensbedragen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 181

68


Eerste lid Het eerste lid ziet op de bedragen die aan of door de burger zijn verschuldigd. Dit zijn de griffierechten (artikel 8:41, tweede lid, en 8:109, eerste en tweede lid, het proceskostenforfait (onderdeel B van de bijlage bij artikel 2, onderdeel a, Bpb) en het verletkostentarief (artikel 2, onderdeel d, Bpb). Bij inwerkingtreding van de vierde tranche komt daar de vergoeding voor de kosten van een aanmaning (artikel 4:113, eerste lid) bij. Bij de griffierechten en de aanmaningskosten is thans voorzien in een bevoegdheid om de bedragen bij algemene maatregel van bestuur aan te passen aan prijsontwikkeling. De laatste jaren is van deze bevoegdheid jaarlijks gebruik gemaakt. Het ligt daarom meer voor de hand de bevoegdheid om te zetten in een verplichting. Nu het bovendien om een strikt gebonden bevoegdheid gaat, is het niet nodig de indexering bij algemene maatregel van bestuur te doen plaatsvinden; een ministeriële regeling volstaat. Bij de bedragen uit het Besluit proceskosten is niets geregeld over indexering. Het is echter niet goed verdedigbaar om de bedragen die de burger moet betalen wel te indexeren, en de bedragen die hij eventueel ontvangt niet. Daarom is in artikel 11:2, eerste lid, bepaald dat alle bij of krachtens de wet vastgestelde bedragen, met uitzondering van de in het tweede lid genoemde grensbedragen, jaarlijks bij ministeriële regeling worden aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex. Tweede lid Naast bedragen die aan of door de burger zijn verschuldigd, introduceert de vierde tranche in de Awb een aantal grensbedragen. Dit zijn: • de ondergrens waaronder geen wettelijke rente wordt betaald (artikel 4:98, tweede lid); • de grens tussen de lage en de hoge aanmaningsvergoeding (artikel 4:113, tweede lid); • de aanvullende grens tussen de lichte en de zware boeteprocedure (artikel 5:53, eerste lid). Bij deze bedragen is jaarlijkse indexering niet nodig en zelfs ongewenst, omdat het bij voorkeur min of meer ronde bedragen moeten zijn. Daarom geeft het tweede lid voor deze bedragen slechts een bevoegdheid, niet een verplichting, om de bedragen te indexeren. Dit zou bijvoorbeeld om de vijf jaar kunnen geschieden, waarbij een min of meer afgerond bedrag kan worden gekozen. Artikel 11:3 Deze bepaling neemt onder meer de functie over van het huidige artikel 8:5, tweede lid, artikel 28a Beroepswet en artikel 23, tweede lid, Wet bbo. Omdat de bijlagen bij de wet, naar de ervaring leert, veelvuldig zullen moeten worden gewijzigd, voorziet artikel 11:3 in een permanente overgangsbepaling. Deze houdt in dat een wijziging van de bijlage automatisch eerbiedigende werking heeft ten aanzien van reeds genomen besluiten en reeds gedane uitspraken. Dit laat uiteraard onverlet dat de bijzondere wetgever – indien hij daartoe aanleiding ziet – bij wet in formele zin een afwijkend overgangsregime kan creëren. Een permanente overgangsbepaling in de Awb voorkomt echter dat bij een wijziging het overgangsrecht wordt vergeten. BBBBB (Bijlage) De huidige bijlage – ook wel bekend als «de negatieve lijst» – geeft een opsomming van besluiten waartegen geen beroep kan worden ingesteld. Deze opsomming is geïncorporeerd in artikel 1 van de bij de Awb

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 182

69


behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Daarom kan de huidige bijlage vervallen. CCCCC (Regeling rechtstreeks beroep, Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak en Regeling verlaagd griffierecht) In paragraaf II.4 van het algemeen deel van deze toelichting is reeds ingegaan op de opzet van de nieuwe bijlagen bij de Awb. Hierna wordt ingegaan op de verschillende artikelen van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb). Voor zover de bevoegdheidsverdeling door deze bijlage inhoudelijk wordt gewijzigd, vloeit dit voort uit de in paragraaf IV van het algemeen deel van deze toelichting besproken herverkaveling van rechtsmacht tussen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Deze wijzigingen worden hieronder niet opnieuw toegelicht. Artikel 1 Artikel 1 regelt tegen welke besluiten geen beroep bij de bestuursrechter open staat. Dit artikel bevat een opsomming van de wettelijke voorschriften die zijn genoemd in de huidige bijlage bij de Awb, en van de afzonderlijke voorschriften in diverse bijzondere wetten. Artikel 2 Artikel 2 regelt tegen welke besluiten beroep in eerste en enige aanleg openstaat bij de ABRS. Artikel 3 Artikel 3 regelt tegen welke besluiten beroep in eerste en enige aanleg openstaat bij de CRvB. Artikel 4 Artikel 4 regelt tegen welke besluiten beroep in eerste en enige aanleg openstaat bij het CBB. Artikel 5 Artikel 5 regelt tegen welke besluiten beroep in eerste en enige aanleg openstaat bij een gerechtshof. Artikelen 6, 7 en 8 Deze artikelen regelen, in welke gevallen het beroep in eerste aanleg niet bij alle negentien rechtbanken openstaat, maar is geconcentreerd bij één of meer rechtbanken. Artikel 9 Artikel 9 regelt in welke gevallen het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank openstaat bij de CRvB én tevens schorsende werking heeft (zie artikel 8:106). De lijst komt derhalve, behoudens de herverkaveling, overeen met onderdeel C, nummers 1 tot en met 24, van de huidige bijlage bij de Beroepswet.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 183

70


Artikel 10 Artikel 10 regelt in welke gevallen het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank openstaat bij de CRvB, waarbij dit hoger beroep geen schorsende werking heeft. De lijst komt derhalve, behoudens de herverkaveling overeen met de huidige bijlage bij de Beroepswet (dus: de onderdelen A, B en C), met uitzondering van onderdeel C, nummers 1 tot en met 24. Artikel 11 Artikel 11 regelt in welke gevallen het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank openstaat bij het CBB. Deze lijst komt derhalve, behoudens de herverkaveling overeen met de huidige bijlage bij de Wet bbo. Artikel 12 Artikel 12 regelt de gevallen waarin geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 26 AWR, maar toch de fiscale rechtsgang openstaat en derhalve hoger beroep openstaat bij een gerechtshof. De derde bijlage bij de Awb is de Regeling verlaagd griffierecht. Zij vervangt de onderdelen B en C, onder 1 tot en met 25, 29 en 33, van de huidige bijlage bij de Beroepswet, alsmede een aantal bepalingen uit bijzondere wetten en artikel 27b AWR. Artikel II (Wet RvS) A en B Deze wijzigingen maken de instelling van een grote kamer mogelijk bij de ABRS. Verwezen zij naar paragraaf III.5 van het algemeen deel van deze toelichting. C Deze wijziging herstelt een kleine onjuistheid die bij de Wet van 22 april 2010 tot wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State in de wet is geslopen. In het systeem van de Wet RvS is het passender om de bevoegdheid tot het vaststellen van een klachtregeling toe te bedelen aan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak en niet aan de Afdeling als geheel. D Het procesrechtelijk deel van de Wet RvS kan vervallen, nu de inhoud daarvan door het onderhavige wetsvoorstel wordt overgebracht naar de Awb. Artikelen III (Beroepswet) A Deze wijziging maakt de instelling van een grote kamer mogelijk bij de CRvB. Verwezen zij naar paragraaf III.5 van het algemeen deel van deze toelichting. B De procesrechtelijke bepalingen van de Beroepswet kunnen vervallen, nu de inhoud daarvan door het onderhavige wetsvoorstel wordt overgebracht naar de Awb. De institutionele bepalingen van de Beroepswet worden gehandhaafd.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 184

71


Artikel IV (Wet bbo) A Deze wijziging maakt de instelling van een grote kamer mogelijk bij het CBB. Verwezen zij naar paragraaf III.5 van het algemeen deel van deze toelichting. B De procesrechtelijke bepalingen van de Wet bbo kunnen vervallen, nu de inhoud daarvan door het onderhavige wetsvoorstel wordt overgebracht naar de Awb. De institutionele bepalingen van de Wet bbo worden gehandhaafd. Artikel V (AWR) A Het opschrift van afdeling 2 wordt aangepast omdat in deze afdeling geregelde bijzonderheden van de fiscale rechtsgang zowel in beroep bij de rechtbank als in hoger beroep gelden. B Deze wijziging in artikel 25a AWR houdt verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting bij artikel 1:4 Awb. C In artikel 26 AWR wordt met de vervanging van «rechtbank» door «bestuursrechter» rekening gehouden met het gegeven dat sporadisch nog beroep in eerste aanleg open staat bij een gerechtshof. Hiernaast is in het eerste lid, aanhef, van de artikelen 26 en 26a AWR de verwijzing naar artikel 8:1, eerste lid, Awb gewijzigd in een verwijzing naar artikel 8:1 Awb. Voor de leesbaarheid is de aanhef van artikel 26, eerste lid, AWR uitgeschreven. D Dit betreft een aanpassing van een verwijzing, noodzakelijk geworden door de wijziging van artikel 8:1 Awb. E Artikel 27 AWR regelt thans dat in afwijking van het huidige artikel 8:7, tweede lid, Awb het beroep in belastingzaken is geconcentreerd bij vijf van de negentien rechtbanken. Voorgesteld wordt om deze concentratie te regelen in artikel 8:7, vierde lid, Awb juncto hoofdstuk 3 (artikel 8, tweede lid), van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Artikel 27 AWR kan mitsdien vervallen. Artikel 27b AWR regelt thans het griffierecht voor het beroep in eerste aanleg in belastingzaken. Het onderhavige wetsvoorstel regelt dit in artikel 8:41 Awb en de Regeling verlaagd griffierecht. Daarom kan artikel 27b AWR vervallen. F Artikel 27h, eerste lid van de AWR regelt thans wie in belastingzaken bevoegd is om hoger beroep in te stellen: degene die beroep kon instellen bij de rechtbank en de inspecteur, voor lagere overheden de heffingsamtbenaar. Hoewel deze bevoegdheid niet wijzigt, noodzaakt het centraal regelen van het hoger beroep in artikel 8:104 Awb dat in artikel 27h een uitzondering hierop wordt opgenomen voor hoger beroep in belastingzaken.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 185

72


In het tweede lid van artikel 27h wordt buiten twijfel gesteld dat enkele specifieke bepalingen voor het beroep in belastingzaken ook gelden voor het hoger beroep. Zie ook het huidige artikel 27j, tweede lid, AWR. G De huidige afdeling 3 van hoofdstuk V van de AWR, inzake het hoger beroep bij het gerechtshof, kan vervallen, nu wordt voorgesteld dat de bepalingen in de Awb over het hoger beroep eveneens voor belastingprocedures zullen gelden Bijzonderheden van het hoger beroep in belastingzaken zijn geregeld in artikel 27h AWR, dat tot afdeling 2, hoofdstuk V, AWR zal gaan behoren. Met de wijzigingen, voorgesteld in dit onderdeel, zijn de bijzondere bepalingen voor zowel het beroep als het hoger beroep in belastingzaken geregeld in afdeling 2, hoofdstuk V, AWR. H Zoals reeds aangegeven in de toelichting bij artikel 8:107 Awb (artikel I, onderdeel TTTT), is het wenselijk dat de Hoge Raad als cassatierechter in belastingzaken steeds kan beschikken over het proces-verbaal van de zitting van het hof of de rechtbank. Dit is hier geregeld. I en J De in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen in de Awb noodzaken tot een aanpassing van de verwijzingen naar de Awb in artikel 29 AWR. Dit onderdeel strekt daartoe. Tevens wordt met de in artikel 29 AWR toegevoegde verwijzing naar artikel 8:109 Awb onder meer bereikt dat voor de heffing van het griffierecht in cassatie de bedragen, genoemd in artikel 8:109, eerste lid, Awb, van toepassing zijn. Dit zijn dezelfde bedragen die voorkomen in het huidige artikel 29a AWR. De verwijzing naar artikel 8:41 Awb, met uitzondering van het tweede lid, in artikel 29 AWR regelt de verschuldigdheid van het griffierecht in cassatie en de betaling ervan. Doordat het griffierecht in cassatie thans is geregeld via de verwijzing naar de Awb in artikel 29 AWR, kan artikel 29a AWR vervallen. K In de Vierde tranche Awb (Stb. 2009, 264) is aan artikel 1:1 Awb een vierde lid toegevoegd, inhoudende dat de vermogensrechtelijke gevolgen van een handeling van een bestuursorgaan in algemene zin worden toegerekend aan de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort. Artikel 29g AWR wordt hieraan alsnog aangepast. ARTIKEL VI Deze wijziging houdt verband met het definitief handhaven van de in artikel 8:3 neergelegde regel, dat geen beroep openstaat tegen algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels. Verwezen zij naar de toelichting bij artikel 8:3 (artikel I, onderdeel CC, van dit wetsvoorstel). DEEL B Wijziging van andere wetten In hoofdstuk VI van het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven welke redenen noodzaken tot aanpassing van een groot aantal bijzondere wetten. 1. De Regeling rechtstreeks beroep (bijlage 1 bij de Awb) geeft een uitputtende opsomming van de wettelijke voorschriften waarvoor geldt dat, in afwijking van artikel 7:1 Awb, tegen besluiten op grond van die voorschriften geen bezwaarschriftprocedure openstaat. 2. De Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb) geeft een uitputtende opsomming van wettelijke voorschriften die een van de hoofdregel afwijkende rechtsgang voorschrijven.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 186

73


3.

4.

5.

6.

De Regeling verlaagd griffierecht (bijlage 3 bij de Awb) geeft een uitputtende opsomming van besluiten waarvoor geldt dat voor beroep daartegen het lage griffierecht wordt geheven. De artikelen 7:3 (deel A, artikel I, onderdeel V) en 7:17 (deel A, artikel I, onderdeel Y) verruimen de mogelijkheden om af te zien van het horen van belanghebbenden voorafgaand aan de beslissing op bezwaar onderscheidenlijk op administratief beroep. De in onbruik geraakte termen «administratieve rechter» en «administratieve rechtspraak» zijn vervangen door de meer eigentijdse begrippen «bestuursrechter» en «bestuursrechtspraak». Verordening (EG) 1/2003 wordt in de Awb geïmplementeerd; zie de artikelen 8:45 (deel A, artikel I, onderdeel TT), 8:45a (deel A, artikel I, onderdeel UU) en 8:60a (deel A, artikel I, onderdeel OOO).

Ad 1 en 2. Verreweg de meeste aanpassingen vloeien voort uit de voorgestelde bijlagen 1 en 2 bij de Awb. Een groot aantal artikelen kan geheel vervallen. Er zijn echter diverse artikelen die meer regelen dan een bijzondere rechtsgang; deze artikelen moeten in verband daarmee veelal opneiuw worden geredigeerd. Voorbeelden: artikel 281a Gemeentewet (artikel V); artikel D9 Kieswet (artikel VI); artikel 4 Uitvoeringswet Nederlands-Duits executieverdrag (artikel LIX); artikel 29 Reconstructiewet concentratiegebieden (artikel LXXXIV); artikel 184 Wet op het primair onderwijs (artikel XCIV); artikel 162 Waterschapswet (artikel LXXIV); artikel 44 Huisvestingswet (artikel CXLVIII); de artikelen 20.1, 20.2, 20.3, 20.5, 20.6 en 20.15 Wet milieubeheer (artikel CLIX); artikel 8.2 Wet ruimtelijke ordening (artikel CLXI). Ad 3. Thans bepalen artikel 8:41, derde lid, onderdeel a, en artikel 22, tweede lid, onderdeel a, Beroepswet in welke gevallen de indiener van een (hoger)beroepschrift het «lage» tarief is verschuldigd; deze bepalingen verwijzen daartoe naar de bijlage bij de Beroepswet (onderdeel B, en onderdeel C, de nummers 1 tot en met 25, 29 en 33). Deze wetten zijn ook genoemd in de Regeling verlaagd griffierecht. De Regeling verlaagd griffierecht noemt echter ook enige wetten die niet in de bijlage bij de Beroepswet zijn vermeld. De in deze wetten vervatte bepalingen over verlaagd griffierecht kunnen vervallen. Het gaat hierbij om: artikel 38 Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (artikel CXXXVIII); artikel 45 Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (artikel CXXXIX); artikel 34 Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (artikel CXL). Ad 4. De bepalingen die wegens de voorgestelde wijziging van de artikelen 7:3 (deel A, artikel I, onderdeel V) en 7:17 (deel A, artikel I, onderdeel Y) kunnen vervallen, zijn: artikel 37a Toeslagenwet (artikel CII); artikel 128 Werkloosheidswet (artikel CIII); artikel 95b Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (artikel CIV); artikel 6.2 Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (artikel CV); artikel 87a Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering(artikel CIX). Ad 5. In een aantal bijzondere wetten komt de term «administratieve rechter» voor. voorgesteld wordt om ook in deze wetten het begrip «bestuursrechter» te introduceren. Het gaat om: de Rijkswet tot goedkeuring van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie II (artikel LVIII); Wet op de rechterlijke organisatie (artikel LXIX); het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel LXXII); Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (artikel XCIII). Ad 6. Door het implementeren van Verordening 2003/1 in de Awb kunnen de artikelen 89h, 89i en 89j Mededingingswet (artikel XXII) vervallen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 187

74


DEEL C Artikel 1 Dit artikel bevat het overgangsrecht. Gekozen is voor eerbiedigende werking. Het nieuwe recht is niet van toepassing op op het tijdstip van inwerkingtreding aanhangige bezwaar- en beroepsprocedures tegen primaire besluiten – dus: besluiten waartegen geen bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld – die vóór dat tijdstip zijn bekendgemaakt, en evenmin op op het tijdstip van inwerkingtreding aanhangige hogerberoepsprocedures tegen uitspraken die vóór dit tijdstip zijn bekendgemaakt. In plaats daarvan blijft het oude recht van toepassing. Maar indien na de inwerkingtreding van deze wet wordt beslist op een bezwaarschrift of een administratief beroepschrift tegen een voordien bekendgemaakt primair besluit, is op het beroep bij de bestuursrechter tegen de beslissing op bezwaar of administratief beroep het nieuwe recht van toepassing. Evenzo is het nieuwe recht van toepassing op het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank die na inwerkingtreding van deze wet is bekendgemaakt, ook als deze uitspraak betrekking heeft op een besluit dat voordien is bekendgemaakt. Artikel 2 Hoewel het in de bedoeling ligt deze wet als één geheel in werking te laten treden, is de mogelijkheid van gediffertentieerde inwerkingtreding opengehouden. Het onderhavige wetsvoorstel bevat een groot aantal wijzigingen van andere wetten. De ervaring met dergelijke omvangrijke aanpassingsoperaties leert dat het daarbij nuttig is om de mogelijkheid achter de hand te houden om een enkele aanpassing van inwerkingtreding uit te zonderen. Artikel 3 Omdat deze wijzigingswet naar verwachting veelvuldig zal worden aangehaald, is een citeertitel opgenomen. De minister van Justitie, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, E. M. H. Hirsch Ballin

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 450, nr. 3 188

75


Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar

2010-2Af

32 450

Nr.

I

HERDRUK'

Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vèreenvoudigingen van het bestuursprocesrecht íllUet aanpassing bestuursprocesrechtl

NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen '17 augustus 2011 Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt: 1

Deel A (Algemene wet bestuursrecht en aanveruvante wetten) wordt gewijzigd als volgt:

A Artikel I (Algemene wet bestuurerechtl wordt gewijzigd als volgt:

ln onderdeel P wordt artikel 6:19 gewijzigd als volgt: 1. ln het tweede lid wordt «indien het bezwaar of ingesteld» vervangen door: indien het bezwaar is

3. Het derde lid komt te luiden: 3. Het bestuursorgaan doet besluit aan het orgaan waarbij

of het beroep

mededeling van het nieuwe aanhangig is.

b

ln onderdeel R (

door:, beroep

6:24) wordt «of beroep in cassatie» vervangen ie of incidenteel beroep in cassatie.

onderdeel T (artikel 7;1) worden de onderdelen 2, 3 en 4 vervangen

I Herdruk o,a. i.v.m, het eeÍd6r niet afdrukken van de bronvermelding in de to6lichting.

kst-32450-&n1

tssN 0921 -

7371

'§-Gravenhage 20í1

Tweede Kamel vergaderjaar 2010-2011, 32 450, nr. 8

189


overeenkomstige toepassing zijn als zodanig»): Deze uitbreiding van rechtsbescherming geldt nu al, via artikel 15 Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Deze wijziging brengt dat ook in de Awb tot ui Het gaat om personeel in dienst van een zelfstandig bestu Staat. de centrale overheid dat geen deel uitmaakt van de 0 van Zie ook de wijziging van artíkel 8:4, derde lid, onder a, en bijlase 2. . Eerste lid. onder br Dit is geen inhoudelijke wijziging een andere verplaatsing. Deze uitbreiding van de rechtsbescherming uit het handelingen van publiekrechtelijke openbare Iichamen huidige artikel 18, eerste lid, onder b, van de Wet best htspraak via artikel 4, bedrijfsorganisatie en was in het wetsvoorstel onderdeel ,A, van biilage 2 (Beroep in eerste en en aanleg bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB)). . Tweede lid; De formulering is verduidelijkt. Artiket 8:4: Deze toevoeging is nodig va artikel 8:2, eerste lid, onderdeel a; zie de

dezelfde toevoeging aan hting daarbij"

ArtikelS:7: . Eerste lid: ln deze zinsnede . Derde en vijfde lid: Deze wijzig een voorziening die is totsta sering rechterliike organisatie

3202U.

f (onderdeel CCa, opschriÍt

woord bestuursorgaan. verwerken in het wetsvoorstel bij de Evaluatiewet moderning 8.1.2)

n het voorgestelde artikel 8:10a (grote

Het opschrift is aangepa

kamer). g (onderdeelDDa,

8:'l

1)

aan het voorgestelde artikel 8:10a (grote kamer). op de bevoegdheden van de voorzitter, geregeld in de artikelen derde |id, 8:50, vijfde lid, 8:61, eerste en zesde lid,8:65, lid, en 8:77 , derde lid. ln samenhang met de derde tid. 8:67 wrJzrgrng rtikel 8;11 wordt in die bepalingen na «de vooaitter» telkens van de meervoudige kamer. Het artikel is Het tweede lid

h (on

RR, artikelS:41)

artikel is aangepast aan de met ingang van

1

januari 2012 geldende

i (onderdeel RRa, afdeling 8.2.1a, artikel 8:41a)

1 Bijlage bii Kam€rstukken29 279, nr. 111. blz. 18.

2 Kamerstukken 29 279, nr. 111, blz. A,blz. 12.

11, en nr.

3 Zie bilvoorbeeld ABRS 10 december 2008, 200 802 431, LJN 8G6401, JB 2009139.

Dit artiket regelt een algemene verplichting voor de bestuursrechter om het hem voorgelegde geschil zo veel mogelijk definitief te beslechten. Deze verplichting is voorgesteld in het rapport «Versnelling besluitvormíng in het ruimtelijk domein».1 Aanvankelijk zou deze wíjziging worden mëegenomen in een wetsvoorstel over de regiezitting in het bestuursrecht.2 Bij nader inzien vinden wij echter incorporatie in dit wetsvoorstel, dat reeds voorziet in een aanscherping van artikel 8:72 mede ter bevordering van finale geschilbeslechting, meer voor de hand liggen. Verwacht mag worden dat van deze algemene bepaling een verdere stimulans uitgaat naar de bestuursrechter om zoveel mogelijk tot definitieve geschilbeslechting te komen. Met het voorgestelde artikel 8:41a wordt tevens reeds gevormde jurisprudentie wefieli.ik vastgelegd. Zowel de AÍdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State3 als de

Tweede Kamer, vergaderjaar 20'10-2411, 32 450, nr. 190

I

57


Centrale Baad van Beroepl nemen aan dat op de bestuursreohter een plicht rust om de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil te onderzoeken. ln de Agenda van de Rechtspraak 20fi-2014 (van de gerechtsbesturen en de Raad voor de rechtspraak) staat al§ concreet voornemen: «ln de bestuursrechtspraak vindt, waar mogelijk, finale geschillenbeslechting plaats.»2 De Raad van State schrijft over dit onderwerp in zijn jaarverslag over 2010r «r(...) er ligt een verdere ontwikkeling van het bestuursrecht in het verschiet in de richting dat ieder geschil, net als dat het geval is bij een ongegrondverklaring. ook bij een verníetiging zoveel mogelijk tot een eínde komt en als dat al niet kan, zo duidelijk mogelijk is hoe de zaak verder moet. Met de uitspraak van de bestuursrechter moet het geschil zoveel mogeliik uit de wereld zijn. Dat vergt dat de bestuursrechter zich niet alleen afvraagt of een besluit moet worden vernietigd, maar ook wat er daarna moet gebeuren. De bestuursrechter moet niet op «de stoel van het bestuur» gaan zitten, maar kan ook met respect voor de machtenscheiding meer dan vroeger werd gedacht.»3

De bepaling wordt ingevoegd tussen artikel 8:41 over het grifíierecht en de artikelen over het vooronderzoek, waarmee tot uitdrukking komt dat de

bepaling een leidraad geeft voor het handelen van de bestuursrechter vanaÍ het moment dat hij de zaak in behandeling neemt. Het houden van eën «regiezitting» in eën vroeg stadium van de procedure is een van de instrumenten die de bestuursrechter heeft om het geschil definitief te beslechten. ln de sectoren bestuursrecht van enkele rechtbanken en bij de Centrale Raad van Beroep is in pilots onderzoek gedaan naar de wijze waarop zaaksdifferentiatie kan bijdragen aan hoogwaardige en op finale geschilbeslechting gerichte bestuursrechtspraak. Hieruit is duidelijk naar voren gekomen dat het op een zo vroeg mogelijk moment in de procedure introduceren van een «contactmoment» tussen de rechter en partijen (regiezitting, comparitie) de sleutel is tot succes. Verder is gebleken dat in een substantieel aantal zaken op of kort na de regiezitting of comparitie de rechter de zaak definitief kan afdoen. Daardoor worden in die zaken de doorlooptijden belangrijk verkort.

Artíkel 8:41a doet uiteraard niet af aan artikel 8:69; onveranderd bliiÍt dus dat de bestuursrechter in beginsel gebonden is aan de omvang van het geschil zoats door de indiener van het beroepschrift - en mogelijke derden-belanghebbenden - aan hem voorgelegd.

jzing 89 De verwijzing naar de EU-verordening is aangepast aan wiiziging, van de Aanwijzingen voor de regelgeving {na de Stcrt. 201 1, 6602).

m (onderdeel lll, artikelS:55c)

1 CRvB 3 qovember 2010, LJN 803642, AB 2010,341 en LJN 804110. J82011t11. 2 www. rechtspraak.n l/Orga n isatie/Raad-VoorDe-RechtspraaUAgënda-van-de-Rechtspraak2A11-2014, blz. 23. 3 www.raadvanstate.nl/publicaties/jaarverslagen, blz. 1 53. Zie over íinale gëschilbeslechting ook blz. 151-152 en (met vermelding van

Volzin is verduidelijkt dat de in dit Door.toevoeging van de als de dwangsom, bedoeld in de artikelen artikel bedoelde zesde lid (nieuw), kan worden tenuitvoergelegd 8:55d, tweede lid. en regels van het Wetboek van Burgerlijke (Hv). Dat betekent onder meer dat de rechterlijke Rechtsvo hoeft te worden betekend aan het bestuursorgaan {want u 6t 1a, derde lid, Rv is niet van toepassing) en dat die uitspraak een

iurisprudentie) 169-171.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 450, nr.

191

I

58


ln het belastingrecht, waar beroep in cassatie het voorkomen dat de Hoge Raad voor de behandeling beroep in cassatie alsnog behoefte heeÍt aan een van de zitting van de rechtbank, ook als het gerechtshof daaraa r het hoger beroep geen behoefte had. Het derde lid in de verplichting van de rechtbank om alsnog eén op te maken indien de Hoge Raad daarom verzoekt.

índien het proces-verbaa verzoek van gen hoger rechter wordt opgemaakt, is in de soms onduidelijk wie het proces-verbaal aan partiien moet de griffier van het gerecht dat het proces-verbaal heeft opgem of die van het gerecht dat er om heeft gevraagd. Het voorges negende líd maakt duidelíjk dat deze verplichting in alle st bij de griffier van het gerecht dat het proces-verbaal heeft q (onderdeelAAAA, artikèl 8:72) Bij zijn keuze uit de hem ter beschikking staande instrumenten moet de bestuursrechter binnen zijn taak rechtsbescherming te bieden aan de burger in íeder geval drie belangen behartigen: - hij moet zo finaal mogelijk beslissen (het nu voorgestelde artikel 8:41a);

- hij moet in de verhouding bestuur * rechter niet méér ingrijpen ín de bestuursbevoegdheid dan nodig is; - hij moet snellere geschilbeslechting voorrang geven boven tragere (en dus moet hij niet bijvoorbeeld eerst nog een bestuurlijke lus toepassen als hij ook op dat moment al de zaak finaal kan afdoen).

1 Vgl. D.A. Verburg, «Finale geschilbeslech-

ting en haar sti€fkind, de «aangeklede» opdracht om eèn nieuw besluit te nemen», JBplus 2010, p. 15rt--155. Zie ook D.A. Verburg. «De bestuursrechteliike uitspraak en het denkmodel dat daaraan tèn grondslag ligt», Zeist Uitgeverij Kerckebosch 2008, p. 189-199, B.J. van Ettekoven en A,P. Klap, «pg bëstuurlijke lus als rechterliike (kllus», JBplus 2010, p. 188?189, J.E.M. Polak, «Effectieve geschillenbeslechting: bestuurlijke lus en andere instrumanten», NTB 2011,2, en L.M. Koenraad en J,L, Verbeek, «Finaliseren doe je zol Oe rol van de bGstuursrechter bij het va$tstellen van Íeiten na de constatering dat het bestreden besluit een gebrek kent», N]-B 201 1, 12, § 3.1.

Voordat hij tot vernietiging concludeert, beziet de bestuursrechter daarom esrst of hij het geconstateerde gebrek kan passeren met artikel 6:22. Als hij dat artikel toepast, komt hij niet toe aan artikel 8:72. Dit wetsvoorstel bevat een voorstel tot vergroting van de reíkwijdte van artikel 6:22, zie deel A. artikel l, onder O. Als het gebrek niet kan worden gepasseerd, moet de rechter het besluit vernietigen. Het oorspronkelijk voorgestelde artikel 8:72 gal als hooÍdregel dat het bestuursorgaan na de vernietiging een nieuw besluit moet nemen. Het nemen van een nieuw besluit is echter minder «finaliserend» dan instandlating van de rechtsgevolgen of zelf in de zaak voorz ien. Om de wenselijkheid van finale geschilbeslechting te benadrukken vinden wij het beter om de volgorde om te draaien.l Als de bestuursrechter tot vernietiging concludeert, beziet hij dus eerst of hij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kan laten (derde lid, aanhef en onder a)" Díe mogelijkheid grijpt het minst in de bestuursbevoegdheid in. Als echter het dictum van het bestreden besluit anders moet komen te luiden, is dat níet mogelijk. Dan bezíet de bestuursrechter of hij zelf in de zaak kan voorzien (derde lid, aanhef en onder b). Als ook dat niet mogélijk is, beziet de bestuursrechter of het alsnog mogelijk is de benodigde informatie in zijn dossier te kríjgen door een bestuurlijke lus toe te passen {artikelen 8:51a-8:51c en 8:80a en 8:80b}. Hij doet dan dus nog geen einduitspraak, maar een tussenuitspraak. Dat kost op zichzelf meer tijd en daarvan ziet hii dus af als een van de bovenstaande mogelijkheden ook zonder zo'n bestuurlijke lus mogelijk is. Als de bestuurlijke lus zeer succesvol is, kan het zijn dat het geschil «verdampt»: het beroep wordt dan bijvoorbeeld ingetrokken. ln andere gevallen levert de bestuurlijke lus nieuwe standpunten en nieuwe informatie op. Op grond daarvan kan de bestuursrechter wellicht alsnog de rechtsgevolgen in stand laten of zelf in de zaak voorzien.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 450, nr. 192

I

59


Pas als dat alles niet mogeliik is,1 komt de bestuursrechter toe aan de mogelijkheid om het bestuursorgaan op te dragen om een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten. ln het nieuw voorgestetde vierde lid komt dat tot uitdrukking door de zinsnede «indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is». De rechter voorziet zijn opdracht bij voorkeur van aanwiizingen {zie hierna)'

Het huidige artikel 8:72 biedt de rechter de bevoegdheid om te bepalen dat het bestuursorgaan een nieuw besluit moet nëmen (vierde lid, onder a). Het bestuursorgaan is daartoe in de meeste gevallen (vernietiging van een besluit op aanvraag of van een beslissing op bezwaar of op administratíëf beroep) ook verplicht als de uitspraak hierover niets vermeldt, omdat bijvoorbeeld met de vernietiging het bezwaar weer «openvalt» en het bestuursorgaàn dus verplicht is daarop te beslissen.2 Het oorspronkelijke wetsvoorstel beoogde dit uitdrukkelijk te regelen door te bepalen (in het eerste en derde lid) dat het bestuursorgaan een nieuw besluit moet nemen, tenzij (derde lid, onderdeel a) de rechter zelf in de zaak heeft voorzien, (b) de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten of (c) heeft bepaald dat het bestuurorgaan geen nieuw besluit hoeft te nemen. De memorie van toelichting geeft een voorbeeld van een situatie waarin de bestuursrechter verplicht kan zijn, ter vermijding van een te ingriipende invloed op de beleidsvrijheid van het bestuursorgaan, om onderdeel c toe te passèn, namelijk als hij een ambtshalve genomen besluit, zoals een verkeersbesluit of een tracébesluit, vernietigt {blz. 56). Dat betekent dat de rechter in zo,n geval in zijn uitspraak uitdrukkelijk moet bepalen dat het bestuursorgaàn geen nieuw besluit hoeft te nemen' Er is een risico dat hii dat onbedoeld niet doet. Dat nadeel vinden wii bij nader inzien zwaarder wegen dan het voordeel dat de wet het nemen van een nieuw besluit voorschrijft ook als de rechter verzuimt om dat expliciet te bepalen. Dat laatste is immers al geldend recht op basis van de iurisprudentie; daar is geen wettekst voor nodíg. Wii stellen dan ook voor om de huidige regeling te handhaven: de rechter kan het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen (vierde líd, eerste volzin).

ln het vierde lid is tevens hersteld (huidig artikel 8:72, vierde lid, onder a) dat de bestuursrechter kan bepalen dat het bestuursorgaan (naast of in plaats van een nieuw besluit) een andere handeling dan een besluit moet verrichten. Ook deze bevoegdheid kan nuttig zijn voor een eÍfectieve geschilbeslechting. Voorbeelden zijn het doen van onderzoek, het vaststellen van een ontwerpbesluit oÍ het verrichten van betalingen ter uiwoering van het nieuw te nemen besluit.

1 Zie bijvoorbeeld ABRS I f€bruari 201 1, 201 005 324, LJN 8P3670. AB 20',1 1, 65, JB 2011169, en CBB 2 maart 2011. LJN 8P7002, JB 20111'111.

2 ABRS 3',l iuti 2OO2,200200028, JB 20021277, CRvB 16 ianuari 2003, LJN AF3636, JB

2003n2.

3 Bii het beroep in eerste aanleg is het besluursorgàan niet verplicht om mee te werken aan de bestuurliike lus, maar als het eraan meewerkt. is het verplicht zich te houden aan de in de tussenuitspraak gegeven aanwijzingen.

ln het vierde lid is ongewijzigd gebleven het eerdere voorstel dat het bestuursorgaan bij het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling de aanwiizingen van de rechter moet opvolgen («met inachtneming van zijn aanwijzingen»)' De bevoegdheid van de rechter om dergelijke aanwijzingen te geven, is vergelijkbaar met artikel 8:80a, tweede lid (bestuurlijke lus). Die bepaling draagt de rechter op om in de tussenuitspraak zoveel mogelijk te vermelden op welke wijze het gebrek kan worden hersteld. Het gaat in beide gevallen om bindende instructies {een bindende opdracht) over inhoud of procedure van het nieuwe besluit of de andere handeling.3 (Zie overigens voor een specifiek soort procedurele instructies ook de hierna te bespreken nieuwe tweede volzin (aanhef en onder a) van het vierde lid') Dergelijke aanwijzingen kunnen in het dictum worden opgenomen, maar ze kunnen ook worden opgenomen in de overwegingen, waarbij de beslissing vermeldt dat het bestuursorgaan die aanwiizingen in acht moet nemen. Hoewel het geven van deze aànwijzingen in de einduitspraak, anders dan bij de bestuurlijke lus, geen verplichting is maar een bevoegdheid, ligt het voor de hand, om te voorkomen dat ook het nieuwe besluit geen einde maakt aan het

Tweede Kamer, vergaderjaar 2O1O-2O11,32 450, nr'

193

I

60


geschil (artikel 8:4'la), dat de rechter deze bevoegdheid daar waar mogelijk toepast.l Ook de nieuw voorgestélde tweede volzin (aanhef en onder a) van het vierde lid beoogt de rechter meer mogelijkheden te geven voor een snelle en effectieve geschilbeslechting. Op grond van het huidige artikel 8:72, vierde lid, onder b {en het oorspronkelijk voorgestelde artikel 8:72, vierde lid), kan de rechter, índien hij het beroep gegrond verklaart, bepalen dat de voorbereiding van het nieuwe besluit niet of niet geheel hoeft te geschieden overeenkomstig afdeling 3.4 {uniforme openbare voorbereidingsprocedure). De nieuw voorgestelde tweede volzin van het vierde lid (aanhef en ondèr a) verbreedt die bevoegdheid tot «wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling». Naast afdeling 3.4 kan daarbij bijvoorbeeld worden gedacht aan afdeling 7.2, als het bestuursorgaan een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, maar ook aan de verplichting om een nieuw welstandsadvies te vragen of om nieuw feitenonderzoek te doen. Deze bevoegdheid kan ook worden toegepast in de tussenuitspraak, bedoeld in artikel 8:80a (bestuurlijke lus). Zie de wijziging van het derde lid van dat

artikel. Overigens zij erop gewezen dat als de rechter bepaalt dat afdelíng 3.4 geheel of gedeeltelijk buiïen toepassing blijft, dat uiteraard nist tot gevolg moet hebben dat tegen het nieuwe besluit bezwaar moet worden gemaak. Voor de duidelijkheid stellen wij voor om dat expliciet te regelen {zie de wijziging van artikelT:1}.

Bij toepassing van de bestuurlijke lus is de rechter verplicht om in zijn tussenuitspraak het bestuursorgaan een termijn te stellen voor het nieuwe besluit {artikel 8:51a, tweede lid). Voor de einduitspraak volstaat het vierde lid van artikel 8:72 met een bevoegdheid om een dergelijke termi.in te stellen. Om discussies over het einde van de beslistermijn te voorkomen, verdient het aanbeveling dat de rechter ook in zíjn einduitspraak, als hij het bestuursorgaan opdraagt een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten, zo mogelijk een bindende termijn stelt.

ln het viifde lid (zesde lid in het oorspronkelijke wetsvoorstel) ís geschrapt: «Artikel 8:87 is van overèenkomstige toepassing.» Samen met een wijziging van het eerste lid van artíkel 8:87 zelf wordt híermee alsnog gevolg geg€ven aan het advies van de Raad van State {blz. 17, punt 12a). Strekking van beide wijzigingen is dat de voorzieningenrechter (en niet de bodemrechter) bevoegd is om een bij einduitspraak gegeven voorlopige voorziening te wijzigen of op te heffen, Ten slotte is de voorgestelde tekst van artikel 8:72 vereenvoudigd door te schrappen dat de bestuursrechter kan bepalen dat een - eerder door de voorzieningenrechter getroffen - voorlopige voorziening vervalt op een later tijdstip dan het tijdstip waarop hij uitspraak doet {het huidige zesde lid; in het oorspronkelijke wetsvoorstel het zevende lid). Als de bodemrechter niet wil dat de voorlopige voorziening ingevolge artikel 8:85, tweede lid, onder c, vervalt, dan kan hij immers met toepassing van het vijfde lid (nieuw) een eigen voorlopige voorzieníng treffen met dezelfde

inhoud.

De

formulering van het

aan die van de voorge-

,en7

stelde

derde li

1 Zie met name het in noot 1 van pag.59 genoemde artíkel van Verburg.

Tweede Kamer, vergaderjaar 201G-2011, 32 450, nr. 8 194

61


Kluwer Online Research

pagina 1 van 17

De Gemeentestem, Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht Vindplaats:

Gst. 2011/50

Auteur:

Mr. C.L.G.F.H. Albers[*]

Bijgewerkt tot:

10-06-2011

Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht Knippen en plakken in plaats van een fundamentele herbezinning In de literatuur en de rechtspraak op het terrein van het bestuursprocesrecht gaat de laatste jaren veel aandacht uit naar tijdige, definitieve en effectieve geschilbeslechting. Het zal dan ook niet verbazen dat het streven naar tijdige, definitieve en effectieve geschilbeslechting ook een van de belangrijkste drijfveren vormt voor het opstellen van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht. Daarnaast beoogt de Wet aanpassing bestuursprocesrecht het appelprocesrecht te hervormen. De voorgestelde regeling tot aanpassing van het bestuursprocesrecht wordt in deze bijdrage besproken en aan een kritische beschouwing onderworpen. Daarbij zal ook worden bekeken welke invloed de voorgestelde wijzigingen op de procespositie van de rechtszoekende burger hebben. Verder zal aandacht uitgaan naar de vraag of het — gelet op de doelstellingen die de regering met het wetsvoorstel beoogt te realiseren — niet beter zou zijn om te komen tot een meer fundamentele herbezinning op het bestuursprocesrecht. 1. Inleiding De Awb is geen rustig bezit. Omvangrijke en minder omvangrijke aanvullingen en wijziging van de Awb hebben de laatste jaren plaatsgevonden. De inwerkingtreding van de Vierde tranche van de Awb[1] per 1 juli 2009 betreft (in ieder geval in omvang) de grootste aanvulling. Verder kan onder meer worden gewezen op de regeling over de dwangsom en rechtstreeks beroep bij niet tijdig beslissen,[2] de regeling betreffende de bestuurlijke lus[3] en de invoering van de lex silencio positivo.[4] De genoemde regelingen bereikten allen in de tweede helft van 2009 hetStaatsblad. Nieuwe wijzigingen en aanpassingen van de Awb liggen alweer in het verschiet. Het betreft onder meer de in deze bijdrage centraal staande Wet aanpassing bestuursprocesrecht (hierna ook: Wab).[5] Verder kan onder meer worden gewezen op het Wetsvoorstel nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten[6] en het Wetsvoorstel schadevergoeding bij schending van de redelijke termijn.[7] In deze bijdrage gaat aandacht uit naar de Wet aanpassing bestuursprocesrecht. In par. 2 zullen de doelstellingen van de Wab aan bod komen. In par. 3 wordt ingegaan op de voorgestelde wijzigingen. De voorgestelde regeling wordt in de daarop volgende paragraaf aan een kritische beschouwing onderworpen. Daarbij zal onder meer worden bekeken welke invloed de voorgestelde wijzigingen op de procespositie van de rechtszoekende burger hebben. In dat kader wordt hier in herinnering geroepen dat bij de totstandkoming van de Tweede tranche van de Awb met klem werd betoogd dat het ‘nieuwe’ bestuursprocesrecht laagdrempelig beoogde te zijn. Onder de Awb is er — zo werd destijds gesteld — sprake van een eenvoudige rechtsingang, betrekkelijk geringe kosten [8] voor het instellen van beroep bij de rechter in eerste aanleg, geen verplichte procesvertegenwoordiging en een betrekkelijk informele procedure.[9] De vraag is wat er na invoering van de Wab nog van dit uitgangspunt over blijft. Verder zal aandacht uitgaan naar de vraag of het — gelet op de doelstellingen die de regering met het wetsvoorstel beoogt te realiseren — niet beter zou zijn om te komen tot een meer fundamentele herbezinning op het bestuursprocesrecht. In par. 5 volgt tegen deze achtergrond een slotbeschouwing. 2. Doelstellingen Wet aanpassing bestuursprocesrecht Bij bestudering van het wetsvoorstel valt op dat de Wab twee ‘kerndoelstellingen’ kent. Ten eerste beoogt de

195

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 2 van 17

voorgestelde regeling een concentratie van het bestuursprocesrecht in de Awb te realiseren. De tweede doelstelling is meeromvattend. Zij ziet op het realiseren van een gestroomlijnd en slagvaardiger bestuursprocesrecht dat gericht is op tijdige en effectievere geschilbeslechting. Onder deze tweede doelstelling wordt mede begrepen het realiseren van rechtseenheidsvoorzieningen binnen de bestuursrechtelijke kolom.[10] Verder wordt in de voorgestelde regeling een aantal andere wijzigingen ‘meegenomen’ die minder fundamenteel van aard zijn. Zo wordt bijvoorbeeld overgegaan tot een beperkte ‘herverkaveling’ van de bevoegdheden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Enkele inconsistenties in de bevoegdheidsafbakening van de bestuursrechters worden daarmee opgeheven. Dit leidt, zo wordt althans gesteld in de memorie van toelichting, tot een meer logische en praktische afbakening van rechterlijke bevoegdheden.[11] Ook wordt de Wab gebruikt om Verordening (EG) nr. 1/2003, die bepalingen bevat over het toezicht op de naleving van de Europese mededingingsregels uit art. 101 en 102 VWEU, in de Awb te implementeren.[12] 2.1 Concentratie van het procesrecht in de Awb; goed voor de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van het bestuursprocesrecht(?) Bij de concentratie van het procesrecht in de Awb gaat het grotendeels[13] om ‘cosmetische’ wijzigingen van het bestuursprocesrecht. Het betreft vooral een overheveling van bepalingen over het hoger beroep en ‘bijzondere’ bepalingen van bestuursprocesrecht uit ‘bijzondere wetten’ naar de Awb. Inhoudelijk vinden op dat vlak geen wezenlijke veranderingen plaats. De regering beoogt vooral het bestuursprocesrecht verder te concentreren in de Awb. Dit brengt onder meer met zich dat de procesrechtbepalingen uit de Wet RvS, de Beroepswet, de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (Wbbo) en de AWR[14] worden overgebracht naar de Awb. Er komt daarom in de Awb ook een aparte titel (titel 8.4) waarin het hoger beroep (uniform) geregeld wordt.[15] Verder wordt aan de Awb een aantal bijlagen toegevoegd. Daarin zijn veelal bepalingen opgenomen die voorheen waren neergelegd in bijzondere bestuursrechtelijke wetten.[16] Zo wordt in bijlage 1 geregeld wanneer rechtstreeks beroep op de bestuursrechter (dus zonder voorafgaand bezwaar in te stellen) mogelijk is.[17] In (de omvangrijke) bijlage 2 (de ‘Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak’)[18] wordt onder meer geregeld wanneer beroep in eerste en enige aanleg op een bijzondere bestuursrechter open staat, in welke gevallen beroep in eerste aanleg bij een ‘andere’ rechtbank openstaat (het gaat daarbij om concentratie van bepaalde geschillen bij gespecialiseerde rechtbanken) en ten slotte wordt in die bijlage geregeld in welke gevallen de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven of het gerechtshof bevoegd is te oordelen over het hoger beroep.[19] Overheveling van deze bepalingen uit bijzondere bestuursrechtelijke wetten naar de Awb komt de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van het bestuursprocesrecht ten goede, zo wordt in de toelichting aangegeven.[20] Ofschoon met deze operatie alle afwijkingen van de standaard procesgang worden opgenomen in een bijlage bij de Awb wordt het — mede door de omvang van deze bijlage — soms toch nog flink puzzelen bij beantwoording van de vraag of tegen een bepaald besluit een afwijkende rechtsgang openstaat. Wat de overzichtelijkheid betreft is het dus de vraag of hier winst geboekt wordt. Momenteel is bij bestudering van de bijzondere wet vrij snel duidelijk of er afwijkingen zijn van de reguliere procedure. Veelal is er — indien dergelijke afwijkingen bestaan — een aparte titel of afdeling in de wet opgenomen waarin deze afwijkingen zijn neergelegd. Men kan zich dan ook afvragen wat we met deze overheveling opschieten. Het lijkt lood om oud ijzer. 2.2 Een gestroomlijnd en slagvaardiger bestuursprocesrecht dat gericht is op tijdige en effectieve geschilbeslechting De tweede ‘kerndoelstelling’ is veelomvattend en ambitieus. Er worden wijzigingen voorgesteld die een gestroomlijnd en slagvaardiger bestuursprocesrecht beogen te realiseren dat gericht is op tijdige en effectieve geschilbeslechting. Achter deze doelstelling gaan de meest wezenlijke wijzigingen en aanvullingen van het bestuursprocesrecht schuil.[21] Deze wijzigingen leveren op punten duidelijk verbeteringen op voor de tot besluitvorming bevoegde bestuursorganen.

196

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 3 van 17

Het bestuursprocesrecht zoals dat in 1994 werd ingevoerd, heeft tekortkomingen als het gaat om effectieve en definitieve geschilbeslechting binnen een redelijke termijn. Deels lijkt dit verband te houden met het feit dat het huidige bestuursproces hinkt op twee gedachten. Ofschoon het Awb-procesrecht primair een rechtsbeschermingsfunctie kent, heeft het ook nog veel trekken van het oude, (pre-Awb-)bestuursprocesrecht waarin de handhaving van het objectieve recht een belangrijke plaats innam.[22] Een van die aspecten betreft het centraal stellen van het besluit als rechtsingang. Verder kan gedacht worden aan een relatief ruime mogelijkheid voor belanghebbenden om de vernietiging van een besluit te bewerkstelligen. Als een belanghebbende een feitelijk belang heeft bij het door hem aangevochten besluit is dat immers voldoende om toegelaten te worden tot de procedure. Vervolgens kunnen — binnen de kaders van het stelsel van art. 6:13 (onderdelentrechter) en art. 8:69 Awb — alle denkbare gronden naar voren worden gebracht die tot vernietiging kunnen leiden. Doordat het besluit in de bestuursrechtelijke procedure centraal staat, lijkt een tijdige, effectieve en definitieve geschilbeslechting moeilijk realiseerbaar. Een beroep tegen een besluit is gericht op vernietiging van het besluit. Na vernietiging van een besluit (soms enkel op formele gronden) is in veel gevallen het bestuur weer opnieuw aan zet met in de meeste gevallen als resultaat een nieuw besluit waartegen opnieuw beroep en hoger beroep kan worden ingesteld. Een bestuursrechtelijke procedure leidt dan ook regelmatig tot een herhaling van zetten. Effectieve en definitieve geschilbeslechting binnen een redelijke termijn komt daardoor in het gedrang. Een van de speerpunten van de Wab is dan ook het voorkomen van dit zogenoemde ‘bestuurlijk pingpongen’.[23] Het kabinetsbeleid is erop gericht tot een bestuursprocesrecht te komen waarin zo veel mogelijk geschillen na afloop van één bestuursrechtelijke procedure definitief zijn beslecht. De in de Wab voorgestelde wijzigingen beogen bij te dragen aan die doelstelling.[24] Het streven naar een ‘slagvaardiger’ bestuursprocesrecht past in het huidige tijdsgewricht waarin de rechtsbeschermingsfunctie van het bestuursprocesrecht en daarmee de karakteristieken van het partijenproces — of zo men wil; de ‘civilisatie van het bestuursproces’ — steeds meer op de voorgrond treden. [25] In het recente verleden hebben al de nodige veranderingen in het bestuursproces plaatsgevonden waarmee beoogd werd te komen tot een meer effectieve en definitieve geschilbeslechting. Te wijzen valt op de invoering van de ‘bestuurlijke lus’ per 1 januari 2010 [26] en de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen.[27] Verder nemen zowel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als de Centrale Raad van Beroep sinds enige tijd in hun uitspraken het standpunt in dat de rechter bij vernietiging van een besluit de mogelijkheden om tot een definitieve beslechting van het geschil te komen, dient te onderzoeken.[28] De bestuursrechter moet naar de huidige stand van zaken nagaan of de rechtsgevolgen van een te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten dan wel of hij zelf in de zaak kan voorzien. Ligt een van deze mogelijkheden redelijkerwijs niet binnen bereik, dan moet de bestuursrechter nagaan of toepassing van de bestuurlijke lus een reële mogelijkheid biedt om tot beslechting van het geschil te komen.[29] Daarbij dient bovendien aangetekend te worden dat bijvoorbeeld ten aanzien van de mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien het laatste decennium het strenge uitgangspunt dat zelf voorzien slechts mogelijk is als er rechtens nog maar één juiste beslissing mogelijk is — met het oog op een meer effectieve geschilbeslechting — al is gerelativeerd.[30] De hogerberoepsrechters achten het zelf in de zaak voorzien onder omstandigheden ook mogelijk als er — gelet op de voor het bestuursorgaan bestaande beleids- of beoordelingsvrijheid — strikt genomen geen sprake is van een situatie waarin rechtens nog maar een juiste beslissing mogelijk is.[31] Dit is bijvoorbeeld aan de orde als door het bestuursorgaan de hem toekomende beleidsvrijheid door middel van beleidsregels op een manier is ingevuld die de beleidsregel als het ware de beslissing ‘dicteert’.[32] Verder kan in genoemde gevallen zelf in de zaak worden voorzien als het bestuursorgaan zelf aangeeft dat het wil terugkomen op zijn besluit en daarbij ook aangeeft hoe het nieuw te nemen besluit zou moeten luiden.[33] De rechter moet — als hij in dat geval gebruikmaakt van zijn bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien — niet de belangen van derden uit het oog verliezen. Onder omstandigheden kunnen deze belangen ertoe leiden dat zelf in de zaak voorzien niet is toegestaan. Ook is zelf in de zaak voorzien mogelijk als partijen daarom vragen en daardoor geen belangen van derden geschaad worden.[34] Verder is zelf voorzien tegenwoordig gangbaar bij besluiten over schadevergoeding en (in beginsel ook) bij andere financiële beschikkingen in tweepartijengeschillen waarbij geen nader onderzoek door het bestuur vereist is. Heeft een bestuursorgaan zijn kansen op het nemen van een rechtmatig besluit duidelijk verspeeld door bij herhaling een onrechtmatig besluit te nemen en komen daardoor de grenzen van een tijdige geschilbeslechting in beeld of worden deze grenzen overschreden, dan ligt zelf voorzien ook in de rede.[35] Ten slotte is zelf in de zaak voorzien mogelijk

197

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 4 van 17

(en in veel gevallen zelfs aangewezen) als er sprake is van de oplegging van een bestraffende bestuursrechtelijke sanctie.[36] In art. 8:72a Awb is bovendien uitdrukkelijk bepaald dat als uitgangspunt dient te gelden dat de bestuursrechter zelf in de zaak voorziet na vernietiging van een besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete. Hoewel de bestuursrechter — zoals uit het voorgaande blijkt — onder het huidige procesrecht dus al over een aantal bevoegdheden beschikt om tot een definitieve beslechting van het geschil te komen, meent de regering toch dat deze bevoegdheden — waaronder het passeren van vormverzuimen (art. 6:22 Awb), het in stand laten van de rechtsgevolgen (art. 8:72 lid 3 Awb), het zelf in de zaak voorzien (art. 8:72 lid 4 Awb) en de recent ingevoerde mogelijkheid tot toepassing van de ‘bestuurlijke lus’ (art. 8:51a Awb) — onvoldoende zijn om een effectieve en definitieve geschilbeslechting binnen een redelijke termijn te realiseren. Daarom wordt in de Wab nog een aantal wijzigingen opgenomen die de al bestaande bevoegdheden verruimen of aanvullen. Deze wijzigingen komen hierna uitvoerig(er) aan bod. 3. Een slagvaardiger bestuursproces: de voorgestelde wijzigingen Het streven naar een gestroomlijnd en slagvaardiger bestuursprocesrecht dat gericht is op tijdige en effectieve geschilbeslechting moet worden gezien als de belangrijkste drijfveer achter het Wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht. Hierbij is volgens de regering mede van belang dat de rechtsbeschermingsfunctie van het bestuursproces — die sinds de invoering van de Awb fors benadrukt wordt — met de voorgestelde wijzigingen beter uit de verf komt. De volgende wijzigingen en aanpassing van het bestuursprocesrecht worden voorgesteld om een ‘slagvaardiger’ bestuursprocesrecht te realiseren: - de stroomlijning van art. 6:18 en 6:19 Awb; - verruiming van de mogelijkheid om gebreken in een besluit te passeren (vgl. art. 6:22 Awb) als daardoor geen belanghebbenden zijn benadeeld; - aanpassing van de regeling met betrekking tot het horen in bezwaar en administratief beroep in het bijzonder door invoering van de ‘antwoordkaartmethode’; - instelling van een zogenoemde ‘grote kamer’ voor belangrijke richtinggevende uitspraken in hoogste instantie; - invoering van de mogelijkheid tot het nemen van conclusies in belangrijke zaken bij de hoogste bestuursrechters; - invoering van het relativiteitsvereiste in het bestuursprocesrecht; - verruiming van de mogelijkheid tot het enkelvoudig afdoen van het hoger beroep; - invoering van de mogelijkheid tot het instellen van incidenteel hoger beroep; - invoering van de zogenoemde ‘judiciële lus’, dat wil zeggen invoering van de mogelijkheid voor de hogerberoepsrechter om te bepalen dat tegen een ter uitvoering van zijn uitspraak genomen besluit slechts beroep bij hem openstaat (en niet weer bij de rechtbank); - afschaffing van het mandaatverbod in hoger beroep.[37] De genoemde wijzigingen worden hieronder nader toegelicht.[38] 3.1 De stroomlijning van art. 6:18 en 6:19 Awb In de Wet aanpassing bestuursprocesrecht is een nieuw art. 6:19 Awb opgenomen dat de huidige art. 6:18, 6:19 en 8:13a Awb zal vervangen.[39] In laatstgenoemde bepalingen is voorzien in een

198

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 5 van 17

rechtsbeschermingsregeling in geval een besluit hangende bezwaar, beroep of hoger beroep wordt gewijzigd of ingetrokken. Deze voorziening staat al in het teken van een effectieve en definitieve geschilbeslechting. Uitgangspunt is immers dat een intrekkings- of wijzigingsbesluit wordt meegenomen in de reeds lopende procedure. Het nieuwe art. 6:19 Awb betreft een verduidelijking en vereenvoudiging van de wettekst, aldus de memorie van toelichting.[40] Verder heeft de bepaling een ‘codificerend karakter’ in die zin dat bijvoorbeeld de rechtspraak over de toepassing van art. 6:18 en 6:19 Awb in hoger beroep (vgl. art. 6:24 Awb) haar weerslag vindt in het nieuwe art. 6:19 Awb. Ik beschouw het als een groot probleem dat deze codificatie op belangrijke punten niet in de bepaling zelf, maar (in overwegende mate) in de memorie van toelichting[41] en het nader rapport lijkt te hebben plaatsgevonden.[42] Zo moet uit het voorgestelde art. 6:19 lid 1 Awb, worden afgeleid dat een besluit dat door een bestuursorgaan wordt genomen naar aanleiding van een vernietigingsuitspraak deel uit maakt van het door het bestuursorgaan tegen deze uitspraak ingesteld hoger beroep.[43] Het is dan ook de vraag of de beoogde verduidelijking en vereenvoudiging van de wettekst — waarmee politici graag goede sier maken — niet juist een averechts effect hebben. Van een kenbaar en bruikbaar procesrecht is in art. 6:19 Awb mijns inziens — in elk geval voor een zonder gemachtigde opererende appellant — geen sprake. Het voorgestelde art. 6:19 Awb zal naar het zich laat aanzien — evenals de huidige art. 6:18 en 6:19 Awb — niet alleen bij procespartijen, maar ook bij de bestuursrechter nog voor de nodige hoofdbrekens gaan zorgen. Dit geldt niet alleen voor de nieuwe elementen van art. 6:19 Awb. Evenals in het verleden zal ook na inwerkingtreding van de Wab — de (beknopte) nadere uitwerking in de toelichting ten spijt[44] — nog regelmatig onduidelijk zijn in hoeverre een besluit kan worden aangemerkt als een besluit ‘tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit’. Op dat punt is van een verduidelijking nauwelijks sprake. 3.2 Verruiming van de mogelijkheid om gebreken in een besluit te passeren Het huidige art. 6:22 Awb bepaalt dat een besluit waartegen bezwaar of beroep aanhangig is ondanks de schending van een vormvoorschrift in stand kan blijven als blijkt dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Deze bepaling staat ten dienste van een effectieve en definitieve geschilbeslechting. Kort na de invoering van de Awb werd al duidelijk dat – vooral bestuurders – deze bepaling niet ver genoeg ging.[45] Besluiten konden immers enkel in stand gelaten worden als er sprake was van schending van een ‘vormvoorschrift’.[46] Vooral bestuurders ervoeren het als weinig praktisch dat andere (meer fundamentele) gebreken aan een besluit — bijvoorbeeld bevoegdheidsgebreken — tot een vernietiging leidden, ook als vaststond dat een bevoegdelijk genomen besluit dezelfde inhoud zou hebben gekend en de belangen van partijen bovendien door de tekortkoming in het besluit niet waren geschonden. In de Wet aanpassing bestuursprocesrecht wordt aan deze bezwaren tegemoetgekomen door art. 6:22 Awb te ‘verruimen’. Voor beantwoording van de vraag of een gebrek in een besluit op grond van art. 6:22 Awb kan worden gepasseerd, is op basis van het voorgestelde art. 6:22 Awb niet langer van belang of er sprake is van een vormverzuim, maar ‘uitsluitend het antwoord op de vraag of iemand door de schending is benadeeld’.[47] Dat belanghebbenden door de schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel niet worden benadeeld moet ingevolge het voorgestelde art. 6:22 Awb ‘aannemelijk’ zijn, wil het besluit in stand kunnen worden gelaten.[48] Dit betekent — zo volgt uit de artikelsgewijze toelichting — dat aannemelijk moet zijn dat ook bij naleving van het vormvoorschrift (deze term lijkt per abuis gebruikt te zijn) geen ander besluit zou zijn genomen.[49] Doel van de oprekking van art. 6:22 Awb is dat geschillen vaker definitief kunnen worden beslecht. De bepaling levert voor tot besluitvorming bevoegde bestuursorganen een verbetering op. Zij zullen immers minder vaak geconfronteerd worden met de opdracht een nieuw besluit (op bezwaar) te nemen. Vanuit rechtsstatelijk oogpunt kan men over de wijziging van art. 6:22 Awb echter kritisch zijn. Het doel heiligt nu immers niet altijd de middelen. De bepaling leidt ertoe dat besluiten zelfs bij meer serieuze inhoudelijke gebreken [50] voor rechtmatig kunnen worden gehouden als voldaan is aan de in art. 6:22 Awb geformuleerde voorwaarden. Naar beide partijen — zowel de burger als het bestuur — wordt daarmee een verkeerd signaal afgegeven. Het bestuur zou immers een laconiekere houding aan kunnen gaan nemen bij de primaire besluitvorming gelet op de ruime(re) mogelijkheid om gebreken aan het besluit door de vingers te zien (dit wordt mogelijk nog versterkt doordat ernstigere gebreken nog altijd door middel van de bestuurlijke lus

199

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 6 van 17

hersteld kunnen worden). Bij de burger wordt anderzijds wellicht de indruk gewekt dat de rechter fungeert als (partijdige) hulp van het bestuur. 3.3 De hoorplicht in bestuursrechtelijke (voor)procedures; antwoordkaartmethode Het horen in bezwaar (zie art. 7:2 e.v. Awb) vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. [51] De mogelijkheden om af te zien van het horen in bezwaar zijn in de Awb neergelegd. In de rechtspraak worden deze mogelijkheden restrictief uitgelegd.[52] Dit bracht in het verleden met zich dat het niet was toegestaan af te zien van een hoorzitting naar aanleiding van het niet retourneren door een bezwaarmaker van een zogenoemde antwoordkaart waarmee deze te kennen gaf dat hij gebruik wenste te maken van zijn recht om gehoord te worden.[53] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaalde dat alleen in het geval dat een belanghebbende, overeenkomstig art. 7:3 aanhef en onderdeel c Awb — al dan niet naar aanleiding van een daartoe strekkende vraag van het bestuursorgaan — uitdrukkelijk had verklaard geen gebruik te willen maken van zijn recht gehoord te worden, van het horen kon worden afgezien.[54] Dit stuitte in de praktijk op grote bezwaren. Vooral de zogenoemde ‘beschikkingenfabrieken’ (zoals het UWV) constateerden dat vaak hoorzittingen voor niets werden ingepland, omdat bezwaarmakers niet ter hoorzitting verschenen. In bijzondere bestuursrechtelijke wetten op het terrein van de sociale zekerheid is daarom — naar aanleiding van de hiervoor weergegeven rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep — intussen voorzien in regelingen die — in afwijking van art. 7:3 Awb — de antwoordkaartmethode wel toestaan.[55] In de Wet aanpassing bestuursprocesrecht wordt nu voorgesteld art. 7:3 Awb te wijzigen in die zin dat in het gehele bestuursprocesrecht met de antwoordkaartmethode kan worden gewerkt.[56] Daarbij wordt een beroep gedaan op de wederkerigheidsidee. Van burgers mag in redelijkheid worden gevergd dat zij aangeven of zij gebruik willen maken van de gelegenheid om te worden gehoord.[57] De voorgestelde verruiming kan voordelen opleveren voor het bestuur, in die zin dat er niet vergeefs hoorzittingen worden uitgeschreven. Toch meen ik dat het invoeren van een algemene mogelijkheid om met de antwoordkaartmethode te werken kritisch moet worden benaderd. Het probleem dat de ‘beschikkingenfabrieken’ signaleerden was immers al opgelost door in bijzondere wetten een afwijking van art. 7:3 Awb mogelijk te maken. Gelet op de ‘essentiële functie’ van het horen in bezwaar[58] ligt het mijns inziens meer voor de hand het uitzonderingskarakter van de antwoordkaartmethode te handhaven. Daar waar nodig kan in de bijzondere wet worden afgeweken van (het huidige) art. 7:3 Awb, voor het overige moet de strenge benadering worden gevolgd zoals door de hoogste bestuursrechters is afgeleid uit de redactie van het huidige art. 7:3 aanhef en onderdeel c Awb. Bij ‘maatwerkbeschikkingen’ valt het aantal bezwaarschriften — zeker in vergelijking met het aantal bezwaren dat binnenkomt bij beschikkingenfabrieken — mee. Het is de vraag of dan ook met een antwoordkaartje moet worden gewerkt. Afhankelijk van de vormgeving, taalkundige inhoud en (feitelijke) afmeting van een antwoordkaartje kan dit al snel over het hoofd worden gezien tussen de overige op het bezwaar betrekking hebbende documenten die in dezelfde enveloppe worden meegezonden. Ook als de communicatie via de elektronische snelweg verloopt, zal er zorg voor moeten worden gedragen dat bezwaarmaker voldoende duidelijk wordt gewezen op het feit dat hij zelf moet aangeven dat hij gehoord wenst te worden. Ziet de bezwaarmaker de papieren of digitale oproep over het hoofd dan is daarmee tevens — zij het onbewust — afstand gedaan van het (essentiële) recht om gehoord te worden in bezwaar. Dit maakt de procespositie van de burger — ook tijdens het verdere verloop van de procedure — zwak. Bij de rechter heeft hij niet meer de (ruime) mogelijkheden om bepaalde zaken aan te kaarten die in bezwaar nog wel meegenomen zouden zijn. Bovendien vraag ik me af of de bepaling niet haaks staat op het streven naar een definitieve en effectieve geschilbeslechting. Juist een hoorzitting in bezwaar kan onder omstandigheden leiden tot beëindiging van een geschil. Een bezwaarmaker kan verbaal soms duidelijker aangeven waarom hij het niet eens is met een besluit. Dit kan dan weer leiden tot andere inzichten bij het bestuursorgaan en eventueel tot een herroeping van het aangevochten besluit. Een geschil kan in bezwaar zelfs definitief worden beslecht als de bezwaarmaker naar aanleiding van de uitleg van het verwerende bestuursorgaan ervan doordrongen raakt dat het aangevochten besluit juist is. Vaak is het voor bezwaarmaker al voldoende als hij zijn zegje heeft kunnen doen. Krijgt hij echter — zonder dat een hoorzitting is gehouden — een besluit op bezwaar thuis dan werkt dat mijns inziens eerder polariserend waardoor soms rauwelijks beroep op de rechter zal worden

200

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 7 van 17

ingesteld. 3.4 Een ‘grote kamer’ In de Wab wordt een nieuw art. 8:10a Awb opgenomen. In die bepaling wordt in het vierde en vijfde lid een regeling getroffen die het mogelijk maakt in zaken die aanhangig zijn bij een meervoudige kamer van een andere bestuursrechter dan de rechtbank of het gerechtshof de zaak te verwijzen naar een ‘grote kamer’, ‘indien dit haar met het oog op de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling geraden voorkomt’.[59] Zo’n grote kamer telt blijkens de toelichting vijf leden.[60] Belangrijkste doel van de grote kamer is het bewaken van de rechtseenheid. Het gaat dan niet alleen om het bewaken van de rechtseenheid binnen het betreffende college, maar ook om het bewaken van de rechtseenheid tussen de verschillende hoogste bestuursrechters. De idee is dat in een grote kamer ook leden van andere colleges zitting kunnen nemen (in hun hoedanigheid van plaatsvervangend lid van het betreffende college dat uitspraak moet doen). Als een uitspraak is gedaan door een grote kamer is voor ‘de rechtspraktijk en de verdere buitenwereld onmiddellijk duidelijk dat het college zelf de zaak als belangrijk en de uitspraak ook voor andere zaken als richtinggevend beschouwt’, aldus de memorie van toelichting.[61] In dat opzicht is er ook tot op zekere hoogte sprake van een rechtsvormende functie. Barkhuysen betwijfelt echter of er — juist in die zaken waarin het met het oog op de rechtseenheid en rechtsontwikkeling van belang is — een grote kamer zal worden ingesteld. Juist ten aanzien van die zaken ligt het volgens hem in de lijn der verwachting dat verwijzing niet zal plaatsvinden, omdat vooraf duidelijk is dat (ook) binnen de grote kamer geen overeenstemming kan worden bereikt over de betreffende (rechts)vraag.[62] 3.5 Conclusies in het bestuursrecht Ter bevordering van de rechtseenheid en kwaliteit van de bestuursrechtspraak wordt naast de invoering van de mogelijkheid om een grote kamer in te stellen ook nog voorgesteld om te gaan werken met (niet bindende) conclusies in het bestuursrecht. Daartoe wordt voorgesteld een nieuw art. 8:12a in de Awb op te nemen. Conclusies kunnen — op basis van de voorgestelde regeling — worden genomen als een zaak aanhangig is bij een meervoudige of grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De voorzitter of president van het betreffende college dient een lid van het betreffende college — of een lid van een van de andere colleges — te vragen een conclusie te nemen. Vooral als in een zaak een belangrijke rechtsvraag rijst die van belang is voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling zal er reden zijn om een conclusie te vragen.[63] Het is de vraag of de voorgestelde systematiek tot een bevredigend resultaat leidt. De Raad van State heeft daar al op gewezen in zijn advies. De Raad heeft daarbij vooral kritiek geuit op het feit dat er sprake is van ‘interne conclusies’. De Raad heeft de vrees uitgesproken dat er onvoldoende afstand bestaat tussen degene die de conclusie moet nemen en het rechtsprekende college. Hij pleitte dan ook voor het invoeren van de mogelijkheid om concludenten aan te wijzen die volledig ‘los staan’ van het betreffende college. De regering heeft dit advies echter in de wind geslagen.[64] Uit de hoek van de rechtswetenschap is inmiddels ook al de nodige kritiek geuit. Zo wijst bijv. Marseille — evenals de Raad van State — op de geringe afstand tussen de rechtsprekers en de ‘concludenten’ die een nadelig effect kan hebben op de kwaliteit van de conclusies.[65] Ook Van Ettekoven is geen voorstander van de wijze waarop het nemen van conclusies in het bestuursrecht is vormgegeven. Van Ettekoven ziet meer in het inweven van de bestuursrechtelijke conclusies in de bestaande structuur. Dit brengt met zich dat het parket bij de Hoge Raad gaat voorzien in ‘bestuursrechtelijke conclusies’ in zaken die door dat parket worden geselecteerd.[66] Barkhuysen heeft ook zijn twijfels bij de voorgestelde rechtseenheid bevorderende maatregelen. Hij zoekt de oplossing evenals Van Ettekoven bij de Hoge Raad. Maar zijn insteek is anders. Barkhuysen pleit namelijk voor een ‘institutionele rechtseenheidsvoorziening’ in de vorm van cassatieberoep op basis van een verlofstelsel bij een nieuw in te stellen ‘bestuursrechtkamer’ bij de Hoge Raad.[67] 3.6 Invoering van het relativiteitsvereiste in het bestuursrecht

201

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 8 van 17

In navolging van art. 1.9 Chw wordt voorgesteld het relativiteitsvereiste voor het gehele bestuursprocesrecht in te voeren. Daarvoor wordt een nieuw art. 8:69a in de Awb opgenomen.[68] Op grond van het voorgestelde art. 8:69a Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.[69] Hoewel de toegang tot de bestuursrechtelijke procedure afhankelijk blijft van de vraag of een belanghebbende een feitelijk belang heeft bij het aangevochten besluit,[70] wordt de kans dat een derdebelanghebbende een succesvol vernietigingsberoep in kan stellen na invoering van het relativiteitsvereiste geringer. Deze (derde) belanghebbende kan niet langer de meest uiteenlopende gronden aanvoeren om daarmee vernietiging van het aangevochten besluit te bewerkstelligen.[71] Zo zal een geschiktheidsverklaring die ziet op de geschiktheid van een gebouw voor de uitoefening van het raamprostitutiebedrijf (en die noodzakelijk is om het bedrijf te kunnen exploiteren) op grond van het voorgestelde art. 8:69a Awb niet langer vernietigd worden als de buurman die een goed lopend restaurant in het naastgelegen pand exploiteert (en als belanghebbende moet worden aangemerkt) deze aanvecht. Een dergelijke (op de plaatselijke bouwverordening gebaseerde) geschiktheidsverklaring is namelijk gericht op de veiligheid en hygiëne in het pand.[72] De geschiktheidsverklaring beoogt de belangen van de prostituee (en andere in het pand aanwezige personen) te beschermen. Het belang van de buurman die vreest voor een omzetdaling en een waardevermindering van zijn pand, is van andere orde. Strikt genomen past de invoering van het relativiteitsvereiste in een bestuursprocesrecht waarin de rechtsbeschermingsfunctie vooropstaat. Er valt echter het nodige af te dingen op de wijze waarop de Schutznorm nu in het bestuursprocesrecht geïncorporeerd wordt. Zo lijkt de regering vooral waarde te hechten aan het vergroten van de mogelijkheid om besluiten zo snel mogelijk ongeschonden door de besluitvormingsen rechtsbeschermingsprocedures te loodsen. Financieel-economische belangen wegen in dat kader blijkbaar zwaar.[73] Het instellen van beroep op gronden die niet de belangen van een appellant beogen te beschermen, wordt in de memorie van toelichting in algemene zin bestempeld als het ‘oneigenlijk gebruik van beroepsprocedures’.[74] Dit is mijns inziens een te ongenuanceerde stelling. In de hiervoor beschreven casus van de restauranthouder die naast zich een raamprostitutiebedrijf gevestigd ziet, zou ik niet willen spreken van misbruik van procesrecht. Ten aanzien van deze persoon worden (fundamentele) subjectieve rechten (waaronder het eigendomsrecht) geschonden. Onder meer vanwege deze uitwerking van het relativiteitsvereiste is er de nodige kritiek op de invoering van een relativiteitsvereiste in het bestuursprocesrecht. Daarbij wordt gewezen op het feit dat als uitgangspunt dient te gelden dat bestuursorganen rechtmatige besluiten behoren te nemen. Dit zou vervolgens met zich brengen dat een persoon die moet worden aangemerkt als belanghebbende bij een besluit — terwijl voorts zijn subjectieve rechten worden aangetast door het (onrechtmatige) besluit — aanspraak kan maken op een in alle opzichten rechtmatig besluit.[75] Een relativiteitsvereiste past niet in deze benadering. Het hoeft echter niet alles of niets te zijn. In de literatuur is erop gewezen dat er mogelijkheden zijn om de werking van het relativiteitsvereiste onder omstandigheden te corrigeren waardoor een burger — zoals de hiervoor beschreven restauranthouder — niet met lege handen staat als door een besluit zijn fundamentele subjectieve rechten worden aangetast. De ‘correctie’ op de werking van het relativiteitsvereiste zou inhouden dat er naast het beschermingsbereik van de wettelijke regeling ook subjectieve fundamentele rechten (dat wil zeggen grondrechten zoals bijv. het eigendomsrecht) van de burger bij de beoordeling moeten worden betrokken.[76] Op die wijze kan een correctie plaatsvinden als het belang van een (derde)belanghebbende buiten het beschermingsbereik van de aangevochten wettelijke regeling valt, terwijl door het besluit ten aanzien van hem wel fundamentele rechten (zoals het eigendomsrecht) worden geschonden. Aan deze (andere) visies wordt — hoewel ook de Raad van State de regering in zijn advies uitdrukkelijk heeft gevraagd het voorgestelde art. 8:69a Awb te heroverwegen en te zoeken naar een minder vergaand alternatief[77] — geen aandacht besteed in de toelichting op de Wab. Dit is kwalijk. Zowel de kritiek in de literatuur als van de Raad van State heeft de regering blijkbaar niet van belang geacht. De instrumentele en pragmatische argumenten van financieel-economische aard — besluiten moeten er snel ‘doorgejast’ kunnen worden — hebben blijkbaar meer gewicht in de schaal gelegd. Een ander punt waar de regering zich nauwelijks om bekommert, is dat lang niet altijd duidelijk zal zijn welke belangen een (rechts)norm beoogt te beschermen. Het is dan aan de bestuursrechter om — niet zelden op basis van een ingewikkelde exercitie — te bepalen of de door een appellant ingeroepen (beweerdelijk

202

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 9 van 17

geschonden) rechtsnorm kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van de appellant.[78] Leidt het relativiteitsvereiste in die gevallen dan wel tot een doelmatiger bestuursproces? Het ligt in die gevallen overigens meer voor de hand om eerst te kijken of de grond inhoudelijk kans van slagen heeft en pas als dat het geval is over te gaan tot beantwoording van de vraag of is voldaan aan het relativiteitsvereiste. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State lijkt voor die benadering te kiezen met betrekking tot de toepassing van het relativiteitsvereiste in de Crisis- en herstelwet.[79] Bij een beroep op bepalingen die concrete inhoudelijke eisen stellen aan een besluit zal het dus soms problematisch zijn om het beschermingsbereik van de norm vast te stellen. Maar wat als een derdebelanghebbende zich beroept op een (ongeschreven) algemeen beginsel van behoorlijk bestuur zoals het zorgvuldigheidsbeginsel of het rechtszekerheidsbeginsel?[80] Deze normen hebben een ruim bereik en zijn dan ook moeilijk vatbaar voor een Schutznormtoets. Dit brengt met zich dat een beroep op dergelijke algemene beginselen van behoorlijk bestuur een appellant de mogelijkheid beidt om het voor hem negatieve effect van het voorgestelde art. 8:69a Awb te ‘omzeilen’. Het is echter niet uitgesloten dat de bestuursrechter bij een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel wel kijkt of door schending van het zorgvuldigheidsbeginsel de belangen van appellant worden geschonden. Zo is het mijns inziens niet uitgesloten dat een beroep van een elders in de stad gelegen concurrerende supermarkt met betrekking tot de onzorgvuldige voorbereiding van een omgevingsvergunning om te bouwen niet gegrond wordt verklaard als die onzorgvuldige voorbereiding inhoudt dat enkele met het bouwbesluit strijdige voorschriften aan de vergunning zijn verbonden. De concurrent zou wellicht meer succes boeken als de bouw van de supermarkt enkel gerealiseerd kan worden door een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk én voor planologisch strijdig gebruik ex art. 2.12 lid 1 onderdeel a onder 3 Wabo te verlenen. In dat geval zou de concurrent met een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel mijns inziens onder omstandigheden wel een reële kans hebben dat zijn beroep gegrond wordt verklaard.[81] Bijvoorbeeld omdat in het bestemmingsplan het aantal supermarkten is beperkt tot vijf en met de omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik nu toch het bouwen en exploiteren van een zesde supermarkt wordt toegestaan. 3.7 Proceseconomie in hoger beroep en verzet Om de proceseconomie in hoger beroep en verzet te bevorderen, wordt een aantal wijzigingen en aanpassingen van hoofdstuk 8 Awb voorgesteld. Zo komt de verplichting om in hoger beroep een zaak meervoudig af te doen als de zaak bij de rechtbank meervoudig is afgedaan te vervallen.[82] Op grond van het voorgestelde art. 8:10a lid 2 Awb kan de hogerberoepszaak worden verwezen naar een enkelvoudige kamer. Verder wordt het mogelijk in een voorlopige voorzieningsprocedure in hoger beroep kort te sluiten — vgl. art. 8:86 Awb — indien de zaak in eerste aanleg is behandeld door een meervoudige kamer (naar geldend recht kan dit alleen als de uitspraak in eerste aanleg door een enkelvoudige kamer is gedaan). Ten slotte wordt aan art. 8:55 Awb een tiende lid toegevoegd dat het de bestuursrechter mogelijk maakt ‘kort te sluiten’ in verzet. 3.8 Incidenteel hoger beroep Het kan voorkomen dat een procespartij berust in een uitspraak hoewel zij het er niet volledig mee eens is. Komt de wederpartij dan tegen die uitspraak in hoger beroep dan is het voor eerdergenoemde partij vaak niet meer mogelijk ook nog hoger beroep in te stellen (bijv. omdat de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift al is verstreken). Eerstgenoemde partij wordt dan, naar geldend recht, weliswaar als geïntimeerde bij het hoger beroep betrokken, maar zij kan in die hoedanigheid enkel reageren op de gronden van de partij die in hoger beroep is gekomen. Het inbrengen van ‘eigen’ gronden is dan (in beginsel)[83] niet mogelijk. Dit kan zuur zijn voor de geïntimeerde partij. Zeker wanneer bij deze partij de indruk ontstaat dat de wederpartij bewust lang heeft gewacht met het instellen van hoger beroep, zodat de geïntimeerde partij — vanwege het verstrijken van de (hoger)beroepstermijn — geen gelegenheid meer zou krijgen om ook nog een eigen hogerberoepschrift in te dienen. Met de voorgestelde art. 8:110 tot en met 8:112 Awb wordt beoogd dit probleem op te lossen door het mogelijk te maken om ‘incidenteel hoger beroep’ in te stellen.[84] Dit incidentele hoger beroep moet worden ingesteld binnen zes weken nadat de hogerberoepsrechter de gronden van het hoger beroep aan degene die

203

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 10 van 17

ook hoger beroep had kunnen instellen, heeft verzonden (art. 8:110 lid 2 Wab). In de toelichting wordt een drietal redenen gegeven om over te gaan tot invoering van incidenteel hoger beroep in het bestuursprocesrecht. Ten eerste wordt hiermee — zoals ook uit het voorgaande kan worden afgeleid — de processuele positie van de verwerende partij in hoger beroep versterkt. Ten tweede is het instellen van hoger beroep niet langer zonder risico, omdat de appellerende partij er door het door de wederpartij ingediende incidenteel hoger beroep ook op achteruit kan gaan. Dit bevordert — ten derde — een zorgvuldige afweging van de kansen en risico’s van een hoger beroep wat zou moeten leiden tot een weloverwogen gebruik van het rechtsmiddel van hoger beroep.[85] Invoering van de figuur van incidenteel hoger beroep heeft niet alleen voordelen. Zoals uit het bovenstaande blijkt, fungeert deze ‘extra’ appelmogelijkheid die voor geïntimeerde in het leven wordt geroepen als een soort zwaard van Damocles voor de partij (meestal de burger) die hoger beroep in wil stellen. Reformatio in peius is immers niet uitgesloten als de wederpartij (het bestuursorgaan) eigen gronden kan produceren. Het zal vaak moeilijk zijn om de procespositie juist in te schatten. Dit leidt mogelijk tot het (ten onrechte) afzien van het instellen van hoger beroep. Door het ‘importeren’ van deze uit het civielrecht afkomstige voorziening in de hogerberoepsprocedure wordt het bestuursrechtelijk hoger beroep duidelijk gecompliceerder. Dit terwijl het bestuursprocesrecht oorspronkelijk bedoeld was als een laagdrempelig procesrecht waarin de appellerende burger ook zonder gemachtigde zijn weg in zou (moeten) kunnen vinden. 3.9 Judiciële lus Het voorgestelde art. 8:113 Awb maakt het de hogerberoepsrechter mogelijk te bepalen dat tegen een besluit van een bestuursorgaan dat dient ter vervanging van het (in hoger beroep) alsnog vernietigde bestreden besluit, alleen beroep kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter zelf. Dit wordt ook wel de ‘judiciële lus’ genoemd. Indien de hogerberoepsrechter deze bevoegdheid wil aanwenden, zal hij zich de vraag moeten stellen of behandeling van het geschil in twee instanties uit het oogpunt van rechtsbescherming nog toegevoegde waarde heeft, of dat de wenselijkheid van een definitieve beslechting van het geschil binnen een redelijke termijn zwaarder moet wegen. De regering is — zo volgt uit de memorie van toelichting — niet bevreesd dat invoering van de mogelijkheid om een ‘judiciële lus’ toe te passen, zal leiden tot een verlies van rechtsbescherming.[86] 4. De balans: stroomlijnen en slagvaardiger maken, maar fundamentele discussies worden gemeden Hiervoor zijn belangrijke onderdelen van het Wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht kritisch besproken. Het wordt tijd de balans op te maken. De voorgestelde wijzigingen leveren voor het bestuur op punten de nodige verbeteringen op. Ik wijs bijvoorbeeld op de voorgestelde art. 6:22 en 7:3 Awb. Na lezing van de voorgaande paragrafen zal het de lezer echter niet vreemd voorkomen dat ik niet positief ben over de voorgestelde regeling voor wat betreft de rechtsbescherming die de burger geboden wordt. Belangrijkste doelstelling is het stroomlijnen en slagvaardiger maken van het bestuursprocesrecht en het streven om geschillen op effectievere wijze en binnen een redelijke termijn te beslechten. De Raad van State waarschuwt mijns inziens terecht dat daarmee de rechtsbescherming, waartoe hij ook rekent het bieden van ongelijkheidscompensatie, onder druk komt te staan.[87] De Raad is in dat opzicht uiterst kritisch over — onder meer — de introductie van het relativiteitsvereiste in de bestuursrechtelijke beroepsprocedure. De regering kan zich kennelijk niet verplaatsen in de kritische opmerkingen die de Raad van State plaatst. De regering beschouwt snelheid en effectiviteit als aspecten van de kwaliteit van rechtspraak. Een daadwerkelijke inhoudelijke reactie op de kritiek van de Raad van State blijft uit.[88] Mijns inziens is het echter de vraag of de voorgestelde instrumenten om die snelheid en effectiviteit te bewerkstelligen werkelijk leiden tot kwalitatief betere rechtspraak. Snelheid en effectiviteit moeten immers geen doel op zich worden en daar lijkt het in dit wetsvoorstel toch sterk op.[89] Eerst en vooral zal het streven moeten zijn gericht op de inhoudelijke kwaliteit van de rechtspraak. Op dit gebied biedt het huidige wetsvoorstel weinig. Zeker als men dit bekijkt vanuit het perspectief van de rechtszoekende burger. Daar komt nog bij dat de voorgestelde verruiming van art. 6:22 Awb en de regeling van de bestuurlijke lus bij de burger eenvoudig de indruk kunnen wekken dat bestuursorganen — ongestraft — fouten mogen maken. Iets vergelijkbaars geldt voor het relativiteitsvereiste

204

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 11 van 17

dat immers alleen in stelling wordt gebracht als een beroepsgrond succesvol dreigt te zijn. De bestuursrechter kan daarbij eenvoudig in de positie komen te verkeren waarin hij wordt beschouwd als (partijdige) hulp van het bestuursorgaan.[90] Essentiële onderdelen van het bestuursprocesrecht, waaronder bijvoorbeeld het bewijsrecht, zijn van meet af aan weloverwogen niet in het wetsvoorstel betrokken ofschoon uit recente rechtswetenschappelijke literatuur en evaluatieonderzoeken blijkt dat enige nadere (op bewijs toegespitste) regeling[91] op zijn minst gewenst is. [92] Het is overigens niet uitgesloten dat er op de langere termijn regelgeving tot stand komt op bewijsrechtelijk terrein. Zo wordt door de Minister van Justitie en Binnenlandse Zaken in een brief van 28 mei 2010 aangekondigd dat in het kader van het project ‘Versnelling besluitvorming in het ruimtelijk domein’ een wetsvoorstel te verwachten valt waarbij een regeling voor een verplichte regiezitting in de Awb zal worden opgenomen.[93] Men kan hier met recht de vraag stellen waarom de regering de aanpassingen aan de Awb zo gefragmenteerd en instrumenteel (namelijk vanuit het perspectief van versnelling van besluitvorming in het ruimtelijk domein) ter hand neemt. Dit geldt eens te meer ten aanzien van een fundamenteel aspect als het bewijsrecht. Daar zou men in Den Haag eens goed voor moeten gaan zitten en zich bezinnen op een aantal essentiële vragen over de (gewenste) karakteristieken van het bestuursprocesrecht en de wijze waarop het bewijsrecht daarin past. Dergelijke wijzigingen van fundamentele aard dienen niet via de achterdeur op basis van instrumentele argumenten te worden ingevoerd.[94] Juist dit soort zaken vraagt om een regeling in een algemene aanpassingswet waarin ook uitvoerig aandacht uitgaat naar de karakteristieken van het bestuursprocesrecht. Elkaar opvolgende wijzigingen tuimelen nu over elkaar heen, hetgeen we ook al in 2009 en 2010 zagen met de regeling over de dwangsom en rechtstreeks beroep bij niet tijdig beslissen, de regeling omtrent de bestuurlijke lus en de invoering van de lex silencio positivo (in verband met de Dienstenwet).[95] Zelfs een ‘Awb-mens’ raakt in deze wet op enig moment het spoor bijster. Ook de discussie over het doorvoeren van de derde fase van de herziening van de rechterlijke organisatie wordt in de Wab volledig buiten beschouwing gelaten.[96] Dit terwijl het onderbrengen van het hoger beroep bij de gerechtshoven en het invoeren van (een vorm van) cassatierechtspraak in het bestuursprocesrecht mijns inziens van wezenlijk belang is voor de kwaliteit (en rechtseenheid) van de (bestuurs)rechtspraak.[97] Dit klemt te meer nu de bestuursrechters zich door de uitbouw van de Awb ook meer en meer gaan bezighouden met de uitleg van strafrechtelijke en civielrechtelijke leerstukken. De voorgestelde introductie van een (‘interne’) ‘bestuursrechtelijke AG’ en zogenoemde ‘grote kamers’ waarin ook leden van een ander hoger beroepscollege zitting kunnen nemen, vormen in dit opzicht slechts lapmiddelen.[98] Voorts maken de voorgestelde wijzigingen het bestuursprocesrecht nog complexer dan het al was.[99] De zonder gemachtigde appellerende burger zal zijn weg niet meer weten te vinden in het nog verder uitgedijde procesrechtelijke woud van juridische spitsvondigheden. Bovendien wordt het wederkerigheidsdenken weer verder uitgebouwd. De eigen verantwoordelijkheid van de burger wordt meer en meer benadrukt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de aanpassing van art. 7:3 Awb waarmee de — in het sociale zekerheidsrecht beproefde — antwoordkaartmethode in het gehele bestuursrecht wordt ingevoerd. En wie met een toevoeging procedeert, moet voortaan achteraf zelf maar met de gemachtigde uitvechten in hoeverre hij zijn eigen bijdrage terugkrijgt bij een gegrond verklaard beroep met bijbehorende proceskostenveroordeling van het verwerende bestuursorgaan. Op die wijze kan de overheid namelijk op jaarbasis € 1,2 miljoen besparen.[100] Duidelijk is dat met de voorgestelde regeling de ‘civilisatie’[101] van het bestuursproces verder doorzet. Te wijzen valt op de introductie van het ‘incidenteel hoger beroep’. Invoering van het relativiteitsvereiste en de oprekking van art. 6:22 Awb — om enkele voorbeelden te noemen — laten verder zien dat de regering definitief wil afrekenen met de controlefunctie van het bestuursproces. Men kan zich dan ook de vraag stellen in hoeverre het nog zinvol is de rechtmatigheid van een besluit centraal te stellen in het bestuursproces.[102] Ligt het niet voor de hand ook op dat punt dan een andere keuze te maken? In de literatuur wordt al langere tijd aangegeven dat een ruimere toegang tot de bestuursrechter mogelijk zou moeten zijn nu de rechtsbeschermingsfunctie in het bestuursproces meer en meer de overhand krijgt.[103] Hierbij past dan echter ook een meer fundamentele discussie over een vorderingenstelsel met bijbehorende uitspraakbevoegdheden. [104]

5. Slotbeschouwing

205

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 12 van 17

Dit alles overziend meen ik dat de voorgestelde aanpassingen van het bestuursprocesrecht per saldo niet veel verbetering opleveren, in ieder geval niet van structurele aard. De voorstellen zijn op punten te complex en lijken juist te juridiseren. Ik wijs bijvoorbeeld op het nieuwe art. 6:19 Awb dat de huidige art. 6:18 en 6:19 Awb beoogt te stroomlijnen, maar intussen (naast de al bestaande onduidelijkheden) veel nieuwe vragen oproept voor de rechtspraktijk. Verder kan onder meer worden gewezen op de invoering van het relativiteitsvereiste in art. 8:69a Awb en de introductie van het incidenteel appel in het bestuursprocesrecht. Bovendien opereert de regering ad hoc, rechtspolitiek en zonder goed beeld van het einddoel.[105] Er is daardoor sprake van een ‘verrommeling’ van het algemeen bestuurs(proces)recht.[106] Deze ‘verrommeling’ doet de rechtsbescherming van de individuele burger geen goed. Fundamentele discussies en een fundamentele herbezinning op de karakteristieken van het Nederlandse bestuursprocesrecht worden verder uit de weg gegaan. Bovendien staat de Wab niet op zichzelf. Er is sprake van een overdaad aan wetgeving, niet alleen op het terrein van het algemeen bestuursrecht maar ook op het terrein van het bijzonder bestuursrecht (denk bijv. aan de Crisis- en herstelwet), die aan helderheid vaak te wensen over laat. Nieuwe voorstellen die de nog niet in werking getreden bepalingen uit de Wab weer zullen wijzigen, zijn al aangekondigd.[107] Verder valt op dat het bestuursprocesrecht in een partijenstructuur wordt geperst en in toenemende mate civiele trekken krijgt. Het is echter de vraag of dat kan. Bij een partijenproces past een vorderingenmodel en niet een (appellabel) besluit als rechtsingang. Een fundamenteler punt is dat het bestuur moeilijk als een echte ‘partij’ gekwalificeerd kan worden, die, zoals procespartijen in het burgerlijk recht, eigen subjectieve rechten bezit. Dat de regering het bestuursproces beschouwt als een partijenproces brengt met zich dat er een steeds grotere nadruk wordt gelegd op de wederkerigheid van de rechtsbetrekking tussen burger en overheid. Het uitbouwen van het partijen- en wederkerigheidsdenken in de Wab staat niet op zichzelf. Momenteel wordt de introductie van het vereiste van verantwoordelijk burgerschap voorbereid dat ook zijn weerslag moet vinden in de Awb en onder meer met zich brengt dat de rechtsbescherming tegen de overheid nog verder afkalft bijvoorbeeld door een aanscherping van de grondentrechter en een ruimere mogelijkheid om de burger in de proceskosten te veroordelen.[108] En wat te denken van het, onder verwijzing naar de eigen verantwoordelijkheid van de rechtszoekende, kostendekkend maken van het griffierecht, wat neerkomt op een griffierecht van € 500 voor natuurlijke personen in een bestuursrechtelijke beroepszaak in eerste aanleg?[109] De wederkerigheidsideologie lijkt inmiddels tot dogma te zijn verheven. Daardoor wordt de rechtszoekende burger, die wordt beschouwd als een lastpak die in veel gevallen besluitvormingsprocedures onnodig vertraagt en misbruik maakt van de procesmogelijkheden die de Awb hem biedt, intussen steeds verder de dupe. Alle kritiek, die zowel vanuit de wetenschap als door de Raad van State in zijn wetgevingsadvies op dit punt geleverd is, wordt door de regering terzijde gesteld. Hier ontstaat het beeld dat de rechtsstaat uit is.

Voetnoot [*]

Karianne Albers is universitair hoofddocent staats- en bestuursrecht aan de Open Universiteit te Heerlen.

[1]

Wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet

[2]

Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, 28 augustus 2009, Stb. 2009, 383.

[3]

Wet bestuurlijke lus, 14 december 2009, Stb.2009, 570.

[4]

Wet van 12 november 2009, Stb.2009, 509.

[5]

Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbetering

bestuursrecht), Stb. 2009, 264.

en vereenvoudiging van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht), Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 1 t/m 3. [6]

Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nr. 1 t/m 4.

[7]

Voorstel van wet tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met bepalingen over schadevergoeding wegens termijnoverschrijding door bestuur en rechter (Wet schadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn), 13 april 2010.

[8]

Van dit uitgangspunt lijkt als het aan het kabinet-Rutte ligt binnenkort afstand te worden gedaan. De

206

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 13 van 17

beleidsvoornemens van de VVD/CDA-minderheidscoalitie zijn om de griffierechten vanaf 2013 kostendekkend te maken (zie de bijlage bij het regeerakkoord Vrijheid en verantwoordelijkheid 2010). Zie verder het naar aanleiding van dit beleidsvoornemen op 31 maart 2011 ter consultatie aan ‘belanghebbenden’ toegezonden (ontwerp)wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting ‘Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met de invoering van kostendekkende griffierechten’. De kritiek in de literatuur op het voornemen om de griffierechten kostendekkend te maken, is overigens fors: zie bijv. E. Bauw, F. van Dijk & F. van Tulder, ‘Een stille revolutie? De gevolgen van de invoering van kostendekkende griffierechten’, NJB 2010/2047, afl. 29, p. 2528-2536 en de hierop volgende reacties in NJB 2010/2289, NJB 2010/2290 en NJB 2010/2291, p. 2820-2822; T. Barkhuysen, ‘De toegang tot de rechter onder vuur’, NJB 2010/1151, afl. 23, p. 1455 en R.J.N. Schlössels, ‘Vrijheid en verantwoordelijkheid: ook wat de toegang tot de rechter betreft!?’, NTB 2011/7, p. 41-42. [9]

Parl. Gesch. Awb II, p. 176, lk.

[10] Zie daarover par. 3.4 en 3.5. [11] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 25-30. [12] Zie Kamerstukken II 2009/20, 32 450, nr. 3, p. 30. [13] Bij gelegenheid wordt — zoals gezegd — wel overgegaan tot een beperkte ‘herverkaveling’ van de bevoegdheden van de ABRvS, CRvB en het CBB. [14] Met uitzondering van enkele afwijkende bepalingen uit de AWR. [15] Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 6-9. [16] Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 7-8. [17] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 2, p. 25 e.v. [18] Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 2, p. 26-47. [19] Ingevolge het voorgestelde art. 8:105 Awb blijft de ABRvS de algemene hogerberoepsrechter. [20] Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 7. [21] Zie daarover uitvoeriger par. 3 en 4. [22] Vgl. J.M.H.F. Teunissen, ‘Kurieren am Symptom. Over de herziening van het bestuursprocesrecht’, in: M.A. Heldeweg, B.M.J. van der Meulen & J.M.H.F. Teunissen (red.), Publiekrecht in de Leer (Liber Amicorum Twan Tak), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2008, p. 307-342, in het bijzonder p. 337. [23] Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 10. [24] Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 10-11. [25] Zie daarover ook R.J.N. Schlössels, ‘De ‘civilisatie’ van het bestuursproces’, in: L.E. De Groot-van Leeuwen e.a. (red.), Eén procesrecht? Over convergentie en divergentie van het burgerlijk, straf- en bestuursprocesrecht, Deventer: Kluwer 2009, p. 199-239. [26] Wet bestuurlijke lus, 14 december 2009, Stb., 2009, 570. De bestuurlijke lus maakte aanvankelijke deel uit van het voorontwerp van de Wab. Zie over de bestuurlijke lus onder meer de publicaties van: R.J.N. Schlössels, ‘De andere kant van de lus’, NTB 2008, p. 267-268; L.M. Koenraad, ‘De toekomst van de bestuurlijke lus’, AA 2010, p. 235-244; B.J. van Ettekoven & A.P. Klap, ‘De bestuurlijke lus als rechterlijke (k)lus’, JBplus 2010, p. 182-200 en J.E.M. Polak, ‘Effectieve geschillenbeslechting: bestuurlijke lus en andere instrumenten’, NTB 2011/2, p. 2-9. [27] dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, 28 augustus 2009, Stb. 2009, 383. [28] Damen meent dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State daarbij soms te ver doordraaft (zie L.J.A. Damen, ‘Lijdt de bestuursrechter aan ‘finalites’?’, AA 2010, p. 271-277). [29] Zie bijv. ABRvS 17 maart 2010, JB 2010/109; ABRvS 17 maart 2010, JB 2010/110 m.nt. R.J.N. Schlössels; ABRvS 23 juni 2010, JB 2010/179; CRvB 3 november 2010, JB 2011/11 en CRvB 14 maart 2011, JB 2011/110 (Verlaging bijstand Haarlem), in het bijzonder r.o. 5.4. [30] Zie ook: R.J.N. Schlössels & S.E. Zijlstra, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat, Deventer: Kluwer 2010, p. 1314 e.v. [31] In de huidige Afdelingsrechtspraak wordt dit ook uitdrukkelijk aangegeven. Zie bijv. ABRvS 9 februari 2011, JB 2011/69. [32] Zie J.E.M. Polak, K. van Lessen Kloeke & M.F. van der Mersch, ‘Zelf in de zaak voorzien: tussenstand en vooruitblik’, NTB 2002, p. 3-11, in het bijzonder p. 4 en 7. [33] Vgl. Polak e.a., 2002, p. 7.

207

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 14 van 17

[34] Parl. Gesch. Awb II, p. 460 lk. [35] Zie bijv. ABRvS 20 februari 2008, JB 2008/76 m.nt. Albers. [36] Zie daarover onder meer Rb. Roermond 27 februari 2008, JB 2008/87 m.nt. Albers. [37] Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 2-3. [38] Zie ook reeds: Konijnenbelt e.a. ‘Herziening bestuursprocesrecht ter tafel’, NTB 2006, p. 259-272, waarin Konijnenbelt, Daalder, Zijlstra, Schlössels, Weggeman en Koeman commentaar hebben geleverd op een aantal van deze onderwerpen zoals voorgesteld in het voorontwerp. [39] Zie ook de kritische bespreking van Schlössels (naar aanleiding van de regeling van art. 6:18 en 6:19 Awb zoals voorgesteld in het voorontwerp) in: ‘Herziening bestuursprocesrecht ter tafel’, NTB 2006, p. 259-272, in het bijzonder p. 264-267. [40] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 12. [41] Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 33 e.v. [42] Zie bijv. Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 4, p. 9 met betrekking tot de uitleg van het begrip ‘partijen’. Blijkbaar heeft de regering niets geleerd van het debacle met betrekking tot de uitleg van de werking van het sinds 1 juli 2005 geldende art. 6:13 Awb (zie bijv. de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb, Kamerstukken II 2003/04, 29 421, nr. 3, p. 7; de nota naar aanleiding van het verslag bij genoemde wet, Kamerstukken II 2003/04, 29 421, nr. 7, p. 3 en de ter verduidelijking opgestelde brief van de Minister van Justitie van 29 oktober 2004, Kamerstukken II 2004/05, 29 421, nr. 11, in het bijzonder p. 3). [43] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 33-34. [44] Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 36-37. [45] Zie bijv. Werkgroep Van Kemenade, Bestuur in geding (Rapport van de werkgroep inzake terugdringing van de juridisering van het openbaar bestuur), Haarlem 1997 (niet officieel gepubliceerd), in het bijzonder p. 47-48. [46] Een begrip dat in de rechtspraak nader moest worden uitgekristalliseerd. [47] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 14. [48] In het huidige art. 6:22 Awb wordt de eis gesteld dat moet blijken dat belanghebbenden niet benadeeld zijn. [49] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 37. [50] Denk bijvoorbeeld aan hoorplichten en het niet in acht nemen van het zwijgrecht uit art. 5:10a Awb in het kader van de oplegging van een boetebesluit. [51] Zie daarover de uitvoerige overzichtsnoot van Keinemans onder ABRvS 2 december 2009, JB 2010/125 en P.M. van den Brekel, ‘Horen in bezwaar’, in: R.J.N. Schlössels e.a. (red.), JB Select, Den Haag: Sdu Uitgevers 2009, p. 197-193. [52] Zie bijv. ABRvS 19 juli 2006, JB 2006/259; CRvB 17 oktober 2000, JB 2000/354; CRvB 4 juli 2003, JB 2003/268 en ABRvS 2 februari 2011, LJN BP2780 (Dwangsom transportbedrijf Meteren). [53] Zie ABRvS 3 maart 2004, JB 2004/175 en CRvB 10 juni 2004, JB 2004/286. [54] ABRvS 3 maart 2004, JB 2004/175 [55] Zie bijv. art. 29d AKW, art. 128 WW en art. 113 WIA. [56] De antwoordkaartmethode wordt ook ingevoerd bij het horen in administratief beroep en bij het horen in het kader van een interne klachtprocedure (zie de voorgestelde wijzigingen van art. 7:17 en 9:10 Awb). [57] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 16. [58] Zie Parl. Gesch. Awb I, p. 329. [59] Zie het voorgestelde art. 8:10a lid 4 Awb. [60] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 16. [61] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 16. [62] T. Barkhuysen, ‘Rechtseenheid en de Wet aanpassing bestuursprocesrecht’, NJB 2010/1592, afl. 30, p. 1961. [63] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 17. Vgl. ook het voorstel van A.T. Marseille, K.J. de Graaf & A.J.H. Smit, ‘Een advocaat-generaal voor de hoogste bestuursrechters. Over de noodzaak en vormgeving’, NTB 2008/9, p. 67-76, in het bijzonder par. 5.5, p. 76. [64] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 4, p. 14-15. [65] A.T. Marseille, ‘Kwartaalsignaal Staats- en Bestuursrecht’, AA 2010, p. 6566-6570, in het bijzonder p.

208

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 15 van 17

6578-6579. Aanmerkelijk positiever is Scheltema (M. Scheltema, ‘Nieuwe perspectieven voor rechtseenheid in het bestuursrecht’, NTB 2010/34, p. 219-220). [66] B.J. van Ettekoven, ‘Rechtseenheid vanuit het perspectief van de rechtbanken’, in: T. Barkhuysen, W. den Ouden & J.E.M. Polak (red.), Bestuursrecht harmoniseren: 15 jaar Awb, Den Haag: BJu 2010, p. 281-298, in het bijzonder p. 290 e.v. [67] Barkhuysen 2010, p. 1961. [68] Zie over het relativiteitsvereiste in het bestuursprocesrecht onder meer: R.J.N. Schlössels e.a., ‘Bijdragen aan het relativiteitsdebat’, NTB 2007/34, p. 245-256; B.W.N. de Waard, ‘Relativiteit en rechtsbescherming’, NTB 2007/2, p. 7-14; J.C.A. de Poorter, Doel en functie van de toegang tot de bestuursrechter: bespiegelingen over ontwikkelingen in het bestuursprocesrecht (VAR-reeks 144), Den Haag: BJu 2010, p. 7-75; G.T.J.M. Jurgens, De bestuursrechtelijke relativiteitseis (VAR-reeks 144), Den Haag: BJu 2010, p. 75-155 en D.A. Verburg, ‘Relativiteit in de Crisis- en herstelwet en in het voorstel Wet aanpassing bestuursprocesrecht. Of: Hoe moet het met het zeggekorfslakje?’, NTB 2011/3, p. 1017. [69] Intussen zijn in de rechtspraak de eerste ervaringen opgedaan met de toepassing van het relativiteitsvereiste in de Crisis- en herstelwet. Zie bijv. ABRvS 19 januari 2011, JB 2011/48 m.nt. Heldeweg (Elzenbos Brummen) en ABRvS 2 maart 2011, LJN BP6388 (Kerkdriel), in het bijzonder r.o. 2.13.4. [70] Vgl. Schlössels & Zijlstra 2010, p. 177-178. [71] Wat naar geldend recht (behoudens afwijkende bepalingen in bijzondere bestuursrechtelijke wetten zoals art. 1.9 Chw) nog wel mogelijk is. Zie daarover: R.J.N. Schlössels, De belanghebbende, Monografieën Awb A-9, Deventer: Kluwer 2004, p. 18 e.v. [72] Vgl. bijv. ABRvS 20 september 1999, Gst. 2000/5, afl. 7117, m.nt. CG (Geschiktheidsverklaring raamprostitutiebedrijf Amsterdam), zie verder ABRvS 31 januari 2007, Gst. 2007/138, afl. 7284, m.nt. Kessen (Xandra privé). [73] Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 20. [74] Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 18. Zie ook Verburg 2011, p. 13. [75] Zie de uiterst kritische kanttekening van de Raad van State op dit punt in het wetgevingsadvies (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 4, p. 4-5). Zie voorts: De Waard 2007, p. 8 e.v. [76] Zie daarover — onder verwijzing naar het Duitse stelsel — R.J.N. Schlössels, ‘Bijdragen aan het relativiteitsdebat. Een Schutznorm in het bestuursproces: selectief winkelen bij de buren?’, NTB 2007/34, p. 245-248, in het bijzonder p. 246-247, met name p. 247. [77] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 4, p. 4-5. [78] Zie daarover: Verburg 2011, p. 13-14; Schlössels 2007, p. 246 en De Waard 2007, p. 8. [79] Vgl. ABRvS 27 oktober 2010, LJN BO1855 (Waddinxveen), in het bijzonder r.o. 2.16 en ABRvS 19 januari 2011, LJN BP1342 (Inpassingsplan ‘Rondweg N348 Zutphen-Eefde’), in het bijzonder r.o. 2.23. [80] Vgl. reeds Schlössels 2004, p. 20. [81] Als een appellant zich expliciet beroept op schending van een (ongeschreven) rechtsbeginsel/algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is er overigens geen sprake van toepassing van de uit het civielrecht afkomstige ‘correctie Langemeijer’. Vgl. ABRvS 24 december 2008, Gst. 2009/13 m.nt. J.M.H.F. Teunissen; JB 2009/42 m.nt. C.L.G.F.H. Albers (Ameland) waarin de uit het civielrecht afkomstige ‘correctie Langemeijer’ (wel) een rol speelde. Zie over toepassing van de correctie Langemeijer in het bestuursrecht ook mijn noot onder die uitspraak. [82] Zie art. 8:10a Awb en TK Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 22. [83] Zie hierover ook: A.M.M.M. Bots, ‘Het incidenteel hoger beroep in het Voorontwerp herziening bestuursprocesrecht. Een welkome aanwinst of een vreemde eend in de bijt?’, Gst. 2008/92, in het bijzonder par. 3 waarin zij aangeeft dat in de rechtspraak onder bepaalde omstandigheden een (informeel) incidenteel hoger beroep aanvaard wordt. Daarbij is vooral van belang dat er (al naar gelang het college dat in hoger beroep oordeelt) een onlosmakelijk verband (ABRvS) of nauwe samenhang (CRvB) moet bestaan tussen de gronden van appellant en de gronden van geïntimeerde. [84] Zie ook K.F. Bolt, ‘Incidenteel (hoger) beroep in het bestuursprocesrecht’, NTB 2008/28, p. 213-220. Bolt vindt overigens dat er niet alleen in de hogerberoepsfase, maar ook in de beroepsfase een mogelijkheid moet zijn om incidenteel beroep in te stellen (zie Bolt 2008, p. 219-220).

209

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 16 van 17

[85] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 24. [86] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 25. [87] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 4, p. 2. Vgl. ook Damen 2010, p. 271-277. [88] Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 4, p. 2-3. [89] Gelukkig heeft de Raad van State op sommige punten wel zijn invloed kunnen laten gelden. Bijvoorbeeld ten aanzien van de oorspronkelijk voorgestelde mogelijkheid voor de bestuursrechter om in eerste en enige aanleg bij een voorlopige voorziening kort te sluiten zonder toestemming van partijen (zie Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 4, p. 16). [90] Zie in die zin ook: Schlössels 2008, p. 267 en Damen 2010, p. 274 e.v. Deze kritiek is vaak verkeerd begrepen, in die zin dat men meende dat de lus de beleidsvrijheid van het bestuur zou aantasten. Dit laatste is bestreden (zie bijv. Van Ettekoven & Klap 2010, p. 193-194), maar daarmee is de kritiek niet van de baan. De figuur van de bestuurlijke lus versterkt de positie van het bestuur. Het bestuur krijgt immers duidelijk een tweede kans op instructie van de rechter. [91] Gebruik van de bestuurlijke lus voor het geven van bijvoorbeeld een bewijsopdracht geldt mijns inziens niet als zodanig. [92] Zie bijv. (met verdere verwijzingen) R.J.N. Schlössels, ‘Een vrije en kenbare bewijsleer?’ (VAR-reeks 142), Den Haag: BJu 2009, p. 7-116; Y.E. Schuurmans, ‘De eigen aard van het bestuursrechtelijk bewijsrecht’, (VAR-reeks 142), Den Haag: BJu 2009, p. 117-184; A.T. Marseille, Effectiviteit van bestuursrechtspraak. Een onderzoek naar het verloop en de uitkomst van bestuursrechtelijke beroepsprocedures., Den Haag: BJu 2004 en T. Barkhuysen e.a., Feitenvaststelling in beroep, Den Haag: BJu 2007. [93] Zie Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 111, p. 10 en het als bijlage bij deze brief gevoegde rapport ‘Versnelling besluitvorming in het ruimtelijk domein’. [94] Vgl. ook de invoering van het relativiteitsvereiste via de achterdeur van de Chrisis- en herstelwet. [95] Zie ook L.J.M. Timmermans, ‘Versobering en modernisering van de Algemene wet bestuursrecht,’ AA 2010, p. 848-849, in het bijzonder p. 849 die spreekt over ‘een woud aan nieuwe regels’. [96] Dit ondanks het feit dat er bij de behandeling van de Wet herstructurering Raad van State (Wet van 22 april 2010 tot wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State, Stb. 2010, 175) in de Tweede Kamer op aangedrongen is om de verdere integratie van de bestuursrechtspraak in de rechterlijke macht weer op de (wetgevings)agenda te plaatsen (zie bijv. Kamerstukken II 2008/09, 30 585, nr. 26). [97] Vgl. B.J. van Ettekoven, ‘Rechtseenheid vanuit het perspectief van de rechtbanken. Over de toekomstige organisatie van de bestuursrechtspraak’, in: T. Barkhuysen, W. den Ouden & J.E.M. Polak (red.), Bestuursrecht harmoniseren: 15 jaar Awb, Den Haag: BJu 2010, p. 281-297, in het bijzonder p. 287. [98] Vgl. Van Ettekoven 2010 en Barkhuysen 2010. [99] Vgl. ook Bots 2008 ten aanzien van de invoering van de mogelijkheid van incidenteel hoger beroep. [100] Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 4, p.15. [101] Zie daarover ook Schlössels 2009, p. 199-239. [102] Zie R.J.N. Schlössels, Het besluitbegrip en de draad van Ariadne. Enige beschouwingen over de rechtsmacht van de bestuursrechter (oratie Nijmegen), Den Haag: BJu 2003. [103] Verschillende mogelijkheden zijn geopperd om een verruiming van de rechtsmacht van de bestuursrechter te bewerkstelligen. Zie bijv. Schlössels 2003 en de VAR-Commissie Rechtsbescherming, De toekomst van de rechtsbescherming tegen de overheid. Van toetsing naar geschilbeslechting, Den Haag: BJu 2004. De introductie van een verzoekschriftprocedure op (zeer) beperkte schaal in het kader van het schadevergoedingsrecht ligt naar het zich laat aanzien in het verschiet (zie het Wetsvoorstel nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nr. 1 t/m 4). Maar ook hier geldt dat een fundamentele discussie en herijking weer achterwege is gebleven. Dit betekent dat geen acht is geslagen op pleidooien voor een verruiming van de rechtsmacht van de bestuursrechter door bijvoorbeeld het concept van de bestuursrechtelijke rechtsbetrekking als uitgangspunt te nemen bij beantwoording van de vraag of de bestuursrechter bevoegd is in een bepaalde kwestie. [104] Vgl. M. Schreuder-Vlasblom, Rechtsbescherming en bestuurlijke voorprocedure, SB3, Den Haag: Kluwer 2011 (vierde druk), p. 41 e.v., in het bijzonder p. 50-51.

210

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Kluwer Online Research

pagina 17 van 17

[105] Vgl. Teunissen 2008. [106] Dit blijkt ook uit het feit dat in dit stadium van het wetgevingsproces alweer nieuwe aanpassingen van het bestuursprocesrecht worden aangekondigd die in een andere wet vormgegeven zullen worden (zie bijv. Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 111 en het als bijlage bij deze brief gevoegde rapport Versnelling besluitvorming in het ruimtelijk domein). [107] Zie Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 111 en het als bijlage bij deze brief gevoegde rapport Versnelling besluitvorming in het ruimtelijk domein. Binnen afzienbare termijn valt een wetsvoorstel te verwachten waarin onder meer een regeling voor een (verplichte) regiezitting is opgenomen, een wijziging van de (uitspraak)bevoegdheden van de bestuursrechter (onder meer inhoudende dat hij in de regel het geschil definitief dient te beslechten) gestalte krijgt en de introductie van het vereiste van ‘verantwoordelijk burgerschap’ plaatsvindt (zie Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 111, p. 11-12)). Zie verder het ter consultatie op 31 maart 2011 aan ‘belanghebbenden’ toegezonden (ontwerp)wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting ‘Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met de invoering van kostendekkende griffierechten’. [108] Zie Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 111, p. 11-12. Terecht zeer kritisch hierover zijn Backes en Jansen (Ch.W. Backes & A.M.L. Jansen, ‘De wederkerige rechtsbetrekking als panacee voor gebreken van de “besluiten-Awb ??’ in: T. Barkhuysen, W. den Ouden & J.E.M. Polak (red.), Bestuursrecht harmoniseren: 15 jaar Awb, Den Haag: BJu 2010, p. 75-97, in het bijzonder p. 79-80). [109] Zie art. 8:41a Awb, van het (ontwerp)wetsvoorstel ‘Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met de invoering van kostendekkende griffierechten’.

Copyright © Kluwer 2011

Kluwer Online Research

Dit document is gegenereerd op 18-07-2011 Op dit document zijn de algemene leveringsvoorwaarden van Kluwer van toepassing.

211

http://kluwerportal.rijksweb.nl/cl3/application-context/SOO/index.jsp?gc=WKNL-KL-... 18-7-2011


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht

Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht Klik hier om het document te openen in een browser venster Vindplaats: Auteur:

NTB 2011/26 N. Verheij[1]

Bijgewerkt tot:

27-09-2011 -

Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht 1.Inleiding Dit nummer van het NTB is gewijd aan het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht (hierna ook: Wab).[2] Dit wetsvoorstel is op 24 juli 2010 bij de Tweede Kamer ingediend.[3] Het bevat een groot aantal grotere en kleinere wijzigingen van het bestuursprocesrecht. Enkele daarvan worden elders in dit nummer meer diepgaand besproken. Deze inleidende bijdrage beoogt slechts een kort overzicht te geven van de inhoud en opbouw van het wetsvoorstel, opdat de auteurs van de meer inhoudelijke bijdragen dat niet telkens behoeven te herhalen. Deze bijdrage is dan ook strikt beschrijvend van aard. 2.Indeling en opbouw Wetstechnisch gezien bestaat het wetsvoorstel uit drie delen: — Deel A: wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en andere procesrechtwetten (de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de andere bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie en de Algemene wet inzake rijksbelastingen); — Deel B: wijziging van andere wetten (de aanpassingswetgeving: [4] artikelen I tot en met CLXII[5]); —

Deel C: Overgangs- en slotbepalingen (overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel).

Deel A is dus het inhoudelijke deel. De daarin opgenomen wijzigingen zijn volgens de memorie van toelichting[6] in vier rubrieken te verdelen: — Inhoudelijke wijzigingen, gericht op stroomlijning van procedures en bevordering van effectieve en definitieve geschilbeslechting; — Technische wijzigingen, gericht op concentratie van het bestuursprocesrecht in de Awb; — Een beperkte herverkaveling van rechtsmacht tussen de drie hoogste feitelijke bestuursrechters; — Overige. De hierna volgende schets van de inhoud van het wetsvoorstel volgt deze indeling, maar in een andere volgorde. Ik denk namelijk dat de lezer sneller zijn of haar weg in het wetsvoorstel vindt, als eerst de technische kant wordt behandeld. 3.Concentratie van het bestuursprocesrecht in de Awb 3.1Inleiding en achtergrond Het bestuursprocesrecht is nu in hoofdzaak geregeld in vijf wetten. Naast de Awb zijn dat de Wet op de Raad van State (Wet RvS), de Beroepswet (Berw), de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (Wet bbo) en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De eerste drie regelen het beroep in eerste en enige aanleg en het hoger beroep bij respectievelijk de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Cenrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Deze regelingen zijn onderling vrijwel gelijkluidend. De AWR geeft een regeling voor het hoger beroep in belastingzaken. Ook deze is bijna gelijkluidend aan de regeling in de andere procesrechtwetten, met dien verstande dat enkele fiscale eigenwijsheden (pardon, eigenaardigheden) die voor het beroep in eerste aanleg gelden — bijvoorbeeld dat de zitting in beginsel niet openbaar is (art. 27c AWR) — ook voor het hoger beroep gelden (art. 27j lid 2 AWR). Voorts Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 212 1


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht

bevat de AWR nog een regeling voor het beroep in cassatie in belastingzaken. Deze op het eerste gezicht merkwaardige manier van wetgeven is historisch verklaarbaar. Hoofdstuk 8 Awb is in 1994 tot stand gekomen in het kader van wat toen heette de eerste fase van de herziening van de rechterlijke organisatie. Daarin werden volgens de toenmalige regering nog geen definitieve beslissingen genomen over de inrichting van het hoger beroep in bestuursrechtelijke zaken. Die zouden pas in de derde fase van de herziening van de rechterlijke organisatie aan de orde komen. Daarom geldt hoofdstuk 8 Awb naar de letter slechts voor het beroep bij de rechtbank. In hoger beroep en bij het beroep in eerste en enige aanleg bij andere bestuursrechters dan de rechtbank is het — met enige uitzonderingen — slechts van overeenkomstige toepassing, omdat de vier andere proceswetten dit bepalen (zie de art. 46 en 49 Wet RvS, art. 17 en 21 Berw, art. 19 en 22 Wet bbo en art. 27j lid 1 AWR). Na 1994 hebben opeenvolgende kabinetten deze derde fase eerst voor zich uit geschoven en vervolgens afgeblazen.[7] Volgens de regering is er geen behoefte meer aan. Wij houden dus vier hoogste bestuursrechters.[8] De Wab verandert daar niets aan. Zij verandert slechts de wijze waarop rechtsmacht en procesrecht zijn geregeld. Met het oog op de overzichtelijkheid stelt de regering voor rechtsmacht en procesrecht in bestuursrechtelijke zaken zoveel mogelijk in de Awb zelf te regelen. Daardoor wordt de Awb (tevens) een soort ‘Wetboek van bestuursrechtelijke rechtsvordering’.[9] 3.2Procesrecht in eerste aanleg naar de Awb De hoofdregel van ons bestuursprocesrecht is dat tegen een besluit — doorgaans na bezwaar — beroep open staat bij de rechtbank (art. 8:1 Awb). In een slinkend[10], maar nog altijd aanzienlijk aantal gevallen, staat beroep in eerste en enige aanleg open bij de ABRvS, de CRvB, het CBB of — in een hoogst enkel geval — het gerechtshof. Art. 8:6 lid Awb, voorziet ook in die mogelijkheid. In deze gevallen is hoofdstuk 8 niet rechtstreeks van toepassing, maar (grotendeels) van overeenkomstige toepassing verklaard in de desbetreffende procesrechtwetten (zie art. 46 Wet RvS, art. 17 Berw en art. 18 Wet bbo). De Wab verandert dit. Meer precies: het huidige opschrift van hoofdstuk 8 — ‘Bijzondere bepalingen over beroep bij de rechtbank’ — wordt vervangen door ‘Bijzondere bepalingen over beroep en hoger beroep bij de bestuursrechter’. Daarnaast is op tal van plaatsen ‘rechtbank’ vervangen door ‘bestuursrechter’.[11] En passant is daarmee tevens de terminologie van de wet gemoderniseerd. Waar de wet nog sprak van ‘administratieve rechter’ (bijvoorbeeld art. 1:4) is dit vervangen door het modernere ‘bestuursrechter’.[12] Materieel betekent dit, dat hoofdstuk 8, met uitzondering van titel 8.5 (zie hierna) voortaan ook zal gelden voor het beroep in eerste aanleg bij andere bestuursrechters dan de rechtbank. 3.3Hoger beroep naar de Awb Een meer in het oog springende verandering is dat de bepalingen over het hoger beroep uit de Wet RvS, Berw, Wet bbo en AWR worden geschrapt en vervangen door een nieuwe titel 8.5 Awb, met het opschrift ‘Hoger beroep’. In verband daarmee wordt het nieuwe woord ‘hogerberoepsrechter’ (inderdaad, één woord) geïntroduceerd (art. 1:4 lid 2). Even wennen, maar voor de ouderen onder ons was ‘bestuursrechter’ dat in het begin ook. Tegen welke uitspraken van de rechtbank hoger beroep openstaat, staat voortaan in art. 8:104 Awb.[13] Vervolgens wordt, net als nu, het grootste deel van de bepalingen over het beroep in eerste aanleg van overeenkomstige toepassing verklaard op het het geding in hoger beroep (art. 8:108). Behoudens de hierna onder 4 te bespreken vernieuwingen verandert de verplaatsing van de bepalingen over hoger beroep naar de Awb inhoudelijk niets. 3.4De bijlagen bij de Awb De Awb kent thans één bijlage, de zogenoemde ‘negatieve lijst’ behorend bij art. 8:5. Deze somt wettelijke voorschriften op. Tegen besluiten op grond van deze wettelijke voorschriften staat geen beroep bij de rechtbank open. Ook de Beroepswet en de Wet bbo kennen bijlagen. Deze regelen onder meer in welke gevallen hoger beroep openstaat bij de CRvB of het CBB in plaats van bij de ABRvS. In de Wab heeft de wetgever de techniek van de bijlage op ruime schaal gebruikt om het procesrecht in de Awb te concentreren. De Wab voorziet in maar liefst drie bijlagen: — de Regeling rechtstreeks beroep; Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 213 2


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht

— de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak; — de Regeling verlaagd griffierecht. Deze bijlagen zijn, net als de huidige ‘negatieve lijst’ en de bijlagen bij de Beroepswet en de Wet bbo, gewoon onderdelen van de wet. Zij kunnen dus ook slechts bij wet worden gewijzigd. Het gebruik van bijlagen is in wezen slechts een techniek om de leesbaarheid van de wet te bevorderen door lange opsommingen in de hoofdtekst van de wet te voorkomen. Want ook de in de Wab voorgestelde bijlagen bestaan overwegend uit opsommingen van wettelijke voorschriften. Het enige nieuwe is dat de bijlagen een naam hebben gekregen. Dat maakt het verwijzen gemakkelijker. Deze opsommingen van wettelijke voorschriften zijn nu nog geordend per ministerie dat voor de desbetreffende wet verantwoordelijk is. Er zal echter een nota van wijziging komen, waarin de opsommingen alfabetisch worden gemaakt, zoals in de art. 1 en 1a WED. [14] Dat heeft het nadeel dat de opsommingen soms erg lang worden, maar ook twee voordelen: — de wet hoeft niet bij iedere departementale herindeling te worden aangepast; — de wet wordt toegankelijker voor andere dan Haagse insiders, die niet precies weten welk ministerie voor welke wet verantwoordelijk is. Alle drie deze bijlagen hebben te maken met het streven om het bestuursprocesrecht zoveel mogelijk in de Awb te concentreren. Zo is er thans een flink aantal bijzondere wetten dat — in aanvulling op de uitzonderingen gemaakt in de art. 7:1 en 7:1a — een uitzondering maakt op de in art. 7:1 Awb neergelegde hoofdregel, dat aan het beroep bij de bestuursrechter een bezwaarschriftprocedure moet voorafgaan. Al deze uitzonderingen worden voortaan opgesomd in de eerste bijlage bij de Awb, de Regeling rechtstreeks beroep. De derde bijlage bij de Awb, de Regeling verlaagd griffierecht, somt alle gevallen op waarin het verlaagde griffierecht geldt. Deze gevallen zijn thans deels geregeld in art. 8:41 Awb jo. de bijlage bij de Beroepswet, maar deels ook in bijzondere wetten. Deze bijlage komt uiteraard in een geheel ander licht te staan als de plannen van het huidige kabinet om kostendekkende griffierechten in te voeren, doorgaan, maar gelukkig is nog niet zeker dat die doorgaan. 3.5De Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak Veruit het meest belangrijk wordt straks de tweede bijlage bij de Awb, de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Deze regelt, kort gezegd, de uitzonderingen op de hoofdregels inzake de absolute en relatieve competentie van de bestuursrechter. Deze hoofdregels blijven op zichzelf ongewijzigd. De Wab regelt de absolute bevoegdheid van de bestuursrechter als volgt. Titel 8.1 krijgt het opschrift ‘Algemene bepalingen over het beroep in eerste aanleg’. Afdeling 8.1.1 krijgt het opschrift ‘Bevoegdheid’. Deze afdeling regelt, als vanouds, in art. 8:1 dat slechts beroep kan worden in gesteld tegen een besluit. Vervolgens regelt zij in de art. 8:2 t/m 8:4 enkele uitzonderingen (besluiten waartegen geen beroep kan worden ingesteld) en uitbreidingen (niet-besluiten waartegen toch beroep kan worden ingesteld). Art. 8:5 regelt vervolgens, dat geen beroep kan worden ingesteld tegen besluiten, genomen op grond van wettelijke voorschriften, genoemd in art. 1 van de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Dit art. 1 komt dus overeen met de huidige ‘negatieve lijst’. Vervolgens bepaalt art. 8:6, dat het beroep moet worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij de Bevoegheidsregeling bestuursrechtspraak een andere bestuursrechter aanwijst. De art. 2 t/m 5 van de Bevoegdheidsregeling regelen vervolgens in welke gevallen het beroep in eerste en enige aanleg openstaat bij de ABRvS, de CRvB, het CBB of — in een hoogst enkel geval — het gerechtshof. Deze artikelen vervangen dus de vele tientallen artikelen in bijzondere wetten die thans bepalen ‘Tegen een besluit op grond van deze wet kan een belanghebbende beroep instellen bij …’. De Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak ziet voorts ook op het hoger beroep. De hoofdregel blijft dat tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep open staat bij de ABRvS. Deze hoofdregel staat thans in art. 47 Wet RvS, straks in art. 8:104 Awb. De — talrijke — uitzonderingen staan thans in de bijlagen bij de Beroepswet en de Wet bbo en art. 27h AWR. Ook deze uitzonderingen worden overgeheveld naar de Awb, meer in het bijzonder naar de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. De art. 9 en 10 regelen in welke gevallen hoger beroep openstaat bij de CRvB, art. 11 in welke gevallen hoger beroep openstaat bij het CBB, art. 12 in welke gevallen hoger beroep openstaat bij het gerechtshof (de belastingzaken). Daartbij wordt zo nodig onderscheid gemaakt tussen hoger beroep zonder (de hoofdregel; zie art. 6:16 jo. Art. 6:24 Awb) en met schorsende werking. Ten slotte regelt de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak in de art. 6 t/m 8 ook nog de uitzonderingen op de Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 214 3


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht

in art. 8:7 neergelegde hoofdregels inzake de relatieve competentie van de rechtbank. Dit zijn dus alle gevallen waarin niet alle negentien rechtbanken bevoegd zijn, maar slechts één of soms vijf. Het bekendste voorbeeld van het eerste is het pakket economisch bestuursrecht dat bij de Rechtbank Rotterdam is geconcentreerd. Een voorbeeld van het tweede zijn de zaken over rijksbelastingen, die zijn geconcentreerd bij de Rechtbanken Leeuwarden, Arnhem, Haarlem, Den Haag en Breda. Het ligt overigens in de lijn der verwachtingen dat al deze concentratiebepalingen zullen worden heroverwogen in het kader van de lopende ‘herziening van de gerechtelijke kaart’. Ook deze regeling vervangt tal van bepalingen in bijzondere wetten. 3.6Resterend bestuursprocesrecht buiten de Awb De Wab concentreert het overgrote deel van het bestuursprocesrecht in de Awb. Niettemin blijft er ook na de Wab nog een klein deel van het bestuursprocesrecht over dat buiten de Awb is geregeld. De belangrijkste voorbeelden zijn: — de regeling van het beroep in cassatie in belastingzaken blijft in de AWR, omdat zij alleen voor belastingzaken geldt; — de afwijkende bepalingen voor het procesrecht in vreemdelingenzaken blijven in de Vreemdelingenwet 2000; — her en der komen in de bijzondere wetgeving nog afwijkende beroepstermijnen voor. Zie bijvoorbeeld de Kieswet; — voorlopig staan er ook nog wat afwijkende bepalingen in de Crisis- en herstelwet (CHW). De regering heeft echter het voornemen deze te integreren in het algemene bestuursprocesrecht. De Wab doet dat al voor het verruimen van art. 6:22 (zie art. I, onderdeel A Wab en art. 1.5 CHW en het relativiteitsvereiste (zie het voorgestelde art. 8:69a Awb en art. 1.9 CHW). 4.Herverkaveling Wij hebben nog steeds vijf hoogste bestuursrechters. Twee daarvan — de Hoge Raad als belastingrechter en het Hof Leeuwarden als hoogste rechter in WAHV-zaken — hebben een duidelijke en consistent afgebakende bevoegdheidssfeer. In de bevoegdheidsafbakening tussen de drie overige colleges — de ABRvS, de CRvB en het CBB — zijn in de loop der jaren enige inconsistenties geslopen. Daarom voorziet de Wab hier in enige ‘grenscorrecties’ om tot meer samenhangende ‘bevoegdheidspaketten’ te komen. Deze zijn gebaseerd op een voorstel van de drie colleges zelf. De vertaling daarvan was aanvankelijk neergelegd in een afzonderlijk wetsvoorstel. Maar doordat dat wetsvoorstel door andere prioriteiten op het Ministerie van Justitie een tijdlang heeft stilgelegen, is het door de Wab ingehaald en is besloten beide wetsvoorstellen samen te voegen. Het gaat bij dit onderdeel van het wetsvoorstel niet om ingrijpende wijzigingen en ook niet om grote aantallen zaken. De Wet geneesmiddelenprijzen, de Kaderwet LNV-subsidies en de Landbouwkwaliteitswet gaan van de Afdeling naar het College, bijvoorbeeld, en hoofdstuk IV van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (gehandicaptenparkeerkaarten) van de Afdeling naar de Centrale Raad. Het is allemaal niet schokkend, maar het draagt wel bij aan een meer consistente en daardoor beter begrijpelijke bevoegdheidsverdeling. 5.Inhoudelijke wijzigingen Naast deze meer technische wijzigingen bevat de Wab een reeks meer inhoudelijke wijzigingen. Deze zijn vooral gericht op het meer effectief en slagvaardig maken van het bestuursprocesrecht. Het gaat om de volgende wijzigingen: a.Verbetering van de art. 6:18 en 6:19 Ooit was ik — maar ik was niet de enige — zo naïef om te denken dat de art. 6:18 en 6:19 Awb iets eenvoudigs regelden: als een besluit hangende beroep wordt gewijzigd of ingetrokken, moet de rechter ook het wijzigings- of intrekkingsbesluit beoordelen. Als bekend zijn deze artikelen vervolgens de meest beruchte breinbrekers van het bestuursrecht geworden. Inmiddels heeft de rechtspraak echter de belangrijkste problemen rond deze artikelen opgelost. De Wab vervangt de art. 6:18, 6:19 en 8:13a door één nieuw art. 6:19. Daarin vervalt allereerst art. 6:18 lid 3. Dat is winst, want daarin stond bij nauwkeurige lezing niet meer dan ‘het mag niet, tenzij het mag’. Voor het overige is in Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 215 4


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht

het nieuwe art. 6:19 vooral de sinds 1994 gevormde jurisprudentie gecodificeerd. Zo is bijvoorbeeld vastgelegd dat art. 6:19 ook geldt voor een nieuw besluit dat is genomen naar aanleiding van een vernietiging door de rechtbank. Evenzo is vastgelegd dat art. 6:19 ook geldt als het bestreden besluit reeds voor het instellen van beroep is gewijzigd. Opmerkelijk is, dat de wetgever bij deze wijziging een aantal problemen expliciet niet oplost, maar aan de rechtspraak overlaat.[15] Dit geldt bijvoorbeeld voor de vraag hoe moet worden onderscheiden tussen een nieuwe beslissing op bezwaar en een nieuw primair besluit. Daar is veel jurisprudentie over, maar die is niet eenvoudig in een paar algemene regels te vatten. b.Verruiming van art. 6:22 Art. 6:22 Awb bepaalt thans, dat een orgaan dat op een bezwaar of beroep beslist, kan afzien van herroeping, respectievelijk vernietiging van een besluit waarbij een vormvoorschrift is geschonden, als de belanghebbenden door deze schending niet zijn benadeeld. Dit heeft geleid tot allerlei jurisprudentie over de vraag wat nu wel of niet een vormvoorschrift is. Daar werd niemand blij van. Daarom stelt de regering nu voor om te bepalen, dat bij iedere schending van een rechtsregel of rechtsbeginsel van herroeping of vernietiging kan worden afgezien, mits aannemelijk is dat de belanghebbenden door deze schending niet zijn benadeeld. De aard van het voorschrift is dus niet meer relevant; het accent komt volledig te liggen op het niet-benadelingsvereiste. De formulering is exact gelijk aan die van art. 1.5 CHW. c.De antwoordkaartmethode bij het horen in bezwaar en administratief beroep Alle hoogste bestuursrechters vinden dat het recht van een belanghebbende om in bezwaar of administratief beroep, alsmede bij de behandeling van een klacht (gemakshalve heb ik het hierna slechts over bezwaar) te worden gehoord, zeer belangrijk is. Zij hebben daaruit afgeleid, dat dit recht niet afhankelijk mag worden gemaakt van enige formele handeling van de bezwaarde. Dit betekent concreet, dat onze hoogste bestuursrechters de zogenoemde ‘antwoordkaartmethode’ hebben verboden. Dat is de praktijk dat een bestuursorgaan de indiener van het bezwaarschrift een briefje stuurt met een tekst in de trant van ‘U heeft het recht om over uw bezwaarschrift te worden gehoord. Als u van dit recht gebruik wilt maken, stuur dan a.u.b. binnen twee weken bijgaande antwoordkaart in of bel ons voor een afspraak.’. Van onze hoogste bestuursrechters mag zo'n briefje dus niet. [16] De regering vindt deze rechtspraak niet overtuigend en stelt voor in de art. 7:3, 7:16 en 9:10 Awb te bepalen dat de indiener van een bezwaar- of administratief beroepschrift niet behoeft te worden gehoord, als hij niet binnen een redelijke termijn heeft gereageerd op een verzoek om aan te geven of hij wil worden gehoord. Wie wil weten wat ik daar van vind, verwijs ik naar de — hoe toevallig — ook in de memorie van toelichting aangehaalde noot in AB 2004/252. d.De ‘grote kamer’ De regering stelt voor om het mogelijk te maken dat de ABRvS, de CRvB en het CBB in belangrijke zaken uitspraak doen met een kamer van vijf leden (art. 8:10a lid 4 Awb). Op die manier kunnen zij aangeven dat een uitspraak van bijzonder belang is. Ook wordt het mogelijk om die manier een soort informele rechtseenheidskamers te vormen, waarin leden van alle hoogste bestuursrechters zijn vertegenwoordigd. Het is immers al enige tijd zo, dat een aantal leden van de drie colleges tevens plaatsvervanger is in een van de andere colleges, terwijl voorts enkele leden van de Hoge Raad tevens staatsraad in buitengewone dienst zijn. Opmerkelijk is overigens, dat deze bepaling mede op verzoek van de drie colleges in het wetsvoorstel is opgenomen, terwijl vervolgens de Raad van State in zijn adviserende rol heeft geadviseerd om de bepaling niet op te nemen. Hoezo Procola-probleem? e.Conclusies in de bestuursrechtspraak Het voorgestelde art. 8:12a Awb maakt het mogelijk dat in zaken bij de ABRvS, de CRvB en het CBB een conclusie wordt genomen, vergelijkbaar met de conclusies van het parket bij de Hoge Raad. Net als thans het geval is in belastingzaken bij de Hoge Raad, is zo'n conclusie overigens niet verplicht. De regering gaat er van uit, dat slechts in een kleine minderheid van belangrijke zaken een conclusie zal worden genomen. Volgens de regering kan dit bijdragen aan zowel de rechtseenheid als de kwaliteit van de rechtspraak.[17] De conclusie kan worden genomen door een lid van het betrokken college, zowel op verzoek van de zittingskamer Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 216 5


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht

als ambtshalve. De toelichting wijst echter uitdrukkelijk op de mogelijkheid, dat iemand speciaal wordt benoemd om conclusies te nemen. Evenzeer wijst de toelichting er op, dat langs deze weg een samenwerking met het parket bij de Hoge Raad mogelijk wordt. Zo is denkbaar, dat bijvoorbeeld een advocaat-generaal bij de Hoge Raad met een strafrechtelijke achtergrond wordt benoemd tot staatsraad i.b.d., respectievelijk plaatsvervanger in de CRvB en het CBB, opdat hij of zij conclusies kan nemen in bijvoorbeeld een bestuurlijke boete-zaak waarin een rechtsvraag speelt die ook in het strafrecht speelt. f.Het relativiteitsvereiste Ongetwijfeld het meest omstreden onderdeel van het wetsvoorstel is het voorgestelde art. 8:69a Awb. Dit bepaalt, dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen op de grond dat het in strijd is met een rechtsregel of rechtsbeginsel, indien deze regel of dat beginsel niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich er op beroept. Dit is dus het veelbesproken relativiteitsvereiste, dat voor een deel van het bestuursrecht thans reeds is opgenomen in art. 1.9 CHW. Daar valt heel veel over te zeggen, maar dit is niet de plaats om dat te doen. Ik volsta met een verwijzing naar J.C.A. de Poorter, G.T.J.M. Jurgens en H.J.M. Besselink, De toegang tot de rechter beperkt (preadviezen VAR 2010), Den Haag: BJu 2010. g.Proceseconomie in hoger beroep en verzet Onder dit kopje bespreekt de memorie van toelichting[18] drie wijzigingen: Het wordt mogelijk een zaak in hoger beroep enkelvoudig te behandelen, ook als zij door de rechtbank meervoudig is behandeld (art. 8:108 jo. art.8:10a); Het wordt mogelijk om in hoger beroep art. 8:86 (‘kortsluiting’) toe te passen, ook als de zaak door de rechtbank meervoudig is behandeld (art. 8:86-nieuw); Indien bij het horen van de indiener van een verzetschrift blijkt dat het verzet gegrond is, wordt het mogelijk de zaak meteen inhoudelijk te behandelen, mits partijen voor het horen zijn uitgenodigd als voor een gewone zitting (art. 8:55-nieuw). h.Incidenteel hoger beroep Anno 2011 staat in de grote meerderheid van de bestuursrechtelijke zaken beroep in twee instanties open: beroep bij de rechtbank, gevolgd door hoger beroep bij de ABRvS, de CRvB, het CBB of het gerechtshof. De omvang van dit hoger beroep wordt naar huidig recht bepaald door de beroepsgronden van degene die hoger beroep instelt. De andere partij kan daartegen uiteraard verweer voeren, maar niet zelf beroepsgronden aanvoeren. Dit stelsel kan onredelijk uitpakken, als de eerste rechter beide partijen gedeeltelijk in het gelijk heeft gesteld. De memorie van toelichting[19] illustreert dit met het volgende voorbeeld. Er was eens een subsidiegeschil tussen de gemeente Rotterdam en de Minister van Verkeer en Waterstaat. Dit geschil ging over vier kostenposten. De minister achtte deze posten niet subsidiabel; de gemeente bestreed dit in beroep bij de rechtbank. De rechtbank stelde bij twee posten de gemeente in het gelijk en bij de andere twee de minister. De gemeente berustte aanvankelijk in deze uitspraak, kennelijk om ‘van de zaak af te zijn’. De minister ging echter in hoger beroep. Dit hoger beroep betrof uiteraard slechts de twee posten waarbij de minister in het ongelijk was gesteld. Naar huidig recht betekent dit, dat de minister door het hoger beroep iets kan winnen, maar niets kan verliezen, terwijl de gemeente slechts kan verliezen, maar niets kan winnen. Dit is slechts anders als de gemeente zelf ook hoger beroep instelt, maar dat is praktisch bijna onmogelijk als de wederpartij tegen het einde van de termijn hoger beroep instelt. De regering acht dit onredelijk en onwenselijk. Zij stelt daarom voor dat een partij alsnog (incidenteel) hoger beroep kan instellen binnen zes weken nadat blijkt dat de nadere partij hoger beroep heeft ingesteld (zie de voorgestelde art. 8:110 t/m 8:112 Awb). Daardoor wordt het voor een partij riskanter om hoger beroep in te stellen, want anders dan nu kan de partij er daardoor ook op achteruit gaan. De regering hoopt, dat partijen daardoor minder vaak in hoger beroep zullen gaan. i.De judiciële lus Een laatste vernieuwing die de Wab brengt, is de judiciële lus. Deze term is afkomstig van B.J. Schueler, die ook al de geestelijke vader is van de bestuurlijke lus. De judiciële lus is van belang in het geval, dat de rechtbank het beroep ongegrond heeft geacht, maar de appelrechter oordeelt dat het beroep gegrond is en het bestuursorgaan Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 217 6


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht

een nieuw besluit moet nemen. Ingevolge het voorgestelde art. 8:113 lid 2 Awb kan de appelrechter in zo'n geval bepalen dat tegen dit nieuwe besluit slechts beroep bij hem (en dus niet eerst bij de rechtbank) openstaat. j.Opheffing van het mandaatverbod in administratief beroep Thans verbiedt art. 10:3 lid 2 aanhef en onderdeel c Awb om de beslissing op een administratief beroep te mandateren. Deze bepaling dateert nog uit een tijd waarin het vaak voorkwam dat tegen een besluit van een decentraal bestuursorgaan administratief beroep openstond bij een bestuursorgaan van een andere bestuurslaag. In dergelijke gevallen kon de beslissing op een administratief beroep een zekere inbreuk op het beginsel van decentralisatie betekenen. Dat verklaart waarom de wetgever het destijds nodig vond dat het beroepsorgaan er zelf aan te pas moest komen. Maar tegenwoordig komt administratief beroep in die vorm nauwelijks meer voor. De schaarse gevallen van administratief beroep die wij nog kennen, betreffen meestal beroep bij een minister tegen een beslissing van een ‘ambtelijk’ bestuursorgaan (bijvoorbeeld het beroep bij de Minister van Veiligheid en Justitie tegen beslissingen van de korpschef op grond van de Wet wapens en munitie). In laatstgenoemde gevallen is er geen reden, waarom mandaat niet wenselijk zou zijn. 6.Overige Thans bevat de Mededingingswet enige bepalingen (art. 89h, 89i en 89j) die strekken tot implementatie van Verordening (EG) 1/2003, inzake de decentrale toepassing van het Europese mededingingsrecht. De Wab brengt deze bepalingen over naar de Awb (art. 8:45a en 8:60a), omdat zij onder omstandigheden ook in procedures op grond van andere wetten van belang kunnen zijn.

Voetnoten

Voetnoten [1]

[2]

[3] [4]

[5] [6] [7] [8]

[9] [10] [11]

Nico Verheij is lid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en redacteur van dit blad. Hij was voorts in een vorig leven als wetgevingsjurist nauw bij de totstandkoming van het wetsvoorstel betrokken. Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 1-4. Zie voor een kort overzicht van de inhoud ook Marije Batting e.a., (red.), Nieuw bestuursprocesrecht. Beschouwingen over het wetsvoorstel Wet aanpassing bestuursprocesrecht, uitgave Pels Rijcken en Droogleever Fortuijn, Den Haag 2010. Een voorontwerp was reeds in 2006 verschenen, te vinden op www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/Algemene wet bestuursrecht. De aanpassingswetgeving is dus in het wetsvoorstel zelf opgenomen. Mede daardoor is de Wab een zeldzaam (maar niet uniek) voorbeeld van een wetsvoorstel waarvan de wettekst langer is dan de toelichting. Achteraf was dit misschien een geschikte gelegenheid geweest om te breken met de conventie dat wijzigingsartikelen Romeins worden genummerd. Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 2. Zie laatstelijk de brieven van de Minister van Justitie van 28 april 2004, Kamerstukken II 2003/04, 25 425, nr. 7 en 21 januari 2010, Kamerstukken II 2009/10, 30 585, nr. 28. Te weten: HR als belastingrechter, ABRvS, CRvB en CBB. Strikt genomen is ook het Hof Leeuwarden, oordelend in zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV), een hoogste bestuursrechter. De rechtsgang op grond van de WAHV blijft hier echter buiten beschouwing, omdat hoofdstuk 8 Awb er niet op van toepassing is, de Wab er niets aan verandert, en het Hof Leeuwarden in de praktijk geen rol speelt bij de rechtsvorming op het gebied van het algemeen bestuursrecht. Overigens heeft de toenmalige Minister van Justitie Loeff al in 1905 een ontwerp-Wetboek van administratieve rechtsvordering ingediend. Dat heeft het nooit gehaald, maar soms moet je geduld hebben. Recent is het aantal gevallen vooral geslonken door de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Waarop iemand zich realiseerde dat ‘bestuursrechter’ grammaticaal mannelijk is, terwijl ‘rechtbank’

Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 218 7


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht

[15]

vrouwelijk is. Dus vervangt de Wab op tientallen plaatsen ‘zij’ door ‘hij’ en ‘haar’ door ‘hem’. Voor de zeer oplettende lezer: inderdaad, dit is thans reeds geschied in art. 8:40a. Dat komt doordat een niet nader te noemen wetgevingsjurist in een vlaag van misplaatst optimisme dacht dat de Wab eerder in werking zou kunnen treden dan de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer. Door de Wab wordt hoofdstuk 8 na hoofdstuk 4 het tweede hoofdstuk van de Awb dat meer dan honderd artikelen telt. De omvang van het Wetboek van Strafrecht komt in zicht. Maar aan het BW kunnen wij nog altijd niet tippen, natuurlijk. Wellicht is deze nota van wijziging ten tijde van het verschijnen van deze aflevering van NTB reeds uitgebracht. Zo niet, dan schend ik met deze mededeling strikt genomen mijn ambtelijke geheimhoudingsplicht (die duurt ook na beëindiging van de aanstelling voort). Maar ik denk niet dat het OM mij daarvoor gaat vervolgen. Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 36 (MvT).

[16] [17] [18] [19]

CRvB 4 juli 2003, JB 2003/268; ABRvS 3 maart 2004, AB 2004/252 m.nt. NV. Zie de memorie van toelichting, blz. 17. Blz. 22. Blz. 23.

[12]

[13]

[14]

Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 219 8


verdieping

Ars Aequi februari 2012   83

arsaequi.nl/maandblad

AA20120083

Naar een ‘slagvaardiger’ bestuurs­ recht met de Wet aanpassing bestuursprocesrecht? Tom Barkhuysen & Machteld Claessens*

Het voorstel inzake de Wet aanpassing bestuursprocesrecht beoogt met maatregelen als het relativiteitsvereiste en incidenteel hoger beroep een ‘slagvaardiger’ bestuursprocesrecht te creëren. De taak van de bestuursrechter tot handhaving van het objectieve recht (rechtmatigheids­controle) verdwijnt hierdoor meer naar de achtergrond. Een overzicht op hoofdlijnen en een eerste oordeel. 1 Inleiding De Memorie van Toelichting bij de eerste tranche van de Algemene wet bestuursrecht (‘Awb’) uit 1988-1989 noemt een algemene regeling van het bestuursprocesrecht als tweede hoofddoelstelling van de Awb.1 Nu, achttien jaar na de inwerkingtreding van de Awb in 1994, is het algemene bestuursprocesrecht een redelijk vaststaand gegeven geworden.

* Prof.mr. T. Barkhuysen is advocaat-partner te Amsterdam bij Stibbe en hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Universiteit Leiden. Mr. M. Claessens is advocaat te Amsterdam bij Stibbe. 1 Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 2. 2 Zie daarover: M.J. Frese, ‘Handhavingsautonomie bij de Decentrale Toepassing van het EU-Mededingingsrecht’, NTER 2011-6, p. 200-208. 3 Zie daarover: N. Verheij, ‘Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht’, NTB 2011-7, p. 191-196. 4 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nrs. 2 en 3, p. 6 e.v. en Kamerstukken II 2010/11, 32 450, nr. 8 (herdruk), p. 63.

Het algemene bestuurs­ procesrecht is in de loop der tijd (te) versnipperd geraakt over verschillende bestuursrechtwetgeving en ook los daarvan is het bestuursprocesrecht op onderdelen aan aanpassing toe Het is in de loop der tijd echter (te) versnipperd geraakt over verschillende bestuursrechtwetgeving en ook los daarvan is het bestuursprocesrecht op onderdelen aan aanpassing toe. In deze behoefte probeert de wetgever te voorzien met het voorstel tot ‘Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen 220

van het bestuursprocesrecht’, hierna te noemen de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (‘Wab’). De Wab zal de Awb en tal van andere bestaande wetgeving doen wijzigen. Doel van deze wet is daarbij te komen tot een geconcentreerder alsmede sneller en effectiever bestuursprocesrecht. In dit artikel zullen wij het wetsvoorstel op hoofdlijnen analyseren en beoordelen of de wetgever in deze poging slaagt. Wij laten twee voorgestelde wijzigingen in de Wab buiten beschouwing. Dit zijn de implementatie van Verordening (EG) 1/2003 inzake de decentrale toepassing van het Europese mededingingsrecht2 en de herverkaveling van de bevoegdheidsverdeling tussen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven.3 Relevant te vermelden over dit laatste is nog wel dat de competenties van deze en andere bestuursrechters bijeen worden gebracht in een nieuwe bijlage 2 bij de Awb. Aldus wordt het bestuursproces­recht op dit punt meer geconcentreerd dan voorheen.4 Van de overige wijzigingen in de Wab zullen wij in dit artikel overigens alleen een overzicht op hoofdlijnen kunnen geven onder ruime verwijzing naar andere literatuur, waarin meer gedetailleerd op onderdelen van de Wab wordt ingegaan.


84   Ars Aequi februari 2012

2 De volgens de wetgever gewenste focus van het bestuursprocesrecht De bestuursrechtspraak kent van origine twee functies: handhaving van het objectieve recht (recours objectif) en bescherming van de rechten van burgers in een concreet geschil met de overheid (recours subjectif).5 Al met de grote herziening van het bestuursrecht in 1994 werd de nadruk meer gelegd op de subjectieve geschilbeslechting. Een belangrijk bestuursrechtelijk kenmerk is bijvoorbeeld de grote beleidsvrijheid die de wet en daarmee de rechter in veel gevallen aan bestuurs­organen toedichten, waardoor de bestuursrechter in dat geval slechts nog een marginale toetsing verricht van het besluit dat centraal staat in het aan hem voorgelegde geschil. Deze nadruk komt sinds enige tijd daarbinnen nog verder te liggen op de subjectieve toetsing.6

De in het verleden bestaande terughoudendheid van bestuursrechters om tot finale geschilbeslechting over te gaan hebben zij inmiddels voor een belangrijk deel verlaten De in het verleden bestaande terughoudendheid van bestuursrechters om tot finale (snelle en effectieve) geschilbeslechting over te gaan hebben zij inmiddels voor een belangrijk deel verlaten.7 Zo maken ze steeds vaker gebruik van al langer bestaande wettelijke voorzieningen die de efficiënte geschilbeslechting bevorderen.8 Hierbij valt te denken aan het in stand laten van de rechtsgevolgen bij vernietiging van het bestreden besluit (art. 8:72, derde lid, Awb) en het zelf in de zaak voorzien (art. 8:72, vierde lid, Awb).9 Bovendien is in recente jurisprudentie de efficiënte geschilbeslechting expliciet als reden benoemd om uitbreiding van de omvang van het geding in de eindfase van de procedure te beperken.10 Snellere en finale geschilbeslechting wordt ook steeds meer door de wetgever benadrukt met bijvoorbeeld de Wet bestuurlijke lus (art. 8:51a-8:51c en 8:80a-8:80b Awb) en de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (art. 4:17-4:20, 6:12 en 8:55b-8:55f Awb).11 De Wab is de volgende wet waarin het belang van finale geschilbeslechting wordt onderstreept. De Wab beoogt immers een ‘slagvaardiger bestuursprocesrecht’:12 ‘Belanghebbenden, en meer in het algemeen de samenleving, hebben behoefte aan een bestuursrechter die binnen een redelijke termijn duidelijkheid schept over de rechtspositie van belanghebbenden en de geldigheid van besluiten en geschillen daarover zo mogelijk definitief beslecht.’13

verdieping

arsaequi.nl/maandblad

Finale (snelle en effectieve) geschilbeslechting behoort aldus voorop te staan in het moderne bestuursprocesrecht. De snelheid van de procedure is volgens de toelichting op de Wab dan ook een zelfstandige waarde naast de daarin te betrachten zorgvuldigheid.14 Wanneer de zorgvuldigheid in een procedure de overhand heeft, kan dit leiden tot een gebrek aan doeltreffendheid en bruikbaarheid van het bestuursrecht.

Wij vragen ons af of met de steeds vaker toegepaste voorzieningen niet al voldoende aan de eis van snelheid in procedures tegemoet wordt gekomen Niet uit het oog mag worden verloren de vraag of de Wab niet te ver doorslaat in de behoefte aan snelle procedures. Zoals de wetgever zelf ook betoogt, dienen de waarden van zorgvuldigheid en snelheid immers in balans te zijn.15 Waar de weg wordt ingeslagen van de subjectieve geschilbeslechting, is haast onvermijdelijk dat de handhaving van het objectieve recht meer wordt verlaten. Dit wordt in zoverre ook erkend door de wetgever, die in de wetsgeschiedenis van de Wab uitdrukkelijk afstand neemt van de opvatting dat ‘onrechtmatige besluiten te allen tijde door een benadeelde moeten kunnen worden aangevochten’. Dit gaat volgens hem namelijk te zeer voorbij aan de grote maatschappelijke nadelen die aan een vernietiging verbonden zijn.16 Wij vragen ons hierover af of met de reeds bestaande en inmiddels als gezegd steeds vaker toegepaste voorzieningen niet al voldoende aan de eis van snelheid in procedures tegemoet wordt gekomen. Met voldoende bedoelen wij dat wanneer rechters nog verder meegaan in de roep om snellere en effectievere procedures, mogelijk de balans tussen de objectieve rechtsbescherming en subjectieve geschilbeslechting te ver doorslaat in de richting van snelheid en subjectiviteit van procedures. De te betrachten (objectieve) procedurele zorgvuldigheid is immers wezenlijk voor de legitimiteit van rechterlijke uitspraken. Het is juist de bestuursrechter die de burger de gewenste rechtsbescherming kan bieden tegen onzorgvuldige besluiten. Wanneer ook rechters de zorgvuldigheid – door de wet gedwongen – uit het oog verliezen, leidt dit op de lange duur mogelijk eveneens tot onvrede over de bestuursrechtspraak. 221

AA20120083

5 R.J.N. Schlössels en S.E. Zijlstra, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat, Deventer: Kluwer 2010, p. 288. 6 Zie voor een beknopte beschrijving van de opmars van subjectieve geschillenbeslechting: J.E.M. Polak, ‘Vijftien jaar geschillen­ beslechting onder de Algemene Wet bestuursrecht’, Trema 2009-9, p. 378-383. 7 A.T. Marseille en R.R. van der Heide, ‘De onderbenutting van de mogelijkheden tot finale geschilbeslechting door de bestuursrechter’, JBplus 2008-2, p. 78-92. Zie het Jaarverslag van de Rechtspraak waarin de trend tot effectieve beslechting van geschillen ook door rechters wordt erkend: Jaarverslag 2010 van de Rechtspraak, p. 15. 8 Een voorbeeld hiervan is CRvB 31 augustus 2011, AB 2011, 243, m.nt. A.M.L. Jansen, waarin de Centrale Raad oordeelde dat de rechter bij een (te verwachten) vernietiging op kenbare wijze de mogelijkheden tot definitieve geschilbeslechting behoort te onderzoeken. 9 Dat binnen de toepassing van elk van deze bevoegdheden ook nog ontwikke­ lingen zichtbaar zijn bewijst ABRvS 7 december 2011, LJN: BU7037. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat voor het in stand laten van de rechtsgevolgen niet meer vereist is dat slechts nog één beslissing mogelijk is. Gelet op de proceseconomie is volgens deze uitspraak beslissend of de inhoud van het vernietigde besluit na de alsnog kenbaar gemaakte motivering de rechterlijke toets kan doorstaan. 10 ABRvS 14 december 2011, LJN: BU7899. 11 Vgl. L.M. Koenraad, ‘Groeipijn van het bestuursprocesrecht. De zoektocht naar meer effectiviteit van bestuursrechtspraak’, in: T. Barkhuysen, W. den ­Ouden en J.E.M. Polak (red.), Bestuursrecht harmoniseren: 15 jaar Awb, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2010, p. 241-260. 12 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 9 e.v. 13 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 10. 14 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 11. 15 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 11. 16 Kamerstukken II 2010/11, 32 450, nr. 7, p. 2.


arsaequi.nl/maandblad

AA20120083

verdieping

Ars Aequi februari 2012   85

Foto © Marten Hoogstraat (whiteframe.nl)

17 Kamerstukken II 2010/11, 32 450, nr. 7, p. 5. 18 Vgl. o.a. D.A. Verburg, ‘Relativiteit in de Crisisen herstelwet en in het voorstel Wet aanpassing bestuursprocesrecht’, NTB 2011-1, p. 10-17 en G.T.J.M. Jurgens, De bestuursrechtelijke relativiteitseis (VAR-preadvies), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2010. Over dit laatstgenoemde preadvies en de twee andere preadviezen over dit onderwerp, zie ook: F.C.M.A. Michiels, ‘De toegang tot de rechter beperkt. Beschouwingen over de VAR-preadviezen 2010, NTB 2010-5, p. ­126-135. De Chw heeft vooral betrekking op grote (bouw) projecten: T. Barkhuysen en C.N.J. Kortmann, ‘Versnelling van infrastructurele en bouwprojecten: de Crisis- en herstelwet voorbij?’, AA 2010-5, p. 326-334 (AA20100326).

3 Wijzigingen op grond van de Wab ten behoeve van een slagvaardiger bestuursprocesrecht Hiervoor is uiteengezet dat met de Wab (verder) afstand wordt genomen van de objectieve handhaving van het recht via de bestuursrechtspraak. Dit moet worden bereikt door middel van de in de Wab voorgestelde nieuwe en aangepaste maatregelen die betrekking hebben op versnelling van de rechtelijke fase in het bestuurs(proces)recht. In zijn algemeenheid kan hierbij al de vraag worden gesteld of het versnellen van de rechterlijke fase daadwerkelijk de totale duur van een procedure substantieel gaat verkorten. Het is immers niet zozeer de rechterlijke fase die tijdrovend is (hoewel deze ook altijd korter kan), maar de voorbereidingsfase van de besluitvorming en de daaropvolgende bestuurlijke voorprocedure. Er kan dan ook worden verwacht dat de tijdswinst per onderdeel van de Wab nog wel eens kan gaan tegenvallen.17 Nu de prijs voor de beoogde versnelling is dat de taak van de bestuursrechter tot handhaving van het objectieve recht meer naar de achtergrond verschuift, is er te meer reden om elke afzonderlijke maatregel kritisch te bezien op effectiviteit. 222

Ten behoeve van de leesbaarheid hebben we de voorgenomen maatregelen gegroepeerd: gelet op de discussies hierover behoeft het relativiteitsvereiste zelfstandige bespreking, daarna volgen overige nieuwe bepalingen waarmee eveneens een effectievere procedure wordt beoogd en tot slot volgt een behandeling van een tweetal maatregelen ten behoeve van de rechtseenheid in het bestuursrecht.

Het is niet zozeer de rechterlijke fase die tijdrovend is, maar de voorbereidingsfase van de besluitvorming en de daaropvolgende bestuurlijke voorprocedure 3.1 Relativiteit in het bestuursrecht Het relativiteitsvereiste verdient niet alleen een aparte bespreking omdat deze maatregel in de literatuur veel stof heeft doen ­opwaaien.18 Deze maatregel is te meer van belang omdat deze reeds zijn werking heeft gekregen in artikel 1.9 van de (tijdelijke)


86   Ars Aequi februari 2012

Crisis- en herstelwet (‘Chw’)19 en hierover zodoende al jurisprudentie is verschenen.20 Ook zal het relativiteitsvereiste voor civilisten bekend in de oren klinken, gelet op de relativiteitseis van artikel 6:163 BW voor het verkrijgen van schadevergoeding op grond van een onrechtmatige daad. De relativiteitsregel van de Wab is echter een op het bestuursrecht afgestemd instrument en zal worden neergelegd in artikel 8:69a Awb: ‘De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.’21

Relativiteit in het bestuursrecht komt er kort gezegd op neer dat, wanneer een belang­ hebbende eenmaal ontvankelijk is verklaard in een bestuursrechtelijk geschil op grond van artikel 1:2 Awb, dit vervolgens niet (meer) betekent dat hij elke rechtsregel of -beginsel kan inroepen om tot een mogelijke vernietiging van het bestreden besluit te komen. Dit is alleen nog maar met succes mogelijk indien er een verband bestaat tussen de aangevoerde beroepsgrond en de daadwerkelijk (achter­ liggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten. De bestuursrechter kan dan derhalve niet (meer) het bestreden besluit vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij dreigt te worden geschaad.22 Aldus kan het relativiteitsvereiste aan de gegrondverklaring van het ingestelde beroep in de weg staan, ook als er wel sprake is van schending van een rechtsregel. Of al dan niet wordt voldaan aan de relativiteitseis dient door de bestuursrechter ambtshalve te worden getoetst.

Wij zijn van mening dat de relativiteitsregel het bestuursprocesrecht onnodig complex maakt Bij ons bestaan twijfels over de wenselijkheid van invoering van het relativiteitsvereiste in het algemene bestuursprocesrecht. Wij vragen ons af of deze maatregel daadwerkelijk leidt tot een slagvaardiger bestuursrecht en of de taak van de bestuursrechtspraak tot controle van de rechtmatigheid van besluitvorming niet te veel wordt weggedrukt. Om kort in te gaan op het beoogde slagvaardiger bestuursprocesrecht: wij zijn van mening dat de relativiteitsregel het bestuursprocesrecht onnodig complex

verdieping

arsaequi.nl/maandblad

maakt. De wettekst van deze maatregel laat (te)veel ruimte open voor discussie tussen procespartijen en verlangt van de bestuursrechter bij een serieus aantal zaken een tijdrovende casuïstische beoordeling van de relativiteit in het aan hem voorgelegde geschil. Beide aspecten leiden in beginsel tot vertraging. Het gebruik van het woord ‘kennelijk’ in artikel 8:69a Awb maakt niet dat deze vertraging in alle gevallen kan worden voorkomen, zoals in de toelichting op de Wab wel wordt gesuggereerd.23 Dat alleen het relativiteitsvereiste wordt tegengeworpen aan degene die beroep heeft ingesteld, wanneer de door hem ingeroepen rechtsnorm ‘evident’ niet zijn onderliggende belangen beschermt, maakt niet dat de rechter dan geen aandacht meer hoeft te besteden aan de toepassing van artikel 8:69a Awb. De toets tot vaststelling van de relativiteit dient immers hoe dan ook door hem te worden verricht, ongeacht de uitkomst ervan. Van een snellere, slagvaardigere, procedure zal aldus niet vanzelf sprake zijn.24

De toets tot vaststelling van de relativiteit dient hoe dan ook door de rechter te worden verricht, ongeacht de uitkomst ervan. Van een snellere, slagvaardigere, procedure zal aldus niet vanzelf sprake zijn Een concrete, algemene rechterlijke formule ter invulling van het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb, die de bestuursrechter handvatten biedt, lijkt ons ook moeilijk voorstelbaar. De Hoge Raad is inzake artikel 6:163 BW ook niet verder gekomen dan de vage formulering dat het bij artikel 6:163 BW aankomt op ‘het doel en de strekking van de geschonden norm, aan de hand waarvan moet worden onderzocht tot welke personen en tot welke schade en welke wijzen van ontstaan van schade de daarmee beoogde bescherming zich uitstrekt’ en de zogenaamde ‘correctieLangemeijer’.25 Bovendien heeft de wetgever de bestuursrechtelijke relativiteitsregel ‘strikt’ bedoeld, hetgeen een strenge toetsing van de bestuursrechter vergt. Hij moet vaststellen wat het beschermingsbereik van de norm in kwestie is en niet slechts wat het globale doel is van het regelcomplex waartoe de norm behoort, aldus de parlementaire toelichting.26 Dit kan lastig zijn bij veel bestuursrechtelijke normen die het algemeen belang 223

AA20120083

19 Deze wet is op 31 maart 2010 in werking getreden en wordt vooralsnog op 1 januari 2014 ingetrokken (Stb. 2010, 135). Er is echter onlangs een wetsvoorstel in de Tweede Kamer ingediend waarin de Chw wordt verlengd. Een eerder voorstel, dat voorzag in een permanent karakter van de Chw – zoals afgesproken in het regeerakkoord Rutte – heeft geleid tot een vernietigend rapport van de Raad van State (Kamerstukken II 2011/12, 33 135, nrs. 1-4) en is om die reden niet doorgezet. 20 Zie voor een uiteenzetting van de jurisprudentie over het relativiteitsvereiste in de jaren 2010 en 2011: B.J. Schueler, ‘Een relativiteits­leer in wording’, NTB 2011-9, p. 265-271. 21 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 2, p. 16. Deze tekst is zakelijk gelijk aan artikel 1.9 Chw. 22 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 18 en Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, p. 49. Dit criterium is ook toegepast in de rechtspraak: Vz. ABRvS 3 maart 2011, LJN: BP7118. 23 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 20. 24 Vgl. in dit kader de ‘Tussenrapportage evaluatieonderzoek procesrechtelijke bepalingen Crisis- en herstelwet. Artikel 1.6 lid 4 Chw en artikel 1.9 Chw’, van A.T. Marseille, K.J. de Graaf en F.J. Jansen, oktober 2011 (te raadplegen via rijksoverheid.nl). 25 HR 13 oktober 2006, NJ 2008, 527-529, m.nt. C.C. van Dam (Vie d’Or) en HR 7 september 2004, AB 2005, 127, m.nt. FvO (Duwbak Linda). Zie voor uitleg over de correctieLangemeijer de Groene Serie Privaatrecht, nr. 40. Voor bestuursrechtspraak over het relativiteitsvereiste van art. 6:163 BW verwijzen wij naar ABRvS 24 december 2008, AB 2009, 213 m.nt. B.P.M. van Ravels en A.M.L. Jansen (Amelandse benzine­stations). 26 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 20.


arsaequi.nl/maandblad

AA20120083

verdieping

dienen. Gezegd moet echter worden dat de Afdeling bij de toepassing van artikel 1.9 Chw ten aanzien van dergelijke rechtsnormen al innovatief is geweest in de toepassing van de relativiteitseis. Volgens de Afdeling kan het algemeen belang – van bijvoorbeeld de rechtsnorm ‘een goede ruimtelijke ordening’ uit artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening – namelijk mede bestaan uit een specifiek belang dat ter bescherming dient van degene die beroep heeft ingesteld.27 De betreffende zaak ging over de vaststelling van een bestemmingsplan in de gemeente Brummen, waardoor een nieuwe woonwijk met 740 woningen gerealiseerd zou kunnen worden. Omwonenden van dit plangebied zijn tegen dit bestemmingsplan opgekomen en hebben bij de Afdeling onder meer betoogd dat in het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met de milieuzone van het bedrijf Cray Valley. Dit bedrijf bevindt zich op 185 meter van de voorziene woningen terwijl in een lijst van Bedrijfsactiviteiten een afstand van 200 meter wordt aanbevolen. In het kader van de beoordeling van deze beroepsgrond oordeelt de Afdeling: ‘Artikel 1.9 van de Chw staat er niet aan in de weg dat belanghebbenden zich in rechte op de norm van een goede ruimtelijke ordening kunnen beroepen ten einde een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te bewerkstelligen voor zover die norm betrekking of mede betrekking heeft op hun eigen belangen. (…)’

27 ABRvS 19 januari 2011, AB 2011, 47, m.nt. A.A.J. de Gier en B.W.N. de Waard. Zie ook ABRvS 13 juli 2011, LJN: BR1412. 28 Schueler 2011, p. 265-271.

Met deze rechtsoverweging neemt de Afdeling in overweging dat belanghebbenden in een bestemmingsplanprocedure niet enkel tegen de bestemming van hun eigen perceel kunnen opkomen, maar ook tegen planwijzigingen in hun nabije omgeving en daarbij ook een beroep kunnen doen op de algemene norm van een goede ruimtelijke ordening. Aldus wordt het eigen beschermde belang van degene die beroep heeft ingesteld door de Afdeling hiermee als het ware ‘parallel’ getrokken met het algemeen belang van de aangevoerde rechtsnorm.28 Maar wat er ook zij van die belangen in het licht van een goede ruimtelijke ordening, de in het geding zijnde afstandsnorm voor de nieuwe woningen tot Cray Valley heeft volgens de Afdeling evident niet de strekking die belangen te beschermen. De belanghebbenden willen namelijk met deze procedure bereiken dat hun vrij uitzicht niet wordt aangetast. Om deze reden concludeert de Afdeling op grond van het relativiteitsvereiste dan ook dat zelfs wanneer de beroepsgrond zou slagen dit niet ertoe kan leiden dat het bestreden besluit om deze reden wordt vernietigd. Hoewel met het parallel trekken van de eigen belangen met het 224

Ars Aequi februari 2012   87

algemeen belang de Afdeling dus nog op enige wijze tegemoet komt aan het algemeen belang gemoeid met de naleving van het objectieve recht, ontstaat daarmee toch de situatie dat normschendingen in stand blijven hoewel ze door de rechter zijn opgemerkt. Deze Afdelingsuitspraak illustreert ons inziens treffend dat de rechtmatigheidscontrole door het relativiteitsvereiste serieus inboet ten bate van de – echter waarschijnlijk niet te bereiken – beoogde slagvaardigheid van bestuursrechtelijke procedure.

De rechtmatigheidscontrole boet door het relativiteits­ vereiste serieus in ten bate van de beoogde slagvaardigheid van bestuursrechtelijke procedure Ten aanzien van de rechtmatigheidscontrole kan verder nog worden geconstateerd dat deze des te meer aan waarde inboet, omdat bestuursorganen bij het opstellen van besluiten de toe te passen wet- en regelgeving eerder buiten beschouwing zouden kunnen laten wanneer zij weten dat de belangen van belanghebbenden bij het besluit niet worden beschermd door de desbetreffende norm. Met de introductie van de relativiteitsregel zouden zij namelijk in dat geval minder de druk van de rechterlijke rechtmatigheidscontrole kunnen ervaren. Hoewel het relativiteitsvereiste in de bestuurlijke voorprocedure volgens artikel 8:69a Awb niet van toepassing is, omdat bestuursorganen ten tijde van de beslissing op bezwaar het bestreden primaire besluit inclusief de rechtmatigheidstoets volledig dienen te heroverwegen ex artikel 7:11 Awb, blijft het een feit dat burgers dan minder gemakkelijk dan tot nu toe kunnen wijzen op de stok achter de deur van de rechterlijke rechtmatigheidscontrole. Het is voor ons kortom ten eerste twijfelachtig of het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb de besluitvorming versnelt (finaliseert) gelet op de toenemende complexiteit in de behandeling van de zaak voor procespartijen en rechters. Ten tweede kan niet anders worden geconstateerd dan dat, mocht deze maatregel al bijdragen aan een slagvaardigere besluitvorming, dit in ieder geval ten koste gaat van de rechtsbescherming van burgers tegen de overheid en het algemeen belang dat de overheid zich aan de wet houdt. Aldus kunnen wij ons dan ook vinden in het kritische advies van


88   Ars Aequi februari 2012

verdieping

arsaequi.nl/maandblad

de Raad van State en het (ten tijde van dit schrijven nog niet aangenomen of afgewezen) amendement om artikel 8:69a Awb uit het wetsvoorstel van de Wab te schrappen.29

dat besluit aan het desbetreffende bezwaar of beroep geheel tegemoet komt. Daarvoor in de plaats komt de vraag of partijen voldoende procesbelang bij het nieuwe besluit hebben.31

Wij kunnen ons vinden in het kritische advies van de Raad van State en het amendement om artikel 8:69a Awb uit het wetsvoorstel van de Wab te schrappen

Dit onderdeel van het wetsvoorstel Wab toont treffend aan dat de wetgever voor de praktijk gebleken problematische wetsartikelen vaak pas aanpakt wanneer de jurisprudentie daarvoor een richting heeft aangegeven. In het kader van een slagvaardiger bestuursrecht zou deze werkwijze ook kunnen worden omgedraaid, waarbij de wetgever veel meer dan nu het geval is op voorhand duidelijkheid geeft over de vraag hoe bepaalde wetsartikelen dienen te worden geïnterpreteerd. Dit zou dan tot een geringere werklast voor bestuursrechters kunnen leiden. Evenwel is het een vooruitgang dat thans de jurisprudentie inzake artikelen 6:18 en 6:19 Awb wordt gecodificeerd. Het is echter te hopen dat hieruit niet nieuwe vragen over de toepassing van het nieuwe artikel 6:19 Awb volgen, zodat de rechter opnieuw wordt belast met de uitleg over wetgeving. De verwachting is echter anders, gezien kritische opmerkingen van onder andere Van Male.32

3.2 Overige beoogde maatregelen voor een snellere en efficiëntere geschilbeslechting De Wab kent nog meer maatregelen ten behoeve van een snellere en efficiëntere geschilbeslechting. Zo wordt de huidige regeling inzake de vervanging van besluiten hangende bezwaar en beroep in die zin aangepast, dat artikel 6:18 Awb wordt geschrapt en artikel 6:19 Awb wordt gewijzigd. Naar huidig recht is het bestuursorgaan op grond van artikel 6:18 Awb in beginsel bevoegd een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, in te trekken of te wijzigen. Artikel 6:19 Awb regelt dan vervolgens dat het bezwaar of beroep tegen het oorspronkelijke besluit wordt geacht zich (mede) te richten tegen het gewijzigde of nieuwe besluit.30 De kernbepaling van het beoogde nieuwe artikel 6:19 Awb luidt als volgt: ‘1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.’

Met deze bepaling wordt door de wetgever getracht artikelen 6:18 en 6:19 Awb samen te voegen. Het moet aldus nog steeds mogelijk blijven voor belanghebbenden om op te komen tegen het besluit dat het in de al eerder gestarte bezwaar- of beroepsprocedure aangevochten besluit vervangt. Anders zou de efficiëntie van procedures tekort worden gedaan. In die zin verandert er met deze voorgenomen wetswijziging ook niets in de taak van de bestuursrechter om de rechtmatigheid van besluitvorming te controleren. Dit heeft voornamelijk als oorzaak dat het voorgestelde artikel 6:19 Awb de jurisprudentie over dit onderdeel van het bestuursprocesrecht beoogt te codificeren. Wat wel verandert is de ‘tenzij’-formulering van artikel 6:19 Awb die tot op heden luidt dat het bezwaar of beroep niet wordt geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, wanneer

AA20120083

Dit onderdeel van het wetsvoorstel Wab toont treffend aan dat de wetgever voor de praktijk gebleken problematische wetsartikelen vaak pas aanpakt wanneer de jurisprudentie daarvoor een richting heeft aangegeven Behalve het relativiteitsvereiste is de voorgenomen wijziging van artikel 6:22 Awb een voorbeeld van een geval waarin de wetgever de grens opzoekt tussen een efficiënte geschilbeslechting enerzijds en de minimaal noodzakelijke rechtmatigheidscontrole anderzijds. Deze bepaling is ook al terug te vinden in artikel 1.5 Chw. Artikel 6:22 Awb bestaat er thans uit dat gebreken in vormvoorschriften kunnen worden gepasseerd door de rechter of het desbetreffende bestuursorgaan, wanneer blijkt dat de belanghebbende in kwestie daardoor niet wordt benadeeld. Met de Wab wordt deze bepaling op tweeërlei wijze verruimd: ‘Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.’

225

29 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 4, p. 3 e.v. respectievelijk Kamerstukken II 2010/11, 32 450, nr. 9. Zie ook het kritische advies van de Raad van State met betrekking tot het wetsvoorstel om de Chw permanent te maken; Kamerstukken II 2011/12, 33135, nr. 4. 30 Bijv. CBb 21 juli 2011, AB 2011, 192, m.nt. J.M.J. van Rijn van Alkemade. 31 Kamerstukken II 2009/10, 32450, nr. 3, p. 34. 32 R.M. van Male, ‘“Meenemen” en “lussen”; is een extra opknapbeurt nodig?’, NTB 2011-7, p. 197-201.


arsaequi.nl/maandblad

AA20120083

verdieping

Ten eerste kunnen naast gebreken in vormvoorschriften – die niet op de inhoud van het besluit betrekking hebben – in het nieuwe artikel 6:22 Awb ook schendingen van materiële (on)geschreven rechtsregels of algemene rechtsbeginselen worden gepasseerd. Het besluit wordt dan ondanks het geconstateerde (materiële) gebrek toch in stand gelaten. Ten tweede is het benadelingscriterium van artikel 6:22 Awb versoepeld. Het passeren van een gebrek is onder het huidige recht pas mogelijk wanneer de belanghebbende hierdoor daadwerkelijk niet wordt benadeeld. In het nieuwe artikel 6:22 Awb hoeft slechts aannemelijk te worden gemaakt dat de belanghebbende niet is benadeeld.33 Deze toets houdt echter nog steeds in dat moet komen vast te staan dat bij naleving van de norm geen ander besluit zou zijn genomen.34 Volgens de Raad van State zal dit niet vaak kunnen worden geconstateerd.35 Gelet op deze twee veranderingen ademt ook het nieuwe artikel 6:22 Awb de sfeer van subjectieve en efficiënte geschilbeslechting. De nadruk ligt bij artikel 6:22 Awb niet meer op de (on)rechtmatigheid van het bestreden besluit, maar op het belang van degene die bezwaar of beroep heeft ingesteld. 33 Deze toets is echter in de huidige jurisprudentie ook al toegepast: ABRvS 31 augustus 2005, AB 2006, 16, m.nt. Marseille. 34 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 37. Zie ook de toelichting op artikel 1.5 Chw: Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, p. 45-46. 35 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 4, p. 6. 36 De Raad van State vraagt ons inziens dan ook terecht te verduidelijken wat de meerwaarde is van art. 6:22 Awb: Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 4, p. 7. 37 S. Polleunis en D.W.M. Wenders, ‘Artikel 6:22 Awb en artikel 8:72, derde lid, Awb vergeleken: één pot nat of twee bevoegdheden met zelfstandig bestaansrecht?’, JBplus 2011-4, p. 202-228. 38 C.L.G.F.H. Albers, ‘Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht. Knippen en plakken in plaats van een fundamentele herbezinning’, Gst. 2011 (7353), p. 231-242. 39 K.F. Bolt, ‘Incidenteel (hoger) beroep in het bestuursrecht’, NTB 2008-7, p. 213-220.

Naast gebreken in vormvoorschriften kunnen in het nieuwe artikel 6:22 Awb ook schendingen van materiële (on)geschreven rechtsregels of algemene rechtsbeginselen worden gepasseerd Groot verschil tussen het passeren van gebreken en het relativiteitsvereiste is echter dat het bij het passeren van gebreken telkens gaat om een bevoegdheid van het bestuursorgaan of de rechter. De rechter kan dus te allen tijde beslissen dat de rechtmatigheid (zorgvuldigheid) de voorkeur verdient boven een slagvaardiger bestuursprocesrecht (snelheid). In deze afweging zou de bestuursrechter volgens ons rekening moeten houden met een bijkomend nadeel voor belanghebbenden bij toepassing van artikel 6:22 Awb. Omdat ingevolge artikel 6:22 Awb het bestreden besluit niet wordt vernietigd, zal het bestuursorgaan niet in de proceskosten worden veroordeeld. De wettelijke grondslag ontbreekt daarvoor dan immers. Deze is wel aanwezig wanneer de rechter kiest voor het alternatief van 6:22 226

Ars Aequi februari 2012   89

Awb: artikel 8:72 lid 3 Awb.36 Op grond van deze bepaling wordt het besluit vernietigd, maar worden de rechts­gevolgen ervan in stand gelaten.37 Niet alleen wordt het bestuursorgaan dan in de kosten veroordeeld, tevens geeft de rechter het signaal af dat de rechtmatigheid van besluit­vorming nog steeds van belang is.

De nadruk ligt bij artikel 6:22 Awb niet meer op de (on)rechtmatigheid van het bestreden besluit, maar op het belang van degene die bezwaar of beroep heeft ingesteld Een maatregel met mogelijk minder verstrekkende gevolgen is de beperking van de hoorplicht wanneer een bestuursorgaan de ‘antwoordkaartmethode’ toepast in de besluitvorming. Onder het huidige recht mag alleen van horen worden afgezien wanneer de betrokkene expliciet aangeeft niet te willen worden gehoord. Het bestuursorgaan mag op grond van de Wab echter al afzien van het horen van een belanghebbende in bezwaar (art. 7:3, aanhef en onder d, Awb) of beroep (art. 7:17, aanhef en onder d, Awb) of van een klager (art. 9:10 lid 2 en onder c Awb) wanneer ‘de belanghebbende of klager niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord’. Albers is terecht kritisch over deze voorgenomen wetswijziging,38 want het horen in bezwaar en beroep is essentieel in ons rechtsbeschermingstelsel. Het is de vraag of dit ten koste moet gaan van het voornaamste nadeel dat grote ‘beschikkingsfabrieken’ ervaren bij behoud van de huidige regeling van de hoorplicht, namelijk dat zij onnodige tijd en mankracht inplannen voor hoorzittingen waarbij vervolgens niemand verschijnt.

Het horen in bezwaar en beroep is essentieel in ons rechtsbeschermingstelsel Met de Wab wordt verder ook het incidenteel hoger beroep in het bestuursrecht geïntroduceerd.39 Dit is al gewone kost in het civiele recht (art. 339 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en het fiscale bestuursrecht


90   Ars Aequi februari 2012

(art. 27m Algemene Wet inzake Rijksbelastingen). Met de Wab wordt deze mogelijkheid in de nieuwe artikelen 8:110-8:112 Awb ook wettelijk verankerd voor het (overige) bestuursrecht. Enige voorlopers hiervan waren in de bestuursrechtelijke jurisprudentie al waarneembaar.40 De hoofdregel is opgenomen in het beoogde artikel 8:110 lid 1 Awb: ‘Indien hoger beroep is ingesteld, kan degene die ook hoger beroep had kunnen instellen, incidenteel hoger beroep instellen. De voorschriften omtrent het hoger beroep zijn van toepassing, tenzij in deze titel anders is bepaald.’

Incidenteel hoger beroep houdt aldus in dat aan de partij die niet in hoger beroep is gegaan, de bevoegdheid wordt gegeven om naar aanleiding van het hoger beroep van zijn wederpartij alsnog binnen een termijn van ‘zes weken nadat de hoger bestuursrechter de gronden van het hoger beroep aan de des­ betreffende partij heeft verzonden’ zelf ook in hoger beroep te komen (art. 8:110 lid 2 Awb). In de toelichting wordt overigens aangenomen dat het instellen van incidenteel hoger beroep mogelijk is bij verweerschrift.41 Dit is een verruiming ten opzichte van de wettekst van artikel 8:110 lid 2 Awb, want wanneer desgevraagd de termijn voor indiening van het verweerschrift wordt verlengd, wordt de wettelijke termijn van zes weken gepasseerd. Het incidenteel hoger beroep moet de probleemsituatie oplossen waarin één van de procespartijen net voor het verstrijken van de termijn hoger beroep instelt, waardoor de wederpartij geen kans meer heeft om tevens een ontvankelijk hoger beroepschrift in te dienen met betrekking tot de onderdelen van de uitspraak waarmee deze het niet eens is en die wel onaantastbaar vaststaan wanneer daartegen niet wordt opgekomen. Het geding in hoger beroep wordt in dat geval namelijk thans nog begrensd door alleen de hoger beroepsgronden van de ene partij, waartegen de andere partij slechts nog verweer kan voeren.42

Met het incidenteel hoger beroep wordt zowel de rechtsbescherming van de burger als de finale geschilbeslechting gediend Met het incidenteel hoger beroep wordt zodoende zowel de rechtsbescherming van de burger als de finale geschilbeslechting gediend. Dit instrument voorkomt dat partijen

verdieping

arsaequi.nl/maandblad

AA20120083

louter hoger beroep instellen om het risico uit te sluiten dat ze in hoger beroep gebonden zijn aan bepaalde overwegingen van de rechtbank, ondanks het feit dat ze eigenlijk tevreden zijn met het eindoordeel van deze rechtbank.43 Het argument van de wetgever om het incidenteel hoger beroep in te voeren is er volgens de Memorie van Toelichting vooral in gelegen dat partijen een zorgvul­diger afweging maken van hun kansen en risico’s van een hoger beroep gelet op de mogelijke tegenaanval van de wederpartij, zodat een weloverwogener gebruik van het hoger beroep met artikelen 8:110 en volgende Awb wordt bevorderd.44

Finale en snellere geschilbeslechting wordt ook bevorderd door de komst van de judiciële lus, de enkelvoudige afdoening in hoger beroep en kortsluiting in de bestuursrechtspraak, zonder dat het ten koste gaat van de rechtmatigheidscontrole Finale en snellere geschilbeslechting wordt ook bevorderd door de komst van de judiciële lus, de enkelvoudige afdoening in hoger beroep en kortsluiting in de bestuursrechtspraak, zonder dat het ten koste gaat van de rechtmatigheidscontrole. De judiciële lus houdt in dat wanneer de uitspraak van de hoger beroepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, hij in zijn uitspraak tevens kan bepalen dat tegen dat besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de hoger beroepsrechter (art. 8:113 Awb).45 Dat scheelt al gauw één tot twee jaar bij het verkrijgen van een eindoordeel over een besluit. Enkelvoudige afdoening in hoger beroep houdt in dat – in tegenstelling tot het huidige recht – in hoger beroep een zaak door een enkelvoudige kamer kan worden behandeld, ondanks dat deze zaak in de rechtbank­procedure meervoudig is behandeld (art. 8:10a Awb). De mogelijkheid tot ‘kortsluiting’ in beroep is in de Awb neergelegd in artikel 8:86 en wordt al veelvuldig toegepast.46 De voorzieningenrechter oordeelt bij kortsluiting niet alleen over de gevraagde voorlopige voorziening, maar acht de voorgelegde kwestie zodanig overzichtelijk dat hij meteen uitspraak kan doen in de hoofdzaak.47 Met de nieuwe regeling vervallen bepalingen in de Wet op de Raad van State, de 227

40 Bijv. ABRvS 19 juli 2006, AB 2006, 375. 41 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 24. 42 CRvB 16 april 2009, AB 2009, 136. Deze jurisprudentie is zakelijk gezien vergelijkbaar met de zogenaamde Brummenjurisprudentie: ABRvS 6 augustus 2003, AB 2003, 355 (Brummen). De Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven hebben later deze lijn gevolgd: CRvB 12 november 2003, AB 2004, 206 en CBb 28 februari 2008, AB 2008, 139. 43 Zie ook M. Schreuder-­ Vlasblom, Rechtsbescherming en bestuurlijke voorprocedure, Deventer: Kluwer 2011, p. 1072-1079. 44 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 24. 45 Van Male 2011, p. 197-201. 46 D.A.C. Slump, ‘Verantwoord kortsluiten: de toepassing van artikel 8:86 Awb’, JBplus 2005, p. 73-85. Zie verder bijv. ABRvS 20 augustus 2008, AB 2008, 250, m.nt. A.T. ­Marseille. 47 CRvB 18 november 2003, RSV 2004, 83.


arsaequi.nl/maandblad

AA20120083

verdieping

Beroepswet en de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, waardoor de zaak na de invoering van de Wab aldaar ook kortgesloten kan worden indien zij in eerste aanleg is behandeld door een meervoudige kamer. Dit is tot op heden niet mogelijk. Kortsluiting in een verzetprocedure wordt met een gewijzigd artikel 8:55 Awb (en voor verzet in hoger beroep art. 8:108 Awb) eveneens mogelijk gemaakt.

48 W. Konijnenbelt, ‘De bestuursrechters alsnog salonfähig: grote kamer, rechtseenheid en conclusies’, NTB 2011-7, p. ­207-210. 49 T. Barkhuysen, ‘Rechtseenheid en de Wet aanpassing bestuursprocesrecht’, NJB 2010-30, p. 1961 en R.J.N. Schlössels, ‘Procesrechtelijke osmose: het bestuursprocesrecht en de cassatiefunctie’, AA 2011-10, p. 704-716 (AA20110704). 50 Een recente toenadering tussen diverse rechtspraak van hoogste bestuursrechters gaat over het ontbreken van een rechtsmiddelen­verwijzing. In navolging van de Hoge Raad, de CRvB en het CBb heeft de Afdeling geoordeeld dat het ontbreken van een rechtsmiddelen­ verwijzing onder een besluit in beginsel leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding (ABRvS 24 november 2011, AB 2011, 299, m.nt. R. Ortlep; AA 2012-2, p. ­130 m.nt. L.J.A. Damen, AA20120130). 51 Jaarverslag 2010 van de Raad van State, p. 149. 52 B.J. van Ettekoven, ‘Rechtseenheid vanuit het perspectief van de rechtbanken. Over de toekomstige organisatie van de bestuursrechtspraak’, in: Barkhuysen, Den Ouden en Polak 2010, p. 281-297. Vgl. eerder R.P. den Otter, ‘Met een pokerface aan de roulettetafel: Verschillen in de beoordeling van de ontvankelijkheid door de hoogste bestuursrechters’, JBplus 2008-2, p. 93-101. 53 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 4, p. 13.

3.3 Rechtseenheid in de bestuursrechtspraak De Wab heeft een drietal maatregelen in petto voor het creëren van meer rechtseenheid tussen de verschillende (hoogste) bestuursrechters.48 Hoewel het belang van rechtseenheid al jaren door een ieder wordt erkend, kan de doorzichtigheid en efficiency van het recht in de bestuursrechtspraak nog worden vergroot naarmate de te betrachten rechtseenheid meer wordt nagestreefd door bestuursrechters. Dit zal immers leiden tot meer rechts­ gelijkheid en rechtszekerheid.49 De wetgever wil de hoogste bestuursrechtelijke colleges hiertoe een duwtje in de rug geven door ten eerste het instellen van een ‘grote kamer’ met vijf leden (art. 8:10a Awb). Ten tweede beoogt de Wab het openstellen van de mogelijkheid tot het nemen van een onafhankelijke conclusie in de bestuursrechtspraak (art. 8:12a Awb). Ten derde past de Wab met de herverkaveling van de rechtsmacht in de bestuursrechtspraak bepaalde ‘grenscorrecties’ toe, waardoor een meer praktische afbakening van de rechterlijke bevoegdheden tussen de verschillende bestuursrechters ontstaat. Dit laatste laten we verder buiten beschouwing.

Hoewel het belang van rechtseenheid al jaren door een ieder wordt erkend, kan de doorzichtigheid en efficiency van het recht in de bestuursrechtspraak nog worden vergroot naarmate de te betrachten rechtseenheid meer wordt nagestreefd door bestuursrechters Het belang van rechtseenheid wordt zoals gezegd al erkend door de bestuursrechters zelf. Steeds vaker is jurisprudentie waarneembaar waarin de ene bestuursrechter aansluit bij de andere bestuursrechter, al dan 228

Ars Aequi februari 2012   91

niet onder de expliciete noemer van rechtseenheid.50 Aldus komt de rechtseenheid in jurisprudentie op ‘spontane’ wijze tot stand en bestaat er een ‘overlegcultuur’.51 Echter, er bestaat ook nog steeds jurisprudentie waarin oordelen van hoogste bestuursrechters over hetzelfde bestuurs(proces)rechtelijke aspect uiteen­lopen52 of dat pas op een later moment toenadering tot elkaars uitspraken wordt gezocht. Met de Wab wordt de rechtseenheid op een meer structurele wijze bevorderd. Dit kan ons inziens alleen maar worden toegejuicht. Ook omdat daarmee een einde kan komen aan de vaak ontransparante overleggen tussen rechterlijke colleges. Met het instellen van een ‘grote kamer’ waarin vijf leden van diverse colleges plaatsnemen wordt een gemeenschappelijke rechtseenheids­voorziening beoogd: ‘De meervoudige kamer kan een zaak voorts verwijzen naar een grote kamer, indien haar dit met het oog op de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling geraden voorkomt. De eerste volzin geldt niet, indien de zaak aanhangig is bij een gerechtshof’ (art. 8:10a lid 4 Awb).

Omdat deze leden van de grote kamer tevens plaatsvervanger zijn in één van de andere colleges, vindt als het ware kruisbestuiving tussen de diverse hoogste bestuursrechters plaats en ontstaat er ten eerste meer gelijkheid in uitspraken. Bovendien gaat er een duidelijke signaal- en voorlichtingsfunctie van de grote kamer uit. Omdat de grote kamer slechts zal oordelen over een beperkt aantal zaken, namelijk die waarvan het competente college het relevant vindt dat een kamer met vijf leden het voorgelegde geschil beslecht, kunnen uitspraken van de grote kamer op voorhand al als relevant worden beschouwd voor de rechtsontwikkeling. De Raad van State is echter niet onverdeeld enthou­siast over deze maatregel. Volgens hem komt de overtuigingskracht van een uitspraak niet voort uit een uitspraak van een grote kamer, maar uit de motivering ervan.53 Wij menen dat een inhoudelijke motivering inderdaad zeer belangrijk is voor de genoemde overtuigingskracht, maar zonder een grote kamer is het na een belangrijke – mogelijk – koers­bepalende uitspraak altijd nog de vraag of deze later zal worden bevestigd in jurisprudentie van andere bestuursrechters. Pas als dat het geval is, wordt gesproken van een bestendige lijn in bestuursrechtspraak. Uitspraken van een grote kamer kunnen dit proces versnellen, hetgeen tot minder discussies zal leiden in de daarop volgende


92   Ars Aequi februari 2012

procedures over een soortgelijk bestuursrechtelijk geschil. Een probleem kan zijn dat het oorspronkelijk competente college zelf beslist over het al dan niet voorleggen van een zaak aan de grote kamer. Het tweede voorstel uit de Wab dat de rechtseenheid zou moeten bevorderen, is opgenomen in het voorgestelde artikel 8:12a Awb. Het eerste lid van deze bepaling luidt als volgt: ‘1. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de president van de Centrale Raad van Beroep en de president van het College van Beroep voor het bedrijfs­ leven kunnen in zaken die in hun college in behandeling zijn bij een meervoudige of grote kamer, een lid van het desbetreffende college verzoeken een conclusie te nemen.’

In aanvulling op het eerste lid kan ingevolge het tweede lid van artikel 8:12a Awb ook een lid van één van de andere colleges een conclusie nemen. Deze persoon is dan de met het civiele en strafrecht vergelijkbare ‘advocaat-generaal’ in het bestuursrecht. De tekst van artikel 8:12a Awb laat volgens de parlementaire toelichting de mogelijkheid open om een persoon van de rechterlijke colleges uitsluitend te benoemen voor het nemen van conclusies.54 In ieder geval waarborgt de wettekst volgens de parlementaire toelichting ‘enige distantie tussen de persoon die de conclusie neemt en de kamer die op het beroep beslist’.55 Dit belang van een onafhankelijke positie wordt bevestigd in reactie op het advies van de Raad van State.56 Verder is de conclusie niet bindend voor de betrokken rechters.57 Tevens zal een conclusie slechts worden genomen in zaken die van belang zijn voor de rechtseenheid en rechtsontwikkeling. De wetgever merkt dan ook terecht op dat de nieuwe regeling inzake conclusies summier van aard is. In de toekomst kan deze regeling mogelijk nog verder worden uitgebreid.58 Dit maakt dat, hoewel de rechtseenheid hoe dan ook in enige mate wordt gediend, geen grote stappen vooruit hoeven te worden verwacht. Dat bijvoorbeeld wordt verwezen in de conclusie naar vergelijkbare jurisprudentie van andere bestuursrechters, wil nog niet betekenen dat dit in de uiteindelijke uitspraak wordt overgenomen. Bovendien valt de belastingkamer van de Hoge Raad buiten de reikwijdte van deze bepaling (alsmede inzake de grote kamer), waardoor een belangrijk deel van het bestuurs(proces)recht buiten beeld blijft. Het is aldus de vraag of deze maatregelen ten behoeve van de rechtseenheid voldoende verstrekkend zijn. In de literatuur wordt dan ook wel gepleit voor verdergaande rechtseenheids-

verdieping

arsaequi.nl/maandblad

AA20120083

maatregelen in het bestuursrecht. Dit kan op meerdere manieren worden ingevuld, maar de meest vergaande optie is het openstellen van cassatieberoep bij een nieuw op te richten bestuursrechtkamer bij de Hoge Raad.59 Maar ook alternatieve oplossingen zijn denkbaar. De Moor-van Vugt denkt aan detachering en roulatie van rechters, overleg tussen eerste en tweede lijn in bestuursrechtspraak, het opzetten van gespecialiseerde databanksystemen en het invoeren van gezamenlijke proces­ regelingen.60

Hoewel de Wab een vooruitgang is als het gaat om rechtseenheid en rechtsontwikkeling in de bestuursrechtspraak, had de wetgever meer lef mogen tonen Hoewel derhalve de Wab een vooruitgang is als het gaat om rechtseenheid en rechtsontwikkeling in de bestuursrechtspraak, had de wetgever meer lef mogen tonen. Het is de vraag of met de huidige maatregelen al het beoogde doel van de wetgever – door middel van rechtseenheid een slagvaardiger bestuurs­procesrecht tot stand brengen – wordt bereikt. Zonder een rechtseenheidvoorziening blijft immers het risico op rechtsoneenheid bestaan. Maar als het om de rechtseenheid gaat is een verdere stimulans mogelijk nog te verwachten uit de Tweede Kamer naar aanleiding van de aangenomen motie van het Tweede Kamerlid Taverne (VVD).61

De introductie van een grote kamer en de invoering van conclusies in de bestuursrechtspraak ten behoeve van de rechtseenheid in het bestuursprocesrecht zijn te beschouwen als een stap in de goede richting 4 Conclusie In dit artikel hebben wij het voorstel inzake de Wet aanpassing bestuursprocesrecht op hoofdlijnen geanalyseerd en beoordeeld. De lezer kan op basis van dit artikel eigen gedachten vormen over het beoogde nieuwe, ‘moderne’ bestuursprocesrecht. Over het algemeen zijn 229

54 Kamerstukken II 2009/10, 32450, nr. 3, p. 18. 55 Kamerstukken II 2009/10, 32450, nr. 3, p. 44. 56 Kamerstukken II 2009/10, 32450, nr. 4, p. 14-15. 57 Kamerstukken II 2010/11, 32450, nr. 7, p. 17-18. 58 Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 17. 59 Zie o.m. Schlössels 2011, p. 704-716, Van Ettekoven 2010, p. 281-297 en Barkhuysen 2010, p. 1961. 60 A.J.C. de Moor-van Vugt, ‘Rechtseenheid als kwaliteitsvraagstuk’, in: Barkhuysen, Den Ouden en Polak 2010, p. 299-317. 61 Kamerstukken II 2011/12, 33000 VII, nr. 54. De ministers van Veiligheid en Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zullen op deze motie in de eerste helft van 2012 reageren (Kamerstukken II 2011/12, 33000 VII, nr. 108, p. 3).


arsaequi.nl/maandblad

AA20120083

verdieping

wij positief gestemd over dit wetsvoorstel, maar daarbij maken we twee voorbehouden. Ten eerste vragen wij ons ten aanzien van bepaalde maatregelen af of deze niet eerder contraproductief werken. Daarbij doelen wij met name op het relativiteitsvereiste en de verruiming van de mogelijkheden om gebreken in besluitvorming te passeren. Ten tweede begeeft het bestuursprocesrecht zich met de Wab op het randje waar het betreft de benodigde handhaving van het objectieve recht. Bij enkele maatregelen in de Wab, wederom vooral het relativiteitsvereiste, wordt deze functie

230

Ars Aequi februari 2012   93

van de bestuursrechtspraak te veel uit het oog verloren. De introductie van een grote kamer en de invoering van conclusies in de bestuursrechtspraak ten behoeve van de rechtseenheid in het bestuursprocesrecht zijn te ­beschouwen als een stap in de goede richting. Al zijn verdere stappen noodzakelijk om te komen tot een sluitende en daadwerkelijk transparantere rechtseenheidvoorziening. Al met al achten wij de eindbalans echter toch positief. Na aanname van het wetsvoorstel zal in de praktijk moeten gaan blijken of het bestuursprocesrecht ook echt slagvaardiger wordt.


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Een relativiteitsleer in wording

Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Een relativiteitsleer in wording Klik hier om het document te openen in een browser venster Vindplaats: Auteur:

NTB 2011/38 Ben

Schueler[1]

Bijgewerkt tot:

22-11-2011 -

Een relativiteitsleer in wording Samenvatting De introductie van een relativiteitsvereiste in het bestuursrecht en de redenen om daar al dan niet voorstander van te zijn, hebben ook in dit tijdschrift regelmatig aandacht gekregen. In dit artikel gaat de auteur nu eens niet in op de vraag of de invoering van een relativiteitsvereiste wenselijk is maar beziet hij hoe het vereiste in de rechtspraak wordt toegepast. Daaruit blijkt dat in korte tijd een heldere en ogenschijnlijk goed toepasbare relativiteitsleer is ontstaan. 1.Inleiding Sinds 2010 geldt in een deel van het bestuursrecht het relativiteitsvereiste. In de Crisis- en herstelwet (Chw), die toen in werking trad, staat in art. 1.9 het volgende:

“De administratieve rechter vernietigt een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.” Het is waarschijnlijk dat deze beperking van de bevoegdheid tot vernietiging over enige tijd ook zal gelden buiten het begrensde toepassingsbereik van de Chw. In het voorstel voor de Wet Aanpassing bestuursprocesrecht wordt dezelfde formulering voorgesteld in een nieuw art. 8:69a Awb.[2] Zonder dit relativiteitsvereiste staat in een procedure bij de bestuursrechter de vraag centraal of de eiser op goede gronden heeft aangevoerd dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met een rechtsnorm. Als het relativiteitsvereiste geldt, komt er een vraag bij. Dat is de vraag of de geschonden rechtsnorm er wel toe strekt te voorkomen dat het belang, waarvoor de eiser opkomt, wordt geschaad. In dit artikel wordt een analyse gegeven van de tot nu toe gevormde jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak. Het gaat niet over de vraag of de invoering van een relativiteitsvereiste wenselijk is. Daarover is de afgelopen jaren zeer veel geschreven door zowel tegenstanders[3] als voorstanders[4]. Ik laat die vraag nu even liggen en wil bekijken hoe het vereiste in de rechtspraak wordt toegepast. Daaruit zal blijken dat in korte tijd een heldere en ogenschijnlijk goed toepasbare relativiteitsleer is ontstaan. Het gaat in dit artikel ook niet om de vraag of met behulp van het relativiteitsvereiste de effecten worden bereikt die de voorstanders voor ogen hebben gehad. Voor een antwoord op die vraag is het nu nog veel te vroeg. Bovendien hebben verschillende voorstanders deels verschillende motieven aangevoerd. In de literatuur zijn uiteenlopende motieven als de consistentie van het rechtssysteem, het tegengaan van oneigenlijk gebruik van de rechtsbescherming en de verandering van de functies van de bestuursrechtspraak genoemd. In de politiek lag – vooral bij de totstandkoming van de Chw – de nadruk op de wens om procedures te versnellen. De evaluatie van de Chw, die wordt verwacht in 2012, zal een empirisch onderbouwde beoordeling over de versnelling kunnen geven. Als daarbij zal worden geconcludeerd dat het relativiteitsvereiste geen wezenlijke bijdrage levert aan de versnelling van economisch belangrijke projecten (dat is het doel van de Chw), zou mij dat niet verbazen. Maar dat zegt nog niets over de andere motieven, zoals consistentie, oneigenlijk gebruik of functies van de bestuursrechtspraak. 2.De eerste uitspraak waarin het relativiteitsvereiste is toegepast Op 19 januari 2011werd het relativiteitsvereiste voor de eerste keer toegepast in een zaak over een Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 231 1


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Een relativiteitsleer in wording

bestemmingsplan in Brummen.[5] In die zaak was een beroep gedaan op normen voor de afstand tussen een bestaand bedrijf en geplande nieuwe woningen. Deze afstandsnormen waren ontleend aan een VNG-brochure die door gemeentebesturen vaak wordt gehanteerd bij het bepalen van wat een goede ruimtelijke ordening vereist. Zij vormen een nadere uitwerking van de veel ruimere norm ‘goede ruimtelijke ordening’ die op de vaststelling van een bestemmingsplan van toepassing is (art. 3.1 Wro). De eisers kwamen op tegen de door het bestreden besluit mogelijk gemaakte nieuwe woningbouw. Zij waren belanghebbend in de zin van art. 1:2 Awb, omdat zij in de nabijheid van het bestemmingsplangebied woonden. Het ging de eisers erom de komst van nieuwe woningen tegen te houden. Buiten het bestemmingsplangebied was een bedrijf gevestigd. Op de planologische toelating van dat bestaande bedrijf kon het beroep van de eisers geen betrekking hebben, omdat dit bedrijf er al was en niet door het bestreden bestemmingsplan werd mogelijk gemaakt. Volgens de toepasselijke afstandsnorm (ontleend aan de zojuist genoemde VNG-brochure) zouden de geplande nieuwe woningen te dicht bij het bestaande bedrijf komen te liggen. Maar deze afstandsnorm strekt niet tot bescherming van de belangen waarvoor de eisers in dit geval opkwamen. Deze eisers, bewoners van reeds aanwezige woningen, kwamen op voor hun eigen leefomgeving, met name hun uitzicht. De afstandsnorm zou de leefomgeving van de toekomstige bewoners van de geplande nieuwe woningen moeten beschermen tegen met name geluidsoverlast van het bestaande bedrijf. En de afstandsnorm zou ook het bestaande bedrijf moeten beschermen tegen te nabij geplande woningbouw, omdat zijn bedrijfsuitoefening en uitbreidingsmogelijkheden daardoor in het gedrang zouden kunnen komen. Maar de norm voor de afstand tussen het bedrijf en woningen is niet bedoeld om bewoners van bestaande woningen te beschermen tegen de komst van nieuwe woningen. Daarom kwam de Afdeling tot het oordeel dat het bestreden besluit niet kon worden vernietigd omdat het relativiteitsvereiste zich daartegen verzette. Een eenvoudige en heldere redenering. 3.Soortgelijke gevallen waarin het relativiteitsvereiste werd toegepast In de gevallen die volgden is een patroon herkenbaar dat ook de eerste uitspraak, in de zaak Brummen, kenmerkt. In één van die gevallen ging het om bezwaren met betrekking tot externe veiligheid en trillinghinder in verband met een bestaande spoorlijn en gasleiding nabij de plaats waar nieuwe woningen werden gepland.[6] Deze bezwaren hadden geen betrekking op het eigen perceel van de eiser. De door de eiser ingeroepen normen betroffen het woon- en leefklimaat in de nieuw op te richten woningen, die door het bestreden bestemmingsplan werden mogelijk gemaakt. In een andere uitspraak ging het om normen voor de afstand tussen nieuw geplande woningen en een reeds gevestigde champignonkwekerij. In beide zaken liepen deze beroepsgronden stuk op het relativiteitsvereiste. Het komt er steeds op neer dat reeds gevestigde belanghebbenden zich beroepen op normen die niet strekken tot bescherming van hun eigen belangen, maar op de belangen van toekomstige bewoners in geplande nieuw op te richten woningen.[7] Uit de uitspraak over de champignonkwekerij en nog een paar andere uitspraken blijkt ook nog dat een afstandsnorm wel strekt tot bescherming van belangen van een reeds gevestigde inrichting die mogelijk in haar bedrijfsvoering of uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt indien in de nabijheid nieuwe woningen worden gepland. Een bestaand bedrijf kan dus wel met succes opkomen tegen de planning van nieuwe woningen op een te korte afstand van het bedrijf. [8] Daarmee is de in de praktijk regelmatig gehoorde misvatting, dat dit soort (milieu)normen alleen strekken tot bescherming van de leefomgeving, meteen ontzenuwd. Zij strekken er ook toe economische activiteiten een bepaalde ruimte te bieden. Dit bleek nog eens uit een uitspraak over de planning van woningen nabij een bedrijventerrein in Utrecht. Een van de partijen was een industrievereniging, die zich ten doel stelde het ondernemingsklimaat op het bedrijventerrein te verbeteren. Het bedrijventerrein lag op een afstand van ongeveer 120 m van het plangebied. Het was niet uitgesloten dat de bedrijfsactiviteiten van invloed zouden zijn op het woon- en leefklimaat van bewoners van de geplande woningen en dat de bedrijfsvoering kan worden belemmerd door de geplande woningen. Daarom werd de industrievereniging aangemerkt als belanghebbende. En omdat de bedrijven op het industrieterrein door de bouw van de nieuwe woningen mogelijk geconfronteerd zouden worden met meer klachten over geurhinder, stond het relativiteitsvereiste er niet aan in de weg dat de industrievereniging aanvoerde dat in het plangebied geen goed woon- en leefklimaat was gewaarborgd.[9] 4.Hoe komt de relativiteitsleer eruit te zien? Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 232 2


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Een relativiteitsleer in wording

De eerste jurisprudentie maakt het mogelijk om zeven elementen van een relativiteitsleer in wording te onderscheiden. Deze elementen worden hierna in paragraaf 4.1 tot en met 4.7 besproken. Daarbij moet meteen voorop worden gesteld dat deze jurisprudentie aan het relativiteitsvereiste een toepassing geeft die niet volledig te herleiden valt tot de letterlijke bewoordingen van art. 1.9 Chw. Het relativiteitsvereiste blijkt bij toepassing en bij nadere doordenking niet erg gelukkig te zijn geformuleerd. De Afdeling heeft er gelukkig een goed uitwerkende interpretatie aan weten te geven die wel steun vindt in de bedoelingen die blijkens de wetsgeschiedenis aan het relativiteitsvereiste ten grondslag lagen. Ik zal dit kort toelichten. De Afdeling geeft in haar overwegingen in de hiervoor besproken jurisprudentie aan dat volgens de bedoeling van de wetgever “de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad”. In vergelijking met wat er in de tekst van art. 1.9 Chw en in art. 8:69a van het voorstel voor de Wet aanpassing bestuursprocesrecht staat, is er een element toegevoegd. Dat ligt besloten in de woorden ‘feitelijk dreigt te worden geschaad.’ Ook overweegt de Afdeling dat er een verband moet bestaan “ tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te

vechten.” Beide frasen zijn ontleend aan de toelichtingen bij de wetswijzigingen.[10] 4.1Individuele belangen die parallel lopen aan algemene belangen Omdat veel publiekrechtelijke normen strekken tot bescherming van algemene belangen, is tegen het relativiteitsvereiste als bezwaar aangevoerd dat het ten onrechte uitgaat van de veronderstelling dat met deze normen bedoeld is bepaalde belangen van burgers te beschermen. Met andere woorden: het beschermingsbereik van publiekrechtelijke normen is niet goed te bepalen als het individuele belang van burgers het aanknopingspunt moet zijn. Hoe gaat de eerste jurisprudentie met dit probleem om? De oplossing wordt gevonden door te erkennen dat individuele belangen, die parallel lopen met het door de norm beschermde algemene belang, binnen het beschermingsbereik van die norm vallen. In het kader van de Crisis- en herstelwet gaat het veelal om ruimtelijke en milieubelangen. Een milieukwaliteitseis, bijvoorbeeld, heeft de strekking het milieu te beschermen. Dat is een algemeen belang. Maar de norm is ook gesteld met het oog op de bescherming van individuele burgers die de gevolgen van een overschrijding van de milieukwaliteitseis kunnen ondervinden. Dit individuele belang loopt ‘parallel’ aan het algemene belang. In de zaak Brummen ging het om het beschermingsbereik van de zeer ruime norm van een ‘goede ruimtelijke ordening’ (art. 3.1 Wro). Uit de overwegingen van de Afdeling blijkt dat belanghebbenden, indien het relativiteitsvereiste geldt, zich op deze norm kunnen beroepen “voor zover die norm betrekking of mede betrekking heeft op hun eigen belangen”. De Afdeling kiest dus voor een benadering die uitgaat van het bestaan van parallelle belangen. De bescherming van de algemene belangen, die het bestuursorgaan in zijn afweging moet betrekken, kan mede de bescherming van individuele belangen omvatten. Daarvoor is nodig dat de individuele belangen kunnen worden beschouwd als deelbelangen van het ruimere, meer omvattende algemene belang. Ook in een andere uitspraak komt de benadering vanuit parallelle belangen tot uitdrukking. Daarin overweegt de Afdeling over art. 83 WGH (Wet geluidhinder) (vaststelling hogere geluidgrenswaarden): “

Deze regeling strekt daarmee tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen.”[11] Een spannende vraag was, of de Afdeling ook bij de toepassing van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) 1998 de benadering op basis van parallelle belangen zou volgen. Sommigen zouden wellicht willen beweren dat natuurbeschermingswetgeving uitsluitend de natuur beschermt (een algemeen belang) en niet bijvoorbeeld mensen die in de nabijheid van een natuurgebied wonen. Uit de uitspraak Tuibrug blijkt dat de Afdeling ook hier aanneemt dat belangen van burgers parallel kunnen lopen aan de algemene belangen waarop de wet is gericht. De bescherming die de Nb-wet 1998 biedt, kan mede het belang van individuele bewoners omvatten die in of nabij het beschermde gebied wonen.[12] De eisers in de zaak Tuibrug woonden in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. De Afdeling overwoog dat de bepalingen van de Nb-wet 1998 “met name ten doel [hebben] om het algemene belang van bescherming van natuur en landschap te beschermen”. Maar de belangen van eisers “bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan het Natura 2000gebied deel uitmaakt, zijn in dit geval zo verweven met de algemene belangen die de Nb–wet 1998 beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Nb–wet 1998 kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen”. Net als de annotator Nijmeijer neem ik aan dat de rechter hier wel een grens aan het beschermingsbereik zal stellen. Dat mag tenminste worden verwacht als de afstand tussen Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 233 3


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Een relativiteitsleer in wording

het natuurgebied en de woningen of percelen van eisers te groot is. Dan maakt het natuurgebied geen deel uit van hun leefomgeving en lopen hun belangen niet parallel aan het belang waar de wet op ziet. Er wordt dus geen strikte scheiding aangebracht tussen algemene en individuele belangen. Dat is belangrijk, omdat een vergaande beperking van de effectieve toegang tot de rechter voor individuele burgers in botsing zou komen met de eisen die het EU-recht, het Verdrag van Aarhus en het EVRM stellen. Die vereisen toegang tot de rechter voor getroffen individuen. Er bestaat op dit moment geen communis opinio over de mate waarin deze Europese rechtsbronnen toestaan dat de toegang tot de rechter en de omvang van de rechterlijke toetsing worden begrensd. De hiervoor beschreven benadering, die uitgaat van parallelle belangen, maakt het mogelijk het relativiteitsvereiste in overeenstemming met de Europese rechtsbronnen toe te passen.[13] 4.2Algemene belangen die geheel of ten dele samenvallen met de algemene belangen die de norm beoogt te beschermen Uiteraard verzet het relativiteitsvereiste zich er niet tegen dat een rechtspersoon opkomt voor een algemeen belang (als bedoeld in art. 1:2 lid 3 Awb). Ook dat is belangrijk omdat het Verdrag van Aarhus (en de verwerking daarvan in het EU-recht) de toegang van milieuorganisaties tot de nationale rechter waarborgt. Ten aanzien van de algemene belangen waarvoor deze rechtspersonen opkomen, kan de vraag rijzen of die belangen geheel of ten dele samenvallen met de algemene belangen die de norm beoogt te beschermen. Zo kwam de vraag aan de orde of een vereniging, die tot doel had de handhaving en verbetering van de visstand in de Maas (met het oog op de sportvisserij), met succes een beroep kon doen op de bescherming van de Natuurbeschermingswet 1998. De Afdeling overwoog dat de statutaire belangen van deze vereniging mede betrekking hadden op de bescherming van bepaalde natuurwaarden, zodat deze belangen in dit geval samenvielen met de algemene belangen die door de Nb-wet 1998 worden beschermd.[14] Dit geval illustreert dat rechtspersonen ook na invoering van het relativiteitsvereiste succesvol kunnen opkomen voor algemene belangen die vallen binnen haar doelstellingen en feitelijke werkzaamheden (art. 1:2 lid 3 Awb). Voor een succesvol beroep is wel nodig dat die algemene belangen geheel of ten dele samenvallen met de algemene belangen die de geschonden norm beoogt te beschermen. Ik gebruik hier de term ‘samenvallende belangen’ in plaats van ‘parallelle belangen’ om aan te geven dat de belangen waar deze rechtspersonen voor opkomen zelf algemene belangen zijn en geen individuele belangen. 4.3Als er een open norm nader is ingevuld, wordt van die nadere invulling het beschermingsbereik genomen Veel normen zijn zo ruim, dat in potentie veel belangen de vernietiging zouden kunnen dragen, ook bij hantering van de relativiteitseis. Een goed voorbeeld daarvan is de norm van een ‘goede ruimtelijke ordening.’ Maar dergelijke ruime normen worden vaak nader ingevuld door concretere normen, die een toespitsing op bepaalde belangen mogelijk maken. Denk aan gevallen waarin bijzondere wetten (zoals de Natuurbeschermingswet 1998, de Wet geluidhinder of milieukwaliteitseisen in de Wet milieubeheer) normen stellen die bij het vaststellen van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden. Wellicht zal iemand willen beweren dat al deze normen uiteindelijk de open norm van ‘een goede ruimtelijke ordening’ invullen en bijdragen aan de ‘kwaliteit van de leefomgeving.’ Een eiser zou dan kunnen stellen dat hij door die open norm ook wordt beschermd (bijv. omdat hij in het plangebied woont) en dat hij daarom alle nadere normstelling over uiteenlopende deelbelangen aan de orde kan stellen, ook als zijn eigen belangen daarmee niet samenvallen of parallel lopen. Maar uit de jurisprudentie blijkt dat het zo niet werkt, omdat concretiserende normen een beperkter beschermingsbereik kunnen hebben dan dat van de algemene norm die zij nader invullen. De eiser kan zich beroepen op een nader invullende norm, maar die moet dan wel strekken tot bescherming van het deelbelang waarvoor hij in de beroepsprocedure opkomt. De Afdeling keek in de zaak Brummen naar de afstandsnorm uit de VNG-brochure en nam van die afstandsnorm het beschermingsbereik. De afstandsnorm fungeert als een nadere invulling van de open norm ‘goede ruimtelijke ordening’. De rechter hanteert dus het beschermingsbereik van de nadere normstelling, die door middel van een toespitsing op bepaalde deelbelangen de algemene norm invult. De genoemde afstandsnormen uit de VNG-brochure zijn geen wettelijke voorschriften, maar worden door gemeentebesturen vaak als vaste gedragslijn of als beleidsregel in het kader van de norm van een ‘goede Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 234 4


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Een relativiteitsleer in wording

ruimtelijke ordening’ gehanteerd. Zo wordt zichtbaar hoe het relativiteitsvereiste waarschijnlijk ook zal worden toegepast in andere gevallen waarin een bestuursorgaan een beleidsregel heeft vastgesteld. Een beroep op die beleidsregel kan dan niet met succes worden gedaan door eisers wier belangen het bestuursorgaan met de beleidsregel kennelijk niet heeft willen beschermen.[15] Het is van belang om per geval goed na te gaan op welke normen een beroep kan worden gedaan. Als een eiser zich niet kan beroepen op de concretere invullende norm, zoals een afstandsnorm, kan hij wellicht nog wel iets bereiken met een beroep op de ruimere norm, zoals de goede ruimtelijke ordening en een goed woon- en leefklimaat. De ruime norm heeft in zo’n geval immers een meeromvattend beschermingsbereik dan de nadere invullende norm. Ik geef een ander voorbeeld uit het milieurecht. Art. 2.14 Wabo bepaalt dat het bevoegd gezag het vereiste in acht moet nemen dat ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden toegepast. Kijkt men alleen naar die norm dan is het beschermingsbereik daarvan natuurlijk zeer ruim. Maar als een eiser zich beroept op hetgeen in een BREF is gesteld over de veiligheid bij de opslag van gevaarlijke stoffen, kan hij daarmee alleen succes hebben indien die veiligheid het belang is waarvoor hij in de procedure opkomt. Laten we aannemen dat hij belanghebbende is omdat hij dicht bij de inrichting woont. Dan komt hij voor zijn eigen veiligheid op en stuit zijn argument niet af op de relativiteitseis. Maar als hij zich tevens beroept op hetgeen in een andere BREF is gesteld over energieefficiëntie, zal hij daarmee geen succes hebben omdat het dan om een deelbelang gaat dat hem niet regardeert.[16] Als lid van de samenleving hecht hij wellicht veel belang aan energiezuinigheid, maar dat is niet een belang waaraan hij zijn beroepsrecht in deze zaak ontleent. 4.4Het beschermingsbereik van de algemene normen voor onderzoek, voorbereiding, belangenafweging en motivering wordt in het concrete geval bepaald door dat van de bijzondere normen die voor het besluit in kwestie gelden Een belangrijke vraag is die naar het beschermingsbereik van de algemene bestuursrechtelijke normen voor de besluitvorming, zoals in de Awb neergelegd. Als de rechter voor de vraag staat of art. 3:2 (zorgvuldige voorbereiding), art. 3:4 (belangenafweging) of art. 3:46 (deugdelijke motivering) Awb is geschonden, wat moet hij dan met het relativiteitsvereiste? Men kan dit probleem als volgt benaderen. Deze normen strekken tot bescherming van de belangen die het bestuursorgaan bij de afweging moet betrekken. Volgens art. 3:4 lid 1 Awb zijn dat ‘de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen’ (voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit). Degene wiens belang geheel of gedeeltelijk samenvalt met het belang dat had moeten worden onderzocht en meegewogen en in de motivering had moeten worden betrokken, kan een beroep op deze besluitvormingsnormen doen. Een omwonende die geluidhinder kan gaan ondervinden, kan het geluidonderzoek aan de orde stellen en ook de daarop betrekking hebbende motivering. Maar wie uitsluitend geluidhinder kan gaan ondervinden, kan zich niet met succes beroepen op trillingsnormen door te stellen dat de toepassing daarvan niet goed is gemotiveerd en hij als belanghebbende binnen het beschermingsbereik van de motiveringsnorm van art. 3:46 Awb valt. Want het beschermingsbereik van de motiveringsnorm wordt in het concrete geval bepaald door dat van de bijzondere normen die voor het besluit in kwestie gelden. In dit voorbeeld valt de omwonende binnen het bereik van de geluidsnormen en buiten dat van de trillingsnormen.[17] In de uitspraak Brummen is deze aanpak gekozen. Daarin oordeelde de Afdeling dat het bestemmingsplan niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid omdat de afstandsnormen niet in acht waren genomen en de afwijking ervan niet goed was onderbouwd. Voor de toepassing van het relativiteitsvereiste blijkt echter niet het beschermingsbereik van de zorgvuldigheidsnorm bepalend te zijn, maar dat van de achterliggende planologische normen. Ook in een latere uitspraak heeft de Afdeling deze aanpak gekozen. Zij overwoog dat omwonenden zich in het kader van een goede ruimtelijke ordening konden beroepen op het belang van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen, omdat het bestreden bestemmingsplan ter plaatse een woonservicecomplex mogelijk maakte waarvan zij nadelige effecten in de zin van schaduw- en geluidhinder vreesden. Het relativiteitsvereiste stond daarom niet in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit. Deze vernietiging werd gebaseerd op de motiveringseis van art. 3:46 Awb.[18] Met deze aanpak wordt voorkomen dat de motivering van de toepassing van een materiële norm een ruimer beschermingsbereik zou hebben dan die materiële norm zelf. Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 235 5


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Een relativiteitsleer in wording

4.5De rechter kijkt naar de ‘daadwerkelijke, achterliggende’ belangen van eiser Een eiser kan zich alleen beroepen op de wijze waarop zijn eigen belangen zijn meegewogen, ook al is het bestuursorgaan verplicht om alle betrokken belangen mee te wegen. Zou dat anders zijn, dan zou bij besluiten, genomen op grond van een discretionaire bevoegdheid, de eiser zich ook op de belangen van anderen kunnen beroepen. Hij zou dan kunnen stellen dat de dragers van de af te wegen belangen allemaal in het beschermingsbereik vallen. Maar zo toegepast, zou het relativiteitsvereiste een resultaat te zien geven dat de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis niet heeft bedoeld. Daarom overweegt de Afdeling in een standaardoverweging, in aansluiting op de memorie van toelichting, dat er een verband moet bestaan “tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten.” Het belang hiervan wordt duidelijk als men denkt aan de afweging die het bestuur moet verrichten in de ruimtelijke ordening. De norm van een ‘goede ruimtelijke ordening’ strekt mede tot bescherming van het uitzicht van iemand die stelt dat een ander geluidhinder zal ondervinden. Bij de wettelijke formulering van het relativiteitsvereiste lijkt daaraan geen aandacht te zijn besteed (of er is voor gekozen om de rechter het te laten oplossen). Bedoeld is blijkens de memorie van toelichting dat een eiser zich moet beroepen op belangen die gelijk zijn aan of congruent zijn met zijn werkelijke eigen belangen. Dat is iets anders dan de vraag of de geschonden norm strekt tot bescherming van de belangen van de eiser. In haar VAR-preadvies heeft Jurgens aangetoond dat het vereiste van congruentie nodig is om het relativiteitsvereiste te laten werken volgens de bedoeling van de wetgever.[19] De wettelijke formulering wijkt af van deze bedoeling. De Afdeling heeft zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de bedoeling. Er moet dus een verband bestaan “tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten”. Dat roept de vraag op hoe de rechter erachter komt wat de werkelijke reden van de eiser is. Hij kan het gewoon aan eiser vragen en hopen op een eerlijk antwoord. Maar hij kan meer, want uit de omstandigheden van het geval kan soms worden afgeleid waar het een partij in werkelijkheid om gaat.[20] In de zaak Brummen kán het de eiser alleen maar gaan om andere belangen dan geluidsbelangen, omdat de geluidsbron (een al bestaand bedrijf) buiten het plangebied lag en de eisers opkwamen tegen de bestemming ‘Wonen’ binnen het plangebied. De geluidsbelangen van de eisers zelf konden dus niet de reden zijn waarom zij in beroep gingen.[21] 4.6De eiser moet zich beroepen op een belang dat feitelijk dreigt te worden geschaad In de uitspraken van de Afdeling wordt overwogen dat voor vernietiging nodig is dat een belang van de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad. Hier zien wij dat de introductie van een relativiteitseis ook een causaliteitsvraag meebrengt. Bij de causaliteitsvraag gaat het erom of de eiser de door hem gestelde gevolgen van het bestreden besluit werkelijk ondervindt of kan gaan ondervinden. Bij de relativiteit gaat het erom of de geschonden norm ertoe strekt hem tegen deze gevolgen te beschermen. De eiser kan dus niet volstaan met de stelling dat hij geluidhinder zal ondervinden als gevolg van bijvoorbeeld een wegaanleg, terwijl dat niet aannemelijk is. Het causaliteitsvereiste stelt ook de voorwaarde dat de door de eiser aannemelijk gemaakte geluidhinder door het bestreden besluit mogelijk wordt gemaakt. [22] Dit causaliteitsvereiste is in de wettelijke formulering niet letterlijk terug te vinden, maar het relativiteitsvereiste kan niet zonder. Want als niet de voorwaarde geldt dat de eiser feitelijk door het bestreden besluit wordt benadeeld, zou hij zich allerlei belangen – door zich er simpelweg op te beroepen – kunnen aantrekken, ook al wordt hij er zelf niet in geraakt. En dat is nu juist wat het relativiteitsvereiste beoogt te voorkomen. Uit een van de uitspraken blijkt hoe relativiteit en causaliteit in een bestuursrechtelijk geding samengaan. De hogere geluidgrenswaarde (als bedoeld in art. 83 lid 2 WGH) was in casu vastgesteld voor de toelaatbare geluidbelasting vanwege een reeds aanwezige provinciale weg op een aantal nog te bouwen nieuwe woningen. Het bestreden bestemmingsplan maakte niet de aanleg of verbreding van die weg mogelijk, zodat de vaststelling van het bestemmingsplan in zoverre niet leidde tot nadelige geluidseffecten voor de woonsituatie van eisers. Zij konden zich daarom niet met succes beroepen op het niet in acht nemen van deze normen. Het bestreden bestemmingsplan maakte wel de aanleg van een andere weg binnen het plangebied mogelijk, waarvan eisers nadelige geluidseffecten voor hun woonsituatie konden vrezen. Dit betrof echter een weg waarvoor de Wet geluidhinder geen normen voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting stelde, aangezien deze weg niet zoneringsplichtig was. Eisers konden zich dus ook bij deze weg niet op de Wet Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 236 6


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Een relativiteitsleer in wording

geluidhinder beroepen. Maar zij konden zich onder verwijzing naar de norm van een ‘goede ruimtelijke ordening’ wel beroepen op het belang van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen. Daartegen verzet het relativiteitsvereiste zich niet. [23] 4.7Het kennelijkheidsvereiste De Afdeling leidt uit het woord ‘kennelijk’ in art. 1:9 Chw af dat belanghebbenden zich niet kunnen beroepen op normen die “onmiskenbaar niet zijn geschreven ter bescherming van hun belangen.” Van veel bestuursrechtelijke normen is niet precies te zeggen welk beschermingsbereik de wetgever voor ogen heeft gehad. In geval van twijfel moet de voorkeur uitgaan naar vernietiging. [24] Men kan bijvoorbeeld twisten over de vraag of en, zo ja, in hoeverre de natuurbeschermingswetgeving mede strekt tot bescherming van belangen van bewoners en omwonenden. Hiervoor in paragraaf 4.1 is al gebleken dat de Afdeling die bescherming in beginsel aanneemt. Zij overwoog dat de belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan het Natura 2000-gebied deel uitmaakte, ‘in dit geval zo verweven’ waren met de algemene belangen die de Natuurbeschermingswet 1998 beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van die wet ‘kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.’ Nu deze conclusie niet onmiskenbaar voortvloeit uit de Natuurbeschermingswet zelf, is dit waarschijnlijk een voorbeeld van een geval waarin het kennelijkheidsvereiste zijn nut heeft bewezen. 5.Conclusie Het relativiteitsvereiste spitst het juridische geschil toe op de belangen waarvoor de eisende partij opkomt en waar zij feitelijk in geschaad dreigt te worden. Het gaat er in dat toegespitste geschil om of de fout van het bestuur de oorzaak is van een feitelijke benadeling van de eiser en of de geschonden norm ertoe strekt die benadeling te voorkomen. De volgende hoofdlijnen kunnen uit de eerste jurisprudentie worden afgeleid. 1.Individuele belangen, die parallel lopen met het door een publiekrechtelijke norm beschermde algemene belang, vallen binnen het beschermingsbereik van die norm. 2.Voor een succesvol beroep van een rechtspersoon die voor een algemeen belang opkomt (art. 1:2 lid 3 Awb) is nodig dat dit algemene belang geheel of ten dele samenvalt met de algemene belangen die de geschonden norm beoogt te beschermen. 3.Concretiserende normen kunnen een beperkter beschermingsbereik hebben dan dat van de algemene norm die zij nader invullen. De eiser kan zich beroepen op een nader invullende norm, maar die moet dan wel strekken tot bescherming van het deelbelang waarvoor hij in de beroepsprocedure opkomt. 4.Het beschermingsbereik van algemene normen voor onderzoek, voorbereiding, belangenafweging en motivering wordt in het concrete geval bepaald door dat van de bijzondere normen (van bijv. milieurechtelijke aard) die voor het besluit in kwestie gelden. Zo wordt voorkomen dat de motivering van de toepassing van een materiële norm een ruimer beschermingsbereik zou hebben dan die materiële norm zelf. 5.Er moet een verband bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten. Dit is vooral van belang in gevallen waarin het bestuursorgaan op grond van een ruime norm (zoals ‘een goede ruimtelijke ordening’) verschillende uiteenlopende belangen moet afwegen. Een eiser kan zich alleen beroepen op de wijze waarop bij de naleving van die norm zijn eigen belangen zijn meegewogen, ook al is het bestuursorgaan op grond van diezelfde norm verplicht om ook andere belangen mee te wegen. 6.Voor vernietiging is nodig dat een belang van de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad. Het relativiteitsvereiste brengt, zodra het wordt toegepast, ook een causaliteitsvereiste mee. 7.‘Kennelijk’ betekent ‘onmiskenbaar.’ Van veel bestuursrechtelijke normen is niet precies te zeggen welke belangen zij beogen te beschermen. In geval van twijfel moet het besluit worden vernietigd. De analyse van de eerste jurisprudentie laat ten slotte zien dat de Afdeling er niet voor heeft gekozen om aan het rechtszekerheidsbeginsel een algemene corrigerende werking toe te kennen. In de literatuur was gesteld dat burgers erop moeten kunnen vertrouwen dat besluiten van de overheid aan alle rechtsnormen voldoen.[25] Dit zeer ver opgerekte rechtszekerheidsbeginsel is in de jurisprudentie niet te bespeuren. Maar in een krappere jas kan het rechtszekerheidsbeginsel zich nog wel gaan manifesteren. Het kan immers nog steeds worden ingeroepen Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 237 7


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Een relativiteitsleer in wording

in een beroep tegen een besluit met discretionaire ruimte. En een eiser zou ook kunnen aanvoeren dat bijvoorbeeld een bestemmingsplan er mede toe strekt rechtszekerheid te bieden. Maar hij kan dan niet volstaan met het argument dat hij erop mag vertrouwen dat de overheid altijd alle regels naleeft. Verwacht mag worden dat de relativiteitsleer zich nog verder zal ontwikkelen. Tot nu toe biedt de jurisprudentie een helder uitzicht op een goede ontwikkeling. De eerste uitspraken laten zien dat het relativiteitsvereiste zich met een zekere evidentie laat toepassen. Dat is niet primair te danken aan de wettelijke formulering, maar veeleer aan de interpretatie die de Afdeling bestuursrechtspraak eraan gegeven heeft in aansluiting op de bedoelingen die duidelijk blijken uit de wetsgeschiedenis. Het samenspel van wet, memorie van toelichting en jurisprudentie kan een goed resultaat gaan opleveren.

Voetnoten

Voetnoten [1] [2]

[3]

[4]

Prof. mr. B.J. Schueler is hoogleraar bestuursrecht, in het bijzonder het omgevingsrecht, aan de Universiteit Utrecht, Centrum voor Omgevingsrecht en -beleid CvO/NILOS. Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 2 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht). De administratieve rechter is daar inmiddels ‘bestuursrechter’ gaan heten. Zie over het relativiteitsvereiste in dit wetsvoorstel G.T.J.M. Jurgens, ‘Remedies tegen de ondraaglijke lichtheid van een succesvol beroep op de schending van rechtsnormen’, NTB 2011/28, p. 202-206. Pleidooien die zich in meer of mindere mate tegen het relativiteitsvereiste keren zijn o.a. te vinden in de volgende bronnen: J.C.A. de Poorter, De belanghebbende (diss. Tilburg), Den Haag 2003; S. Zijlstra, ‘De toekomst van de rechtsbescherming’, NTB 2003, p. 158-167; G.T.J.M. Jurgens, Relativiteit in het bestuursrecht (oratie UU 2004, www.uu.nl/uupublish/content/Relativiteitinhetbestuursrechtuitgesprokentekst.doc); B.W.N. de Waard, ‘Relativiteit en rechtsbescherming’, NTB 2007/2; J.C.A. de Poorter, Doel en functie van de toegang tot de bestuursrechter: bespiegelingen over ontwikkelingen in het bestuursprocesrecht, preadvies VAR-Vereniging voor bestuursrecht 2010, Den Haag: BJu 2010; G.T.J.M. Jurgens, De bestuursrechtelijke relativiteitseis, preadvies VAR-Vereniging voor bestuursrecht 2010, Den Haag: BJu 2010; F.C.M.A. Michiels, ‘De toegang tot de rechter beperkt. Beschouwingen over de VARpreadviezen’ 2010, NTB 2010/22; J.C.A. de Poorter e.a., Herijking van het belanghebbendebegrip. Een relativiteitsvereiste in het Awb-procesrecht?, Den Haag: BJu 2004; J.H. Jans, Doorgeschoten? Enkele opmerkingen over de gevolgen van de Europeanisering van het bestuursrecht voor de grondslagen van de bestuursrechtspraak, Groningen: ELP 2005; J.H. Jans, ‘Vloeibare rechtsbescherming’, in: M.N. Boeve en R. Uylenburg (red.), Kansen in het omgevingsrecht; opstellen aangeboden aan prof. mr. N.S.J. Koeman, Groningen: ELP 2010; Ch.W. Backes, ‘Europeesrechtelijke implicaties van het relativiteitsvereiste’, in: G.H. Addink e.a. (red.), Grensverleggend bestuursrecht (Ten Berge-bundel), Alphen a/d Rijn: Kluwer 2008, p. 297-308; P.A. Willemsen, ‘Een relativiteitseis in het bestuursprocesrecht: meer rechtsbescherming?’, Trema 2010-8, p. 345-350; Lidy F. Wiggers-Rust, Belang, belanghebbende en relativiteit in bestuursrecht en privaatrecht. Eenheid en verschil, in het bijzonder bij milieubelangen, Den Haag: BJu 2011. Onder anderen S. Pront-van Bommel, Bestuursprocesrecht, Den Haag: BJu 2002; M. Scheltema en M.W. Scheltema, Gemeenschappelijk recht, Deventer: Kluwer 2008, p. 330-337; M. Schreuder-Vlasblom, ‘Kroniek Bestuursprocesrecht’, NTB 2003, p. 175-193 en ‘Relativiteit in het bestuursrecht; een discussiebijdrage’, NTB 2007, p. 43 en ‘Tweepolig procesrecht; over de aanvulling van rechtsgronden en feiten in het geding volgens het procesrecht van de Awb’, in: T. Barkhuysen, W. den Ouden en J.E.M. Polak, Bestuursrecht harmoniseren: 15 jaar Awb, Den Haag: BJu 2010, p. 411-429; B.J. Schueler, Het zand in de machine. Over de noodzaak tot beperking van de rechtsbescherming’, Deventer: Kluwer 2003; R.J.N. Schlössels, De belanghebbende, Deventer: Kluwer 2004; N. Verheij, ‘Uit zuinigheid naar relativiteit’, in: A.W. Heringa e.a. (red.), Het bestuursrecht beschermd (liber amicorum F.A.M. Stroink), Den Haag: BJu 2006, p. 99-112; B.J. Schueler, Tussen te veel en te weinig. Subjectivering en finaliteit in de bestuursrechtspraak, preadvies Vereniging voor Bouwrecht 2009; B.J. van Ettekoven, Bestuursrechtspraak voor Jan & Alleman? Op weg naar een stelsel van subjectieve rechtsbescherming, preadvies Vereniging voor Bouwrecht 2009. Met een kritische slag om de arm ook R.J.N. Schlössels, ‘Een Schutznorm in het bestuursproces: selectief winkelen

Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 238 8


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Een relativiteitsleer in wording

[5] [6] [7] [8] [9]

[10]

[11] [12] [13]

[14] [15]

[16] [17]

[18] [19] [20]

bij de buren?’ NTB 2007, p. 245; W. Konijnenbelt, ‘Eenkleurige belanghebbenden’, NTB 1997/8, p. 320-321 en ‘Prudent wetgeven’, NTB 2010/29, p. 179 en D.A. Verburg, ‘Relativiteit in de Crisis- en herstelwet en in het voorstel Wet aanpassing bestuursprocesrecht’, NTB 2011/3, p. 10-17 en meer neutraal en beschouwend ook P.J.J. van Buuren, ‘Zin en onzin over de actio popularis’, in: B.P.M. van Ravels en M.A. van Voorst van Beest, Natuurlijk van belang. Opstellen aangeboden aan prof. mr. P.C.E. van Wijmen , Deventer: Kluwer 2003, p. 161-170. ABRvS 19 januari 2011, AB 2011/47, m.nt. De Gier en De Waard, TBR 2011-30, m.nt. Nijmeijer, JB 2011/48, m.nt. Heldeweg, M en R 2011/86, m.nt. De Graaf en Jans, BR 2011/37, m.nt. T.D.R. (Brummen). Vz. ABRvS 3 maart 2011, LJN BP7118. Over veiligheid en het Besluit externe veiligheid inrichtingen ook ABRvS 31 augustus 2011, LJN BR6316. ABRvS 2 maart 2011, AB 2011/77, m.nt. De Gier (Maasdriel). In gelijke zin ABRvS 16 maart 2011, LJN BP7776 en ABRvS 1 juni 2011, LJN BQ6838. Vz. ABRvS 6 oktober 2011, zaaknummer 201106658/2/R3. Een andere visie was in 2004 te vinden bij G.T.J.M. Jurgens, Relativiteit in het bestuursrecht (oratie UU 2004, www.uu.nl/uupublish/content/Relativiteitinhetbestuursrecht-uitgesprokentekst.doc). Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, p. 49 (Crisis- en herstelwet) en Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 18 (voorstel Wet aanpassing bestuursprocesrecht). De desbetreffende overweging van de Afdeling is r.o. 2.4.3 in de uitspraak Brummen. ABRvS 13 juli 2011, LJN BR1411. ABRvS 13 juli 2011, LJN BR1412 (Tuibrug). Ik heb dit aspect verder uitgewerkt in B.J. Schueler, ‘Tussen te veel en te weinig. Subjectivering en finaliteit in de bestuursrechtspraak’, in: B.J. Schueler, B.J. van Ettekoven en J. Hoekstra, Rechtsbescherming in het omgevingsrecht, Publicatie van de Vereniging voor Bouwrecht, nr. 37, Den Haag: Instituut voor Bouwrecht 2009. Daarin ga ik ook in op andere opvattingen, zoals die zijn te vinden in Ch.W. Backes, ‘Europeesrechtelijke implicaties van een eventuele introductie van het relativiteitsvereiste in het Nederlandse bestuursprocesrecht,’ in: Addink e.a. (red.), Grensverleggend bestuursrecht, Alphen a/d Rijn: Kluwer 2008, p. 297-308 en J.H. Jans, Doorgeschoten?, Groningen: ELP 2005. Zie ook R.P.D.A. Dingemans; R.J.G.M. Widdershoven, ‘De Schutznormleer in communautair perspectief: het Duitse debat’, NTB 2005, p. 327-373; ‘Vloeibare rechtsbescherming’, in: M.N. Boeve en R. Uylenburg (red.), Kansen in het omgevingsrecht; opstellen aangeboden aan prof. mr. N.S.J. Koeman , Groningen: ELP 2010; L.F. Wiggers-Rust, Belang, belanghebbende en relativiteit in bestuursrecht en privaatrecht, Den Haag: BJu 2011, p. 192-214. ABRvS 14 september 2011, LJN BS8857. De Poorter gaat in zijn VAR-preadvies van een andere benadering uit, volgens welke iemand die bescherming vindt in het globale doel van een bevoegdheidsbepaling, een aanspraak heeft op ‘Ermessensfehlerfreie Entscheidung’ hetgeen o.a. het in acht nemen van beleidsregels omvat (J.C.A. de Poorter, Doel en functie van de toegang tot de bestuursrechter: bespiegelingen over ontwikkelingen in het bestuursprocesrecht, preadvies VAR-Vereniging voor bestuursrecht 2010, Den Haag: BJu 2010, p. 47). Ik denk dat de wijze waarop de Afdeling in de uitspraak Brummen is omgegaan met de afstandsnormen uit de VNG-brochure erop wijst dat zij zal kijken naar het beschermingsbereik van de beleidsregel zelf (niet naar het globale doel van de bevoegdheidsgrondslag). In een BREF-document (Best Available Techniques Reference document) worden de best beschikbare technieken beschreven. Dit lijkt aan te sluiten bij D.A. Verburg, ‘Relativiteit in de Crisis- en herstelwet en in het voorstel Wet aanpassing bestuursprocesrecht’, NTB 2011/3, p. 10-17 en bij de benadering die Jurgens in haar preadvies ‘verleidelijk – want eenvoudig’ noemde (G.T.J.M. Jurgens, De bestuursrechtelijke relativiteitseis, preadvies VAR-Vereniging voor bestuursrecht 2010, Den Haag: BJu 2010, p. 140). ABRvS 27 juli 2011, LJN BR3400. G.T.J.M. Jurgens, De bestuursrechtelijke relativiteitseis, preadvies VAR-Vereniging voor bestuursrecht 2010, Den Haag: BJu 2010, p. 132. Voorbeelden zijn de zaken Brummen en ABRvS 2 maart 2011, AB 2011/77, m.nt. De Gier (Maasdriel); Vz. ABRvS 3 maart 2011, LJN BP7118; Vz. ABRvS 17 maart 2011, LJN BP8731 (molen te Epe).

Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 239 9


Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Een relativiteitsleer in wording

[21] [22]

[23] [24] [25]

En omdat eisers geen rechtspersonen waren, konden zij ook niet opkomen voor algemene (ideële) belangen als zodanig. Causaliteitsvragen dringen zich op in het bestuursrecht. Ook bij de toepassing van art. 6:22 Awb rijst een causaliteitsvraag: een gebrek kan worden gepasseerd als belanghebbenden door de schending van de norm niet werkelijk worden benadeeld (G.T.J.M. Jurgens, De bestuursrechtelijke relativiteitseis, preadvies VAR-Vereniging voor bestuursrecht 2010, Den Haag: BJu 2010, p. 132; B.J. Schueler, ‘De relativiteitseis: sneller of beter?’, TBR 2010-5, p. 35-41. ABRvS 13 juli 2011, LJN BR1412. B.J. Schueler, ‘De relativiteitseis: sneller of beter?’, TBR 2010-5, p. 35-42. G.T.J.M. Jurgens, Relativiteit in het bestuursrecht (oratie UU 2004; J.C.A. de Poorter, Doel en functie van de toegang tot de bestuursrechter: bespiegelingen over ontwikkelingen in het bestuursprocesrecht, preadvies VAR-Vereniging voor bestuursrecht 2010, Den Haag: BJu 2010; G.T.J.M. Jurgens, ‘Remedies tegen de ondraaglijke lichtheid van een succesvol beroep op de schending van rechtsnormen’, NTB 2011/28, p. 204.

Dit document is gegenereerd op 11-10-2012. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 240 10


Overgangsrecht bij de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (art. 1 van deel C)1 bezwaar

beroep

hoger beroep2

oud recht

oud recht als bekendmaking bob voor 2013 • nieuw recht als bekendmaking bob na 2012 nieuw recht

• •

beroepschrift ingediend voor 2013

oud recht

• •

oud recht als bekendmaking uitspraak rechtbank voor 2013 nieuw recht exclusief relativiteitsvereiste3 als bekendmaking uitspraak rechtbank na 20124

beroepschrift ingediend na 2012

nieuw recht inclusief relativiteitsvereiste als bekendmaking uitspraak rechtbank na 2012 en de rechtbank heeft nieuw recht toegepast nieuw recht exclusief relativiteitsvereiste3 als bekendmaking uitspraak rechtbank na 2012 en de rechtbank heeft oud recht toegepast4

bezwaarschrift ingediend voor 2013

bezwaarschrift ingediend na 2012

• •

oud recht als bekendmaking besluit voor 2013 nieuw recht als bekendmaking besluit na 2012

oud recht als bekendmaking besluit voor 2013 nieuw recht als bekendmaking besluit na 2012

oud recht als bekendmaking uitspraak rechtbank voor 2013 nieuw recht inclusief relativiteitsvereiste als bekendmaking uitspraak rechtbank na 2012 en de rechtbank heeft nieuw recht toegepast nieuw recht exclusief relativiteitsvereiste3 als bekendmaking uitspraak rechtbank na 2012 en de rechtbank heeft oud recht toegepast4

nieuw recht

hogerberoepschrift ingediend voor 2013

oud recht

hogerberoepschrift ingediend na 2012

• • •

verzoek om voorlopige voorziening

zelfde recht als in de hoofdzaak

zelfde recht als in de hoofdzaak

oud recht als bekendmaking uitspraak rechtbank voor 2013 nieuw recht inclusief relativiteitsvereiste als bekendmaking uitspraak rechtbank na 2012 en de rechtbank heeft nieuw recht toegepast nieuw recht exclusief relativiteitsvereiste3 als bekendmaking uitspraak rechtbank na 2012 en de rechtbank heeft oud recht toegepast4

zelfde recht als in de hoofdzaak

1

De tabel gaat niet in op administratief beroep (zoals bijvoorbeeld in art. 34 Wet wapens en munitie: administratief beroep bij de Minister van VenJ tegen een beschikking van de korpschef). 2 Hetzelfde geldt voor verzet, beroep in cassatie en verzoek om herziening. Lees in dat geval in plaats van “de rechtbank”: de bestuursrechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. 3 De uitzondering voor de toepassing van het relativiteitsvereiste in hoger beroep in artikel 1, vierde lid, in deel C van de Wab voorziet niet in de situatie dat de rechtbank het oude recht heeft toegepast inclusief het relativiteitsvereiste, maar dan dat van artikel 1.9 Crisis- en herstelwet. Het ligt in die gevallen voor de hand dat ook de hogerberoepsrechter het relativiteitsvereiste toepast, dus het nieuwe recht inclusief het relativiteitsvereiste. 4 Tenzij de rechtbank oud recht heeft toegepast én het nieuwe recht geen hoger beroep kent. In dat geval geldt (ook) in hoger beroep over de hele linie het oude recht, dus niet alleen wat betreft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen. Die situatie kan zich alleen voordoen bij: - Wet geneesmiddelenprijzen (m.u.v. bestuurlijke boete), - Kaderwet LNV-subsidies, - Landbouwkwaliteitswet (voor zover deze niet nu al beroep in 1 instantie kent). 241


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.