Herkenbaar maar veranderlijk


Herkenbaar maar veranderlijk
herkenbaar maar veranderlijk
Amsterdam Museum
Amsterdam heeft een bijzondere geschiedenis. Een stad die klein begon en daarna voortdurend groeide. het zelfbewustzijn van de stad anno 2011 ligt verankerd in een boeiend verleden, waarin ondernemerschap, burgerschap, vrijdenken en creativiteit een opvallende rol spelen.
Wat is het DNA van Amsterdam? Wat is DNA? De blauwdruk, het recept, de code waarin alle informatie over de ontwikkeling en het functioneren van een organisme ligt opgeslagen. Wat is het DNA van Amsterdam? voor een deel: geschiedenis. Een lange keten van feiten en ervaringen, herinneringen en mogelijkheden.
Wat is het DNA van Amsterdam? hoofdstad van Nederland. hart van een metropool met ruim twee miljoen inwoners. Op een kwartier afstand van Schiphol. Wereldstad met een dorpse uitstraling. Als ‘village’ begonnen en al vier eeuwen ‘global village’. Financieel knooppunt. cultureel centrum. Een stad die gevoelens van trots oproept: beroemde schilders, Ajax, het concertgebouw, Spinoza, de grachtengordel, paradiso, tolerantie, de Amsterdamse School, tante leen. Een stad die aanleiding geeft voor gevoelens van schaamte: de slavernij, de jodenvervolging, vrouwenhandel, arrogantie.
het DNA van Amsterdam laat zich niet zomaar vastleggen, maar in de ontwikkeling van het organisme ‘Amsterdam’ zijn wel lange lijnen te trekken. Die lijnen worden gevormd en gekleurd door typisch Amsterdamse kenmerken en verschijnselen. Door dat hoogst eigen DNA—herkenbaar, maar veranderlijk.
‘Over de Zuiderzee kun je dagelijks zo’n 200 tot 300 schepen zien arriveren met ontelbare koopwaren.
Natuurlijk in de eerste plaats uit de Lage Landen zelf, maar ook uit Frankrijk, Engeland, Spanje, Duitsland, Polen en Noorwegen. Het IJ is zo’n verbluffend prachtige aanlegplaats en haven. Soms zie je er wel meer dan 500 grote vaartuigen. De meeste zijn Hollandse koggeschepen.
Maar bijna nog ongelooflijker is dat als zo’n vloot binnenkomt, al die koopwaren onmiddellijk ook verkocht worden.’
Ludovico Guicciardini, Italiaans koopman-schrijver, 1567
Schepen op het IJ voor Amsterdam, 1538
Een in 1578 tijdens een Beeldenstorm beschadigd en vervolgens begraven Mariabeeld van het Sint-Geertruidisklooster.
‘Nadat ze (bewapende calvinisten) de Dam, de poorten, de wallen en de kloosters goed in handen gekregen hadden, trok de resterende meute naar de minderbroeders, waar ze erg boosaardig tekeergingen. Het altaar van de kerk, de beelden en andere versieringen gooiden ze kapot.
(Vele katholieke geestelijken) werden allemaal tezamen de stad uit gevoerd en op de dijk gezet, waarna eenieders zijns weegs mocht gaan.’
Wouter Jacobsz, katholieke geestelijke, mei 1578
Zo’n 1000 jaar geleden ontstaat er een nederzetting aan de rivier de Amstel, die water uit het drassige veengebied afvoert naar een beschutte zeearm, het IJ, en zo verder via de Zuiderzee naar de Noordzee. Aan weerszijden van de monding van de Amstel wordt het land wat opgehoogd, worden huizen en boerderijen gebouwd en ontstaan dijken— nu de Nieuwendijk en de Warmoesstraat. Mensen vestigen zich hier omdat ze er met hun schepen veilig kunnen liggen, beschermd tegen westerstormen en springvloeden. Vanuit hier hebben ze een uitvalsbasis voor landbouw in de omgeving, visserij en vooral, handel.
Handel, en zeker handel over grotere afstanden, vraagt om organisatie van de gemeenschap, om afspraken met hogere machten, afspraken in de buurt, afspraken met partners. In 1275 verleent de Graaf van Holland een tolprivilege.
Vanaf dat jaar kunnen de Amsterdammers steeds meer zelf hun zaken gaan regelen. De Dam in de Amstel, voorzien van een sluis, maakt van het Damrak een haven en het kloppend hart van de stad. Daar staat het stadhuis, het schavot en de Waag. Daar komt later de beurs. Amsterdamse schepen varen naar Vlaanderen en naar het Oostzeegebied. Ze vervoeren hout, graan, bier en vis.
Holland en Amsterdam liggen dan nog aan de rand van Europa. De echte centra van macht, cultuur en handel zijn van oudsher te vinden in het Middellandse Zeegebied. Vandaar lopen er belangrijke handelsroutes naar het Verre Oosten. Daar wordt het grote geld verdiend.
Maar die routes worden steeds moeilijker toegankelijk. In 1453 valt Constantinopel; er wordt naar alternatieven gezocht. Het centrum van de activiteit verplaatst zich naar de Atlantische Oceaan en noordwest-Europa. Schepen varen niet meer alleen door binnenwateren en langs de kust: zij steken nu de oceanen over. In 1492 ontdekt Columbus vanuit Spanje de kusten van Amerika. Vanuit Portugal varen schepen via Zuid-Afrika naar India, China en Japan.
De handelsstromen tussen Oost en West, tussen de Oude Wereld en de Nieuwe, tussen de Middellandse Zee en noordwest-Europa, ontmoeten elkaar in Antwerpen, dé handelsmetropool van de 16de eeuw. De onstuimige groei van de handel in de Nederlanden gaat gepaard met een steeds hoger opleidingsniveau en een steeds groter zelfbewustzijn van de stadsbewoners. Omstreeks 1500 nemen zij niet zomaar meer genoegen met het opgelegde gezag van één koning en één geloof, gedicteerd vanuit Rome.
Overal in Europa gist en borrelt het. In de Nederlanden komt het tot een burgeroorlog, waarin ook het centrale Spaanse gezag wordt aangevallen: de Tachtigjarige Oorlog.
Steden als Haarlem, Leiden en Alkmaar gaan voorop in de strijd. Amsterdam sluit zich pas later aan. De ontwikkelingen gaan razendsnel. Na anderhalf decennium van onrust en oorlog ontstaat omstreeks 1580 een Republiek. De koning wordt afgezworen, de steden maken de dienst uit. De calvinistische godsdienst wordt officieel de dominante kerk, maar katholieken, lutheranen, doopsgezinden, joden en andere gelovigen worden gedoogd. Ieders geweten is vrij. Een gunstige ligging, avontuurlijke handel, onafhankelijke steden, vrijheid van geweten: die elementen maken de jonge Republiek tot de draaischijf van koopmanschap, macht en cultuur. Amsterdam neemt de fakkel van Antwerpen over.
De Gouden Eeuw begint.
‘Het marinepakhuis is een reusachtig bakstenen gebouw, bestaande uit een grote binnenplaats met daaromheen vier dubbele hoofdgebouwen van elk drie verdiepingen, waarin zich, gesorteerd en in overvloed, alle toebehoren bevindt voor zeventig schepen (…), waarin men de macht en de bewonderenswaardige welvaart van de Republiek kan zien. Een zelfde overvloed is bovendien te vinden in het Oostindisch magazijn.’
Balthasar de Monconys, Franse toerist, 1663
Scheepsbouw voor het Oostindisch Magazijn in 1696
Het inschrijven van nieuwe weeskinderen door de regenten in het Burgerweeshuis in 1663 . Tussen 1663 en 1667 woedde in Amsterdam een pestepidemie waardoor veel ouders overleden.
‘Hier zijn sinds Nieuwjaar al in de 20.000 mensen (door de pestepidemie) gestorven. Elk mist de zijnen. Hartelief, begeef uw lijf niet in gevaar vanwege de buit, zo die u al zou toevallen, want uw lichaam is mij meer waard dan een schip met goud.’
Marietje Jans in Amsterdam aan haar man op zee, 1664
In de Republiek is Amsterdam zeer machtig, maar dat betekent niet dat de stad aan de touwtjes trekt. Tussen Amsterdam en de andere Hollandse steden, tussen Amsterdam en de Oranjes, tussen Holland en de andere provincies is er een voortdurend spel van geven en nemen, dat tot op de dag van vandaag doorgaat.
De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), de WestIndische Compagnie (WIC), de Directie van de Levantse handel en andere organisaties zorgen voor een wereldomspannende handel: van Japan tot Brazilië, van Zuid-Afrika tot Spitsbergen, van Istanbul tot Sint Petersburg. Kooplui zijn van nature concurrenten, maar in die grote ondernemingen zijn samenwerking en vertrouwen even cruciaal. Wie met succes wil handelen, moet zich verdiepen in de belangen van zijn partner. In de Republiek ontstaat mede daardoor een pragmatische, tolerante houding.
De capaciteit van de haven en de scheepsbouw groeit enorm.
In het Damrak mogen schepen nog maar een paar uur liggen om te laden en te lossen, dan moet plaats gemaakt worden voor het volgende schip. Vanuit de stad kunnen reizigers met trekschuiten en zeilschepen met de regelmaat van een klok naar alle belangrijke plaatsen tussen Zeeland en Groningen varen: de forens is geboren.
Overzee worden steunpunten en steden gesticht die qua planning en bestuur op Hollandse steden lijken: Batavia, Kaapstad, Nieuw-Amsterdam, nu de wereldsteden Jakarta, Cape Town en New York.
De groei van Amsterdam tussen 1580 en 1672 verloopt buitengewoon snel. Van 30.000 inwoners gaat het naar 200.000. In de stad is het een voortdurende herrie door het heien van duizenden palen, het geknars van sleden op de klinkers, geloei van koeien, geratel van koetsen en karren en het geschreeuw van straatventers en sjouwers. De stank van het stilstaande water in de burgwallen en de grachten, waarin afval, uitwerpselen en kadavers zich verzamelen, is vaak niet te harden.
Aan het eind van de zestiende eeuw is de oude stad al volkomen dichtgegroeid. Expansie wordt onvermijdelijk; de ene stadsuitleg volgt op de andere. Die stadsuitleg is kostbaar. Het betekent land ophogen, aanleg van straten, kades en grachten, de bouw van nieuwe stadspoorten en verdedigingswerken.
De stadsomwalling is als een korset: niet alles past er in. Veel activiteiten verplaatsen zich naar de omgeving van de stad. Vervuilende bedrijven, scheepsbouw en industrie worden overgeheveld naar de Zaanstreek, waar bijna 1000 molens staan die hout zagen, touw slaan en graan tot meel vermalen. De burgers die het zich kunnen veroorloven trekken ‘s zomers naar buitenplaatsen in de Watergraafsmeer, langs de Vecht en de duinrand bij Haarlem. In de Beemster en in andere drooggemalen meren worden Deense ossen vetgemest en in de plassen bij Loosdrecht en Aalsmeer wint men turf. De stad en de vloot slurpen voedsel en brandstof.
Het stadhuis gezien vanaf de Bloemmarkt. Men kwam bij ingang van de Wisselbank door bij de brug rechtsaf te gaan.
‘In deze stad Amsterdam is de beroemde Wisselbank gevestigd die de grootste schat bevat, werkelijk of verbeeld, die in de wereld te vinden is. De schatten van de bank zijn opgeslagen in een grote kluis onderin het Stadhuis.’
William Temple, Brits ambassadeur, 1668—1672
Steden als Amsterdam maken zich na de middeleeuwen los uit de verbanden van één oppergezag en één kerk. Onder burgers en gelovigen groeit het besef dat zij in toenemende mate zelf verantwoordelijk zijn voor goed bestuur en goede zorg. Geld verdienen en handel drijven is één ding. De stad dient ook te zorgen voor goed bestuur, voor de weeskinderen, de zieken, de krankzinnigen en de daklozen, voor veiligheid en orde. Mannelijke en vrouwelijke burgers die rijkdom verwerven, verplichten elkaar om hun steentje bij te dragen aan de gemeenschap. Degenen die niet zo rijk zijn, dragen ook bij: zij gooien een bijdrage in de kerkelijke collectezak of in de collectebus op straat, bij de ingang van het weeshuis.
Wij kennen die Amsterdammers door hun groepsportretten. Nergens in Europa bestaat zo’n rijkdom aan portretten van groepen burgers. Groepen schutters—Rembrandts ‘Nachtwacht’ voorop -, belast met de openbare orde. Een groep chirurgen bijeen voor een openbare anatomische les. Een groep regentessen die weeskinderen ontvangt.
Een groep regenten die aan tafel zit om te spreken over de zorg voor zieken of gevangenen.
Daar zijn er veel van. Er zijn weinig of geen portretten gemaakt van vergaderende burgemeesters, vroedschappen (raadsleden) of bewindhebbers van de VOC. Waarom wel die andere? Omdat zorg voor de medeburger beschouwd wordt als een na te streven deugd. Die zorgplicht dient uitgeoefend te worden om de stad verdedigbaar, leefbaar en gezond te houden. Dus is het goed de burgers die het goede voorbeeld geven te schilderen. Dan weten volgende generaties ook hoe het moet: zorgen en goed op de centen letten. Reizigers die Amsterdam in de 17de en 18de eeuw bezoeken staan te kijken van het aantal en van het niveau van de weeshuizen, de ziekenhuizen en de gevangenissen—waar mensen aan het werk gezet worden in plaats van alleen maar opgesloten.
Burgerzin leidt in de 18de eeuw tot de oprichting van allerlei genootschappen waar de vooruitgang van de maatschappij wordt bevorderd door discussie en experiment, en in de 19de eeuw tot de financiering van het Stedelijk Museum, het Concertgebouw en Artis. In de 21ste eeuw wordt naar manieren gezocht om de verantwoordelijkheid van burgers voor hun gemeenschap opnieuw vorm te geven.
‘De stad Amsterdam kan ons tot voorbeeld dienen, die tot haar eigen sterke groei en tot bewondering van alle naties de vruchten van deze vrijheid proeft.
In deze bloeiende staat (de Republiek der Verenigde Nederlanden) en voortreffelijke stad immers leven alle mogelijke mensen van iedere natie en geloofsrichting met de grootste eendracht samen. Als ze iemand hun goed willen toevertrouwen, zorgen ze slechts gewaar te worden of hij rijk of arm en of hij te goeder trouw of met bedrog zaken pleegt te doen. Godsdienst of geloof kunnen hun verder niets schelen.’
Baruch Spinoza, filosoof, 1670
De Dam had in de 17 de eeuw een kosmopolitische uitstraling. Men kon daar bijvoorbeeld handelaren uit het Ottomaanse Rijk ontmoeten.
De oorlog tegen de Spaanse vorst en de bijzondere staatsvorm die daar uit voortkomt maken van de Republiek en van Amsterdam een eiland van relatieve vrijheid. De bestuurders laten zich niet de les lezen door de dominees of de buitenlandse mogendheden. Zij maken vooral praktische afwegingen, tussen de wet, de openbare orde, en het vrije verkeer van personen en gedachten die zo bevorderlijk is voor het ondernemerschap. Hugenoten, remonstranten, doopsgezinden en katholieken wonen naast elkaar. Prostituees mogen hun vak uitoefenen.
De import van nieuwe Amsterdammers is soms broodnodig. Tot ver in de 19de eeuw wordt de stad getroffen door epidemieën en massale sterfte. In de 16de en 17de eeuw groeit de stad desondanks hard omdat de bloeiende economie armen en rijken aantrekt, en omdat men zich om geloofsredenen hier veilig voelt. Die immigranten komen uit Vlaanderen, uit Frankrijk en uit Duitsland, maar ook wel uit zuid-Europa. Op de Dam kun je soms een koopman uit het Ottomaanse Rijk ontmoeten. Een enkele rijke familie heeft een Afrikaan in dienst.
De Sefardisch-joodse gemeenschap, die elders wordt vervolgd, wordt niet alleen toegestaan hun geloof openlijk te belijden, maar de gemeenschap mag een synagoge bouwen die ver boven de stad uittorent. De filosoof Spinoza wordt weliswaar uit zijn gemeenschap gestoten, hij kan wel verder werken aan zijn boeken. Vrijdenkers die elders hun leven niet zeker zijn—Comenius, Descartes, Hobbes, Voltaire—komen naar Amsterdam om hier hun boeken te laten drukken. Uitgevers en drukkers kunnen probleemloos voor een internationale markt werken, zo lang het duidelijk is dat zij voor het gedrag of het gepubliceerde boek niet zelf verantwoordelijk zijn en het niet leidt tot maatschappelijke onrust, laat staan geweld.
Het Rampjaar 1672 is een keerpunt voor de ontwikkeling van de stad. Nog lang blijft Amsterdam een belangrijk centrum van wereldhandel en financieel verkeer, maar in de 18de eeuw neemt Londen die positie geleidelijk over. Binnen de 17de-eeuwse omwalling raakt de stad niet volgebouwd. Het oosten van de stad, de Plantage, blijft een open gebied met tuinen en wandelwegen. De handel krimpt, de groei zwakt af en slaat, mede door de oorlogen met de Engelsen, om in verarming. Tot ver in de 19de eeuw is Amsterdam een stad van stagnatie.
In de revolutiejaren aan het eind van de 18de eeuw krijgt de Republiek een radicale nieuwe grondwet. Katholieken en andersgelovigen krijgen dezelfde rechten als de protestanten. Joden zijn geen buitenlandse ‘gasten’ meer, maar gelijkberechtigde staatsburgers. De moderniseringen worden versterkt in de Franse tijd, onder de korte regering van koning Lodewijk Napoleon en keizer Napoleon Bonaparte. Als zij vertrekken is Amsterdam hoofdstad van het land, en het Stadhuis is veranderd in het Paleis op de Dam.
‘Eenmaal thuis kwam de heer Straalman, zoon van de burgemeester, bij ons een visite afleggen en ons de biljetten voor een voorstelling van morgenavond brengen. Hij is een dikke Hollander van 42 jaar die 2200 gulden per jaar kan uitgeven, maar die de kans heeft laten voorbijgaan een vrouw te nemen omdat hem dat geld kost—er wordt dan ook gezegd dat hij niet zijn goud bezit, maar zijn goud hem.’
Nina d’Aubigny, Franse reizigster logerend bij familie, 1790
Uitgaansleven in de muziekzaal van Felix Meritis omstreeks 1790.
In de tweede helft van de 19de eeuw komt de stad opnieuw tot leven. Nederland en Amsterdam worden weer rijk: nu van suiker, tabak, rijst, koffie, olie en opium uit Indië en de West. Stoomschepen onderhouden snelle verbindingen met de koloniën. Het overzee verdiende geld komt ten goede aan grote projecten, zoals de aanleg van nieuwe havens, kanalen en wegen.
Amsterdam beleeft een tweede Gouden Eeuw. De trekschuiten en beurtvaarders worden vervangen door de spoorwegen; hun oude aanlegplaatsen verdwijnen voor de bouw van het Centraal Station. Het Noordzeekanaal en het Amsterdam-Rijnkanaal maken de havens toegankelijk voor moderne, grote schepen. Heineken bouwt een grote brouwerij in De Pijp.
Ook de cultuur herleeft. Het Concertgebouw, Artis, het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum openen hun deuren. De Gemeente gaat zorgen voor woningbouw, voor schoon drinkwater uit de duinen, voor gas en electriciteit, voor openbaar vervoer.
De stadsmuur wordt overbodig. De stad breidt zich uit in de polders rond de stad. Er komt een nieuwe ‘stadsmuur’ in de vorm van de Stelling van Amsterdam, een cirkel van zo’n 50 kilometer rond de stad, een ring van betonnen forten waarbinnen de regering en een groot deel van de Nederlandse bevolking bescherming en voedsel moet kunnen vinden.
De Stelling wordt nooit gebruikt maar bepaalt wel de locatie van de luchthaven Schiphol—net erbinnen—en dus ook de plek waar miljoenen buitenlanders Amsterdam voor het eerst begroeten: “… We are now approaching Amsterdam Airport. The temperature is 13 degrees centigrade. There is a light drizzle. We wish you a pleasant stay”. Talloze bedrijven vestigen zich tussen de luchthaven en Amsterdam.
In de tweede Gouden Eeuw groeit de bevolking naar 750.000 inwoners. Tot 1930 wordt de gemeente telkens verder uitgelegd, in de Watergraafsmeer, in de richting van Amstelveen, Sloterdijk en Diemen, in Noord. Na de Tweede Wereldoorlog wordt deze stadsuitbreiding met de aanleg van wijken als Slotermeer, Osdorp en Buitenveldert uitgevoerd volgens het Algemeen Uitbreidingsplan. Lucht, licht en groen staan daarin centraal. De Bijlmer, de ideale tuinstad, ontworpen in de geest van grootheden als Le Corbusier, belichaamt de grenzen van ‘de maakbare samenleving’. Een lovenswaardig ideaal—maar lang niet altijd wat veel bewoners zelf het liefste willen.
‘Elke zaterdag wordt Amsterdam binnenste buiten gekeerd. De zaterdag is er speciaal aan de zindelijkheid gewijd. In woonhuizen, magazijnen, winkels, kantoren, overal wordt alles overhoop gehaald, afgestoft, uitgeklopt, schoongeborsteld, met een ijver, een furie, een fanatisme dat aan delirium grenst.
Ik heb een verzameling aangelegd van de schoonmaakartikelen die de Amsterdamse gedienstigen bij haar werk in huis gebruiken. Mijn collectie, trouwens onvolledig, bestaat uit zesendertig verschillende stukken en vormt een allermerkwaardigst, etnologisch document.’
Ramalho Ortigão, Portugees reiziger, 1883
Een dienstbode schrobt omstreeks 1775 een stoep aan de Keizersgracht. Van de 17 de eeuw tot in de 20 ste eeuw stonden Hollanders bij buitenlanders bekend om hun schoonmaakwoede.
oude meneer Weng in de jaren ’80 van de 20
op zijn middagwandeling ter hoogte van het ChineesIndisch restaurant Fong Sing, Lange Niezel 24
‘Toen ik twaalf was verhuisden we naar de Binnenbantammerstraat. Mijn vader opende daar het eerste Chinese restaurant van Amsterdam. Omdat mijn moeder Nederlandse was, aten we thuis meestal Hollandse pot, maar soms maakte mijn vader Chinese kruidensoep. Ik bofte want we vierden zowel Chinees Nieuwjaar in het restaurant, als Sinterklaas en Kerstmis. Dan werden mijn zusje en ik echt verwend. Met Kerstmis bleek altijd dat mijn vader zeer gerespecteerd werd door de Chinese gemeenschap. Soms werden er wel dertig dozen bonbons van banketbakkerij Lansdaal bezorgd. Ik begon me eigenlijk pas op mijn zestiende te interesseren voor de Chinese cultuur en kreeg Chinese les van de consul. In 1939 vertrok ik, mede vanwege de dreiging van de Tweede Wereldoorlog, voor een aantal jaren naar Hongkong. Maar na de oorlog ben ik teruggekeerd naar Amsterdam.’
Uit een interview met de Chinees-Nederlandse Gally Wu , circa 1985
Het vooruitstrevende ideaal achter de stadsuitbreiding is maar één teken van de vrijzinnige, avontuurlijke geest die in de jaren zestig van de 20de eeuw in Amsterdam waait. Hier worden dingen gedoogd, of zelfs gelegaliseerd, die elders in de wereld ondenkbaar zijn. Openlijke prostitutie op de Wallen. Ludieke acties van Provo’s. Een bloeiende kraakbeweging. Slapende hippies op de Dam en in het Vondelpark. Vrij verkrijgbare drugs. Kabouters in de gemeenteraad. De geest van die vrolijke jaren leeft voort in de anarchie van Koninginnedag en Hartjesdag, de uitbundigheid van Gay Pride en in de sluiting, in 2001, van het eerste homohuwelijk ter wereld.
Die pragmatische instelling is geen teken van zwakte. Bij de studentenrevoltes in Parijs en Berlijn in de jaren zestig vallen doden. Niet in Amsterdam: hier delen de studenten rozijnen uit. Men houdt het vooral ludiek en gezellig bij het Lieverdje, het standbeeld van een Amsterdams straatjochie.
Inmiddels staat die vrijzinnige samenleving, die ‘permissive society’, onder druk. Gedogen maakt plaats voor ‘handhaven’. Kraken is wettelijk verboden. Het stadsbestuur voert een strenger beleid ten aanzien van illegale prostitutie, verloedering van de Wallen en de praktijk van coffeeshops. De stedelijke samenleving verhardt, en bestuurders en bewoners maken zich zorgen over criminaliteit en geweld op straat—bijvoorbeeld tegen homo’s. Toch blijft de reputatie van pragmatische tolerantie overeind.
In 2011 is ‘Amsterdam’ veel groter dan de ‘Gemeente Amsterdam’. Meer dan de helft van wie zich ‘Amsterdammer’ voelt woont in de metropool, in Hoofddorp of Landsmeer, in Amstelveen of Almere. Zij forensen met de trein of de auto, en voegen zich bij de honderdduizenden funshoppers, voetbalsupporters en theater- of museumbezoekers uit de rest van de Randstad en daarbuiten.
De dynamiek van de Amsterdamse metropool wordt vooral bepaald door de snelheid van de verbindingen: wegen, spoorwegen en vliegroutes. Wie in het centrum van Den Bosch woont, kan gemakkelijk in een kantoor aan de Zuidas werken. Sommigen reizen uit de metropool dagelijks op en neer naar Londen.
Ook dat beweeglijke patroon behoort tot het DNA van de stad. Uit Amsterdam zwermen Nederlanders en Europeanen uit over de wereld. In de 17de eeuw varen zij uit als matroos, soldaat of plantagehouder, naar de wereld overzee, dromend van rijkdom. Anderen emigreren in het begin van de 20ste eeuw naar Amerika of Canada, dromend van een nieuw leven daar. Velen komen naar Amsterdam en blijven er: zonder nieuwe import sterft de stad letterlijk uit. Vlamingen, Fransen en Duitsers maken een belangrijk deel uit van de voorspoed in de Gouden Eeuw. In de 20ste en 21ste eeuw is dat anders. De koloniën worden onafhankelijk. Dat leidt tot volksverhuizingen van Molukse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders. Surinamers wonen in Suriname en in Amsterdam Zuidoost.
De welvaart van Nederland en van Amsterdam vraagt bij voortduring om werkkrachten. Deels gaat het om hooggespecialiseerd werk, deels gaat het om werk waar de gemiddelde Amsterdammer zijn neus voor optrekt. Mensen komen op eigen initiatief of op initiatief van bedrijven. Grote groepen immigranten komen uit Marokko en Turkije, maar er komen er ook veel immigranten uit andere Europese landen, uit Ghana, uit de Verenigde Staten, uit China. Daaronder zijn vaak zeer getalenteerde politieke vluchtelingen. Velen hopen rijker, wijzer en gelukkiger terug te keren naar hun land van herkomst; voor velen blijkt Amsterdam de stad waar ze zich blijvend vestigen. In een prettige en veilige omgeving, tussen de kinderen en de kleinkinderen; tussen nieuwe buren en nieuwe vrienden. Anno 2011 is Amsterdam een van de steden met een buitengewoon hoog aantal verschillende nationaliteiten: 178.
Eigenlijk is elke Nederlander een beetje Amsterdammer— ook al vindt niet iedereen dat een prettige gedachte. Wie in het buitenland zegt dat hij uit Nederland komt, spreekt al gauw over Amsterdam. Het Van Gogh Museum, de Wallen, de softdrugs, Johan Cruijff, die wedstrijd van Ajax tegen Liverpool, indertijd, in de mist. Het beeld van ‘de Nederlander’ in het buitenland is in veel opzichten dat van ‘de Amsterdammer’: vrijzinnig, ondernemend, tegendraads, creatief, open. Misschien ook: eigenwijs, onbehouwen, een tikje platvloers.
Vernieuwing is een essentieel kenmerk van de Amsterdamse geschiedenis. De handel in aandelen, bijvoorbeeld, wordt hier in de 17de eeuw geïntroduceerd, en verovert daarna de wereld. De Beurs is opmerkelijk standvastig: van de 17de eeuw tot nu is die toe in vier verschillende gebouwen gehuisvest geweest, alle vier op nog geen steenworp afstand van de Dam.
Maar bijna alle andere economische activiteiten veranderen voortdurend van plaats en vorm. Schepen worden in Amsterdam eerst gebouwd vlak buiten de Zeedijk en bij het ongedempte Spui. Daarna op Uilenburg en Rapenburg, vervolgens op Kattenburg en Wittenburg, daarna aan de overkant van het IJ, in Noord, totdat de concurrentie van Aziatische scheepsbouwers niet meer te verslaan is en de grote werven vrijwel helemaal verdwijnen. Bankiers hielden eerst kantoor aan huis, aan de Herengracht; nu zitten de grote kantoren aan de Zuidas, in de Bijlmer en bij Sloterdijk. De kranten en hun drukkers zaten van de 17de tot ver in de 20ste eeuw allemaal op de Nieuwezijds Voorburgwal, vlak bij de Dam. Journalisten ontmoetten elkaar dagelijks in café Scheltema of De Zwart. Nu staan de kantoren en hun persen aan de rand van de stad. En waar Amsterdam vroeger een Europees knooppunt van informatie was dankzij de boekdrukkers en de cartografen, is de stad tegenwoordig het op één na grootste internetknooppunt van de wereld.
Als een stad alleen maar mooi of pittoresk is, alleen maar ‘veel geschiedenis’ heeft, dan kan het leven er uit verdwijnen. Brugge en Venetië zijn museale steden, toeristenbestemmingen, leuk voor één bezoek. De Amsterdamse grachtengordel is Unesco-werelderfgoed geworden—maar dat betekent niet dat de stad zal stilvallen. Een echte stad, een ondernemende stad, is een dynamisch laboratorium.
Maquette van een ‘halve’ bovenwoning in de Pijp in het begin van de 20 ste eeuw. Het was indertijd gewoon dat zes gezinnen hun bovenwoning via één, gedeelde trap bereikten.
‘Ik woon in Amsterdam-Zuid. Ik heb een kleine kamer bij een gezin, eten krijg ik ook. Het zijn nette en aardige mensen.
Het huis heeft een ontzettend merkwaardige indeling. Wij wonen op de eerste verdieping, maar de woning heeft een aparte ingang van de straat. Direct achter die deur is een smalle en vreselijk steile trap. Zo’n steile trap heb ik van mijn leven nog niet gezien. Toen ik iets zei hierover, vertelde de vrouw dat er in Amsterdam geen wandluizen zijn omdat ze de trap niet op kunnen.’
Uit een brief van een Hongaarse politieke vluchteling aan zijn ouders, februari 1957
Het laboratorium van de levende stad is een belangrijke voorwaarde voor creatieve ontwikkeling, van kunstenaars, maar ook van wetenschappers en onderzoekers. Zij komen niet alleen op de welvaart van een stad af, of de grootte van de markt. In de stad is concurrentie, daar kunnen zij zich spiegelen aan anderen, daar worden zij uitgedaagd. De creatieve industrie behoort tot de meest vitale sectoren van de stad.
In de 17de eeuw is Amsterdam al een centrum van handel in kunst en design. Rembrandt van Rijn komt van Leiden naar Amsterdam omdat de afzetmogelijkheden groter zijn, maar ook omdat de creatieve uitdagingen groter zijn. De Antwerpse beeldhouwer Quellinus verzorgt de decoraties van het Amsterdamse stadhuis. Hier kopen Europese vorsten en welgestelde burgers hun Turkse kleden, Chinese zijde, Japans porselein of Italiaanse schilderijen en Hollandse kasten.
Dat creatieve verkeer is altijd onderdeel van een netwerk van uitwisseling. Amsterdam is niet de enige stad, waarmee een kunstenaar zich identificeert. Frans Hals werkt voor Amsterdamse opdrachtgevers, maar Haarlem is hem even lief. Amsterdamse schilders gaan naar Rome om daar inspiratie op te doen. Net zo zijn de architecten van de Amsterdamse School nauw verbonden met de architecten van Bauhaus in Duitsland en Oostenrijk. Karel Appel, Vincent van Gogh, Max Beckmann en Piet Mondriaan werken in Amsterdam, maar zij zijn even goed Parijse, Brusselse of New Yorkse kunstenaars.
De dynamiek van de creativiteit maakt de stad leefbaar en zet Amsterdam internationaal op de kaart. Het indrukwekkende aantal nationaliteiten en internationale bedrijven in Amsterdam heeft veel met economische factoren te maken, maar zeker ook met wat het vestigingsklimaat heet. In of bij Amsterdam willen mensen wonen en leven; daar hebben zij toegang tot een waaier aan culturele mogelijkheden.
‘Ik hoop maar één ding: dat deze jodenhaat van voorbijgaande aard zal zijn, dat de Nederlanders toch zullen laten zien wie zij zijn, dat zij nu niet en nooit niet wankelen in hun rechtsgevoel, want dit is onrechtvaardig! En als dit vreselijke inderdaad waarheid zou worden, dan zal het armzalige restje joden uit Nederland weggaan. Wij ook, wij zullen weer verder trekken met ons bundeltje, uit dit mooie land dat ons zo hartelijk onderdak heeft aangeboden en ons nu de rug toekeert.
Ik houd van Nederland, ik heb eenmaal gehoopt dat het mij, vaderlandsloze, als vaderland mag dienen, ik hoop het nog!’
Anne Frank in ‘Het Achterhuis’ aan de Prinsengracht, 22 mei 1944 .’
Een van de schilderijen waarmee Clara de Jong tussen 1982—’85 terugblikt op de deportatie van de Amsterdamse joden in de Tweede Wereldoorlog.
Wie zonder veel voorkennis het voorgaande heeft gelezen, zal denken dat het om een droomstad gaat. Een stad die klein begon en daarna voortdurend groeide; een stad waar men voor elkaar zorgt en waar vrijheid en creativiteit hoog in het vaandel staan. Een stad en een stedeling waarvan het DNA bekend is, als van een ‘ideaal kind’.
Verleidelijk, en misleidend: wie de combinatie geschiedenis en identiteit denkt vast te kunnen leggen als in de dubbele helix van het DNA, beweegt zich op glad ijs.
Handel, burgerzin, vrijheid en creativiteit zijn dynamische begrippen. Ze bestaan niet zonder discussie, zonder investeringen en mislukkingen. Amsterdam en de Amsterdammers hebben veel te danken aan hun eigen keuzes, maar ook aan toevalligheden. De gunstige ligging, aan een beschutte zeearm vlakbij de Atlantische Oceaan. Oorlogen elders die economische kansen bieden aan Amsterdam; vervolgingen die leiden tot toevoer van mensen met talent, netwerken en geld.
Geschiedenis betekent het verleden onder ogen zien, mensen in heden en verleden serieus nemen. Het zijn vaak de tragische perioden, de lastige keuzes, die stof tot nadenken en discussie geven. Zij liggen in Amsterdam voor het oprapen, ook in de Gouden Eeuw.
De expansie overzee werd mede mogelijk omdat de schrijnende armoede op het Noord-Hollandse platteland voor goedkoop scheepsvolk zorgde. Amsterdamse schepen vervoerden in de 17de en 18de eeuw zwarte slaven van Afrika naar de Surinaamse plantages die voor een belangrijk deel in handen waren van Amsterdammers. Achter de grachtenhuizen woonden tot in de 20ste eeuw grote gezinnen in natte kelderwoningen. Tuberculose, tyfus en cholera tierden welig. Kinderarbeid was tot het eind van de 19de eeuw gewoon. Tot in de jaren ’50 kon een gehuwde vrouw in Nederland niet in overheidsdienst werken. Wie trouwde, verloor haar baan.
Amsterdam was relatief tolerant, zeker, maar toch werden doopsgezinden in de 16de eeuw vervolgd en terechtgesteld. In de 17de eeuw werden, als het economisch tij tegenzat, de huizen van joodse kooplieden als eerste geplunderd.
In de 18de eeuw jaagde men fanatiek op homoseksuelen. In de 19de eeuw sneerde men over de architectuur van het Centraal Station en het Rijksmuseum omdat protestantse critici niet konden verdragen dat een katholieke architect als Cuypers de opdracht had gekregen. Toen tijdens de Bezetting 70.000 joodse Amsterdammers werden afgevoerd naar de gaskamers keken de meeste Amsterdammers toe—als ze al niet actief meewerkten. En in 2002 vermoordde een islamitische Amsterdammer de cineast Theo van Gogh omdat zijn opinies de dader niet aanstonden.
Al deze voorbeelden zijn deel van de dynamiek van de stad, en zij leiden allemaal tot hevige discussie en strijd. De Amsterdamse havenarbeiders komen tegen de Jodenvervolging in verzet, en roepen de Februaristaking uit. Tienduizenden Amsterdammers van allerlei pluimage komen na de moord op Van Gogh bijeen op de Dam om vreedzaam te protesteren. De sociale woningbouw in Amsterdam in het begin van de 20ste eeuw is een voorbeeld voor de wereld. In 1811 wordt Keizer Napoleon niet als vanouds door een gereformeerde burgemeester verwelkomd, maar door een katholieke.
Veel stadsgeschiedenissen zijn—nog altijd—doordrenkt van een eendimensionale kijk op verleden en heden, vol misplaatste trots (‘VOC-mentaliteit!’) of bedrieglijke nostalgie (“De Jordaan was arm maar o, wat was het er gezellig!’’).
Dat soort geschiedenis staat in dienst van verheerlijking. Dat leidt tot blikvernauwing in plaats van blikverruiming. Dat leidt tot denken in ‘wij’ en ‘zij’. De boodschap moet altijd zijn: Kijk uit voor arrogantie. Denk na. Wees kritisch. Vergelijk. Het verleden is geen grabbelton voor trots en geluk. Alleen de dynamiek van discussie en goed burgerschap, gedragen door alle Amsterdammers, brengt het DNA en de geschiedenis van de stad tot leven.
Zonder hart voor de stad gaat de stad ter ziele.
‘Ik was een keurige student en droeg een stropdas, maar ik kwam terecht in een hele gekke stad en merkte al snel dat de sfeer hier veel relaxter was dan waar ik vandaan kwam. Iedereen had lang haar en het was de tijd van stickies roken bij het Monument op de Dam en in het Vondelpark. Op Koninginnedag werd ik door vrienden uitgenodigd om mee te gaan naar het café van Bet van Beeren. Op deze feestdag was het er altijd erg druk, maar ook erg gezellig. Professoren, timmerlieden en keurige mensen, die er eigenlijk niet voor uitkwamen dat ze homo waren, kwamen vooral op deze dag naar het café. Er was een oude portier die de mensen een beetje bekeek of ze er wel of niet pasten.
Maar zodra je binnen was werd je voorzien van een pilsje en dansten mannen met mannen en vrouwen met vrouwen.’
Uit een interview met een student uit Joegeslavië over zijn eerste jaren in Amsterdam, 2003
Uitgave
©Amsterdam Museum, januari 2011
Tekst
Kees Zandvliet, in samenwerking met Laura van Hasselt en Paul Spies
Met dank aan prof. dr Piet de Rooij
Tekst- en beeldredactie
Koen Kleijn en Frans Oehlen
Ontwerp
Matte, Amsterdam in samenwerking met Edo Mulder en Fleur Schoonhoven
Partner
Het beeldmateriaal in deze brochure is in het bezit van het Amsterdam Museum: pag. 02 –Cornelis Anthonisz. (SA 3009); pag. 04 –Maker onbekend (BA 3968); pag. 09 –Ludolf Bakhuizen (SB 2764); pag. 10 –Jürgen Ovens (SB 4843); pag. 13 –Gerrit Adriaensz Berckheyde (SA 7455); pag. 16 –Johannes Lingelbach (SA 3044); pag. 21 –J.S. d’Arnaud (KA 19340); pag. 24 –Hendrik Keun (SA 7527); pag. 26 –William Lindhout (SA 38371); pag. 31 –Herman van Elteren (KA 20373); pag. 34 –Clara de Jong (uit serie SA 39609.1/16); pag. 40—41–Maker n.v.t. (HI 21)
De citaten zijn ontleend aan:
Ludovico Guicciardini in Descrittione di tutti i Paesi Bassi (1567), Wouter Jacobsz. (citaat 1578) en Balthasar de Monconys (citaat 1663) in ‘Ooggetuigen van de Gouden Eeuw’ (2000), Marietje Jans (citaat 1664) in R. van Gelder, Zeepost (2003), Baruch de Spinoza in ‘Theologisch-politieke verhandeling’ (1670), William Temple in ‘Observations upon the United Provinces of the Netherlands’ (1672), Nina d’Aubigny in ‘Niet zo erg Hollands’ (1790—1791, vert. 2001), Nikolaj Bestoezjev in ‘Over Holland in 1815’ (1821, vert. 1989), Romalho Ortigão in ‘Holland 1883’ (1883, vert. 1964), Anne Frank in ‘Het Achterhuis’ (1947), tentoonstellingsdossier ‘Allemaal Amsterdammers’ (1985), audiotour museum (2004).