Populair-wetenschappelijk tijdschrift
#3 2021
Plotse hartstilstand: we weten steeds meer Fusie leidt tot betere uitkomsten operaties Slimme technologie tegen kindersterfte Afrika Omarm de stress!
Colofon Janus is het populair-wetenschappelijke kwartaalblad van Amsterdam UMC. Genoemd naar een Romeinse god met twee gezichten, een gericht naar de toekomst en een naar het verleden. Zo gaat het ook in de wetenschap: we doen onderzoek met de blik naar voren, gebaseerd op kennis die in het verleden is opgedaan. Janus verschijnt 4 maal per jaar. Oplage: 16.000 exemplaren
Op de cover Tijdens de EK-wedstrijd tegen Finland zakte de Deense voetballer Christian Eriksen plots in elkaar. Hij werd voor het oog van vele voetbalfans minutenlang gereanimeerd op het veld. De 29-jarige oud-Ajacied had een hartstilstand gekregen die hij gelukkig overleefde. Er is een inwendige defibrillator (ICD) bij hem geïmplanteerd die ingrijpt als zijn hart opnieuw gaat sputteren. Eriksens verhaal is niet nieuw: het gebeurt vaker dat een jong iemand plots neervalt vanwege een hartritmestoornis. Vaak volgt dan familieonderzoek, want ritme stoornissen kunnen van ouder op kind worden doorgegeven. Cardiologen en genetici van Amsterdam UMC zien jaarlijks 1200 mensen die zich melden voor een erfelijkheidsonderzoek. Op pagina 10 leest u meer over weten schappelijke studies naar de oorzaken van hartritmestoornissen die tot plotse hartdood kunnen leiden en mogelijke behandelingen. Foto: Markku Ulander/ANP
Doelgroepen: huisartsen, specialisten en gezondheidszorginstellingen in de regio en medewerkers van Amsterdam UMC. Verder ontvangen alle Nederlandse ziekenhuizen en de landelijke advies- en beleidsorganen op het terrein van de gezondheidszorg het magazine, evenals media, rijksoverheid en relaties in het bedrijfsleven. Hoofdredacteur: Frank van den Bosch Eindredactie: Irene van Elzakker Redactie: Caroline Arps, Ellen van den Boomgaard, Daniëla Cohen, Nicole de Haan, Simon Knepper, Edith van Rijs, Jan Spee Fotografie: Mark Horn en Marieke de Lorijn Redactie-adres Amsterdam UMC, afdeling Interne en Externe Communicatie Postbus 22660, 1100 DD Amsterdam 020 566 2421, janus@amsterdamumc.nl Ontwerp Van Lennep, Amsterdam Druk Drukkerij Verloop, Alblasserdam Copyright © Janus ISSN 2666-4631 Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie zijn de publicatierechten geregeld met Pictoright te Amsterdam. © 2021 c/o Pictoright Amsterdam
inhoud
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
INHOUD
4 Maag- en slokdarmkanker: fusie umc’s leidt tot betere uitkomsten operaties 8 Galerij: medicinale planten aan de ziekenhuismuur 10 Plotse hartstilstand: we weten steeds meer
16 Slimme technologie tegen kindersterfte in Afrika 22 In the picture: sneller biopten bekijken met laserlicht 24 Dossier: wetenschap vs criminelen 34 Neurowetenschapper Sonia Lupien omarmt de stress 42 5 vragen aan: Marc Vervloet over het duivelse dilemma als je lithium slikt
en verder: 7 & 39 Kort 19 Gezichtspunt: Berber krijgt geen barbiepop 20 Reuma te lijf met gezonde voeding 30 Sneller van de beademing af door voorzichtiger aanpak 33 Nader bekeken: huid speelt rol bij hoge bloeddruk 38 Meer behandelmogelijkheden voor patiënten met sikkelcelziekte 44 Hoogvlieger: op alle voorpagina’s
4
maag- en slokdarmkanker
Succesvoller opereren door zorgconcentratie Sinds operaties van maag- en slokdarmkanker na de fusie van AMC en VUmc op één locatie worden uitgevoerd, zijn de resultaten nog beter. Zo is het risico op de gevaarlijke complicatie naadlekkage verminderd. Tekst: John Ekkelboom Foto: Mark Horn
O
p het bureau in zijn kantoor ligt een rugbybal. Aan de muur hangen twee etsen met daarop taferelen van rugbywedstrijden. De affiniteit met deze sport is duidelijk. Mark van Berge Henegouwen, hoogleraar Gastro-intestinale chirurgie, in het bijzonder slokdarm- en maagchirurgie, rugbyt al van jongs af aan. “Ik speel nu als vijftiger bij de Amsterdam Academicals, een team van veteranen. We doen gewoon mee aan de reguliere competitie en we weten ons nog aardig te handhaven tegen de jonge studenten. Het leuke van rugby is dat het een ultieme teamsport is. Voor de multidisciplinaire zorg die wij hier in Amsterdam UMC bieden, geldt dat ook steeds meer.” 24/7 zorg
Voorheen deed Van Berge Henegouwen de maagen slokdarmkankeroperaties samen met twee collega-chirurgen in het AMC. Na de fusie met VUmc werken ze sinds begin vorig jaar nauw
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
maag- en slokdarmkanker
5
samen met drie collega’s van dit partnerziekenhuis. Onder de vlag van Amsterdam UMC is gekozen voor één locatie, namelijk VUmc, waar het vol tallige team al deze operaties uitvoert in een gedeeltelijk vernieuwd OK-complex. Van Berge Henegouwen is blij met de bundeling van krachten. “In het AMC waren we al het grootste centrum van Nederland en hadden we goede zorgpaden, waarin we stap voor stap de behandelingen hadden vastgelegd. Zo is het belangrijk dat je complicaties vroeg herkent en snel aanpakt. Door de fusie konden we alles verder verbeteren. Het is ook leuk en zinvol om met nieuwe collega’s te werken. Doordat we over zo’n groot team beschikken, is het bovendien mogelijk dat er 24 uur per dag en zeven dagen per week iemand dienst heeft die van de hoed en de rand weet. Daarin onderscheiden we ons van andere ziekenhuizen in Nederland.” Minimumaantal ingrepen
Concentratie van gespecialiseerde complexe zorg is belangrijk, toonde Van Berge Henegouwen al eerder aan tijdens zijn promotieonderzoek in de jaren negentig. Hij richtte zich destijds op de complexe alvleesklierchirurgie. Daarover publiceerde hij in 1997 samen met emeritus-hoog leraren Dirk Gouma en Huug Obertop in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.
“Het aantal complicaties is bij ons lager dan in veel andere ziekenhuizen. Ook op dat vlak doen we het steeds beter.” Mark van Berge Henegouwen, hoogleraar Gastro-intestinale chirurgie
“Onze conclusie was: hoe meer complexe alvleesklier-operaties een ziekenhuis verricht, des te meer zo’n centrum daarin gaat excelleren, en de ziekenhuissterfte afneemt. Op basis van ons onderzoek heeft de overheid jaren later besloten om voor bepaalde moeilijke operaties per centrum een verplicht minimumaantal ingrepen per jaar in te voeren. Voor alvleesklieroperaties ligt die grens bij twintig. Ook voor slokdarm-, maag- en aneurysma-operaties gelden nu dergelijke minimum aantallen.” Operatie van zes tot acht uur
In Nederland krijgen jaarlijks zo’n 2500 mensen slokdarmkanker en 2000 maagkanker. Ruim een derde van al die patiënten komt in aanmerking voor een genezende behandeling. Deze bestaat uit chemotherapie en/of bestraling met aansluitend een operatie.
6
maag- en slokdarmkanker
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
In Amsterdam UMC gaat het jaarlijks om ruim tweehonderd patiënten. Van Berge Henegouwen legt uit dat vooral de slokdarmkankeroperaties erg moeilijk en ingrijpend zijn. “Zo’n operatie duurt zes tot acht uur. Je moet zowel in de buik als in de borst opereren en soms ook in de hals. Het is belangrijk om de tumor en de lymfeklieren in dat gebied volledig weg te halen. Daarna maak je van een deel van de maag een nieuwe slokdarm, een zogenoemde buismaag. Tegenwoordig doen we dit met kijkoperaties, wat de ingreep technisch ingewikkeld maakt.”
GastroIntestinal Cancer Audit (DUCA). Hij legt uit dat deze audit de kwaliteit van de chirurgische zorg evalueert voor patiënten met slokdarm- of maagkanker in Nederland. “We stimuleren tevens wetenschappelijk onderzoek om die kwaliteit landelijk verder te verbeteren. Het is belangrijk dat centra die minder goed scoren, leren van de centra die het beter doen. En als je een nieuwe techniek gaat toepassen, lukt dat niet als je maar één operatie per maand doet. Zo lukt de overstap van open chirurgie naar kijkoperaties, die wij zelf bij maag- en slokdarmkanker toepassen, alleen bij grote aantallen. Of neem de Da Vinci Xi-robot, waarmee wij hier in Amsterdam tegenwoordig ook opereren. Dat kan alleen als je veel ervaring daarmee opdoet. Kennis en routine zijn onontbeerlijk om complexe chirurgie veilig uit te voeren en naar een hoger niveau te tillen.”
De nazorg is volgens de chirurgiehoogleraar eveneens complex. “De patiënten zijn veelal rokers en vaak te zwaar, waardoor ze ook andere aandoe ningen hebben. Het risico op complicaties is daardoor groter. Eenmaal thuis moeten ze vaker per dag kleinere hoeveelheden eten. Ook daarin moet je ze begeleiden. Het is essentieel om de zorg van de verschillende disciplines goed op elkaar af te stemmen. Alleen een zo goed mogelijke operatie volstaat niet. Alle betrokken zorgverleners spelen een belangrijke rol in dat hele proces.”
GIOCA: alle onderzoeken op één dag
Minder sterfte en kortere opname
Dat Amsterdam UMC mede dankzij de grote aantallen goed scoort, blijkt uit de laatste cijfers van 2020. Zo overlijdt bij slokdarmoperaties slechts 0,5 procent van de patiënten in het ziekenhuis, terwijl landelijk dat percentage op 2,5 ligt. Voor de maagoperaties, waarbij het vaak om oudere en kwetsbaardere mensen gaat, liggen die cijfers respectievelijk op 2,5 en 4 procent. Lag vroeger een patiënt twee weken in het ziekenhuis, nu is die opnameduur gemiddeld slechts negen dagen. Van Berge Henegouwen: “Nog belangrijker is dat het aantal complicaties bij ons lager is dan in veel andere ziekenhuizen. Ook op dat vlak doen we het steeds beter. Neem de riskante naadlekkages. Vóór de fusie kreeg 1 op de 10 van onze patiënten daarmee te maken. Nu zitten we op 6 procent. Deze winst is onder meer te danken aan het verfijnen van de operatie techniek, de gezamenlijke zorgpaden op de afdeling en aan onze GIOCA-poli (zie kader) waarbij we met alle betrokken experts iedere patiënt van tevoren gestructureerd in kaart brengen. Door al die vooruitgang kiezen patiënten er steeds vaker voor om bij ons behandeld te worden en verwijzen andere ziekenhuizen hen regelmatig door naar ons.” Kennis delen en verspreiden
Van Berge Henegouwen benadrukt dat het doel niet alleen is om de slokdarm- en maagoperaties in Amsterdam UMC te verbeteren maar in principe ook landelijk. Het ziekenhuis probeert de kennis op dit gebied zo veel mogelijk te delen met andere centra. Regelmatig komt er zelfs internationaal bezoek om de technieken en zorgpaden te bekijken. Zelf is de hoogleraar voorzitter van de wetenschappelijke commissie van de Dutch Upper
Om patiënten met kanker aan het spijs verteringskanaal topzorg te kunnen bieden, beschikt de AMC-locatie al jaren over het GIOCA (Gastro-Intestinaal Oncologisch Centrum Amsterdam). Vanwege de fusie met VUmc en de concentratie van zorg is een deel van dit expertisecentrum, waaronder de zorg voor mensen met maag- of slokdarmkanker, medio dit jaar overgeheveld naar locatie VUmc. Het streven is patiënten snel te diagnosticeren en te behandelen.
0,5
procent van de patiënten die in 2020 in Amsterdam UMC aan de slokdarm zijn geopereerd, overleed in het ziekenhuis. Landelijk was dat percentage 2,5 procent.
Dat is mogelijk doordat iedere patiënt op één dag alle medisch specialisten op de polikliniek van het GIOCA te spreken krijgt. Als er nog geen gegevens voorhanden zijn van medische onderzoeken, worden die in de ochtend gedaan, zoals endoscopie, CT en PET-scan. Daarna worden de patiënten van die dag in een multidisciplinair overleg besproken. In de middag krijgt iedere patiënt te horen wat het behandelplan is. Voorheen werd zo’n GIOCA-dag eenmaal per week gehouden, sinds de fusie is dat tweemaal per week.
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
kort
7
NIEUWS UIT AMSTERDAM UMC Getal 1918
In 2020 rapporteerden bedrijfsartsen 1918 gevallen van covid-19 als beroepsinfectieziekte – dat wil zeggen dat de werknemer het virus opliep op de werkplek. Daarmee is het de meest gemelde beroepsziekte van dat jaar. Veruit de meeste meldingen kwamen uit verpleeg- en verzorgingstehuizen (48 procent) en ziekenhuizen (30 procent). Bedrijfsartsen gaven in ruim de helft van de gevallen aan dat werknemers onbeschermd contact met de besmettingsbron hadden gehad. Dit blijkt uit de ‘Kerncijfers 2021’ die afgelopen zomer werden gepubliceerd door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, onderdeel van Public and Occupational Health Amsterdam UMC. Het rapport werd opgesteld in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het aantal nieuwe gevallen van corona per 100.000 werknemers lag naar schatting op 128. Maar ook beroepsgebonden psychische aandoeningen (78 per 100.000) en aandoeningen aan het houding- en bewegingsapparaat (30 per 100.000) komen veel voor. Beroepsziekten worden het vaakst gemeld in de gezondheidszorg, de industrie, de bouw, het onderwijs en bij de overheid.
Publicatie
Hersentumoren opsporen in urine Het is de heilige graal in het onderzoek: een test die op basis van een druppel lichaamsvloeistof al in een vroeg stadium kanker opspoort. Die mogelijkheid is weer een stukje dichterbij gekomen. Onderzoekers van Amsterdam UMC en de universiteit van Cambridge ontwikkelden een urinetest en een bloedtest om te checken of een hersentumor terugkomt. De bevindingen stonden in juli in het wetenschappelijke blad EMBO Molecular Medicine.
Foto: Shutterstock
Nadat bij patiënten een hersentumor is weggehaald, is de kans groot dat hij terugkomt. Daarom krijgen ze elke drie maanden een nacontrole met een MRI-scan. Onder leiding van Amsterdam UMC-onderzoeker Florent Moulière zijn twee alternatieven hiervoor ontwikkeld: een urine- en een bloedtest. Beide zouden terugkerende kanker eerder en gemakkelijker kunnen opsporen. De onderzoekers gebruikten twee verschillende methodes. Allereerst keken zij naar het DNA in een stukje hersentumor weefsel van de patiënt dat tijdens een biopsie was weggenomen. Dit DNA bevat unieke mutaties, die ze vervolgens probeerden te vinden in verschillende lichaamsvloei stoffen van diezelfde patiënt. Voor de tweede benadering keken de onderzoekers naar patronen in het celvrije DNA: erfelijk ma teriaal dat vrijkomt als tumorcellen sterven. Ze ontdekten dat fragmenten van celvrij DNA van mensen met hersentumoren een andere lengte hadden dan die van patiënten zonder tumoren. Op deze gegevens lieten ze een algoritme los dat in staat is om onderscheid te maken tussen urinemonsters van mensen met en zonder hersentumor. Beide testen zijn minder duur dan een MRI en kunnen zelfs thuis worden gedaan, veel vaker dan nu het geval is. Voordat de tests in de kliniek kunnen worden toegepast, moet
meer bewijs worden verzameld dat ze werken. Dat betekent dat ze bij grotere groepen patiënten moeten worden uitgeprobeerd. De onderzoekers willen ook nagaan of de urinetest sneller terugkerende hersen tumoren detecteert dan de MRI-controles.
Quote
“Elke keer nadat het onderwerp in een talkshow ter sprake is geweest, verkoopt er wel weer een patiënt zijn huis om aan geld te komen. Ik begrijp hun wanhoop. Maar ik zou ze ook graag behoeden voor de risico’s.” Neuroloog Joep Killestein, hoogleraar Multiple Sclerose, in een verhaal in de Volkskrant van 27 augustus over MSpatiënten die naar het buitenland gaan voor een zware stamceltransplantatie. Deze behandeling wordt in Nederland niet aangeboden omdat slechts een kleine groep er baat bij heeft. “Wat de media niet laten zien”, zegt hij, “zijn de patiënten die complicaties oplopen, die door de behandeling zo verzwakt zijn geraakt dat ze slechter of helemaal niet meer kunnen lopen.”
Meer kort nieuws op pagina 41
8
galerij
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
KUNSTENAAR MEETS APOTHEKER Zes fotowanden gaat kunstenaar Elspeth Diederix voor diverse verpleegafdelingen van Amsterdam UMC maken, met daarop planten die aan de basis liggen van de medicijnen die de betreffende afdelingen gebruiken. De juiste planten zocht ze samen met ziekenhuisapotheker Reinier van Hest. Die dook daarvoor in de boeken. Tekst: Sandra Smets Foto: Elspeth Diederix
galerij
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
Niet elk laboratorium bestaat uit witte tafels met technische apparatuur en laboranten in witte jassen. In het Erasmuspark Amsterdam West is een laboratorium dat er totaal anders uitziet: The Miracle Garden. Daar groeien zo’n vierhonderd plantensoorten, allemaal op kleur ingezaaid door kunstenaar Elspeth Diederix, initiatiefnemer van deze tuin. Het mirakel uit de naam zit hem in de wonderen van de natuur, die ze vastlegt in foto’s die ze ook maakt voor zes nieuwe verpleegafdelingen in de beddentorens op de AMC-locatie. Toen de sectie Kunstzaken haar daarvoor vroeg in 2018, was ze net met de tuin begonnen. Meteen kwam ze op het idee van medicinale planten. “Ook al worden medicijnen tegenwoordig synthetisch gemaakt, hun oorsprong ligt in de plantkunde”, legt Diederix uit. “Het leek me erg leuk om daarvoor planten te zaaien en fotograferen, het paste heel logisch.” Dat laatste vond ook de jury die het plan, door Kunstzaken ingediend, bekroonde met de Elisabeth van Thüringenprijs, een driejaarlijkse stimuleringsprijs voor kunst in de zorg. De jury roemde ‘de hoge en voortdurende kwaliteit van de kunstprojecten binnen Amsterdam UMC, waarvan het kunstproject ‘Flowerfields’ een weergave is’. Ook vond de jury De Flowerfields (later Flowerwalls) ‘spannend, poëtisch en dynamisch’, ‘een uitstekend uitgedacht concept’.
Van Hest: “Het is een aanpak die niet zwart-wit is, je moet echt kunstenaar zijn om zulke keuzes te maken. Ik vond het heel uniek om aan mee te werken. Zo’n vraag krijg je nooit.” Papaver
Farmacognosie
Het plan bestaat uit zes fotowanden, waarvan Diederix in september de eerste oplevert, bij de afdeling Cardiologie. De zes nieuwe verpleeg afdelingen hebben elk een centrale lounge waarvoor zij fotografische landschappen maakt waarin patiënten kunnen wegdromen als ze er zitten, met daarbij telkens twee ingelijste bloemen portretten. Dat zijn bloemen die een link hebben met de specialismen op die betreffende afdeling. Maar hoe kies je die? “Ik wilde geen homeopa thische planten, maar echt planten waarop geregistreerde medicijnen gebaseerd zijn die het ziekenhuis gebruikt. Dat was wel een zoektocht”, vertelt Diederix. Daarbij schoot het ziekenhuis te hulp. Kunstzaken verbindt vaak kunst met geneeskundig onderzoek, en koppelde daarom Diederix aan Reinier van Hest, ziekenhuisapotheker van Amsterdam UMC. Die moest voor deze zoektocht teruggrijpen op het vak farmacognosie, dat hij ooit lang geleden tijdens zijn studie had gevolgd: “Dat gaat onder andere over het extraheren van werk zame stoffen uit planten, wat toen al verouderd was. Extracten zijn onzuiver en de doses onzeker, daarom worden die stoffen nu gesynthetiseerd. Maar Elspeth kan wel planten laten groeien die aan de basis ervan hebben gestaan.” Het werd een leerzame samenwerking voor allebei, zeggen ze.
9
De afdeling Kunst zaken en Elspeth Diederix (1971) kennen elkaar al jaren. Al in 2000 ontwierp Diederix de monumentale installatie voor het lichthof bij de poliklinieken van de AMC-locatie: een hangende tuin met foto’s van water, handen, bladeren, licht, wolken. Amsterdam UMC heeft meerdere werken van haar in de collectie en in 2019 maakte Diederix voor de kunstcatalogus twee prenten van haar Miracle Garden.
De vraag bestond vooral uit hulp bij het uitkiezen van de juiste planten. Want niet alleen moesten ze wetenschappelijk kloppen, ze moesten kunnen aarden in dit klimaat. En liefst natuurlijk een beetje fotogeniek zijn – het blijft kunst. Het leverde interessante vragen op, vond Van Hest. Cocaïne uit de cocaplant wordt soms nog gebruikt als lokaal verdovingsmiddel bij keel-, neus- en oorheelkunde, cannabis bij zenuwpijn, en de atropa belladonna (wolfskers) levert behalve atropine ook zeer giftige bessen. Kweek je die in een openbare tuin? Uiteindelijk resteerden er negen – net genoeg, vond Diederix. “Voor Cardiologie fotografeer ik vingerhoedskruid en het lelietje-van-dalen. Beide bevatten digoxine, tegen onder meer hartfalen. Voor de afdeling Chirurgie ben ik papaver gaan kweken, omdat daar opium en morfine van gemaakt wordt. Maar het was niet de kleur die ik had gehoopt, gelukkig heb ik tijd om nieuwe kleuren in te zaaien.” Die tijd heeft ze, want het project wordt in de loop van de komende vier jaar uitgevoerd, parallel aan de verbouwing. Ook andere kunstopdrachten worden in de centrale hal van de beddentorens gefaseerd opgeleverd en Kunstzaken maakt naar aanleiding van de Flowerwalls een website over de bloemen, met filmpjes, podcasts en verhalen. Onderzoekskunst
Voor een verpleegafdeling is een bloemenwand natuurlijk het ultieme werk; rustgevend, maar zonder clichés. Het is onderzoekskunst, een kunstzinnigeverdieping van het idee van de healing environment – ook dat sprak de jury van de Elisabeth van Thüringenprijs aan. Vanwege dat onderzoek gebruikt Diederix haar tuin als laboratorium en volgde ze een hoveniersopleiding. Ze opereert vanuit die kennis, maar tegelijk verwelkomt ze er het toeval van de natuur: “Dat heb ik nodig, bijvoorbeeld dat planten onverwacht mooi vervallen of verkleuren. Dat zijn cadeautjes die ik niet kan bedenken.” Al met al worden het foto’s die tegen de patiënten zeggen: ‘hou vol’. Niets zo troostrijk als bloemen, zeker die met bewezen krachten. Diederix: “Het gaat om de schoonheid van planten die helend werken. Dat die schoonheid ook een bestanddeel heeft dat mensen kan helpen genezen, vind ik heel mooi. Het is fascinerend dat planten aan de basis staan van zo’n abstract wit pilletje. Zonder planten geen medicijnen.”
10
plotse hartstilstand
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
RITMESTOORNISSEN ONTRAFELD
We komen steeds meer te weten over de oorzaken en mogelijke behandelingen van plotse hartstilstand. Specialisten van Amsterdam UMC, internationaal expertisecentrum op dit gebied, leveren een belangrijke bijdrage hieraan. Maar we missen ook kansen: “Als iemand onder de 50 zonder duidelijke oorzaak thuis overlijdt, zou standaard een autopsie moeten plaatsvinden.” In Nederland gebeurt dat veel te weinig. Tekst: Pieter Lomans Foto: Friedemann Vogel/ANP
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
plotse hartstilstand
11
12
plotse hartstilstand
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
November 2018. De 47-jarige Rob Baijens zit met vrienden in de trein als hij plotseling in elkaar zakt. Hij komt weer bij bewustzijn door een forse klap die hij voelt nabranden in zijn lichaam. “Ik wist meteen dat ik een hartstilstand had gehad”, zegt Baijens, “en dat de defibrillator die bij mij in 2012 was geïmplanteerd had gewerkt.” In de uren daarna staat zijn hart nog een aantal keren stil, maar de defibrillator (ICD) en acute opname in het ziekenhuis redden zijn leven. “Zonder het onderzoek van Arthur Wilde en zijn collega’s had ik dit gesprek met jou nu niet kunnen voeren.” Hoogleraar Cardiologie Arthur Wilde is een van de grondleggers van de cardiogenetica in Nederland, de wetenschap die zo’n 25 jaar geleden tot ontwikkeling kwam en erfelijke factoren opspoort die de kans op een plotse hartdood of hartstilstand vergroten. Het hart is een spier die bloed door het lichaam pompt door gecoördineerd samen te trekken. Plotse hartdood kan optreden door een scheur in de hartspier, maar veel vaker is een ritmestoornis de boosdoener. Het is vooral die laatste categorie waarop de cardiogenetica zich richt: ritmestoornissen die ontstaan doordat de elektrische geleiding in het hart op hol slaat. Wilde: “Door de elektrische chaos knijpt het hart niet meer gecoördineerd samen. Er ontstaat een wild, rommelig ritme waardoor de pompfunctie helemaal wegvalt. Eigenlijk is het allesbehalve een hartstilstand – het hart gaat juist chaotisch tekeer – maar is het feitelijk een pompstilstand. Halverwege de jaren negentig werden de eerste erfelijke factoren ontdekt in families waar mensen op jonge leeftijd plotseling overleden aan een hartstilstand. We zagen dat die erffactoren voor een groot deel juist in de genen zitten die eiwitten maken die een rol spelen in de elektrische activiteit van het hart. Dat is ons speerpunt van onderzoek geworden, aanvankelijk in nauwe samen werking met Maastricht en Utrecht, later ook met Groningen, en voor een belangrijk deel financieel ondersteund door de Hartstichting.”
ziektemechanisme ontrafeld en op basis daarvan een medicijn gevonden dat we in 2008 zijn gaan voorschrijven. Inmiddels is het middel uitgegroeid tot standaardbehandeling voor deze aandoening.” “Het genetisch onderzoek – vaak uitgevoerd met nationale en internationale partners – heeft behan delingen soms ook ‘persoonlijker’ gemaakt. Bij het lange QT-syndroom gaven we aanvankelijk iedereen bètablokkers, omdat we dachten dat het één ziektebeeld was. Sommige mensen reageerden goed, anderen niet. Dat komt, zo leerde verder onderzoek, omdat er meerdere varianten van dit syndroom bestaan die genetisch verschillen. Dat genetische verschil bepaalt waarom die blokkers bij sommige varianten wel werken en bij andere juist niet.” Familiebrief
Nieuwe ziekten opgespoord
Elk jaar worden ongeveer 1200 mensen in Amsterdam UMC onderzocht vanwege een ver denking op een erfelijke hartritmestoornis. Een overzicht van de resultaten na onderzoek van de eerste 7000 mensen werd in 2012 gepubliceerd, en dat aantal is inmiddels ruim verdubbeld. Via familieonderzoek na plotse hartstilstand op jonge leeftijd werden diverse nieuwe ziekten opgespoord, die soms ook met medicijnen of een defibrillator (ICD) te behandelen waren. Wilde noemt de levensbedreigende erfelijke hartziekte CPVT (catecholaminerge polymorfe ventriculaire tachycardie): “Stress of inspanning kan bij CPVT-patiënten een ritmestoornis opwekken. We hebben het hele
1200 mensen worden jaarlijks in Amsterdam UMC onderzocht op een erfelijke hartritmestoornis
“Plotse hartdood op jonge leeftijd is vaak het startpunt voor cardiogenetisch en familieonderzoek”, vertelt klinisch geneticus Saskia van der Crabben. “Soms vraagt de cardioloog om verder onderzoek als de doodsoorzaak onduidelijk is. Vaak krijgen we een verzoek van familieleden die de doodsoorzaak willen weten, met de vraag of er kans is op herhaling. Toont een obductie geen hartspierziekte of een andere duidelijke doodsoorzaak aan, dan kunnen we in het DNA van die persoon nagaan of het een ritmestoornis is geweest. We kijken specifiek naar een kleine vijftig genen in het erfelijk materiaal, omdat we weten dat mutaties in die genen ritmestoornissen kunnen veroorzaken. Vinden we zo’n mutatie bij de overledene, dan schrijven we een familiebrief die via de nabestaanden gedeeld kan worden met de naaste familieleden van de overledene: broers, zussen, kinderen en ouders.” “Het nut van een familieonderzoek is dat we mensen die ook drager zijn, kunnen identificeren en behandelen voordat ze (plotseling) zelf ook ziek worden. Is vader of moeder van de overledene drager, dan krijgt die ook een brief die verder de familie in kan. Op die manier hebben we genetische mutaties gevonden die vaak vele generaties teruggaan en sterk regionaal geconcentreerd zijn. Zo zien we de zogeheten PLN-mutatie vooral in
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
EEN TELEFOONTJE MET GEVOLGEN In 2011 krijgt Rob Baijens een telefoontje van zijn moeder. Baijens wist al dat een zoontje van zijn nicht op tienjarige leeftijd een hartstilstand had gehad. Daarom werd in de familie gekeken of iets dergelijks vaker was voorgekomen. Zijn moeder meldde dat een nicht van haar in het verleden een plotselinge hartstilstand had overleefd. Onderzoek bij haar nicht had uitgewezen dat het om een erfelijke aandoening ging, veroorzaakt door een mutatie op chromosoom 7 in het stukje waar het DDP6-gen ligt. Idiopathisch ventrikelfibrilleren heette die aandoening en je kon er plotseling aan overlijden. Baijens kreeg te horen dat zijn moeder zich intussen ook had laten testen en drager bleek van deze zelfde mutatie. Daarom belde ze haar zoon en twee dochters, zodat die zich eveneens via de klinisch geneticus konden laten testen. Baijens bleek ook drager. Net als een van zijn zussen. Baijens: “Ik was veertig, fit, sportief, deed veel aan mountainbiken en surfen. Ik hartpatiënt? Dat kon niet waar zijn. Toch had ik kennelijk een levensgevaarlijke aandoening onder de leden. Arthur Wilde, de ontdekker van deze aandoening, vertelde me dat de piek aan sterfgevallen tussen de veertig en vijftig jaar ligt. Met ruim vijftig procent kans op een fatale afloop. Dus lieten mijn zus en ik in 2012 een defibrillator implanteren, een apparaat dat automatisch kan reanimeren bij een plotse hartstilstand.” Jaren later zakt Baijens plotseling in elkaar in de trein. De klap van de defibrillator herstelt zijn hartritme en brengt hem weer bij bewustzijn. Maar vijf minuten later is het opnieuw raak. Bij het eerstvolgende station staat een ambulance klaar die hem naar het ziekenhuis brengt. Daar krijgt hij nog vijf keer een hartstilstand. Baijens beseft dat hij zonder de ingebouwde defibrillator, de ICD, er niet meer geweest was. Zijn zoon is inmiddels getest en gelukkig geen drager. Zijn dertienjarige dochter is nog te jong voor de test, maar wil liefst ook snel weten hoe het met haarzelf zit.
plotse hartstilstand
13
“We hebben genetische mutaties gevonden die vaak vele generaties teruggaan en sterk regionaal geconcentreerd zijn.” Klinisch geneticus Saskia van der Crabben
Friesland-Groningen, een specifieke SCN5A-mutatie vooral in Twente en een DDP6-mutatie is geconcentreerd rond Woerden.” Ondanks al het speurwerk van de afgelopen decennia zijn nog niet alle genen bekend die een ritmestoornis kunnen veroorzaken. Hoogleraar cardiogenetica Connie Bezzina: “Aanvankelijk zochten we in families naar mutaties in één gen, de monogenetische aandoeningen. Ondanks mooie successen en veel vooruitgang realiseerden we op een gegeven moment dat niet alle vraagstukken daarmee op te lossen waren. Dat vraagt om een andere benadering.” “We denken dat in sommige families complexe overervingspatronen bestaan voor plotse hartdood, die niet worden veroorzaakt door mutaties in één gen, maar juist door genetische verschillen (SNP’s) in meerdere genen die samen het risico bepalen. Daarnaast zagen we binnen families met één familiaire monogenetische factor soms een grote variatie in de ernst van de aandoening. Mogelijk wordt daar de ernst van de ziekte niet alleen bepaald door die ene genetische mutatie, maar ook door andere, genetische en niet-genetische, factoren. We richten ons nu dus meer op complexere overervingspatronen en modificerende factoren. Ook al is Amsterdam UMC een groot referentiecentrum, voor dit soort onderzoek is het te klein, er zijn veel meer patiënten nodig. Daarom werken we nu samen met andere groepen in grote internationale consortia.” Met succes. Dit jaar publiceert haar onderzoeksgroep drie artikelen – onder andere over hypertrofische cardiomyopathie en het Brugada syndroom – in toonaangevende vakbladen zoals Nature Genetics.
14
plotse hartstilstand
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
Inzicht in regulering hartritme
In zekere zin verbindt Universitair Hoofddocent Carol Ann Remme van de afdeling Experimentele cardiologie het werk van clinici als Wilde en Van der Crabben met het genetische werk van Bezzina. Want is een gevonden erffactor in de patiënt inderdaad de boosdoener waardoor het hart elektrisch op hol slaat? Remme: “Wij doen functioneel onderzoek in gekweekte hartspiercellen en diermodellen om te zien of het gen en het bijbehorende eiwit inderdaad de problemen veroorzaken. En zo ja, hoe dat proces dan precies in elkaar steekt.” Remme en collega’s doen daarvoor geavanceerde elektrofysiologische metingen in het lab. De elektrische stroom die over de hartspier loopt en hem doet samentrekken, is namelijk gebaseerd op geladen moleculen (ionen) die de cel in- en uitgaan via zogenoemde ionkanalen. Door in cellen het gemuteerde gen in te bouwen of het helemaal uit te schakelen (knock-out), is te controleren of het gen inderdaad het elektrische proces in de war stuurt doordat de ionkanalen niet goed functioneren. Steeds vaker stuiten de onderzoekers echter op genen/eiwitten die geen direct onderdeel vormen van het ionkanaal zelf, maar onmisbaar zijn in de logistiek eromheen. Remme: “Het functioneren van zo’n kanaal is afhankelijk van veel andere eiwitten, die noodzakelijke stoffen maar ook ionkanalen transporteren, reguleren, enzovoort. Wij brengen de rol van dergelijke eiwitten in kaart. Dit onderzoek bevestigt dus niet alleen voor arts en patiënt dat het inderdaad om een ziekmakende mutatie gaat, maar levert daarnaast belangrijke nieuwe inzichten in de complexe regulering van het hartritme.”
“Ik was veertig, fit, sportief, deed veel aan mountainbiken en surfen. Ik hartpatiënt? Dat kon niet waar zijn.” Patiënt Rob Baijens
AUTOPSIE VERPLICHTEN Als iemand onder de vijftig plots zonder duidelijke oorzaak thuis overlijdt, zou er standaard een autopsie of obductie in het ziekenhuis moeten plaatsvinden, vinden Saskia van der Crabben en Arthur Wilde. In Nederland gebeurt dat veel te weinig. Terwijl de kans groot is – zo’n 60 tot 70 procent – dat het om een erfelijke ziekte gaat. Wilde: “In Engeland is een autopsie verplicht en wordt het vergoed, maar hier bestaat die verplichting niet. Op het moment dat iemand thuis overlijdt, houdt zijn ziektekostenverzekering op. Dan gaan de kosten voor transport en onderzoek naar de familie. Dat is een enorme belemmering. Als een jong iemand thuis plotseling overlijdt, heb je maar één kans om vast te stellen of het om een erfelijke ziekte gaat. Na de begrafenis of crematie is DNA-onderzoek niet meer mogelijk.” “De rommelige organisatie rond plotse dood raakt me steeds weer”, zegt Van der Crabben. “We spreken weliswaar met de nabestaanden, maar helaas zit daar vaak veel tijd tussen. Huisartsen, cardiologen en andere medici zouden ons meteen moeten inschakelen, DNA moeten veiligstellen, zodat in overleg met de familie later altijd nog erfelijk onderzoek mogelijk is. Nu komen de vragen vaak te laat omdat nabestaanden – heel begrijpelijk – met andere dingen bezig zijn. Maar na enige tijd duikt vrijwel altijd de vraag op of het misschien erfelijk is, of broers, zussen, ouders of kinderen mogelijk ook risico lopen. Ik sprak onlangs nog een moeder die een kind van begin twintig had verloren. Ze had een enorme zoektocht afgelegd voor ze op de juiste plaats was met haar vragen. Deze mensen hebben al zoveel verdriet, dit zou juist gemakkelijk en goed geregeld moeten worden.” “Ik zou invoering van de Engelse regeling toejuichen”, zegt Wilde, “omdat het de doodsoorzaak kan verhelderen en mogelijk een herhaling bij familieleden kan voorkomen. Dat is een politieke beslissing of iets dat verzekeraars kunnen regelen. Maar voorlopig is er niemand die het oppikt.”
plotse hartstilstand
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
15
“We denken dat in sommige families complexe overervings patronen bestaan voor plotse hartdood, die niet worden veroorzaakt door mutaties in één gen.” Hoogleraar Moleculaire cardiogenetica Connie Bezzina
Studies bij muizen
Die kennis is weer van grote waarde bij het zoeken naar mogelijke nieuwe therapieën. Remme: “Als je weet hoe het probleem ontstaat, kun je ook gericht naar een medicijn zoeken. Dat kan bijvoorbeeld met bestaande medicijnen waarvan we weten dat ze een effect op ionkanalen hebben. Gaat het om verstoring in die logistieke processen, dan kun je denken aan middelen die daar op ingrijpen. Ook het ‘blind’ testen van chemische stoffen en het ontwikkelen en testen van nieuwe geneesmiddelen is mogelijk. Beide methoden zijn kostbaar, maar kunnen op termijn interessant zijn als blijkt dat ze op een nieuwe manier het probleem aanpakken.” Remme bestudeert niet alleen mutaties die uit de patiënt en kliniek komen. Studies bij muizen die op willekeurige plaatsen mutaties in genen krijgen, kunnen bijvoorbeeld ook nieuwe inzichten opleveren. Een van die mutaties leidde tot plotse dood en ritmestoornissen, veroorzaakt door een niet eerder beschreven mechanisme: de ontregeling van de afbraak van essentiële aminozuren. Remme: “Mensen met diabetes of overgewicht hebben een verhoogd niveau van deze essentiële aminozuren in het bloed en een grotere kans op hartritmestoornissen. Het is nog te vroeg om daar concrete conclusies aan te verbinden, maar het geeft aan hoe we ook via deze route meer inzicht in de mechanismen van plotse hartdood proberen te krijgen.”
Arthur Wilde Foto: Anita Edridge
Saskia van der Crabben Foto: Anita Edridge
Connie Bezzina
Medicijngebruik en plotse hartstilstand
Cardioloog Hanno Tan is gegrepen door de vraag of je kennis over aangeboren ritmestoornissen ook kunt gebruiken in de algemene bevolking. “Ongeveer twintig procent van de bevolking overlijdt aan een hartstilstand. Daarbinnen vormen erfelijke hartritmestoornissen een klein deel, maar de mechanismen die hierbij een rol spelen, zijn heel goed vergelijkbaar. Misschien is die kennis ook te gebruiken voor de bredere bevolking. Ik zoek onder andere naar voorspellende factoren. Kun je een hartstilstand of ritmestoornis misschien toch al zien aankomen en daarmee de kans op overlijden verminderen? En nauw daarmee samenhangend: zijn de reanimatiestrategieën buiten het ziekenhuis te verbeteren? Denk aan snellere aanrijtijden voor
Carol Ann Remme
Hanno Tan
ambulances. Of aan burgerhulpverleners, die via een app zien dat iemand in de buurt een hartstilstand heeft. Via die app krijgen zij informatie waar zij de dichtstbijzijnde automatische defibrillator (AED) kunnen vinden, waarmee zij die persoon kunnen reanimeren.” Ook hier geldt dat grote aantallen patiënten een voorwaarde zijn voor kennisvorming. Kleine genetische verschillen die de vatbaarheid voor een hartstilstand beïnvloeden, komen alleen dan bovendrijven. Tan leidt een groot Europees project waarin op dit moment de gegevens van meer dan 90.000 patiënten uit tien verschillende landen zijn opgenomen. “Daarin kijken we ook naar het medicijngebruik, omdat we weten dat sommige medicamenten de kans op plotse hartdood kunnen verhogen. Verrassend genoeg zijn dat vaak middelen die voor andere aandoeningen worden gebruikt, zoals depressie, kanker of een infectie. Ze blijken soms ook de werking van ionkanalen in het hart te beïnvloeden. Wij kijken in de grote database of we een link kunnen vinden tussen kleine variaties in genen en een grotere gevoeligheid voor hartstilstanden door dergelijke medi cijnen. Dat onderzoeksveld heet farmacogenetica en de resultaten ervan kunnen klinisch relevant zijn, omdat deze medicijnen door veel mensen worden gebruikt.” Bij vrijwel elk onderzoek naar plotse hartdood is schaalgrootte cruciaal: samenwerking in consortia om voldoende patiënten te kunnen onderzoeken en uitwisseling van gegevens. Wilde wijst op twee zaken die in dat opzicht van belang zijn. “Op de eerste plaats is dat het vastleggen van richtlijnen met daarin de belangrijkste zaken rondom plotse hartdood. We hebben die onlangs opgesteld met veel inbreng van Amsterdamse kennis op dit gebied. En in Europees verband zijn diverse Europese Referentie Netwerken ingesteld – het netwerk voor zeldzame hartziekten wordt gecoördineerd vanuit Amsterdam UMC. Hierin werken deskundigen op het gebied van zeldzame ziekten nauw met elkaar samen. Niet alleen om meer kennis te verwerven, maar uitdrukkelijk ook om elke patiënt in Europa via dit netwerk de beste behandeling te geven.”
16
gezondheid in Afrika verbeteren
SLIMME HULP VOOR AFRIKAANSE IC’S
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
gezondheid in Afrika verbeteren
17
Een slimme monitor die het leven redt van talloze Afrikaanse kinderen, en een test die voorspelt welke dragers van de tuberculosebacterie ziek zullen worden: twee voorbeelden van studies waarmee de afdeling Global health de Afrikaanse gezondheidszorg wil verbeteren. Dat gebeurt met geld van het European & Developing Countries Clinical Trials Partnership (EDCTP), een Europees initiatief tegen de belangrijkste armoedegerelateerde infectieziekten hiv/aids, tuberculose en malaria. Tekst: Marc Laan Foto: Mark Horn
V
anuit het niets zette kinderarts Job Calis in het Afrikaanse Malawi drie jaar geleden een intensive care op voor kinderen. Het geld kwam onder andere van zangeres Madonna. Sindsdien werken Nederlandse artsen in dit Mercy James Centre, vernoemd naar een van de kinderen van de wereldberoemde popster. De Nederlanders ondersteunen er de lokale artsen bij de behandeling van jaarlijks 250 jonge patiëntjes. Omgekeerd krijgen verpleegkundigen uit Malawi bijscholing in het Emma Kinderziekenhuis Amsterdam UMC. Malawi heeft echter een groot tekort aan verpleegkundigen, vertelt Calis. “Het nieuwe ziekenhuis heeft er welgeteld twee. Wij ontdekten al snel dat zij gewoonweg oren en ogen tekort kwamen om die kinderen in de gaten te houden. Als de toestand van een patiëntje plotseling verslechtert, zien de verpleegkundigen dat vaak te laat. Ik schat dat de helft van de kinderen die zijn overleden, gered had kunnen worden als er intensiever toezicht was geweest.” Calis en de verpleegkundigen besloten daarom medische monitoren te plaatsen. “Maar die kosten soms wel drieduizend euro, veel te duur in een land met een zeer beperkt zorgbudget. De sensoren die de toestand van het kind doorgeven aan de monitor, moet je na een week al vervangen. Ze kosten 15 euro en zijn moeilijk te verkrijgen. Een even groot probleem is, dat die monitoren een verslechtering in de toestand van het kind niet zien aankomen. Ze alarmeren pas als de situatie bijna niet meer te redden is.”
Slim matje volgt ziek kind
Begin dit jaar zat Calis weer in Malawi. Dit keer bracht hij een slimme Nederlandse uitvinding mee naar het Afrikaanse kinderziekenhuis. Het is een monitor in de vorm van een matje met allerlei sensoren – daar komen kinderen op de intensive care op te liggen. IMPALA werd de medische monitor gedoopt. Hij kost straks in massaproductie hooguit een paar honderd euro. “De IMPALA volgt de hartslag en meet hoe de patiëntjes in- en uitademen”, legt Calis uit. Het matje is zo gevoelig, dat het zelfs onder de matras van het ziekenhuisbed de toestand van het kind kan volgen. Dat is belangrijk voor de hygiëne: de mat wordt hierdoor niet snel vies. “Bij testen in Nederland bleek al dat de sensoren in het matje twee uur eerder dan een verpleegkundige zien dat het slechter gaat met een kind. De eerste test in Malawi met vijftig proefpatiënten toonde aan dat het systeem ook in Afrika werkt.” Samen met het Nederlandse bedrijf Goal 3 werkt Calis inmiddels aan een apparaat dat al die medische signalen uit het matje analyseert. “Binnenkort willen we ook de bewegingen van de patiëntjes gaan meten met een druksensor. Als een kind minder beweegt, gaat een alarm af.” Kunstmatige intelligentie
De slimme patiëntmonitor krijgt subsidie van het Europese EDCTP-fonds. Het toestel wordt voorzien van kunstmatige intelligentie, die verslechtering van de patiënt voorspelt, zodat verpleegkundigen op tijd
18
gezondheid in Afrika verbeteren
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
kunnen reageren. Daarnaast werkt de monitor met een nieuwe slimme laboratoriumtest, ontwikkeld door het Imperial College in Londen. De Britten ontdekten dat het menselijk lichaam al in een vroeg stadium afweerstoffen aanmaakt tegen infecties, ver voordat de verschijnselen zichtbaar zijn voor het medisch personeel. “Binnen een kwartier analyseert het toestel of het kind een virusinfectie heeft, of een bacteriële infectie. Ook parasieten worden herkend. Zo kun je op tijd antibiotica geven. Een grote stap in een land waar de zorg nauwelijks over laboratoria beschikt.” Dit jaar test het Amsterdam Institute for Global Health and Development – dat deels verbonden is
Tbc-bacil houdt zich schuil Miljoenen Afrikanen dragen de bacterie bij zich die tuberculose (tbc) veroorzaakt, maar ze worden lang niet allemaal ziek. Frank Cobelens, epidemioloog bij de afdeling Global health van Amsterdam UMC, begint aan een grote studie naar een test die betrouwbaar kan voorspellen wie er tbc krijgen. Cobelens doet al twintig jaar onderzoek naar manieren waarop je tbc het beste kunt bestrijden. “In Afrika blijft het een dodelijke infectie. Meer dan 200 miljoen mensen hebben de tuberculose-bacil onder de leden, maar weten dat zelf niet. Je ziet het ook niet aan ze. Slechts een klein deel van hen wordt echt ziek. Maar als dat gebeurt, dan loopt het vaak dodelijk af. Terwijl de ziekte goed te genezen is, want er is een medicijn voorhanden. Het is dus zaak de bacterie zo vroeg mogelijk op te sporen en besmette mensen met een kuur te behandelen.” Dan loop je echter tegen een praktisch probleem aan: “De bestaande testen zijn helaas niet precies genoeg om te weten of iemand die de bacterie in zijn bloed heeft er ook ziek van gaat worden. Je zou daarom tientallen mensen preventief moeten behandelen om één ziektegeval te voorkomen. Dat is niet te doen in Afrika.” Cobelens werkt daarom met artsen in Zuid-Afrika, Oeganda en Mozambique aan een grootscheeps onderzoek om te achterhalen waardoor sommige tbc-dragers wel, en andere niet ziek worden. “Alleen mensen die openlijk ziek zijn, kunnen anderen besmetten. Wij zoeken naar een betrouwbare test die vaststelt of iemand actieve tbc-bacillen in zijn lichaam heeft, voordat de eerste ziekteverschijnselen zich openbaren.” Speurtocht naar biomarkers Sinds april dit jaar onderzoeken Cobelens en zijn Afrikaanse collega’s – met financiële steun van het EDCTP-onderzoeksfonds – vierduizend proefpersonen. Zij zijn besmet met tbc, maar vertonen nog geen verschijnselen. In deze PreFIT-studie worden zij een jaar gevolgd. Met een reeks testjes bestuderen de onderzoekers afwijkingen in hun bloed, urine en in het spu-
met Amsterdam UMC – de nieuwe monitor in Afrika, samen met lokale partners. “Uiteindelijk denken we hiermee in Malawi jaarlijks twee duizend zuigelingen en peuters van de dood te redden.” Als de medische monitor goed door alle testen komt, wordt het werkterrein uitgebreid naar Kenia, Zuid-Afrika en andere lage-inkomenslanden. Ook in Nederland kan dit volgens Calis leiden een revolutie in de zorg. “Triage, het bepalen wie als eerste zorg krijgt, zal anders gaan verlopen. In situaties waarin de tijd of de middelen beperkt zijn, neemt onze slimme monitor een deel van de triage-keuzes over.”
tum, het slijm dat zij ophoesten bij een longinfectie. “Vervolgens kijken we wie van hen na twaalf maanden tbc ontwikkelt. Dan blijkt achteraf welke testen goed voorspellen of iemand tbc krijgt.” De zoektocht is gericht op zogenoemde biomarkers, stofjes in het lichaam die wellicht een goede voorspeller zijn voor het ontwikkelen van tbc-klachten. Via een vingerprik bekijken de artsen of er bijvoorbeeld erfelijk RNA-materiaal te zien is, dat ontstaat bij mensen in het stadium voordat zij ziek worden. Ook meten de onderzoekers de hoeveelheid CRPeiwit, dat vaak verhoogd aanwezig is in het lichaam van mensen die actieve tbc-bacillen dragen, maar er nog niet ziek van zijn. Cobelens en zijn collega’s testen momenteel een apparaat dat bloed uit een vingerprik binnen anderhalf uur analyseert op de aanwezigheid van mogelijke tbc-voorspellers. “We willen weten of dit apparaat voldoende voorspellend werkt. Als we het toestel slim inzetten, blijven de kosten van één zo’n test onder de 5 dollar. Slaagt onze proef, dan proberen wij de Wereld Gezondheidsorganisatie ertoe te bewegen deze aanpak wereldwijd aan te bevelen.”
Screeningsonderzoek voor een studie in Mozambique. Foto: Alberto Garcia-Basteiro
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
gezichtspunt
BARBIEPOP
Berber Kapitein is kinderarts-intensivist en medisch bioloog bij Amsterdam UMC Foto: Mark Horn
I
n mijn eerste jaar van de studie medische biologie fan taseerden mijn studiegenoten en ik dat we een medicijn tegen aids zouden ontdekken. Het is al even geleden dat ik in mijn eerste jaar zat en ja, we waren jong en naïef. En ambitieus. Tijdens één van de eerste practica vertelde de begeleidster, een biologe, dat ze onderzoek deed naar een bepaald enzym dat bijdroeg aan de mate van roodheid van een tomaat. Ik heb haar vol ongeloof aangestaard. Waarom zou je dát willen weten, dat was toch geen baanbrekend onderzoek? En wat is dat eigenlijk, baanbrekend onderzoek? Onlangs werd een nieuwe Barbiepop gepresenteerd, naar de gelijkenis van Sarah Gilbert, die leiding had over de ontwikkeling van het Astra Zeneca-vaccin tegen corona. Er bestaat geen twijfel over dat haar onderzoek baanbrekend was. Maar er zijn zoveel onderzoekers waar geen barbiepoppen van zijn en die wel degelijk een verschil maken in de dagelijkse patiëntenzorg. Want inmiddels heb ik geleerd dat dáár een belangrijk doel ligt. Sinds jaren is er een follow-up poli voor kinderen die op de intensive care hebben gelegen. Door deze follow-up weten we onder andere dat niet alleen de kinderen maar ook ouders een
groot risico lopen op (symptomen van) posttraumatische stress na de opname. Hier kunnen we nu op anticiperen. En kinderen die aan de beademing hebben gelegen, blijken vaker luchtwegklachten te houden. Reden om ze poliklinisch te volgen. Onlangs deed ik de poli, waarbij ik twee patiënten zag die met dezelfde aandoening op de IC hadden gelegen. Was er herbeleving? Ja. Slechter slapen en concentratieproblemen? Zeker. Maar wat beide patiënten en hun ouders als meest belastend ervaarden, was het vele prikken. Al die infusen die steeds weer opnieuw aangebracht moesten worden. Dat gebeurt helaas veel op de IC. En ook al kunnen we daar maatregelen voor nemen zoals verdovende zalf, in de snelle wereld van de IC doen we dit vaker niet dan wel. Ik hoorde het ze zeggen en ik schaamde me. Ook ik neem daar vaak niet de tijd voor. Iets wat voor mij ’even snel gedaan’ moet worden, kan dus voor een patiënt heel belastend zijn. Voor die ontdekking zal vast geen Barbiepop van mij gemaakt worden, maar voor mezelf was het een baanbrekend inzicht, iets waar ik direct iets mee kan doen. Dat maakt onderzoek, of het nou gewoon iets navragen is, of een ingewikkeld experiment in een laboratorium, voor mij onmisbaar en zo boeiend.
19
20
leefstijlgeneeskunde
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
PLANTAARDIG DIEET TEGEN REUMA Kun je reumaklachten tegengaan met een plantaardig dieet, bewegen en ontspanningsoefeningen? Reumatologiehoogleraar Dirkjan van Schaardenburg zoekt dat uit bij mensen met reumatoïde artritis (RA) of met artrose (gewrichtsslijtage) in combinatie met het metabool syndroom. Hiervoor kreeg hij een ZonMw-subsidie van vijf ton. Tekst: Daniëla Cohen Foto: Mark Horn
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
Je doet dit onderzoek samen met het
Amsterdamse expertisecentrum voor revalidatie en reumatologie Reade. Hoe ben je erop gekomen om te onderzoeken of een plantaardig dieet werkt tegen reuma en artrose? “Door de patiënten zelf, die zijn dit gaan uitzoeken. Ze merkten dat ze hierdoor hun medicatie konden verlagen. Het gaat om een volwaardig plantaardig dieet: geen vlees, geen vis, zuivel en eieren. Het eten moet onbewerkt zijn. Dus geen eten uit pakjes en zakjes, geen taartjes met vet en suiker. Reuma wordt gekenmerkt door ontstekingen in de gewrichten. Het dieet is anti-inflammatoir, dat wil zeggen: ons lichaam heeft een cyclus van voedselopname, gekoppeld aan opbouw van het lichaam en een ontstekingsreactie. Dit wisselt het lichaam af met een fase van rust en herstelprocessen waarbij ontsteking geremd wordt. Het idee is om de ‘piek’ van de ontstekingsreactie te dempen en het ‘dal’ van de rustfase te versterken door geen tussendoortjes te nemen.” Naast het dieet kijk je ook naar andere
leefstijlfactoren? “We kijken naar nog drie gedragsfactoren die ontsteking bevorderen: stilzitten, stress en roken. Die gaan we verbeteren. Iedere deelnemer stelt persoonlijke doelen voor lichaamsbeweging, in lijn met de beweegrichtlijn. Stress mag, behalve als het heftig is of lang duurt. En rokers kunnen alleen meedoen als ze bereid zijn om voor tenminste de duur van de studie niet te roken. Door deze factoren aan te pakken, hopen we een beter en langdurig effect te bereiken.” Hoe is de studie opgezet?
"De studie duurt vier maanden, en de deelnemers worden in twee groepen verdeeld. Degenen die de interventie loten, krijgen een persoonlijke intake met een diëtist en een fysiotherapeut. Er zijn tien bijeenkomsten waarbij ze in groepen werken aan hun leefstijl. We meten het verloop van hun ziekteactiviteit, en ook zaken als algemeen welbevinden, stemming, fitheid en kracht. Wie de controlegroep loot, gaat door als
leefstijlgeneeskunde
voorheen en mag na vier maanden alsnog aan het programma meedoen. Na die vier maanden volgen we de deelnemers nog twee jaar, waarbij we ze aanraden om het aangeleerde patroon zo veel mogelijk aan te houden. In die tweede fase, als het beter gaat, kan het waarschijnlijk geen kwaad om af en toe een vette vis of een stukje kip te eten. Ontspanning en plezier zijn ook erg belangrijk om het immuunsysteem rustig te houden, dus we willen geen mensen die krampachtig aan strenge regels vasthouden en dan van de stress die dat veroorzaakt een opvlamming krijgen.” Werkt het ook, zijn hier aanwijzingen
voor? “Mensen met een plantaardig voedingspatroon leven langer en hebben minder chronische ziekten, dat is bekend. Onze behandeling is gebaseerd op eerdere studies die lieten zien dat een plantaardig dieet een gunstig effect heeft op de ziekteactiviteit bij reumatische artritis (RA) en op de pijn bij artrose. Van een studie uit 1998 bij hartpatiënten weten we dat de combinatie van vrijwel plantaardige voeding, ontspanningsoefeningen en lichamelijke activiteit leidt tot minder nieuwe hartaanvallen en dat
“Mensen met een plantaardig voedingspatroon leven langer en hebben minder chronische ziekten.”
21
vernauwingen in de kransslagaders – die ontstaan door ontstekingsreacties in de vaatwanden, red. – zelfs weer opengaan.” Jullie kijken niet alleen of de ziektever-
schijnselen verbeteren. Wat wil je nog meer te weten komen? “We bestuderen het microbioom, de bacteriesamenstelling in de darmen, en doen een meting voor en na. Want er zijn aanwijzingen dat het microbioom ongunstig is veranderd bij RA en artrose. We willen weten of ons programma dit verbetert. Daarbij kijken we naar bepaalde soorten bacteriën die in verband worden gebracht met het ontstaan van RA, en naar de diversiteit van de bacteriepopulatie. Hoe meer soorten er in het microbioom zitten, hoe gunstiger het is voor je gezondheid. Bij een deel van de artrosepatiënten maken we MRI’s van de lever en de spieren om te zien of het vetgehalte en het soort vetten veranderen door de interventie. De aanwezigheid van veel vet in lever en spieren is namelijk gekoppeld aan chronische ontsteking via het zogeheten metabool syndroom.” Heeft een verzekeraar ook oren naar
het leefstijlprogramma dat jullie ontwikkelden? “Voor vierduizend euro krijgt een patiënt een intensief leefstijlprogramma. Uiteindelijk kan die patiënt toe met minder medicatie, dus dat is al winst. Ik verwacht wel dat er meer belangstelling komt. Patiënten hebben nu nogal eens last van bijwerkingen; ze zijn moe en duf door de medicatie. Mensen die meedoen met ons programma, voelen zich energieker en fitter als ze starten met plantaardige voeding. Dat zijn natuurlijk wel mensen die zich hiervoor hebben aangemeld omdat ze hier iets in zien. Hoe generaliseerbaar zijn hun ervaringen naar de bevolking? Maar er haken nauwelijks mensen af. Overigens zou leefstijl vooral in het onderwijs meer aandacht moeten krijgen, dat is echt nog een manco. En er is ongemak bij artsen, ze weten niet voldoende. Farmacotherapie krijgt nog altijd vrijwel alle aandacht. Voor een betere kennisbalans zouden dokters meer naar leefstijlgeneeskunde moeten kijken. Gezond leven heeft in alle specialismen impact op chronische ziekten.”
22
in the picture
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
BIOPT IN BEELD Nadat de arts biopten (stukjes weefsel) heeft afgenomen bij een patiënt, mag die naar huis en begint het wachten op de preparatie en analyse door de patholoog. Tot het antwoord komt op de vraag: is het een tumor? Gemiddeld duurt het drie tot vier dagen voordat de uitslag er is en de arts een behandelplan kan maken. Soms blijkt dat het biopt op de verkeerde plek is genomen en moet het opnieuw. Met een speciale lasertechniek, hogere harmonische generatie microscopie, gaat alles een stuk sneller. De techniek maakt het mogelijk om het ongeprepareerde biopt meteen na afname met de microscoop te bekijken. Er is binnen vijf minuten beeld, waardoor er veel sneller een diagnose is. Bovendien is de kans op een niet-representatief biopt kleiner. Promovendus Laura van Huizen test de techniek op de afdeling Longziekten tijdens een endoscopie, waarbij een stukje longweefsel wordt weggenomen. Foto: Marieke de Lorijn
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
in the picture
23
24
dossier: forensische geneeskunde
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
MISDADEN OPLOSSEN MET MEDISCHE TECHNIEKEN
Met behulp van een speciale lichtbron kun je bepaalde stoffen zichtbaar maken op een vingerafdruk zoals drugs, huideiwitten of make up. Als de vingerafdruk oplicht, weet je of een stof aanwezig is. Zo kun je zelfs zien welke bloedgroep of welk geslacht iemand heeft.
Hoe oud is een bloedspat op de muur? Wanneer is het slachtoffer overleden? Maurice Aalders en zijn onderzoeksgroep zoeken dagelijks naar antwoorden op dit soort vragen. “Ernstige misdrijven zoals moord- en vermissingszaken helpen oplossen; dat is wat wij binnen de forensische geneeskunde doen.” Tekst: Wouter Scheepstra Foto’s: Marieke de Lorijn
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
dossier: forensische geneeskunde
25
A
ls Maurice Aalders naar misdaadseries als CSI kijkt, moet hij weleens lachen. "Dan steekt een forensisch rechercheur een vleesthermometer in de lever van een vermoorde man en zegt hij: 'Deze man is achtenhalf uur dood'. Dat is fictie." Aalders weet als onderzoeker binnen de foren sische geneeskunde dat het er op een crime scene anders aan toegaat; met een gewone thermometer in de anus. "Het tijdstip van overlijden wordt bepaald op basis van het afkoelen van het lichaam. Je meet niet alleen de lichaamstemperatuur, maar kijkt ook naar het lichaamsgewicht en de temperatuur in de ruimte om in te schatten hoe snel het lichaam afkoelt." De huidige manier van meten is niet nauwkeurig. "Het maakt voor het tempo van de afkoeling bijvoorbeeld uit of het slachtoffer mager is of zwaarlijvig en in welke houding iemand ligt. Je kunt er zomaar een paar uur naast zitten." In Amsterdam UMC ontwikkelden Aalders en zijn collega's een methode die de tijdsmarge terugbrengt naar gemiddeld 45 minuten. Het lichaam wordt op de plaats van de misdaad van alle kanten meerdere keren gefotografeerd, zodat er een 3D-poppetje van kan worden gemaakt. Ook wordt de lichaamstemperatuur op verschillende plekken gemeten met behulp van kleine metalen plaatjes op de huid. Een geavanceerd computerprogramma berekent vervolgens de afkoeling van het lichaam. Deze methode is bij zes misdaadzaken succesvol getest. Aalders: "We zitten heel dicht bij toepassing in de praktijk."
Een mes van een nagebootste crime scene wordt behandeld met magnetisch poeder. Het poeder hecht aan de vettige deeltjes van eventueel aanwezige vingerafdrukken, zodat het lijnenpatroon zichtbaar wordt waarmee je degene die het mes heeft aangeraakt hoopt te identificeren.
Tot op de pixel nauwkeurig
Aalders zit in zijn werkkamer van de afdeling Biomedical engineering and Physics op de begane grond van Amsterdam UMC - locatie AMC, waaraan hij als hoogleraar Forensische biofysica is verbonden. "Ernstige misdrijven zoals moord-, vermissings- en mishandelingszaken helpen oplossen; dat is wat wij binnen de forensische geneeskunde doen. Als je bijvoorbeeld preciezer weet wanneer een slachtoffer overleden is, kunnen rechercheurs gerichter vaststellen of alibi's van verdachten kloppen. Je wil niet dat er een marge van een paar uur rond het tijdstip van overlijden zit. Dan blijven meer mensen verdacht." In de vijftien jaar dat Aalders zich met forensische geneeskunde bezighoudt, groeide zijn onderzoeksgroep. Voortdurend zijn er twintig mensen bij betrokken: post-doctoraalonderzoekers, artsen in opleiding tot specialist, laboratoriumtechnici, studenten. De tien onderzoekslijnen zijn ondergebracht in het Co van Ledden Hulsebosch Centrum, dat Aalders in 2013 oprichtte, samen
Met een speciaal papiertje is de vingerafdruk van het mes gehaald. Het papiertje krijgt een behandeling met een vloeistof die biomarkers zichtbaar maakt, zeg maar de chemische informatie die de eigenaar van de vingerafdruk heeft achtergelaten. De biomarkers worden zichtbaar als je er een bepaalde lichtbron op richt.
26
dossier: forensische geneeskunde
met de Universiteit van Amsterdam en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). "We kunnen ons wereldwijd meten met de grote instituten op het gebied van forensische geneeskunde." Dat een academisch ziekenhuis zoals Amsterdam UMC een essentiële rol speelt bij het ontwikkelen van nieuwe forensische technieken is voor Aalders niet meer dan logisch. "Alle kennis, materialen en medische technieken die wij in huis hebben, zijn regelmatig ook forensisch toepasbaar." Zo ontwierp Aalders samen met zijn collega's een speciale camera die op de plaats van een misdaad vaststelt of een bloedvlek daadwerkelijk een bloedvlek is. En nog belangrijker: hoe lang een bloedvlek er ongeveer zit, zonder het bloedspoor aan te raken. "Met diezelfde techniek meten we het bilirubinegehalte in het bloed van pasgeboren baby's, zonder dat er een hielprik nodig is. We weten dan of de stofwisseling goed werkt." Enige jaren terug liep Aalders geregeld mee met de politie en het sporenteam van het NFI om de camera op crime scenes te testen. Met de zogenoemde spectrale camera, die eruitziet als een compact fototoestel, wordt de exacte kleur van een bloedvlek tot op de pixel nauwkeurig in beeld gevangen. "Bloed verkleurt van rood naar bruin", legt hij uit. "De kleurverschillen zijn extreem subtiel en niet met het blote oog waar te nemen." Als de camera de exacte kleur heeft vastgelegd, bepaalt een geavanceerd computerprogramma hoe oud het bloed is.
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
Maurice Aalders bedient twee camera’s waarmee je op verschillende manieren kunt zoeken naar illegale graven. Met de hyperspectrale camera meet hij de chemische samenstelling van de planten, de pigmenten. Die worden beïnvloed door de voedingsstoffen die een plant krijgt. Als de grond vruchtbaarder wordt doordat een begraven lichaam stikstof afstaat, zie je dat in de pigmenten.
Vrijspraak of veroordeling
Maar helemaal precies de leeftijd van bloed bepalen, is nog niet mogelijk. "De foutmarge bij testen in het laboratorium is ongeveer 15 procent van de echte ouderdom." Er zijn namelijk heel wat factoren die het verouderingsproces van een plasje bloed beïnvloeden: de temperatuur, de luchtvochtigheid, of het binnen of buiten is, of de ondergrond glad is of geribbeld. "Het nauwkeurig vaststellen van de leeftijd van bloedsporen is de holy grail binnen de forensische geneeskunde. Datzelfde geldt voor andere lichaamsvloeistoffen, zoals urine, sperma en speeksel." Het verhaal van Aalders wordt beaamd door Chris Pellemans die zich namens de Nationale Politie bezighoudt met onderzoek en innovatie voor forensische opsporing. "Zo snel mogelijk weten wat er gebeurd is op een plaats van de misdaad; daar is natuurlijk een grote vraag naar. Maar in de praktijk is het nog niet mogelijk om precies te bepalen hoe oud bloedsporen en andere sporen zijn. Wat in een laboratorium onder gecontroleerde omstandigheden wordt vastgesteld, werkt niet zomaar op de plaats van een misdaad." Pellemans benadrukt dat het er vooral om gaat dat de spectrale camera gevalideerd wordt en dat statistisch wordt vastgesteld dat de bevindingen van het apparaat kloppen. "Je moet wel heel zeker van je zaak zijn. Zo'n nieuwe techniek draagt bij aan vrijspraak of veroordeling. Op dit moment staat het toepassen van de spectrale camera verder
Met deze infrarood IR camera – ook wel warmtebeeldcamera genoemd – zie je de opwarming van de grond, die anders is als er iemand ligt begraven. Dat is vooral te zien bij zonsopgang en zonsondergang als de grond gaat opwarmen of afkoelen.
45
minuten: zo groot is de tijdsmarge bij een nieuw ontwikkelde methode om het tijdstip van overlijden vast te stellen.
af van de praktijk dan de nieuwe methode waarmee wordt vastgesteld wanneer een slachtoffer is overleden." Aalders weet ook dat de bevindingen van de spectrale camera moeten standhouden in een rechtszaal. "Advocaten en rechters moeten onze analyses van bloedvlekken als bewijs accepteren. Als het bijvoorbeeld gaat om een bloedspat op een muur, vraagt een advocaat van de verdachte: 'Heb je ook de verf op de muur getest?' Dan moet je kunnen zeggen dat het type verf op de muur geen invloed heeft op het verouderingsproces van het bloed. Daarom testen we op vloerbedekking, muren,
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
dossier: forensische geneeskunde
“Alle kennis, materialen en medische technieken die wij in huis hebben, zijn regelmatig ook forensisch toepasbaar.” Hoogleraar Forensische biofysica Maurice Aalders
De drone met camera. Foto: NFI
SPEUREN NAAR ILLEGALE GRAVEN Kan een drone met een speciale camera vanuit de lucht illegale graven opsporen? Het is een nieuwe techniek die sinds afgelopen zomer wordt getest op een grote natuurbegraafplaats waar mensen zonder kist begraven liggen. Bij dit onderzoek, een initiatief van het Landelijk Team Opsporen, Bergen en Identificeren (LT OBI) van de politie, zijn ook het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), Universiteit Leiden en Amsterdam UMC betrokken.
tegels, in klimaatkasten met alle temperaturen; noem maar op. We zijn er al meer dan tien jaar mee bezig." Ontbinding lijken
Waar Aalders en zijn collega's zich minder lang mee bezighouden, is hoe lijken ontbinden in de Nederlandse zandgrond. In 2018 werd het eerste lichaam begraven op een kleine, zogenoemde tafonomische begraafplaats in een afgeschermde hoek van het AMC-terrein. Het initiatief voor deze begraaf-
Bij vermissingszaken waarbij gezocht wordt naar illegale graven, zijn speurhonden meestal de sleutel tot succes. "Maar als iemand bijvoorbeeld twintig jaar onder de grond ligt, ruiken die honden hem niet meer", vertelt Mike Groen, forensisch archeoloog bij het NFI en lid van het LT OBI. "Voor dit soort oude vermissingszaken willen we onze bestaande zoekstrategie met nieuwe technieken uitbreiden. Door de samenwerking met de natuurbegraafplaats kunnen we deze technieken nu onder realistische omstandigheden testen. Er liggen daar bijna tweeduizend mensen begraven." Een van de nieuwe technieken die getest wordt, is een multispectrale camera die is ontwikkeld door Amsterdam UMC en het NFI. De speciale camera wordt bevestigd aan een drone. Vervolgens brengt deze de bodem en de begroeiing op de graven in beeld – om vervolgens een vergelijking te maken met de nabijgelegen omgeving. Alle verzamelde beelden en data worden vervolgens in computerprogramma's ingevoerd. Groen: "We hopen met het slim inzetten van artificial intelligence dat de software ons helpt patronen te ontdekken waaraan graven te herkennen zijn. Het ultieme doel is dat we hiermee clandestiene graven kunnen opsporen. Dit is voor ons een kans om uit te zoeken of nieuwe technieken daadwerkelijk van toegevoegde waarde zijn bij de zoektocht naar vermiste personen."
27
28
dossier: forensische geneeskunde
Onderzoeker Annemieke van Dam zet in haar lab een gevonden vingerafdruk op de foto om het lijnenpatroon goed in beeld te brengen.
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
dossier: forensische geneeskunde
VINGERAFDRUK VERTELT WIE JE BENT plaats - 'uniek in Europa' - werd genomen door de afdeling Medische biologie, die ook de lichamen levert. Momenteel liggen er vijf mensen die tijdens hun leven aangaven dat hun lichaam voor dit type onderzoek gebruikt mag worden. Aalders: "Als rechercheurs een lichaam aantreffen dat door criminelen begraven is, willen ze weten wanneer iemand overleden is en onder welke omstandigheden dat is gebeurd. Onze onderzoeken op de speciale begraafplaats helpen hierbij." Ook Aalders staat met een schop in de grond te spitten als een lichaam onder begeleiding van de
“Wat in een laboratorium onder gecontroleerde omstandigheden wordt vastgesteld, werkt niet zomaar op de plaats van een misdaad." Chris Pellemans, onderzoeker Nationale Politie
politie en het NFI begraven wordt. En als het later weer wordt opgegraven. De hoogleraar laat op een flatscreen in zijn werkkamer een foto zien van een lichaam dat volledig is omhuld met een laagje zand. Het lichaam, waarvan de contouren goed zichtbaar zijn, oogt op het eerste gezicht versteend. "Dit is een lichaam dat we na tien maanden hebben opgegraven." De tafonomische begraafplaats leidde tot verschillende nieuwe onderzoeken. Zo bleek het mogelijk om bij het lichaam dat na tien maanden werd opgegraven een betrouwbare vingerafdruk te maken. Aalders: "Wij hollen met onze onderzoeken achter de fictie aan van misdaadseries als CSI. Maar de forensische technologieën die we ontwikkelen, worden steeds geavanceerder."
Geef Annemieke van Dam je vingerafdruk en zij vertelt je wie je bent. Ze houdt zich ruim tien jaar bezig met het achterhalen van informatie uit de sporen die wij met onze vingers achterlaten. "Ik was verrast toen ik erachter kwam dat ik de bloedgroep kan bepalen aan de hand van een vingerafdruk. Maar er bleek veel meer mogelijk. Zo kan ik er achter komen wat je eet, of je rookt en wat voor huisdier je hebt." Het is informatie die voor de opsporing van verdachten soms goed van pas komt. Van Dam: "Als je naar een misdaadserie kijkt, lijkt het net alsof een gevonden vingerafdruk ook altijd in een politiedatabase staat. Maar in de praktijk is er in drie van de vier gevallen helemaal geen match en is de dader onbekend. Je kunt dan aan de hand van een achtergelaten vingerafdruk een profiel van de verdachte opstellen." Hoe haalt Van Dam informatie uit een vingerafdruk? "Een vingerafdruk is niets anders dan een vettige afdruk die uit zweet en eiwitten van de huid bestaat. Ook alles wat je aanraakt, van eten tot een huisdier, is terug te vinden in een afdruk." In het laboratorium haalt Van Dam de informatie er onder meer uit met een techniek die pathologen gebruiken om vast te stellen of weefsel kankercellen bevat. Wat ze ook doet, is het reconstrueren van lijnenpatronen van vingerafdrukken die niet meer intact zijn en vaststellen wanneer een vingerafdruk ongeveer is achtergelaten. Momenteel test Van Dam de technieken samen met het Nederlands Forensisch Instituut en het politielab in Zoetermeer. Als het aan de onderzoeker ligt, vindt de analyse van vingerafdrukken straks niet meer in het laboratorium plaats, maar gebeurt dit met een klein en draagbaar apparaat op de plek van de misdaad. "Dat moet over vijf jaar in de praktijk mogelijk zijn. We blijven testen en ontwikkelen. Pas als mijn onderzoek eraan bijdraagt dat mensen achter de tralies zitten of worden vrijgesproken, is het geslaagd."
Annemieke van Dam Foto: Mark Horn
29
30
covid-19
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
VOORZICHTIG BEADEMEN BETER VOOR ZIEKE LONGEN
Van links naar rechts: Frederique Paulus, Christel Valk en Marcus Schultz
covid-19
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
31
Een analyse van bijna duizend covidpatiënten op Nederlandse IC’s laat zien: beademen bij een lage druk helpt patiënten sneller van de beademing af en geeft minder schade aan andere organen. “We moeten van het idee af dat een patiënt zo snel mogelijk weer op het ‘normale’ zuurstofniveau moet zitten.” Tekst: Rob Buiter Foto: Mark Horn
I
edereen die weleens een ballonnetje heeft opgeblazen, kent het gevoel: die enorme druk op je wangen wanneer je de eerste hap lucht in het slappe rubber probeert te persen. Amsterdam UMC-hoogleraar Experimentele intensive care geneeskunde Marcus Schultz loopt ook enigszins rood aan, wanneer hij ter demonstratie nog even een knalgeel feestballonnetje opblaast. “Dit voelt eigenlijk niet veel anders dan het dilemma waarvoor we staan bij het beademen van patiënten op de IC. Je wilt niet bij iedere ademteug tegen die enorme begindruk vechten. Daarom houden we bij beademingsmachines een zogeheten positieve eind-expiratoire druk aan, zodat de blaasjes in de longen enigszins open blijven staan. In ons jargon noemen we dat de PEEP, met de P van pressure”, legt Schultz uit, terwijl hij zijn ballonnetje met een snerpende piep weer laat leeglopen. Hoe hoog die PEEP moet zijn, daar blijken IC-artsen nog flink over te discussiëren. Schultz: “Er is een school die zegt dat je de druk hoog moet houden, zodat de longblaasjes continu goed open blijven staan. Op die manier gaat de uitwisseling van zuurstof en CO2 tussen longen en bloed een stuk efficiënter. Wat vóór die strategie pleit, zijn de zuurstofwaarden in het bloed van de patiënt aan de beademing. Bij een hogere einddruk is de zuurstofspanning in het bloed veel sneller op een normaal peil.” Toch is er een groeiende groep artsen die anders denkt over de hoogte van de einddruk, weet Schultz. “Onder andere uit studies met patiënten met het Acute Respiratory Distress Syndrome (ARDS), zijn in de loop van de jaren aanwijzingen gekomen dat het beter kan zijn om wat voorzichtiger te beademen. Door een lagere einddruk te hanteren, treedt er minder schade op aan de longen en aan de andere organen. Kijk maar weer naar dit ballonnetje. Wanneer ik hem niet helemaal leeg laat lopen, blijft hij wat groter. Vertaald naar de
longen: dan komt bijvoorbeeld het hart continu in de verdrukking. En wanneer ik in de longen een continue hoge einddruk hanteer van ‘twintig centimeter water’, moet ik allerlei kunstgrepen uithalen om bijvoorbeeld de bloeddruk van de patiënt op een gezond peil te houden. De nieren en de andere organen in de bloedcirculatie worden daar niet beter van.” Langer beademen, meer schade
ARDS Acute respiratory distress syndrome (ARDS) is een levensbedreigende aandoening waarbij vocht zich ophoopt in de longen. Daardoor is er te weinig zuurstof aanwezig in de longen en in het bloed. Kortademigheid en een blauwe huidskleur zijn enkele typische symptomen van ARDS. De behandeling bestaat uit medicatie en beademingsonder steuning.
De covid-19-pandemie bood een goede gelegenheid om helderheid te scheppen in deze al jaren slepende discussie op de IC-vloeren. Toen de ziekenhuizen vanaf maart 2020 volstroomden met patiënten die beademd moesten worden, koos iets minder dan een derde van de behandelend artsen voor een hoge einddruk, terwijl ruim twee keer zo veel artsen voor een lagere einddruk kozen. Intensive care arts Christel Valk, promovenda op de IC-afdeling van Amsterdam UMC, benaderde vervolgens zoveel mogelijk IC-artsen om gegevens van hun patiënten te verzamelen. Haar analyse van die gegevens verscheen van de zomer in het wetenschappelijk tijdschrift European Journal of Anaesthesiology. Valk: “Ik heb de gegevens geanalyseerd van 933 covid-patiënten op 22 Nederlandse IC’s. Daarvan waren 259 met een hoge einddruk beademd en 674 met een lagere einddruk. Die behandelingen waren niet willekeurig ingezet, zoals je met een gerandomiseerde studie zou doen. Maar wanneer we achteraf alleen de patiënten met dezelfde soort ziekteverschijnselen met elkaar vergeleken, dan zagen we duidelijk dat de patiënten die met een lagere einddruk waren beademd, zes dagen eerder van de beademing af konden. Ook hadden ze minder nierschade. Uiteindelijk hadden de patiënten die met hogere einddruk waren beademd vaker nierdialyse nodig.”
32
covid-19
“De patiënten die met een lagere einddruk waren beademd, konden zes dagen eerder van de beademing af. Ook hadden ze minder nierschade.” Christel Valk
Cowboygeneeskunde
Schultz is erg blij met de analyse van de beademde covid-patiënten: “Het is nieuw bewijs dat we voorzichtig moeten zijn bij het beademen van zieke longen. Zeker, met een hogere druk krijg je het zuurstofniveau van de patiënten nog beter. Maar dat zijn waardes die bij een gezond persoon horen. Als je als arts alleen maar de waardes van je patiënt zo goed mogelijk op het niveau van een gezond persoon wilt krijgen, dan bedrijf je volgens mij cowboygeneeskunde. Deze analyse laat zien dat je bij ernstig zieke patiënten, zoals mensen met longen die door covid-19 zijn beschadigd, beter voorzichtig kunt zijn.” Die analyse van Schultz wordt gedeeld door Amsterdam UMC-verpleegkundige en lector aan de Hogeschool van Amsterdam Frederique Paulus. “Normaal zou je richtlijnen willen maken of aanpassen op basis van een gerandomiseerde klinische studie. Maar ook op basis van deze observationele studie, en eerdere onderzoeken met ARDSpatiënten, is er alle reden om voortaan voorzichtiger te zijn bij het beademen.” Overigens denkt Paulus dat de beslissing over de einddruk bij de beademing in de toekomst voor een deel uit de handen van de artsen genomen zou kunnen worden. “Op de IC moeten artsen en verpleegkundigen op basis van misschien wel zeven of acht verschillende klinische kenmerken een besluit nemen over de beademingsdruk. Dat is per definitie een subjectief oordeel met een eigen weging van de verschillende argumenten door de behandelaar. Er wordt nu gewerkt aan geautomatiseerde beademingsvormen, die alle klinische argumenten tegelijkertijd kunnen wegen op basis van een objectief algoritme. Uiteraard houdt de arts of verpleegkundige de eindverantwoordelijkheid, en ook de kwaliteit van het algoritme is heel bepalend, maar wanneer een ‘slimme’ beademingsvorm een objectief ‘ventilatieplan’ uitvoert, zal je toch sterke argumenten moeten hebben om dat naast je neer te leggen.”
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
Komt de ijzeren long weer terug? Zorgt de vraag ‘hoge of lage einddruk?’ al voor discussie tussen IC-artsen, in het buitenland draaien sommige onderzoekers de druk helemaal om. In plaats van te beademen met behulp van positieve druk via intubatie, experimenteren artsen in Japan, Canada en Engeland met het beademen door middel van negatieve druk op de borstkas. Zij gebruiken daarbij een principe dat tot de jaren vijftig van de vorige eeuw, tijdens de polio-epidemie, heel gebruikelijk was: de ijzeren long. Door de hele patiënt in een luchtdichte kast te leggen, met alleen het hoofd erbuiten, kon er in die ijzeren long onderdruk op de borstkas worden gezet. De longen zogen zich dan vanzelf vol, zoals dat bij normale ademhaling ook gebeurt. Haalde je de onderdruk weer van de ijzeren long af, dan liepen de longen vanzelf weer leeg. “De moderne versies van de ‘ijzeren longen’ zijn een stuk subtieler dan de oude modellen”, weet Marcus Schultz. “Niet het hele lijf, maar alleen de borst wordt nu onder vacuüm gebracht. Het is een interessante gedachte, die nader onderzoek verdient. Maar je moet wel bedenken dat intubatie niet voor niets is verzonnen. Zeker ernstig zieke covid-patiënten moeten continu worden beademd. Dan kan je het je dus niet veroorloven om de druk even van de ‘ijzeren long’ af te halen omdat je de patiënt moet verzorgen. En ik ben ook bang dat de onderdruk die je op de borstkas moet zetten bij patiënten met longschade soms behoorlijk hoog zal moeten zijn. Dat brengt waarschijnlijk weer andere risico’s en problemen met zich mee”, aldus Schultz. Waar de experimentele behandelingen in Canada en Engeland nog op goedkeuring van de autoriteiten wachten, worden in Japan inmiddels patiënten met negatieve druksystemen beademd, zij het op beperkte schaal. Schultz: “Ik wacht het onderzoek en de ervaringen met dat systeem met belangstelling af.”
nader bekeken
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
33
We weten het allemaal wel: teveel zout eten leidt tot een hoge bloeddruk. Onze nieren zijn de aanjagers van dit hele proces. Maar er blijkt nog een belangrijke speler bij betrokken: de huid. “Die kan ook zout opslaan”, vertelt Liffert Vogt, hoogleraar Klinische nefrologie en Nierfysiologie. Het vocht in ons lichaam moet een bepaalde concentratie zouten bevatten. Als je teveel zout toevoegt aan je dieet, proberen de nieren de zoutconcentratie op peil te houden door vocht vast te houden. Maar meer vocht in het lichaam betekent ook meer bloed in dezelfde hoeveelheid bloedvaten. Daardoor stijgt de druk in de bloedvaten – hoge bloeddruk dus.
ZOUT IN JE HUID
Naast de nieren blijkt er echter nog een belangrijke speler in dit hele gebeuren te zijn: onze huid. Vogt: “Ook die slaat zout op. Dat gebeurt via lange suikerachtige moleculen, zogenaamde glycosaminoglycanen, die veel in de huid voorkomen en zout aan zich kunnen binden. Ze zitten trouwens ook in antirimpelcrèmes. Wij hebben aangetoond dat mensen met een verstoorde aanmaak van deze moleculen minder goed tegen zout voedsel kunnen. De ontstekingscellen in hun huid worden actiever. Vervolgens zorgen die ontstekingscellen ervoor dat de kleinste bloed- en lymfevaatjes zich anders gaan gedragen, en voilà: de bloeddruk stijgt. Er is nog veel onbekend over dit mechanisme. We weten bijvoorbeeld niet of het bij iedereen zo werkt.” De hoogleraar vervolgt: “Hoge bloeddruk zorgt voor hart- en vaatziekten en andere problemen en is met 17,8 miljoen doden per jaar de nummer 1 killer wereldwijd. Bij de behandeling van hoge bloeddruk ligt de nadruk nu op de nieren; patiënten moeten plaspillen slikken om het teveel aan zout en vocht uit te plassen en ze krijgen het advies om een zoutloos dieet te volgen. Misschien krijgen deze patiënten in de toekomst wel een behandeling die gericht is op de ontstekingscellen of op de kleine bloedvaatjes in de huid. En hoeven de nieren niet meer zo hard te werken.” Tekst: Charlotte Nuijten Foto: Marieke de Lorijn
34
publiekslezing de anatomische les
VLINDERS IN DE BUIK
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
publiekslezing de anatomische les
35
“We zouden stress eens wat meer moeten waarderen”, vindt neurowetenschapper Sonia Lupien, “in plaats van er alleen maar bang voor te zijn en het te bevechten.” Want een leven zonder stress bestaat niet, aldus de Canadese hoogleraar over het onderwerp van haar research. Ze houdt op 18 november in Amsterdam een publiekslezing in het kader van De Anatomische Les. Tekst: Rob Buiter Foto: Sarah-Maude Ravenelle
‘T
jonge, wat ben ik gestrest!’ Er zullen niet veel mensen zijn die dat bij wijze van peptalk tegen zichzelf zeggen. De gemiddelde westerling ziet stress als iets waar je geen lust, maar des te meer last van hebt, weet ook de Canadese neurowetenschapper Sonia Lupien. Op 18 november zal zij in het Concertgebouw in Amsterdam de 28e Anato mische Les verzorgen. Haar diepe wens: dat haar gehoor de zaal verlaat met wat meer waardering voor stress. “We praten alleen maar over stress als we er last van hebben. Het zit ons in de weg. We hebben het over een knoop in onze maag. Maar wat als je datzelfde, zogenaamd vervelende gevoel nou eens zou betitelen als vlinders in je buik?” In 2012 was dat precies wat Amerikaanse collega’s van Lupien deden, in een experiment met lagere schoolleerlingen van groep 8, vlak voor ze naar de high school zouden vertrekken. “In 2000 hadden wij al laten zien dat dit een bijzonder stressvolle periode is voor deze leerlingen. Van scholieren die alles al gezien en gedaan hebben, veranderen ze ineens in brugpiepers, in ‘groentjes’ tussen veel oudere leerlingen. Van de top van hun oude apenrotsje, verhuizen ze in één zomervakantie naar de bodem van de volgende.” De Amerikaanse psychologen namen de zogenoemde Trier Social Stress Test af bij de leerlingen, vertelt Lupien. “Die test is ontwikkeld door de Duitse universiteit van Trier. Vraag me niet waarom, maar de Duitsers zitten bovengemiddeld goed in het stress-onderzoek.” Tijdens de test werd de kinderen gevraagd een presentatie te houden voor een panel van drie volwassen ‘beoordelaars’, die geen enkele respons gaven – ze zaten er met uitgestreken gezicht. Lupien: “Na vijf minuten reageert gemiddeld zestig procent van de proef personen met verhoogde niveaus van het stresshormoon cortisol. Als je vervolgens ook een
“Ik wilde mijn kennis liever vertalen in praktische handvatten voor mensen om beter om te gaan met stress.” lastige rekenopdracht geeft, met tijdsdruk en een alarmsignaal, dan krijg je zelfs tachtig procent van de proefpersonen gestrest.” Vervolgens werkten de onderzoekers aan de perceptie van die stress bij de kinderen. In plaats van de knoop in de maag, prentten ze een deel van de kinderen in dat ze vlinders in hun buik hadden, die hen leerden om beter te presteren. Toen ze in de maanden daarna de niveaus van het stress hormoon cortisol bekeken, zagen ze dat deze ‘vlinder-groep’ significant relaxter reageerde op de overgang naar de middelbare school dan de kinderen die deze training niet hadden gekregen. Academische wedloop
“Dergelijke praktische vertalingen van wetenschappelijk onderzoek zijn mij steeds meer gaan intrigeren”, vertelt Lupien. In plaats van mee te gaan in de academische wedloop, die voorschrijft dat je als academicus zoveel mogelijk moet publiceren om succesvol te zijn, besloot Lupien in 2006 dan ook
36
publiekslezing de anatomische les
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
Foto: Marieke de Lorijn het roer om te gooien en het Centre for Studies on Human Stress in Montreal op te richten. “Een rustgevende avondwandeling met de hond is over het algemeen heel goed voor dat soort inzichten”, lacht zij. “Ik had genoeg van de rat race rond publicaties, ik wilde mijn kennis liever vertalen in praktische handvatten voor mensen om beter om te gaan met stress.” Eén van de praktische handvatten die Lupien ontwikkelde, was een trainingsprogramma dat schoolkinderen beter leert omgaan met het doodnormale gevoel dat hoort bij stress. “In ons programma ‘Destress for Success’ leren we kinderen dat stress niet per se iets slechts is. Het kan je op scherp zetten, waardoor je beter presteert.” Opvallend genoeg weet Lupien met haar trainings programma met name de Franstalige scholen in de Canadese provincie Quebec te bereiken. “We hebben hier ook de nodige Engelstalige scholen, maar om de een of andere reden pakken die dat programma minder op. Het zou me dan ook niet verbazen als de Franstaligen in onze provincie uiteindelijk beter met stress om kunnen gaan dan de Engelstaligen”, voegt Lupien daar met een dikke knipoog aan toe. Don’t go NUTS
Beter omgaan met stress betekent voor Lupien ook dat ze de kennis over stress bij het brede publiek wil vergroten. Met een in het Engels passend
CV
Psycho-neuro-immunoloog Sonia Lupien is de oprichter en directeur van het Centre for Studies on Human Stress en hoogleraar Human Stress aan de universiteit van Montreal, Canada. Zij is auteur van diverse populaire boeken over stress, waaronder Well stressed. Manage stress before it turns toxic (2012) en Par amour du stress (2010).
acroniem wil ze mensen op het hart drukken zich niet gek te laten maken door stress: “Don’t go NUTS on stress! Je ervaart iets als stressvol als het nieuw (Novel) of Onvoorspelbaar (Unpredictable) is, als het een bedreiging (Threat) is voor je ego, of als het je gevoel ondermijnt dat je alles onder controle hebt (Sense of control).” Ook al benadrukt Lupien dat zoiets als ‘De 10 beste tips tegen stress’, of vergelijkbare lokkertjes op de covers van de glossy’s, totale onzin is, het begrip van ‘NUTS’ biedt volgens haar wel degelijk een universeel handvat om anders met stress om te gaan. “Bepaalde stress is absoluut. Tot een jaar of tienduizend geleden kon dat een mammoetstier zijn die met grote slagtanden op je af kwam rennen, omdat jij met je speer achter één van zijn vrouwtjes aan zat. Anno nu is dat een man in een duister steegje die je met een getrokken revolver op staat te wachten. Dan is er maar één oplossing, wie je ook bent: rennen!” Maar de meeste stress is vandaag de dag uitermate relatief, benadrukt Lupien. “Dan is het per definitie iets zuiver persoonlijks. Wat voor mij onvoorspelbaar is, kan voor jou gesneden koek zijn. En mijn ego raakt waarschijnlijk door andere zaken beschadigd dan het jouwe. Maar het is wel zinvol om te kijken wat het is dat iets voor jou persoonlijk stressvol maakt. Pas dan kan je er goed mee leren omgaan.” Lupien raadt iedereen dan ook aan om op zoek te
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
“Bij het brede publiek zou stress iets moeten worden waar je, net als de schoolkinderen uit ons trainings programma, je voordeel mee kan doen.” gaan naar een ‘Plan B’ dat ervoor kan zorgen dat iets níet meer nieuw, onvoorspelbaar, bedreigend voor je ego of ondermijnend voor jouw gevoel van controle is. “Misschien heb je zelfs wel een Plan C, D of E nodig, voor je het minder stressvol kan maken. Als jij ruzie hebt met je vrouw, is dat misschien niet voor het eerst, dus niet Novel. Maar het kan wel een duidelijke Threat van je ego zijn, dus stressvol. Je plan B, ‘echtscheiding’, haalt je misschien niet echt uit de stress, en ‘uitpraten’ heb je ook al vaker geprobeerd als Plan C. Maar misschien kan je als Plan D bedenken dat je haar na een volgend conflict een goede brief schrijft? Je zal in jouw specifieke geval op zoek moeten naar de manier om niet langer ‘NUTS’ te gaan. Want chronische stress, dat is natuurlijk wél schadelijk voor je lichaam!” Interviews weigeren
In plaats van de top van de citatielijst in de wetenschappelijke literatuur over stress, heeft Lupien zich nu een ander, maar minstens zo tastbaar doel gesteld. “Als ik over een jaar of tien met pensioen ga, wil ik dat stress niet meer per definitie als een bedreiging wordt gezien. Bij het brede publiek zou stress iets moeten worden waar je, net als de schoolkinderen uit ons trainingsprogramma, je voordeel mee kan doen.” “Eén van de manieren om zo ver te komen is dat ik bepaalde interviews resoluut weiger. Wanneer een journalist vooraf níet open zegt te staan voor het idee dat je stress ook kan omarmen als iets goeds, iets gezonds, interview dan maar iemand anders. Ik geloof dat de media langs die weg daadwerkelijk invloed hebben op de volksgezondheid. Als je alleen maar negatief nieuws leest, raak je steeds sneller gestrest, met het risico dat het chronisch wordt. Obesitas (zwaarlijvigheid), diabetes, veel psychiatrische problemen, ze hebben allemaal een directe relatie met chronische stress. Om die negatieve spiraal te doorbreken, zou het enorm helpen als we niet langer bang zijn voor stress maar het omarmen en er op een gezonde manier mee om leren gaan.”
publiekslezing de anatomische les
STRESS IN HET LAND VAN DE MAMMOETEN “Ik vond het zo geweldig om te horen dat Nederland een rijk mammoetenland is. Dat maakt De Anatomische Les in Amsterdam alleen maar nog gepaster!” De Canadese neurowetenschapper Sonia Lupien had de uitnodiging voor de publiekslezing op het snijvlak van geneeskunde en maatschappij allang aangenomen, toen ze hoorde over de ongekende hoeveelheden fossielen uit het Pleistoceen op de bodem van onze Noordzee. In de paleontologie geldt Nederland, na de Siberische permafrost, zelfs als dé internationale hot spot voor moderne ‘mammoetjagers’. Tot tienduizend jaar terug stond de zeespiegel immers meer dan honderd meter lager dan nu. Je kon letterlijk van Amsterdam naar Londen lopen. Grote kuddes mammoeten en andere ijstijdzoogdieren deden dat dan ook. Hun fossielen worden tot op de dag van vandaag door de sleepnetten van vissers van de zeebodem geplukt. “Voor mij zijn die mammoeten niets minder dan het symbool van de zegeningen van stress”, benadrukt Lupien. “Als onze voorouders geen stress hadden gekend, dan hadden ze nooit gevoeld wanneer ze moesten wegrennen voor een agressieve mammoetstier. Of ze hadden nooit op scherp gestaan bij de jacht, als ze een mammoet met een speer wilden doden. Zonder stress waren we als mens allang uitgestorven!”
37
38
sikkelcelziekte
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
GENEZING MOGELIJK DOOR STAMCELTRANSPLANTATIE
sikkelcelziekte
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
39
Wie sikkelcelziekte heeft, was tot voor kort onontkoombaar levenslang ziek. Met alle complicaties die daarbij horen: van hevige pijnaanvallen tot herseninfarcten. Artsen van Amsterdam UMC konden een aantal sikkelcelpatiënten genezen met stamceltransplantaties. Een hoopvolle ontwikkeling, zeker nu ook gentherapie binnen bereik komt. Tekst: Mieke Zijlmans Foto: Marieke de Lorijn
S
de patiënt. Andersom brengen de donorcellen bij transplantatie het afweersysteem van de donor mee, waardoor zij de patiënt aanvallen. Daarom wordt het lichaam van de patiënt voorafgaand aan een stamceltransplantatie ‘geconditioneerd’: het eigen afweersysteem wordt ‘platgelegd’ opdat het de gezonde donorstamcellen niet afstoot. “Om de eigen stamcellen uit het lichaam te jagen, bestralen we de patiënt voorafgaand aan de transplantatie. Dat komt erg nauw: bestraal je te licht, dan jaag je ze niet weg. Bestraal je te zwaar, dan ontstaat schade”, zegt Nur. “Het mooie van deze vorm van transplanteren is dat er geen chemo therapie nodig is om de stamcellen tevernietigen.”
ikkelcelziekte is een pijnlijke aandoening die vooral voorkomt bij mensen van kleur. In landen met een minder goede gezondheidszorg worden sikkelcelpatiënten vaak hoogstens een jaar of zes. In welvarender landen als Nederland kunnen ze zo’n zestig jaar oud worden. Er is slechts een beperkt aantal behandel opties. Die bieden wel verlichting, maar geen genezing. Daar lijkt nu verandering in te komen. Zowel in Nederland als internationaal wordt geëxperimenteerd met gentherapie. Daarnaast past Amsterdam UMC sinds 2018 stamceltherapie toe als behandeling. Halve maan
Sikkelcelziekte wordt veroorzaakt door de afwijkende bouw van het eiwit hemoglobine in de rode bloedcellen. Hemoglobine zorgt voor transport van zuurstof in het bloed. Rode bloedcellen worden in het beenmerg aangemaakt door stamcellen, en zijn rond. Maar door het afwijkende hemoglobine krijgen de rode bloedcellen de vorm van een halve maan. Als deze sikkelcellen aan een vaatwand blijven plakken, in elkaar haken en samenklonteren, kunnen ze bloedvaten verstoppen. Zo’n aanval heet een crise en is enorm pijnlijk. Organen en weefsels krijgen minder zuurstof en raken beschadigd. Dit leidt tot schade aan nieren, lever, hart, longen, skelet, ogen en hersenen. Patiënten met sikkelcelziekte hebben bovendien chronische bloedarmoede en zijn gevoelig voor infecties. In Amsterdam UMC werken onder anderen Erfan Nur en Bart Biemond aan stamceltherapie bij sikkelcelziekte. Internist-hematoloog Nur: “Oorzaak van deze ziekte is een afwijking in het DNA van de stamcellen. De aandoening is te bestrijden door zieke stamcellen te vervangen door genetisch matchende, gezonde stamcellen, doorgaans van een broer of zus. Dat klinkt makkelijk, maar het is heel ingewikkeld.” Belangrijk probleem: de stamcellen van een donor zijn lichaamsvreemd, en worden afgestoten door
2000
Naar schatting telt Nederland tweeduizend sikkelcelpatiënten. Amsterdam UMC behandelt er ongeveer zeshonderd.
Om de kans van slagen te vergroten, heeft Amsterdam UMC aan deze behandeling een innovatie toegevoegd: pre-conditionering. “In het beenmerg van de patiënt is het heel ‘druk’. Dat beenmerg is té actief, waardoor patiënten de donorcellen sterk afstoten. Vandaar dat wij aan de standaard-conditionering pre-conditionering hebben toegevoegd.” Bij pre-conditionering krijgt de patiënt – nog voorafgaand aan de bestraling – drie maanden lang twee medicijnen. Het eerste onderdrukt de beenmergactiviteit; het tweede remt de afweer. Nur: “Dit hebben we sinds 2018 bij dertien volwassen sikkelcelpatiënten uitgevoerd. Bij twaalf van hen is het goed gegaan, die lijken voorgoed genezen.” De resultaten zijn dus zeer hoopgevend: “Het werkt: door pre-conditionering clashen de twee immuunsystemen niet meer; wat leidde tot afstoting van het transplantaat.” Virus
Een andere nieuwe behandeling van sikkelcelziekte is gentherapie. Daarvoor wordt gewerkt aan twee methoden, vertelt Bart Biemond, hoogleraar Inwendige geneeskunde, in het bijzonder erfelijke vormen van bloed armoede.
40
sikkelcelziekte
“Om de eigen stamcellen uit het lichaam te jagen, bestralen we de patiënt voorafgaand aan de transplantatie.” Erfan Nur
Het voordeel van gentherapie, stelt Biemond, is dat die toepasbaar is zonder dat je een gematchte donor hebt; stamceltherapie kan alleen mét zo’n donor. In de Verenigde Staten lopen verschillende studies naar gentherapie bij sikkelcelziekte. Deze behandeling moet nog worden goedgekeurd door het European Medicines Agency en wordt hier dus niet toegepast. Biemond: “Bij gentherapie krijgt de patiënt een medicijn waardoor je uit de bloedbaan hematopoiëtische stamcellen kunt oogsten, ze uit het lichaam kunt halen.” In het laboratorium wordt een ‘goed’ hemoglobine-gen gebouwd, een zogenoemd gen-construct. Dat gen-construct wordt in een onschuldig virus geplakt. Nog buiten het lichaam, in het laboratorium, worden de geoogste stamcellen blootgesteld aan dat virus. Met behulp van het virus wordt het gen-construct in het DNA van de stamcellen gebracht. Biemond: “Voordat deze gemanipuleerde stamcellen teruggegeven kunnen worden, krijgt de patiënt eerst een chemokuur die de afwijkende stamcellen vernietigt. Daarna worden de gemanipuleerde stamcellen via een infuus teruggegeven. Na zo’n dertig dagen maken die goede stamcellen in het beenmerg normale, niet-sikkelende rode bloedcellen aan. Tot nu toe zijn ongeveer zestig sikkelcelpatiënten op deze manier behandeld.” Foetaal hemoglobine Een tweede vorm van gentherapie is gebaseerd op het gegeven dat ongeboren baby’s met sikkelcelziekte in de buik van de moeder nog normaal gevormde bloedcellen hebben: hun ‘foetaal’ hemoglobine onttrekt zuurstof aan het bloed van de moeder. De productie van dit hemoglobine stopt bij de geboorte; vanaf dan wordt het afwijkende hemoglobine gemaakt waardoor hun bloedcellen beginnen te sikkelen. “Het idee is nu: proberen dat foetaal hemoglobine-gen te reactiveren. Ook hierbij is eerst chemotherapie nodig voordat de gemani puleerde stamcellen teruggegeven kunnen worden. Deze therapie is al bij enkele sikkelcelpatiënten succesvol toegepast en kan een belangrijke vorm van gentherapie worden.” Zo ver zijn we echter nog niet.
Voor gentherapie geldt dat patiënten fit moeten zijn. Vooral oudere sikkelcelpatiënten zijn dat niet altijd. Nur: “Gelukkig is de gemiddelde leeftijd van onze patiënten dertig jaar. Veel patiënten kunnen wij enige hoop bieden met stamceltransplantaties nu, en met gentherapie in de toekomst.” Dankzij deze therapieën wordt het sikkelen van nieuwe bloedcellen voorkomen. Daardoor beschadigen de bloedcellen de organen van de patiënt niet nog verder. De schade die de ziekte heeft veroorzaakt voorafgaand aan deze behandelingen, kan zo helaas niet worden genezen.
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
NELSON DURFT WEER TE DROMEN Nelson (29) kwam in 2003 van Angola naar Nederland. Zijn ouders heeft hij nooit gekend. Hoewel hij als kind al last had van hevige pijnen, werd pas in Nederland duidelijk wat hij mankeerde. Hij onderging een stamceltransplantatie. “De kinderarts in Amsterdam UMC ontdekte dat ik sikkelcelziekte had. Twee keer per maand kreeg ik bloedtransfusies. Op mijn achttiende mocht ik een nieuwe therapie beginnen. Spoelen: vanuit de ene arm gaat je bloed je lichaam uit, via de andere arm komt de transfusie binnen. Dat moet eens in de vijf, zes weken.” Soms kwamen patiënten die samen met Nelson transfusies kregen, ineens niet meer opdagen. Omdat ze overleden waren. “Het probleem met sikkelcelziekte is: je lichaam gaat eraan, door de ziekte en uiteindelijk ook door de normale behandeling. Pijn in mijn buik, pijn in mijn botten. Ik was altijd moe. De pijnen worden steeds heftiger. Ik kreeg uiteindelijk morfinepillen: hoe lang kun je daarmee doorgaan, die zijn ook niet goed voor je. Je wordt niet oud. ” “Toen vertelde Bart Biemond over stamceltherapie. ‘Maar daarvoor hebben we matchende stamcellen van een broer of zus van je nodig’, zei hij. We zochten in Angola de broer op met wie ik ben opgegroeid. Maar helaas: zijn bloed matchte niet.” Plots belde mijn broer op vanuit Angola: ‘Dit heb jij nooit geweten, maar je hebt nog twee broers… en eentje woont in België’. Wat een bijzondere verrassing! Die broer in België wilde meteen helpen. En zijn bloed bleek een match. Hij lag in totaal 18 uur aan de machine om zijn stamcellen te oogsten. Ik ben hem erg dankbaar.” “Zelf kreeg ik vijf dagen bestraling om mijn beenmerg rustig te maken. Op 2 juli 2020 zijn ze gaan transplanteren, zeven uur lang. Een loodzware behandeling, maar de moeite waard. Sindsdien gaat het steeds beter, ik durf weer te dromen! Mijn leven is totaal veranderd. Ik heb nooit geweten hoe het is om een gezond lichaam te hebben en nu heb ik ineens geen sikkelcellen meer. “Wel gebruik ik zware medicijnen om afstoting te voorkomen. Maar die ga ik afbouwen. Als alles goed blijft gaan, mag ik misschien volgend jaar zonder. En als corona achter de rug is, wil ik grote steden bezoeken die ik nog op mijn bucketlist had staan.” In verband met de privacy is de naam Nelson gefingeerd.
kort
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
41
NIEUWS UIT AMSTERDAM UMC Podcast
PhD-studenten over hun worstelingen in de wetenschap Hun hele leven draait om de wetenschap, met alle ups en downs die daarbij horen. Daarom maken PhD-studenten Suzanne van Wouw en Jayron Habibe sinds april van dit jaar een podcast voor onderzoekers en ‘iedereen die geïnteresseerd is in wetenschap’. Inmiddels hebben de Amsterdam UMC’ers een internationaal publiek. Intermittent fasting (werkt het?), is marathonlopen gezond?, mRNA-vaccins, het zijn zomaar wat onderwerpen uit de podcasts van het tweetal. Daarnaast delen ze graag hun eigen PhD-ervaringen. Habibe: “We willen een podcast maken waarin andere onderzoekers zichzelf herkennen en omdat wetenschap natuurlijk niet altijd op rolletjes loopt, hebben onszelf The Struggling Scientists genoemd.” “Op dit moment focussen we op wat de mensen om ons heen interessant zouden vinden. Verder vertellen we vooral nog onze eigen PhD-verhalen, maar we willen daar nu ook verhalen van andere onderzoekers aan toevoegen. Voor onze 11de aflevering staat bijvoorbeeld een gesprek gepland met een eerste auteur van een paper. We gaan praten over de publicatie, maar ook over hoe het wetenschappelijke artikel tot stand is gekomen en met welke struggles dat gepaard ging.” De podcasts zijn op allerlei platforms te beluisteren, waaronder Spotify.
Foto: Shutterstock
Foto: Shutterstock
Beurzen
Hartstichting deelt 3 Dekkerbeurzen uit aan Amsterdam UMC Drie Amsterdam UMC’ers kregen eind augustus een Dekkerbeurs van de Hartstichting waarmee zij de komende jaren onderzoek kunnen doen naar betere behandelingen van hart- en vaatziekten. Het geld gaat naar een innovatieve stralingstherapie voor mensen met gevaarlijke ritmestoornissen, het remmen van ontstekingen om slagaderverkalking tegen te gaan, en het verbeteren van een katheterbehandeling na een herseninfarct. Er werden dit jaar in totaal tien beurzen uitgedeeld. Cardioloog Pieter Postema wil de komende jaren het hart bestralen van mensen met een hoog risico op een gevaarlijke ritmestoornis (ventrikelfibrilleren). Zij hebben een interne defibrillator (ICD), maar krijgen steeds opnieuw een hartstilstand. Postema onderzoekt hoe de stralingstherapie precies werkt. Ook wil hij weten hoe de straling veilig gebruikt kan worden zonder de rest van het hart te veel te beschadigen.
Jeffrey Kroon van de afdeling Experimentele vasculaire geneeskunde onderzoekt ontstekingen in de vaatwand die bijdragen aan vernauwingen in de bloedvaten. Hij wil de basis leggen voor nieuwe medicijnen tegen hart- en herseninfarcten die het gevolg kunnen zijn van slagaderverkalking. Kroon richt zich op cellen die de binnenbekleding vormen van onze bloedvaten, de endotheelcellen. Hij ontdekte dat bepaalde processen binnenin deze cellen veranderen als de vaatwand ontstoken is. De komende jaren gaat Kroon proberen om deze veranderingen gericht bij te sturen, en zo de ontsteking in bloedvaten te remmen. Sinds enkele jaren kunnen specialisten na een herseninfarct het stolsel uit een hersenvat verwijderen met een katheter. Deze behandeling redt veel levens en voorkomt veel invaliditeit. Toch herstelt de doorbloeding van de hersenen na zo’n ingreep vaak niet helemaal. Inge Mulder (Biomedical engineering & physics) onderzoekt wat er mis kan gaan en hoopt zo de behandeling verder te verbeteren. Zij richt zich op de kleine bloedvaatjes. Die bestudeert ze met onder andere beeldvormende scans zoals MRI.
42
5 vragen aan
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
1
Lithium is een bekend middel bij bipolaire stoornis. Wat is het effect ervan op de nieren? “Onze nieren filteren dagelijks 150 tot 200 liter bloed. Toch plast een mens gemiddeld slechts twee liter urine. De nieren halen namelijk het meeste vocht en alle nuttige stoffen daarin weer terug. Alleen schadelijke stoffen komen in de urine terecht en die plas je uit. Lithium remt dat terughalen van vocht. Er blijft dus meer vloeistof over om uit te plassen. Die bijwerking neemt toe naarmate je langer lithium gebruikt. De vraag is: hoe lastig is dat? Veel mensen kunnen prima leven met vier liter urine per dag. Maar na jarenlang lithium slikken kan het oplopen tot acht liter. Een heel ander verhaal, vooral als het de nachtrust verstoort. Lithium kan bij langdurig gebruik ook de filterfunctie van de nieren aantasten, waardoor afvalstoffen in het bloed blijven circuleren en zich opstapelen. Medisch gezien is die bijwerking bedreigender. Want op een gegeven moment is de nierfunctie onomkeerbaar aangetast en zo slecht dat een patiënt is aangewezen op een niertransplantatie of dialyseren. Veruit de meeste mensen die lithium gebruiken, krijgen gelukkig geen last van deze bijwerking, of slechts in mildere mate.”
STOPPEN MET LITHIUM? Lithium kan bij langdurig gebruik onherstelbare nierschade veroorzaken. Dat plaatst mensen met een bipolaire stoornis soms voor een duivels dilemma: stoppen met het medicijn dat hun mentale ziekte in bedwang houdt, of je nieren opofferen? Nefroloog Marc Vervloet helpt patiënten bij deze afweging. Tekst: Edith van Rijs Foto: Mark Horn
5 vragen aan
populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC
2
De mensen die bij jou komen vanwege nierproblemen, krijgen lithium vanwege een bipolaire stoornis. Kan je eens schetsen wie zij zijn? “Ik ben natuurlijk geen psychiater maar heb de afgelopen jaren wel een beeld gekregen van het leven met een bipolaire stoornis. De meest bekende vorm kent manische en depressieve periodes, en periodes zonder klachten. Iemand die manisch is, deinst nergens voor terug en kan onverantwoorde risico’s nemen. Geld vliegt eruit: spullen worden gekocht, ondernemingen opgericht. De schulden stapelen zich op. Na die periode gaat de patiënt gebukt onder het besef van wat hij heeft aangericht. Dat is echt lijden, óók voor de familieleden en andere naasten. Dan zijn er depressies die zó onvoorstelbaar donker kunnen zijn, dat sommige patiënten – vertellen ze – nog liever uitgezaaide kanker hebben. Tenslotte kunnen stabiele fases gekleurd worden door angst voor terugval. Als ik dat soort verhalen hoor, denk ik regelmatig: wie ben ik om te adviseren dat ze moeten stoppen met een middel dat deze vreselijke periodes in bedwang houdt? De patiënten die ik spreek, slikken het vaak al jaren maar de tijd zonder lithium staat ze helaas nog helder voor de geest.”
3
Hoe verloopt zo’n gesprek met deze patiënten? “Vaak gaat het om mensen bij wie tevergeefs is gezocht naar een alternatief en bij wie de laagst effectieve lithiumdosis is bereikt. De patiënt tegenover mij denkt: deze dokter gaat zo meteen zeggen dat ik het medicijn dat mijn demonen weghoudt niet meer mag slikken. Daarom vertel ik al vrij snel dat ik nooit zomaar zal adviseren om met lithium te stoppen. Dan zie je een last van hun schouders vallen. Ik probeer de herinneringen die iemand heeft aan de tijd zonder lithium te begrijpen. De patiënt hoeft die details niet te vertellen als hij dat niet wil, maar ik probeer wel oog te hebben voor wat er op de andere kant van de weegschaal ligt in de afweging stoppen of doorgaan. Vervolgens is het mijn taak om uit te leggen wat er met de nieren aan de hand is. Wat het betekent voor het dagelijks leven als je nierfunctie onomkeerbaar afneemt. Welke risico’s zijn er en wat houdt dialyseren of een niertransplantatie in? Daarnaast is het belangrijk om andere diagnoses uit te sluiten. Je wil immers zeker weten dat het nierfalen geen andere oorzaak heeft, voordat we stoppen met lithium.”
43
4 5 Kiezen tussen je nieren opgeven of een bipolaire stoornis, dat is bijna onmogelijk. Hoe help je daarbij?
“Dat proces doorloop je samen met de patiënt. Het is mijn taak om een reëel beeld te schetsen van een leven met nierfalen. Mensen hebben soms irreële angstbeelden bij dialyseren of een niertransplantatie. Ik leg dan uit: een niertransplantatie is niet niks, maar als alles goed gaat – en meestal gebeurt dat – dan ziet je leven er ongeveer weer uit zoals nu. Ook bespreken we de impact van dialyseren. Die is voor iedereen anders. Ik schets dus een plaatje en check of de patiënt dit goed begrijpt. Zo praten wij uitgebreid met de patiënt en diens familie over al die gewichtjes links en rechts op de weegschaal. Wat is de impact op jouw leven van de diverse opties? Daarbij ben ik deskundig wat betreft de gewichtjes aan één kant van die weegschaal, maar ik wil ook gevoel hebben bij die andere kant. Daar staan namelijk de gewichtjes van de bipolaire stoornis zónder lithium en angst voor terugval. Soms wegen die zo zwaar dat er patiënten zijn die liever hun nieren opofferen – in de zeldzame situatie dat dat aan de orde is.”
“Ik ben terughoudender geworden met mijn advies om ‘zomaar’ met lithium te stoppen.”
Je verhaal klinkt als een stevig pleidooi voor lithium ten koste van de nieren. Klopt dat? En hoe kijken andere nefrologen daar tegenaan? “De afgelopen jaren ben ik zeker terughoudender geworden met mijn advies om ‘zomaar’ met lithium te stoppen. Dat komt door alle verhalen die ik heb gehoord over leven met een bipolaire stoornis. Soms vraag ik me af of daar voldoende aandacht voor is. Want als ik de richtlijn lees over nefrologie en lithiumgebruik, gaat het vooral over nierfuncties, wanneer je moet stoppen met lithium om de nierfunctie goed te houden, of wanneer het vele plassen nog kan herstellen. Dat klopt allemaal. Maar is er voldoende aandacht voor die andere kant van het verhaal? Schetsen wij als nefrologen een voldoende duidelijk scenario als iemands nieren gaan falen? Controleren we of de patiënt een reëel beeld heeft? Beseffen we welke impact ons advies heeft op aspecten die beschouwd worden als het domein van de psychiater? Dat staat niet uitgebreid in onze richtlijn. Het kan dus gebeuren dat een nefroloog die de richtlijn volgt, uiteindelijk een brief schrijft aan de psychiater met als eindadvies slechts één zin: stoppen met lithium. Dat kan sommige mensen in de ellende storten.”
HOOGVLIEGER
“De natuur kan je verrassen, dat is het leuke van onderzoek”
GEEN TIJD VERSPILLING Tekst: Irene van Elzakker Foto: Mark Horn
Serendipiteit is voor Myron Best geen onbekend verschijnsel: “De natuur kan je verrassen, dat is het leuke van onderzoek. Maar dat mijn stageplek de locatie werd waar ik al jaren onderzoek doe, is ook een gevalletje van serendipiteit.” Best ging in 2010 geneeskunde studeren. Hij wilde neurochirurg worden en koos
het Hersentumorcentrum Amsterdam als locatie voor zijn onderzoeksstage. “Om te zien hoe het er in het laboratorium aan toe gaat, wilde ik daar al vroeg als student aan de slag. Ze waren er bezig met het opsporen van kanker in bloedplaatjes.” Het onderzoek greep hem. Uiteindelijk mocht Best meedoen aan een speciaal programma waarbij je parallel aan je geneeskundestudie en coschappen je PhD-traject ingaat. “We gingen op zoek naar veranderingen in het genetisch materiaal van bloedplaatjes van patiënten met kanker. Mensen zeiden tegen ons: dit is een long shot, pure tijdverspilling. Maar in 2015 stonden we op zowat elke voorpagina van de dagbladen. We hadden aangetoond dat je zes soorten kanker kunt opsporen in
een druppel bloed. Inmiddels kunnen we dit bij achttien soorten.” Het onderzoek mondde uit in een proefschrift. De dag dat Best promoveerde, stond een van de publicaties uit zijn dissertatie – over hersentumoren – op de cover van het gerenommeerde vakblad Cell Reports Medicine. En nu? “Vorig jaar ben ik begonnen aan de opleiding tot neurochirurg. Daarnaast zet ik een eigen onderzoekslijn op. Het is belangrijk om als arts te snappen waar het probleem precies zit bij een bepaalde ziekte. Zodat je als onderzoeker je studies zo kan ontwerpen dat ze het beste resultaat geven voor de patiënt.”