Dynamiek aan het Meppelerdiep (Agrifirm, 2009)

Page 37

I n te rv i e w

Klaas Steenbeek directeur CLM en ACM

Klaas Steenbeek (geboren 1937 en woonachtig in Ruinerwold) was de eerste directeur van ACM. Daarvoor was hij directeur van de CLM in Meppel. Eigenlijk zou hij boer worden op Kampereiland, “daar heb ik vier jaar op geoefend”. Elke dag vier uur melken en juist daaraan had hij een hekel, de akkerbouwsector trok veel meer. Steenbeek ging eerst naar de lagere en de middelbare landbouwschool, vervolgens naar de hbs en uiteindelijk volgde hij de studie landbouwwerktuigkunde aan de Landbouwhogeschool in Wageningen. Na gewerkt te hebben bij de Rijksdienst IJsselmeerpolders, Rumptstad en Trouw Nederland (voerfabriek) in Putten, volgde in 1984 de benoeming tot hoofddirecteur van de CLM. Toen hij 60 jaar werd in 1997 trad ‘meneer Steenbeek’, zoals hij op kantoor heette, terug.

”ACM, een succesvolle fusie met goedkoper voer en meer kennis”

Geen afnameplicht Het sterkste punt van een voercoöperatie vindt Klaas Steenbeek dat er geen afnameplicht van de leden is: “Dat verplicht je om het heel goed te doen. Je moet je voortdurend waarmaken. Waarom zou je het vertrouwen van de leden moeten krijgen als je niet beter presteert dan de concurrenten?”

E

en grote fusie heeft iets van een race tegen de klok. Bestuur en directie krijgen niet altijd de tijd om een nieuwe organisatie goed in de steigers te zetten, signaleert Klaas Steenbeek. Tijdens zijn directeurschap maakte hij verschillende fusies mee, waaronder de totstandkoming van ACM. “Bij een kleine fusie heb je toch al gauw een paar jaar nodig voordat alles weer stabiel is. Voor een fusie als ACM heb je vijf jaar nodig, maar die tijd is er meestal niet. De leden willen eerder resultaat zien.” Na een moeilijke aanloopperiode ging het goed met ACM. “De fusie was succesvol” concludeert hij. “Er zijn niet zoveel fusies uit weelde ontstaan”, meent Steenbeek. Kort nadat hij bij de CLM in Meppel aan de slag ging, zat hij al aan tafel met buurtcoöperaties om kennis te maken en te praten over de toekomst. De CLC in Steenwijk was een belangrijke buurtcoöperatie. “Ze zagen aankomen dat ze het alleen niet zouden redden.” Hetzelfde gold min of meer voor Saveco in Zwolle, die een splinternieuwe fabriek hadden gebouwd. Met het te kleine ledenbestand was die nieuwbouw niet rendabel te krijgen. De NIBA in Balkbrug ging om soortgelijke redenen al in 1984 samen met de CLM. Nee, fusies komen eerder uit armoe dan uit rijkdom tot stand.

Sterk noordelijk blok

De samenvoeging van CLM, Aceco, ABM Musselkanaal en CAF tot ACM was van een andere orde. Daarbij ging het veel meer om strategie en het vormen van een sterk blok in het noorden. De vier partijen hadden ieder hun eigen motief om samen te gaan. “De CAF zat in Friesland met overcapaciteit en kon qua prestatie moeilijk meekomen. Aceco wilde een sterk regionaal blok vormen tegenover Cebeco. Ze zagen Cebeco vooral als een overbodige schakel die geld kostte. En als er dan toch een fusie kwam, moest buurman ABM in Musselkanaal ook absoluut meedoen. De CLM zag de vorming van een sterk blok in het noorden ook wel zitten. De voerproductie kon geoptimaliseerd worden met een lagere voerprijs als gevolg. De coöperatie kreeg meer kennis in huis en er kwam een flink stuk akkerbouw bij. Niet ongunstig.” De eerste gesprekken vonden plaats bij hotel Wientjes in Zwolle. “We dachten dat we daar rustig konden vergaderen, zonder dat het anderen opviel.” Daarmee kwamen de ACM-partners bedrogen uit. Terwijl zij in het ene deel van het hotel vergaderden, praatten verderop de twee particuliere bedrijven UTD en Koopmans tegelijkertijd over samengaan. Een opmerkelijk samenloop van omstandigheden.

De naam ligt moeilijk

De vervolggesprekken gingen over van alles, ook over Speciale editie: Dynamiek aan het Meppelerdiep

37


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.
Dynamiek aan het Meppelerdiep (Agrifirm, 2009) by Agrifirm - Issuu