Van cultuur naar natuur op de Maashorst.

Page 1

T

TOEGEPASTE BIOLOGIE

Van cultuur naar natuur op de Maashorst. Mogelijkheden voor de omvorming van het cultuurlandschap naar hoogwaardige natuur.

Juli 2009

Aerjen van de Akker Ron van de Water


HAS Den Bosch Toegepaste Biologie `s-Hertogenbosch 3 juli 2009 Begeleider: Nico Ettema Docent: Lotte Bakermans


Voorwoord 8B

Voor u ligt het onderzoeksrapport ‘van cultuur naar natuur op de Maashorst’, tot stand gekomen door twee eerstejaars studenten van de opleiding Toepgepaste Biologie. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van het project EcoXperience, in opdracht van HAS Den Bosch. Het project EcoXperience vond plaats over 1 semester en stond in het teken van ervaring opdoen wat betreft onderzoeken en verslaglegging. In dit onderzoeksrapport is onderzoek gedaan naar de bospercelen, met de daarin voorkomende vegetatie en naar wateren in de Maashorst. De resultaten die dit onderzoeksrapport weergeeft zijn bruikbaar voor Stuurgroep de Maashorst, welke belast zijn met het algehele onderzoek naar bosomvorming in de Maashorst. Wellicht is het ook bruikbaar voor instanties die in de Maashorst de amfibieën ontwikkeling onderzoeken. Via deze weg willen we onze coördinator ‘in het veld’ de Heer N. Ettema bedanken voor zijn vele tijd die hij in ons onderzoek heeft gestoken en de vele kennisoverdracht die daarbij kwam kijken. Onze docent Lotte Bakermans van Has Den Bosch willen we graag bedanken voor de vele adviezen en de tussentijdse feedback op onderdelen van dit onderzoeksrapport. Speciale dank gaat uit naar Yorike van der Weijden, maar vooral Marie-Louise du Bois voor de vele tijd en hulp tijdens het laboratorium onderzoek. Aerjen van den Akker Ron van de Water

Hoofdstuk:

’s-Hertogenbosch, Juli 2009

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

3


Inhoudsopgave 39B

8BVoorwoord .................................................................................................................................... 3 0BSamenvatting..................................................................................................................................... 5 1B1 Inleiding ......................................................................................................................................... 6 1.1 9BAchtergrond/ aanleiding van het onderzoek ..................................................................... 6 1.2 probleemstellingen .................................................................................................................. 8 10B1.3 Onderzoeksvragen................................................................................................................... 9 2B2 Materiaal en methode................................................................................................................... 11 1B2.1 Locatie................................................................................................................................... 11 12B2.2 Methode................................................................................................................................. 12 25B2.2.1 Bosinventarisatie ............................................................................................................ 12 26B2.2.1.1 Vegetatieonderzoek..................................................................................................... 12 27B2.2.1.2 Bodemkwaliteit ........................................................................................................... 12 2.2.2 Wateronderzoek ........................................................................................................ 13 28B2.2.2.1 Amfibieën.................................................................................................................... 13 29B2.2.2.2 Waterkwaliteit ............................................................................................................. 13 13B2.4 Manier van verwerking ......................................................................................................... 15 30B2.4.1 Bosinventarisatie ............................................................................................................ 15 31B2.4.2 Bodemonderzoek............................................................................................................ 15 32B2.4.3 Amfibieën monitoring.................................................................................................... 15 3B2.4.4 Waterkwaliteit onderzoek .............................................................................................. 15 3B3 Resultaten..................................................................................................................................... 16 14B3.1 Bodemonderzoek................................................................................................................... 17 34B3.1.1 Mengmonster.................................................................................................................. 17 35B Legenda tabel 1: ..................................................................................................................... 17 36B3.1.2 Profielboring .................................................................................................................. 18 15B3.2 vegetatie. ............................................................................................................................... 21 37B3.2.1 Vegetatie opname........................................................................................................... 21 38B3.2.2 Planten gemeenschappen ............................................................................................... 22 16B3.3 wateronderzoek ..................................................................................................................... 23 3.4 amfibieën onderzoek ....................................................................................................... 24 4B4 Discussie ...................................................................................................................................... 25 5B5 Conclusie...................................................................................................................................... 28 6BLiteratuur......................................................................................................................................... 29 7BBijlagen ........................................................................................................................................... 30 17BBijlage 2: pH-KCl overzichts grafiek ......................................................................................... 30 18BBijlage 3: Organische stof- gehalte + waardering....................................................................... 32 Bijlage 4: P-AL overzichtstabel + berekening ..................................................................... 36 19BBijlage 5: Kalium overzichtstabel met berekening. .................................................................... 38 20BBijlage 6: overzichtsgrafiek onderzoeksvariabelen bodem......................................................... 40 21BBijlage 7: Synbiosys vegetatie op zandgronden.......................................................................... 41 2BBijlage 8: Synbiosys vegetatie op Heidelandschap..................................................................... 43 2BBijlage 8: Synbiosys vegetatie op Heidelandschap..................................................................... 44 Bijlage 9: Synbiosys vegetatie in broekbos. ....................................................................... 47 23BBijlage 10: waargenomen amfibieën per onderzoekswater. ....................................................... 50 24BBijlage 11: Herkomst water volgens Synbiosys.......................................................................... 51 47H

48H

49H

50H

51H

52H

53H

54H

5H

56H

57H

58H

59H

60H

61H

62H

63H

64H

65H

6H

67H

68H

69H

70H

71H

72H

73H

74H

75H

76H

7H

78H

79H

80H

81H

82H

83H

84H

85H

86H

87H

8H

89H

90H

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

Hoofdstuk:

91H

4


Samenvatting 0B

Hoofdstuk:

In dit onderzoeksrapport is onderzoek gedaan naar de mogelijkheid voor het aanplanten van de lindeboom in bepaalde percelen in natuurgebied de Maashorst. Daarnaast is onderzocht welke amfibieën er in de Maashorst voorkomen en wat de waterkwaliteit van de desbetreffende wateren is. Voor het aanplanten van de lindeboom is gekozen omdat deze boom een verbeterende uitwerking heeft op de bodemkwaliteit. Daarnaast is het een inheemse boomsoort, waardoor deze goed in de natuur past en een stimulerende werking op de biodiversiteit heeft. Op dit moment is de Maashorst nog erg verdroogd door de grootschalige landbouw in de kern van het natuurgebied. Om van de Maashorst een grootschalig natuurreservaat te maken waarvan deze landbouwvlaktes deel uit maken, zal er een verschralend beheer toegepast moeten worden met grote open vlaktes. De Maashorst ligt tussen Bernheze, Landerd en Uden en zal in 2050 3500 hectare gaan omvatten. Het onderzoek bestaat uit een bosonderzoek en een wateronderzoek. Het bosonderzoek bestaat uit een vegetatieonderzoek en een bodemonderzoek. Aan de hand van het vegetatieonderzoek wordt bepaald wat voor soort vegetatie en plantengemeenschappen er nu voorkomen en wat dit voor invloed heeft op de aanplant van de Lindeboom. Het vegetatieonderzoek heeft plaatsgevonden door middel van een Quickscan waarmee per perceel is vastgesteld welke vegetatie er voorkomt. Met het bodemonderzoek worden de pH, organische stofgehalte, P-AL en kaliumgehalte onderzocht. Deze abiotische waarden hebben invloed op het voorkomen van bepaalde vegetatie, maar ook op de kans voor het aanplanten van de lindeboom. Het bodemonderzoek bestaat uit het steken van een mengmonster door middel van een gutsboor en het maken van een profielboring in elk perceel. Op deze manier kan heel concreet worden geanalyseerd wat de bodemkwaliteit van de onderzochte percelen is. Het wateronderzoek bestaat uit een amfibieën waarneming en een wateronderzoek. Aan de hand van dit onderzoek wordt de herkomst van het water en de relatie tussen waterkwaliteit en het voorkomen van amfibieën duidelijk. De bodem in de Maashorst is erg verzuurd en bevat niet veel voedingstoffen. Dit kan verbeterd worden door de aanplant van de lindeboom, welke de bodem minder zuur maakt en daardoor ook ‘rijker’ kan maken. De waarden voor de bodemkwaliteit zijn niet optimaal voor het aanplanten van de lindeboom maar het is zeker mogelijk. De onderzochte wateren zijn qua zuurgraad basisch tot zuur. De wateren worden gevoed door grondwater en er is geen invloed van kwel. Wat betreft de voedselrijkdom was er niet veel verschil tussen de wateren. Alleen Beek 1 en Ven 1 vertoonde andere waarden. Dit is verklaarbaar door de ligging van de wateren, Beek 1 ligt in een landbouwgebied en ven 1 in een begrazingsgebied. De wateren in de Maashorst qua nitraat zijn schoon tot redelijk schoon. Voor fosfaat laten ze zeer uiteenlopende resultaten zien van voedselarm tot sterk verontreinigd. De waarden voor het gehalte ammonium in het water was weinig tot matig. De waargenomen amfibieën in de maashorst bestaan uit de bruine kikker, bastaardkikker, gewone pad, rugstreeppad, kleine watersalamander, Alpenwatersalamander en kamsalamander. De bovengenoemde waterwaarden hebben geen nadelige invloed op het voorkomen van deze amfibieën. Deze waterwaarden kunnen zelfs een bevorderende invloed hebben op de amfibieën die voorkomen omdat deze de plantengroei bevorderen. Amfibieën zetten aan deze waterplanten eieren af, maar schuilen ook in deze watervegetatie.

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

5


1 Inleiding 1B

In dit onderzoeksverslag wordt een onderzoeksverslag beschreven dat is uitgevoerd in natuurgebied de Maashorst. In dit hoofdstuk worden de probleemstellingen en onderzoeksvragen gepresenteerd.

1.1 Achtergrond/ aanleiding van het onderzoek 9B

Natuurgebied Herperduin/Maashorst is nu nog een natuurgebied in wording, gelegen tussen Oss, Nistelrode, Uden en Zeeland. Op dit moment is het nog een versnippert gebied, maar na samenvoeging tot een aaneengesloten gebied zal het een oppervlakte van 3.500 hectare hebben. De Maashorst word een groot natuurgebied en na uiteindelijke realisatie van de plannen geeft het een ecologisch tegenwicht tegen de versnippering van Nederland. Natuurgebied de Maashorst bezit een strategische positie in Nederland voor verbindingszones naar binnen en buitenland. Het nieuwe gebied zal de naam ‘Natuurgebied de Maashorst’ krijgen en het grootste aaneengesloten natuurgebied van Brabant worden. De Maashorst ontleend zijn naam aan zijn hoge ligging. Een verhoging in het landschap word ook wel een horst genoemd, het hoogte verschil ten opzichte van de omgeving bedraagt tien meter. Het gebied is vrij vlak met in het midden dekzandruggen en aan de rand van het gebied invloed van kwelwater. De Maashorst bestaat nu uit bossen, heide, stuifzanden, vennen, akkers en graslanden. Het meeste bos is aangelegd op arme stuifzanden en vochtige heide. Het bos is relatief jong en eentonig van begroeiing. Oorspronkelijk kwam er op de Maashorst uitgestrekt bos voor. De mens kreeg steeds meer invloed op het gebied en rond de middeleeuwen was het uitgestrekte bos verdwenen en ontstonden er uitgestrekte heide en stuifzanden door uitputting van het gebied. In de 19e eeuw is begonnen met de aanleg van het huidige bos in de Maashorst. De beste gronden werden ontgonnen voor landbouw en de arme gronden werden met productie hout bebost.(van der Lans e.d, 2008) Onderzocht zal moeten worden wat de potentie van de bospercelen is voor soortrijk bos. De Maashorst herbergt een aantal vennen die belangrijk zijn voor de amfibieën. Onderzocht moet worden welke amfibieën er in de vennen voor komen. Om er voor te kunnen zorgen dat de populaties vitaal blijven is er gekeken naar de kwaliteit van de vennen op het gebied van waterkwaliteit, begroeiing en ligging.

De lindeboom en beheersmaatregelen gericht op de terugkeer Voor de bossen is gekozen om als doelsoort van het gebied de lindeboom te nemen, welke een goed afbreekbare strooisellaag heeft. De linde komt nu niet meer in het gebied voor maar kan door zijn herintroductie de bodem verbeteren. Er moet onderzocht worden wat de mogelijkheden van het bos zijn met betrekking tot aanplant van lindebomen. Zo kan met de lindeboom de natuurlijke vegetatie terug keren in het gebied.

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

Hoofdstuk: 1B1 Inleiding

De toekomst Omdat natuurgebied de Maashorst nog in ontwikkeling is moet er verkennend onderzoek gedaan worden. In het verleden zijn er in de maashorst al onderzoeken gedaan, er zijn echter gebieden die nog niet eerder zijn onderzocht. Hieronder vallen een aantal stukken productiebos en landbouwgronden die binnen het nieuwe natuurgebied komen te liggen. Er moet worden gestreefd naar de beheersmaatregelen die van het cultuurlandschap een natuurlandschap zullen maken. Het uiteindelijke doel is om het gebied zijn natuurlijke uiterlijk terug te geven, door het stimuleren van loofbossen in plaats van dennenbos en schrale heidevelden in plaats van voedselrijke landbouwgronden.(van der Lans e.d, 2008)

6


Beheersmaatregelen die worden uitgevoerd in de Maashorst zijn niet alleen gericht op de terugkeer van de Lindeboom. De omvorming van productiebos naar natuurbos met uitsluitend autochtone soorten is belangrijk voor de biodiversiteit, al is het niet het doel alle exoten uit te roeien. Deze omvorming vind plaats door middel van geïntegreerd bosbeheer, gebruik maken van natuurlijke processen, en natuurtechnisch bosbeheer, creëren van open ruimte, staand en liggend dood hout. Naast deze ingrepen worden natuurlijke bosranden ontwikkeld en wordt bos omgevormd tot heide, het waterpeil wordt hersteld en vermeste bouwgronden worden verschraalt. Om te zorgen voor inheemse vegetatie zal het geïntegreerde bosbeheer dat nu word toegepast moeten worden geïntensiveerd. Het moet gericht zijn op behoud van inheemse soorten, niet op het bomenbestand.(van der Lans e.d, 2008) Dit betekend dat zoveel mogelijk exoten weggehaald moeten worden. Na uiterlijk 10 jaar moet de houtoogst in de Maashorst afgebouwd zijn. (van der Lans e.d, 2008) Deze interventies zijn allemaal voorbereidend op aanplant van Lindebomen. Omdat het huidige onderzoek, inventariseren en analyseren, naar aanplant van de Lindeboom nog loopt is dit niet opgenomen in beheersmaatregelen. Inheemse soorten, als Es, Iep, Hazelaar en Esdoorn, zullen zorgen voor een betere bodemkwaliteit, waarop de lindeboom zich kan ontwikkelen. Soorten als eiken en beuk hebben slecht afbreekbaar strooisel. Dit strooisel is in vergelijking tot andere inheemse soorten minder rijk en de afbraak verloopt daardoor trager. Het strooisel stapelt op en de bodem verzuurd sterk. De Lindeboom met zijn goed afbreekbaar strooisel zorgt voor verhoging van de pH en daardoor verhoging van de biodiversiteit en een toename aan plantensoorten doordat de bodem beter geschikt word voor bosplanten en struiken.(Hommel e.d, 2007) Gevolgen van de beheersmaatregelen De landbouw heeft een negatief effect door verdroging en vermesting. De maashorst is erg verdroogd door de landbouw maar ook door de dichtbeboste stukken natuur. Landbouw zal uit deze kern moeten verdwijnen wil er natuur gevormd worden. Vanwege de landbouwgeschiedenis moet er verschralend beheer uitgevoerd worden in natuurgebied de Maashorst. Dit beheer zal vooral in de centrale open ruimte een belangrijke rol spelen. Van nature ontwikkeld elke vegetatie zich in Nederland tot bos. Zonder beheer zou de centrale open ruimte van de Maashorst verbossen. Grazers hebben op deze ontwikkeling een positieve invloed, wat inhoud dat de successie naar bos geremd wordt. Om bebossing van de natuurkern te voorkomen is begrazing nodig. Andere beheersdoelen kunnen zijn; exoten bestrijden, de wildpopulatie natuurlijk beheren en het waterpeil herstellen. (van der Lans e.d, 2008) Door deze maatregelen zal kern van de Maashorst steeds natter worden en zal de verdroging van het gebied een halt te geroepen worde.

Hoofdstuk: 1B1 Inleiding

Om productiebossen om te vormen in de natuurbossen zal er gebruikt gemaakt worden van natuurtechnisch bosbeheer. Natuurtechnisch bosbeheer is gericht op het creëren van diversiteit en variatie in het bos. Deze vaak drastische methode levert veel weerstand op bij omwonende en bezoekers van het natuurgebied. Om protest tegen het natuurgebied te beperken moet voorlichting gegeven worde over de voordelen van dit beheer voor de beleving van het gebied. Gevolgen van de beheersmaatregelen in natuurgebied de Maashorst zijn; vernatting, uitgedund bos, open heidevelden, minder exoten, meer natuurwaarde door het creëren van mogelijkheden voor andere planten en hierdoor een betere beleving waarde voor bezoekers.

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

7


1.2 probleemstellingen Aan de hand van gesprekken met Nico Ettema coördinator monitoren van stuurgroep de Maashorst zijn twee probleemstellingen geformuleerd. De probleemstellingen worden nader toegelicht met doel en noodzaak. De eerste probleemstelling is; •

Is het mogelijk om lindebos aan te planten in de Maashorst en welke beheersmaatregelen zijn hiervoor nodig?

Doel van het onderzoek is of de cultuurbossen in de Maashorst omgevormd kunnen worden naar een natuurlijk bostypen door middel van de aanplant van lindebos. Verzuring en verarming van de bodem is in de Maashorst een negatieve factor voor een natuurlijk bos. Een goed afbreekbare strooisellaag kan de bodem gunstig beïnvloeden. Bomen die een goede strooisellaag beïnvloeden zijn es, esdoorn, iep en hazelaar, maar vooral de linde. Wanneer deze boomsoorten op de Maashorst worden aangeplant kan dit voordelen hebben voor een grotere biodiversiteit, aantrekkelijker bos voor recreanten en verhoging van de bodemvruchtbaarheid door een beter bufferend vermogen. Het onderzoek zal gedaan worden aan de hand van al bestaande leemkaarten, grondboringen ter plaatsen en een inventarisatie van de bospercelen. De bossen zijn al vaker geïnventariseerd dus er is in zijn algemeenheid bekend wat voor vegetatie er voorkomt. De percelen zijn echter nog nooit beoordeeld en onderzocht voor de aanplant van lindebomen. De tweede probleemstelling is; •

Is er een relatie tussen de waterkwaliteit in de grote Wetering en de 5 vennen in de Maashorst en wat heeft dit voor invloed op amfibieën?

Hoofdstuk: 1B1 Inleiding

Hiervoor is gekozen omdat er in de Maashorst een breuklijn met wijstverschijnselen loopt en er twee beekdalen liggen. Hierdoor is de waterkwaliteit erg bijzonder voor dit gebied. Ook komen er bijzondere amfibieën voor zoals de kamsalamander en de rugstreeppad. (Peters et al, 2003, Ettema, 2009) Het is belangrijk om te weten welke amfibieën er nu voor komen, want na het graven van nieuwe vennen en het verminderen van invloeden vanuit de landbouw, kunnen verdwenen soorten weer terug komen in het gebied. In de vennen op de Maashorst zitten geïsoleerde gemeenschappen van bedreigde amfibiesoorten. Dit zou een belangrijke aanvulling op de biodiversiteit in de vennen zijn, ook is dit van belang voor afstand tussen de vennen zodat er een goede migratie tussen de vennen mogelijk is.

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

8


1.3 Onderzoeksvragen 10B

Hieronder worden de onderzoeksvragen voortgekomen uit de probleemstelling vermeld. Deze onderzoeksvragen zijn gebruikt bij het uitvoeren van het onderzoek, en het beantwoorden van de probleemstellingen. De volgende onderzoeksvragen zijn voortgekomen uit de volgende probleemstelling; ‘Is het mogelijk om lindebos aan te planten in de Maashorst en welke beheersmaatregelen zijn hiervoor nodig?’ Het doel van deze deelvragen is het achterhalen van de bodemgesteldheid in de Maashorst en welke maatregelen er eventueel getroffen moeten worden wanneer deze niet voldeed aan de eisen. • Welke bostypen komen er voor in de Maashorst? Doel van deze deelvraag is het achterhalen van de bostypen in de Maashorst. Aan de hand van deze vraag kan bekeken worden met welke bostypen lindebos goed samen gaat. • Wat is de bodemopbouw van de Maashorst? Wat is de pH van de bodem? Wat is de opbouw van de strooisellaag? Wat is de voedselrijkdom van de bodem? Wat is het bodemprofiel van de Maashorst in de verschillende bostypen? Doel van deze deelvraag is het achterhalen van de bodemgesteldheid van de Maashorst. Aan de hand van deze vraag kan bekeken worden of de bodem wel voldoet aan de eisen van de lindeboom. Hieraan kan worden afgeleid of aanplant van de lindeboom mogelijk is, of niet. • Welke boomsoorten komen er voor? Doel van deze deelvraag is het in kaart brengen van verschillende percelen in de Maashorst. Zo wordt het duidelijk hoe het met de biodiversiteit van de bossen in de Maashorst is gesteld en of deze eventueel in aanmerking komen voor omvorming. • Kan er lindebos worden aangeplant in de verschillende bostypen van de Maashorst? Met deze deelvraag wordt de achterliggende gedachte achter de aanplant van de lindeboom gezocht en of deze lindeboom wel samengaat met de verschillende bodemtypen en andere vegetatie in de Maashorst. • Wat zijn de beheersmaatregelen om lindebos terug te krijgen op de Maashorst? Doel van deze deelvraag is het achterhalen van de huidige beheersmaatregelen voor aanplant van lindebos en wat voor effecten aanplant van lindebos heeft. • Wat zijn de gevolgen van de beheersmaatregelen in de Maashorst in de loop van de tijd? Doel van deze vraag is om er achter te komen hoe de gedachtes over de natuur in de loop van de tijd zijn veranderd en hoe in het verleden gedane beheersmaatregelen uitwerking hebben gehad op het gebied.

De volgende onderzoeksvragen zijn voortgekomen uit de volgende probleemstelling; ‘Is er een relatie tussen de waterkwaliteit in de grote Wetering en de 5 vennen in de Maashorst en wat heeft dit voor invloed op amfibieën?’ Wat is de waterkwaliteit gelet op: Zuurstofgehalte, pH en elektrische geleidbaarheid, van de vennen? Doel van deze deelvraag is het achterhalen van de waterkwaliteit van de vennen. Dit heeft invloed op amfibieën en kan een indicatie zijn voor aanwezigheid van bepaalde amfibieënsoorten. Het geeft ook een indicatie over de kans dat er in de toekomst wellicht nieuwe amfibieënsoorten kunnen voorkomen in de Maashorst. Naast bovengenoemde onderzoeksvariabelen zijn ook het nitriet, nitraat, fosfaat, ammonium, totale stikstof en ijzer gemeten. Voor nut van deze onderzoeken zie van Buijten.

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

Hoofdstuk: 1B1 Inleiding

9


• Wat is de diepte en begroeiing van de vennen in de Maashorst? Doel van deze deelvraag is om te onderzoeken of de vennen goed geschikt zijn voor amfibieën. In te diepe wateren kunnen vissen voorkomen. Begroeiing heeft een positieve invloed op amfibieën, vanwege het feit dat amfibieën daar kunnen schuilen.(van Diepenbeek & Creemers, 2006) • Hoe worden de vennen gevoed met water? Doel van deze deelvraag is het achterhalen van de herkomst van het water in de vennen. Hierdoor kan er water met specifieke kwaliteitswaarden aanwezig zijn, welke op zijn beurt bijzondere amfibieën kunnen herbergen.

Hoofdstuk: 1B1 Inleiding

• Welke amfibieën komen in de vennen op de Maashorst voor? Doel van deze deelvraag is het inventariseren van de amfibieën stand. Hierdoor is het duidelijk hoe de amfibieën verspreid zijn over het natuurgebied en kan er met eventuele eerdere onderzoeken vergeleken worden of er veranderingen zijn opgetreden.

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

10


2 Materiaal en methode 2B

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze en waar het onderzoek is uitgevoerd, daarnaast is de beschreven hoeveel monsters er zijn verzameld en hoe deze verder verwerkt zijn.

2.1 Locatie 1B

Het onderzoek is uitgevoerd in natuurgebied de Maashorst-Herperduin. Natuurgebied Maashorst-Herperduin is een natuurgebied in wording en ligt in de provincie Noord-Brabant, verdeelt over de gemeentes Oss (Herperduin), Landerd, Bernheze en Uden (allen Maashorst) Binnen dit project is onderzoek gedaan in 4 kilometervakken (figuur 1). Van deze kilometervakken is er per perceel onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit en is er een quickscan gedaan voor de voorkomende vegetatie. Binnen het onderzoeksgebied liggen een aantal waterpartijen (figuur 1, blauwe punten), deze zijn bemonstert. De waterpartijen bestaan uit vier vennen, een beek en een zandafgraving. Er is in de wateren gekeken welke amfibieën er in voor kwamen en naar de algehele waterkwaliteit.

Hoofdstuk: 2B2 Materiaal en methode

Fig 1: Onderzoeksgebied; Kilometervakken gemarkeerd, onderzoekswater

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

11


2.2 Methode 12B

Hier wordt beschreven op welke wijze het onderzoek is uitgevoerd. Dit onderzoek is voldoende groot opgezet om een betrouwbaar onderzoek te doen. Het onderzoek is gericht op kleine percelen die zodoende, als deze hiervoor in aanmerking komen, worden omgevormd in bossen met natuurlijke vegetatie. Zoals beschreven in paragraaf 2.2.1.1, worden alle percelen afzonderlijk onderzocht. Op deze manier kan er heel specifiek bekeken worden hoe de verschillen in één kilometervak zijn en welke percelen in aanmerking komen voor omvorming. Met deze methode is het ook goed mogelijk de bodemopbouw en –kwaliteit per perceel te evalueren.

2.2.1 Bosinventarisatie 25B

Tijdens onderzoek naar vegetatie en bodemkwaliteit wordt in het bijzonder gekeken naar de mogelijkheid tot aanplant van potentieel natuurlijke vegetatie, welke bodemverbeteraars zijn zoals de lindeboom. In totaal worden er 4 kilometervakken, met daarin 19 percelen, onderzocht. 2.2.1.1 Vegetatieonderzoek 26B

Per bosperceel is er onderzoek gedaan naar de vegetatie. Dit werd gedaan door middel van een quickscan. Met behulp van een kaart (figuur 2, Hoofdstuk 3), waarop de te onderzoeken percelen afgebeeld staan, werd het gebied systematisch doorgelopen. De aangetroffen vegetatie werd aangekruist op een checklist(Bijlage 1), waarop de belangrijkste soorten van het gebied staan. Daarnaast werd aangegeven hoe groot de dominantie binnen het perceel is, dit werd gedaan volgens Tansley. Aan de hand van de aanwezige vegetatie kan geconcludeerd worden wat voor bostype het is (oud, droog of nat) en welke vegetatie een gunstige invloed heeft op de bodemkwaliteit. Planten waarvan vooraf is bepaald dat ze bijzonder zijn voor deze percelen werden ingetekend in de kaart van het kilometervak. Deze plantensoorten zijn bijzonder voor het gebied omdat ze een grote natuurwaarde vertegenwoordigen of omdat ze karakteristiek zijn voor een bepaald bostype, zoals boven vernoemd. Daarnaast werden er eventuele andere bijzonderheden die gevonden worden in het bos ingetekend zoals mierenhopen en dassenburchten. De quickscan is, voor zover de kennis van de onderzoekers strekt, betrouwbaar. Omdat het per perceel wordt uitgevoerd kan er heel specifiek bekeken worden welke percelen in een kilometer vak al natuurlijke vegetatie bevatten, of dat het hele perceel nog productiebos is. Dit is van belang voor de keuze of een perceel in aanmerking komt voor bosomvorming. 2.2.1.2 Bodemkwaliteit

Per bosperceel is er een onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit. Dit is gedaan doormiddel van een mengmonster en een bodemprofiel. Tijdens de quickscan werd er een mengmonster genomen van het perceel, dit gebeurt per perceel afzonderlijk. In een kilometervak liggen ongeveer 14 ongelijk verdeelde percelen. In een perceel wordt 25 á 30 keer gestoken Het mengmonster word genomen door middel van een gutsboor van dertig centimeter die om de tien meter in de bodem word gestoken. Er moeten dan wel bodemmonsters genomen worden van stukken in het perceel die karakteristiek zijn voor het perceel. Deze methode word gehanteerd omdat het monster zo representatief is voor de gehele bovenste 30 centimeter van het perceel. Omdat op karakteristieke plekken monsters worden gestoken, mag worden aangenomen dat het geheel verzamelde monster een representatief beeld geeft van de bodemkwaliteit in het perceel. Het is dan ook de bedoeling dat het mengmonster de gemiddelde samenstelling van de bodem in het perceel weergeeft. (Robben, 2008) Het bodemprofiel word eenmaal per perceel gemaakt, dit gebeurt per perceel tot een diepte van anderhalve meter, hierbij wordt een grondboor gebruikt. Het bodemprofiel wordt altijd in het midden van het gebied geboord. Daarna wordt de kleur van de grond bepaald volgens Munsell (Munsell, 2000)(Robben, 2008) en wordt de pH geschat volgens Hellige (Robben, 2008). Waarna een raai gemaakt kan worden. Van vooraf bepaalde percelen, perceel 2,6,10,13,14,16 en 18, worden de verschillende bodemlagen meegenomen naar het laboratorium voor analyse.

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

Hoofdstuk: 2B2 Materiaal en methode

27B

12


Analyse op het lab Alle genomen grondmonsters worden in het laboratorium geanalyseerd op; pH, Fosfaat, Organische stof en Kalium volgens BLGG Oosterbeek. pH- onderzoek is van belang om de zuurgraad in het desbetreffende perceel te onderzoeken. Dit heeft namelijk invloed op de biodiversiteit, zoals het verdwijnen van diepgravende regenwormen. In zure gronden wordt het bodemleven gedomineerd door schimmels en microorganismen, welke strooisel slecht af kunnen breken. Waardoor een dikke strooisellaag ontstaat op de minerale onderlaag. Schimmels produceren bij vertering van strooisel humuszuren, waardoor de bodem alleen maar zuurder wordt. Het geeft ook een indicatie over de afbreekbaarheid van de strooisellaag van de aanwezige vegetatie. Als strooisel armer is wordt het langzamer afgebroken, waardoor stapeling plaats vind en de bodem verzuurd. Fosfaat geeft een indicatie over de voedselrijkdom van het perceel. Als deze hoog is, is het aannemelijk dat er een goed bodemleven aanwezig is. Het indiceert een ‘rijke’ bosgrond, waarop dus ook de daarbij behorende vegetatie aangetroffen kan worden. (Hommel, 2007). Organische stof geeft een indicatie van de hoeveelheid humus en de vermenging van grond door het bodemleven. Het maakt de bodem rijker en houd water vast. Kaliumonderzoek is van belang, omdat dit mineraal een grote rol speelt in processen in vegetatie, zo reguleert het opening en sluiting van stomata. Het draagt ook bij aan strekkingsgroei in jonge cellen. Bij lage concentraties vind er verminderde groei plaats.

2.2.2 Wateronderzoek In dit onderdeel wordt besproken hoe het onderzoek naar amfibieën en de waterkwaliteit in zijn werk is gegaan en welke stappen er genomen zijn. Tijdens onderzoek aan de wateren in het hierboven vastgestelde gebied is er gekeken naar de relatie tussen de wateren qua waterkwaliteit. Daarnaast is onderzocht of de waterkwaliteit invloed heeft op de voorkomende soorten amfibieën en of er in de toekomst wellicht andere soorten kunnen verschijnen. In totaal worden vier vennen, één beek en één waterwinningsplas onderzocht. Dit geeft een duidelijk beeld van de kwaliteit in het gebied en de voorkomende amfibieënsoorten. 2.2.2.1 Amfibieën 28B

Tijdens onderzoek aan de wateren in het hierboven vastgestelde onderzoeksgebied is de aanwezigheid van amfibieën onderzocht. Dit onderzoek is drie keer uitgevoerd om een zo goed mogelijk beeld te kunnen krijgen van de voorkomende soorten. Volgens monitoringsprotocollen van RAVON moet er 4 keer per leefseizoen gemonitoord worden. Aangezien dit onderzoek niet het gehele leefseizoen van de amfibieën beslaat is gekozen voor drie monitoringsdagen. Voor amfibieën opname is er gemonitord door middel van ad-random scheppen in de poel. Naargelang de grote van het water moet er rustig geschept worden vanaf de kant voor een representatief beeld. Gevonden amfibieën werden gedetermineerd en genoteerd op een schrijfblok. Sommige waarnemingen kunnen ook gedaan worden aan de hand van eieren of geluiden. Van de vennen is bekeken hoe het profiel van de oevers is, de onderlinge afstand tussen de vennen is ook bekeken. Het is belangrijk voor amfibieën dat de wateren een bepaalde hellingshoek hebben zodat amfibieën de wateren goed kunnen betreden. De onderlinge afstand is belangrijk voor de migratiekansen van amfibieën, poelen moeten op maximaal 400 meter van elkaar verwijderd zijn. (Peters, 2003)(RAVON, 29 mei 2009) 2.2.2.2 Waterkwaliteit

Van alle waterpartijen is de waterkwaliteit een keer bemonstert voor analyse. De monsters zijn onderzocht op het laboratorium van HAS Den Bosch. Tijdens deze bemonstering zijn er ook metingen gedaan in het veld met betrekking op de waterkwaliteit. Van de verschillende locaties is tevens onderzocht hoe ze gevoed worden met water. Dit is gedaan doormiddel van kaarten studie. Hierbij zijn kaarten gebruikt waarop breuklijnen zijn afgebeeld. Zo kan er worden geconcludeerd of deze wateren worden gevoed door kwel- of regenwater. (Brabant, 29 mei 2009) Het bemonsterde water is per poel in een monsterflesje gedaan. Hierbij mag er geen lucht in het flesje zitten, hierdoor wordt de betrouwbaarheid van de proef gewaarborgd. In het laboratorium zijn de Nitraat(LCK 339), Nitriet(LCK 341), totale stikstof(LCK 138), fosfaat(LCK 349), ammonium(LCK 304) en ijzer(LCK 321) getest. Deze waarden zijn getest met Dr. Lange fotometrische testen. Deze testen zijn daarna in de DR 3800 SC VIS

Hoofdstuk: 2B2 Materiaal en methode

29B

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

13


Hoofdstuk: 2B2 Materiaal en methode

spectrofotometer geplaatst. Waterkwaliteit is terplekke getest op; pH, zuurstof en EC. Dit is gedaan met de Hach HQ40D. Daarbij is ook de temperatuur van het water beschreven. Zo ontstaat er een duidelijk beeld van de waterkwaliteit in het gebied en aan de hand van de kwaliteit kan bekeken worden welke soort amfibieën er voor kunnen komen.

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

14


2.4 Manier van verwerking 13B

Hierin wordt per deel van het onderzoek aangegeven hoe de resultaten worden verwerkt.

2.4.1 Bosinventarisatie 30B

Alle gegevens van de bosinventarisatie uitgelegd in paragraaf 2.2.1.1 worden gebruikt. In synbiosys wordt gezocht naar plantengemeenschappen waarin de Lindeboom voorkomt. De vegetatie die ook voorkomt in die familie, wordt vergeleken met de waarnemingen op de quickscanlijst. Zo kan er worden geconcludeerd wat de kansen voor de lindeboom zijn en wat er nog moet veranderen in de percelen. Vervolgens wordt er met SynBioSys een link gelegd met de resultaten uit het bodemonderzoek.

2.4.2 Bodemonderzoek 31B

De verkregen resultaten tijdens het bodemonderzoek zijn ingevoerd in Excel en kunnen zodoende worden geanalyseerd en vergeleken. Aan de hand van deze gegevens worden uitspraken gedaan over de beschikbaarheid van het gebied voor aanplant van de lindeboom. Dit wordt gedaan aan de hand van de eisen van de plantengemeenschap waarvan de lindeboom deel uit maakt.

2.4.3 Amfibieën monitoring 32B

De waargenomen amfibieën worden in het veld opgeschreven in een notitieblok. Daar wordt de soort, het geslacht,de aantallen en eventuele bijzonderheden beschreven. Deze zijn later in Word ingevoerd en kunnen zo worden geanalyseerd en kan er per poel beschreven worden welke soort amfibieën er voorkomen. Deze worden uiteindelijk in een plattegrond ingevoerd waarin bij elke poel met stippen wordt aangegeven welke soort ervoor komt.

2.4.4 Waterkwaliteit onderzoek 3B

Hoofdstuk: 2B2 Materiaal en methode

De waterkwaliteit waarnemingen zijn in Excel ingevoegd en kunnen zodoende worden geanalyseerd. Tevens is in Excel de begroeiing rondom de poelen ingevoerd. Hier worden uiteindelijk ook de waargenomen amfibieën, met aantallen ingevoerd. Zodat er een duidelijke tabel ontstaat per poel.

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

15


3 Resultaten 3B

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek in natuurgebied de Maashorst weergegeven. Achtereenvolgens word het bodemonderzoek, vegetatieonderzoek met vegetatieopnamen en plantengemeenschappen en het wateronderzoek en de amfibieĂŤnwaarnemingen weergegeven. Om de resultaten goed te kunnen interpreteren en is figuur 2 nodig, hierdoor kan meteen de koppeling tussen bodemwaarden en plaats in het gehele natuurgebied worden gemaakt. De onderzochte percelen zijn geel omlijnt, vennen worden aangegeven met een witte vierkant met zwarte rand, de rode lijn met punten daarin staan voor de raai (figuur 3 en 4).

Hoofdstuk: 3B3 Resultaten

Figuur 2: Onderzoeksgebied met onderzoekswateren en onderzoekspercelen.

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

16


3.1 Bodemonderzoek. 14B

Het bodemonderzoek bestaat uit onderzoek naar de mengmonsters van de onderzochte percelen. Dit geeft een indicatie over de bodemwaarde van de bovenste 30 centimeter van de onderzochte percelen. het tweede gedeelte van het bodemonderzoek bestaat uit de profielboring, waarin wordt getoond hoe de bodemopbouw is en welke bodemwaarden daarmee gepaard gaan. 3.1.1 Mengmonster 34B

In onderstaande tabel zijn de bodemwaarden per perceel weergegeven. Aan de hand van de tabel kan gezien worden wat de bodemopbouw in de Maashorst is en waar in het kilometervak welke waarden zijn gemeten. Met tabel 1 kan per perceel worden geanalyseerd of deze in aanmerking komt voor bosomvorming met Linde aanplant. De abiotische eisen van de Lindeboom worden dan vergeleken met de waarden in deze tabel. De pH waardering is weergegeven volgens Ellenberg. Voor het overzicht van de grenswaarden voor elke waardering, zie bijlagen van desbetreffende onderzoeksvariabelen. Voor overzichtstabellen met berekening van onderstaande bodemwaarden zie bijlage 2(pH), 3(Organische stof), 4(P-AL), 5(K-HCl). Overzichtsgrafiek van onderstaande tabel zie bijlage 6. Tabel 1 : Overzichtstabel bodemwaarden.

pH-KCl

Waardering pH-KCl

Organische stofgehalte

Waardering OS

P-AL mg P/100 gram

Waardering P-AL

K-HCl

Waardering KHCl

P1 MM

3,34

Zuur

5,73%

Zeer humeus

55,89

Vrij laag

2,42

Laag

P2 MM

3,28

Zuur

5,16%

Zeer humeus

47,56

Vrij laag

5,37

Laag

P3 MM

3,28

Zuur

5,21%

Zeer humeus

29,78

Vrij laag

1,79

Laag

P4 MM

3,35

Zuur

5,64%

Zeer humeus

29,78

Vrij laag

2,54

Laag

P5 MM

3,65

Zuur/Zwakzuur

8,45%

Humusrijk

8,11

Laag

17,11

Voldoende

P6 MM

3,76

Zuur/Zwakzuur

7,94%

Zeer humeus

7,56

Laag

15,86

Laag

P7 MM

3,70

Zuur/Zwakzuur

5,68%

Zeer humeus

0,00

Laag

23,66

Voldoende

P8 MM

3,77

Zuur/Zwakzuur

5,93%

Zeer humeus

0,00

Laag

17,94

Voldoende

P9 MM

3,82

Zuur/Zwakzuur

5,67%

Zeer humeus

29,22

Laag

25,06

Voldoende

P10 MM

4,15

Zuur/Zwakzuur

5,30%

Zeer humeus

0,00

Laag

11,83

Laag

P11 MM

3,73

Zuur/Zwakzuur

9,58%

Humusrijk

0,00

Laag

13,50

Laag

P12 MM

3,64

Zuur/Zwakzuur

7,87%

Zeer humeus

0,00

Laag

17,08

Voldoende

P13 MM

3,70

Zuur/Zwakzuur

6,04%

Zeer humeus

0,00

Laag

21,84

Voldoende

P14 MM

3,88

Zuur/Zwakzuur

4,32%

Matig humeus

5,33

Laag

24,96

Voldoende

P16 MM

4,03

Zwakzuur/Zwak basisch Zuur/Zwakzuur

P17 MM

3,77

P18 MM P19 MM

7,18

P15 MM

35B

4,90%

Matig humeus

117,56

Hoog

53,70

Zeer Hoog

8,64%

Humusrijk

27,00

Laag

23,60

Voldoende

Zuur/Zwakzuur

7,31%

Zeer humeus

31,44

Laag

27,30

Ruim voldoende

4,28

Zuur/Zwakzuur

5,74%

Zeer humeus

142,56

Hoog

45,89

Zeer hoog

3,43

Zuur

11,83%

Humusrijk

8,67

Laag

19,36

Voldoende

Legenda tabel 1:

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

Hoofdstuk: 3B3 Resultaten

Perceel

17


3.1.2 Profielboring 36B

In onderstaande tabel zijn de bodemwaarden per laag van de genomen profielboringen weergegeven. Aan de hand van de tabel kan gezien worden wat de bodemopbouw in de Maashorst is. De percelen 2, 6, 10, 13, 14 (figuur 3) en percelen 16, 18, 14 (figuur 4) zijn als raai in kaart gebracht, waardoor een beeld ontstaat van de bodemopbouw op onderstaande percelen.. Deze twee raaien staan haaks op elkaar dit is te zien in figuur 2. In tabel 2 zijn van de bodemlagen afzonderlijk de pH, Organische stofgehalte, P-AL en K-Hcl, weergegeven. Tabel 3 geeft per perceel de bodemopbouw weer met kleurcode, kleur en diepte van de lagen. Met behulp van de tabellen kan er gezien worden welke bodemlaag welke bodemwaarde heeft en tot welke diepte deze bodemlaag reikt. Tabel 2: Profiel lagen bodemwaarden.

Perceel

pH-KCl

Waarderin pH-KCl

Organische stofgehalte

Waardering OS

P-AL mg P/100 gram grond

x

x

89,78

P2 L1

1,98

Sterk zuur/ Zuur

P2 L2

2,62

Zuur

1,99%

Matig humusarm

P2 L3

3,89

Zuur/zwakzuur

2,75%

P2 L4

4,33

Zuur/Zwakzuur

0,69%

P6 L1

3,70

Zuur/Zwakzuur

6,85%

Matig humeus Uiterst humusarm Zeer humeus

P6 L2

4,47

Zuur/Zwakzuur

3,38%

Matig humeus

P6 L3

4,81

Zwak zuur

0,38%

P10 L1

4,01

P10 L2

4,71

P13 L1

Waardering P-AL

K-HCl

Waardering K-HCl

x

x

28,67

Ruim voldoende Vrij laag

5,40

Laag

33,67

Vrij laag

2,70

Laag

27,00

Vrij laag

2,70

Laag

6,44

Laag

19,87

0,00

Laag

33,75

voldoende ruim voldoende

6,44

Laag

54,00

zeer hoog

0,00

Laag

11,93

Laag

Zwakzuur

1,05%

Zuur humusarm

0,00

Laag

78,30

Zeer hoog

3,08

Zuur

16,50%

Venig zand

10,89

Laag

16,10

laag

P13 L2

4,63

Zuur/Zwakzuur

1,56%

Matig humusarm

5,33

Laag

52,65

Zeer hoog

P14 L1+3

4,24

Zuur/Zwakzuur

5,29%

7,00

Laag

17,75

P14 L2+4

4,71

Zwakzuur

0,57%

Zeer humeus Uiterst humusarm

0,00

Laag

31,05

P16 L1

3,71

Zuur/Zwakzuur

21,77%

Venig zand

52,56

Vrij laag

25,58

P16 L2

6,60

4,20%

Matig humeus

38,67

Vrij laag

32,24

Voldoende Ruim voldoende ruim voldoende ruim voldoende

P16 L3

7,18

2,44%

Matig humeus

15,33

Laag

249,7 5

zeer hoog

P16 L4

6,83

1,08%

Zeer humusarm

12,00

Laag

85,05

zeer hoog

P16 L5

7,75

1,06%

Zeer humusarm

17,56

Laag

149,8 5

zeer hoog

Zeer humeus Uiterst humusarm

170,89

Hoog

56,94

0,00

Laag

33,75

Zuur/Zwakzuur

Zwak zuur/ zwak basisch Zwak zuur/ zwak basisch Zwak zuur/ zwak basisch Basisch

Afkorting

Betekenis

P MM

Perceel Mengmonster

P18 L1

4,28

Zuur/zwakzuur

5,97%

P18 L2

5,48

Zwakzuur

0,35%

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

Hoofdstuk: 3B3 Resultaten

6,08%

Uiterst humusarm Zeer humeus

zeer hoog ruim voldoende

18


Tabel 3: Bodem profiel perceel 2, 6, 10, 13, 14, 16, 18.

Perceel 2 Laag 1 Laag 2 Laag 3 Laag 4 Perceel 6 Laag 1 Laag 2 Laag 3 Perceel 10 Laag 1 Laag 2 Perceel 13 Laag 1 Laag 2 Perceel 14 Laag 1 Laag 2 Laag 3 Laag 4 Perceel 16 Laag 1 Laag 2 Laag 3 Laag 4 Laag 5 Perceel 18 Laag 1 Laag 2

Diepte verdeling (cm)

Kleurcode

Kleur

opmerking.

0-5 5-25 25-55 55-150

2,5Y 2,5/1 2,5Y 4/1 10YR 3/6 10YR 6/8

Zwart Donkergrijs Donkergeel/bruin Bruin/geel

kiezels

0-10 10-30 30-135

10yr 3/2 10yr 2/1 10yr 5/8

Erg donker grijs/ bruin Zwart Gelig bruin

houd en stenen

0-25 25-150

2.5y 2.5/1 2.5y 8/4

Zwart Licht geel

Kiezels

0-15 15-150

2.5y 3/3 2.5y 8/8

Donker olijf bruin Geel

0-5 5-25 25-40 40-150

5y 3/1 2.5y 7/8 10yr 2/1 2.5y 7/8

Erg donker grijs Geel Zwart Geel

Grondwater op 140cm

0-10 10-30 30-35 35-120 120-130

10yr 2/1 5y 2. 5/1 2.5y 5/4 5y 5/2 5y 4/3

Zwart Zwart Licht olijf bruin Olijf grijs Olijf

Zand met leem Zand Zand met leem grondwater op 60 cm Leem

0-40 40-130

5y 2.5/1 2.5y 6/3

Zwart Licht geel/bruin

grondwater op 60 cm

Hoofdstuk: 3B3 Resultaten

Lagen

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

19


Figuur 3: Raai van de profielboring genomen op de percelen 2, 6, 10, 13, 14

Hoofdstuk: 3B3 Resultaten

Figuur 4: Raai van de profiel boringen genomen op de percelen 16, 18, 14.

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

20


3.2 vegetatie. 15B

In deze paragraaf worden de resultaten van de quickscan in natuurgebied de Maashorst weergegeven. De waarnemingen zijn ingedeeld per natuurtype, namelijk; Bosvegetatie op zandgronden, vegetatie op heidelandschap en vegetatie in broekbos. Bosvegetatie op zandgronden omvat perceel 1 t/m 9, 11, 12, 14 en 17 t/m 19. Vegetatie op heidelandschap omvat perceel 10,13 en 14. Vegetatie in broekbos omvat perceel 16. 3.2.1 Vegetatie opname 37B

Hieronder staan de tabellen van de vegetatie opnamen in natuurgebied de Maashorst. Tabel 4 geeft de vegetatie op zandgronden weer. Tabel 5 geeft de vegetatie op heidelandschap weer. Tabel 6 geeft vegetatie in broekbos weer. De aanwezigheid van de vegetatie is weergegeven via Tansley. Op deze manier is zichtbaar welke vegetatie veel voorkomt en welke vegetatie minder voorkomt. In de legenda van tabel 4, 5 en 6 is weergegeven wat de Tansley codering inhoud. Tansley f f a o f o o r o a d r f f f r cd s s s s r r r r r r s f f a a cd d

Tabel 5 : Vegetatie op heidelandschap

Plantensoort Gewone braam Zomereik Wilde lijsterbes Ruwe berk Zachte berk Amerikaanse vogelkers Gladde witbol Pitrus Brede stekelvaren Gewone vlier Grove den Blauwe bosbes Amerikaanse eik Beuk Hondsdraf Trosvlier Fijnspar Grote muur Klimop (G)

Tansley a d cd r cd o r r s r s o s r r f

Plantensoort Bochtige smele Struikhei Pijpestrootje Zomereik Grove den Ruwe berk Amerikaanse vogelkers Gewone braam Wilde lijsterbes Pitrus Brem Zonnedauw (G) Vuilboom (G) Tamme kastanje Beuk Dophei (G)

Tabel 6 : Vegetatie in broekbos

Tansley f f f f r cd r r cd a r r f a o s d s s

Brem (G) Zoete kers Kamperfoelie (G) Fluitekruid Hulst (G) Tamme kastanje Brandnetel (G) Servische spar Daglelie (G) Pijpestrootje (G) Struikhei (G) Vuilboom (G) Douglasspar (G) Zeeden Sitkaspar

s s cd a s s o s s s f f a

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

Plantensoort Ruw beemdgras Gestreepte witbol Gladde witbol Speenkruid Dagkoekoeksbloem Gewone braam Hop Zomereik Gewone vlier Gewone es Bosanemoon Pitrus Grote muur Zwarte els Vogelkers Wilde lijsterbes Canada Populier Rankende helmbloem Boswilg Amerikaanse vogelkers Grote egelskop s.s. Ratelpopulier Mannagras Engelwortel (G) Dotterbloem Salomonszegel (G) Munt (G) Hulst Gelderse roos Kamperfoelie (G) Brede stekelvaren Bosbies

Hoofdstuk: 3B3 Resultaten

Tabel 4: bosvegetatie op zandgronden.

21


Legenda tabel 4, 5 en 6

Tansley d cd a f

betekenis Dominant Co-dominant Abundant (veel aanwezig) Frequent (vrij talrijk) Occasional (verspreid o aanwezig) r Rare (zeldzaam) s Sporadic (zeer zeldzaam)

3.2.2 Planten gemeenschappen 38B

Na het invoeren van de vegetatieopname in synbiosys, zijn er verschillende plantengemeenschappen bekend geworden. Deze worden hieronder weergegeven per landschapstype. Telkens wordt er uitgelegd voor welke plantengemeenschap een code staat en worden de abiotische eisen van de zuurgraad en voedselrijkdom weergegeven. Vegetatie op zandgronden. Voor vegetatie op zandgronden werden de volgende plantengemeenschappen weergegeven; 34, 34A, 34AA, 34AA01. Deze codes staan voor plantengemeenschappen in synbiosys. De planten gemeenschappen beginnen allemaal met 34 wat betekend dat ze vallen onder de klasse der kapvlakte gemeenschappen vallen. De andere codes, 34A resp. 34AA, staan voor orde der kapvlakte gemeenschappen resp. wilgenroosjes verbond. 34AA01 is de code voor een wilgenroosjes associatie. De abiotische eisen voor bovenstaande plantengemeenschappen zijn hetzelfde. Voor voedselrijkdom behoeven de plantengemeenschappen voedselarme ondergrond, qua zuurgraad hebben de plantengemeenschappen hun optimum bij een zure ondergrond. Het amplitudo van de voedselrijkdom is vrij breed dus hier is wat verandering mogelijk. Het amplitudo is van de zuurgraad is wat smal en kan weinig verandering in de ondergrond verdragen. In bijlage 7 staan de vegetatielijsten en grafieken uit synbiosys.

Vegetatie in elzenbroekbos Voor vegetatie in broekbosgebied op leem werden de volgende plantengemeenschappen weergegeven; 33A en 33AA05. Deze planten gemeenschappen komen voort uit de klasse der nitrofiele zomen. 33A staat voor Orde der nitrofiele zomen. 33AA05 staat voor zevenblad associatie. De abiotische eisen van planten gemeenschap 33A en 33AA05 wat betreft voedselrijkdom en zuurgraad zijn gelijkwaardig en komen neer op voedselrijk resp. zwak basisch. Beide amlpitudo’s zijn smal en kunnen daardoor weinig verandering verdragen. In bijlage 9 staan de vegetatielijsten en grafieken uit synbiosys.

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

Hoofdstuk: 3B3 Resultaten

Vegetatie op heidelandschap Voor heide landschap zijn de volgende plantengemeenschappen gevonden; 20AA01, 20AA01C, 20AA. Deze plantengemeenschappen komen allen voort uit de klasse der droge heide. 20AA staat voor verbond van struikheide en kruipbrem. 20AA01 en 20AA01C staan voor associatie van struikhei en stekelbrem resp. associatie van struikhei en stekelbrem, mosrijke subass. De abiotische eisen van de plantengemeenschappen 20AA01, 20AA01C en 20AA komen goed met elkaar overheen, qua voedselrijkdom groeien de plantengemeenschappen het best op een voedselarme ondergrond. De zuurgraad geeft aan dat de plantengemeenschap een zuur tot sterk zure ondergrond behoeft. Hierbij moet worden vermeld dat het bij beide onderzoeksvariabelen om een smalle amplitudo gaat. Dit betekend dat de plantengemeenschappen weinig verandering in abiotische omstandigheden kunnen verdragen. In bijlage 8 staan de vegetatielijsten en grafieken uit synbiosys.

22


3.3 wateronderzoek 16B

In onderstaande tabel zijn de onderzochte waterwaarden weergegeven. Aan de hand van de overzichtskaart (bijlage 4) kan worden gezien waar deze wateren liggen. Tabel 7 geeft per onderzoekswater de verkregen waarden waar. De waarden in deze tabel zijn weergegeven in mg/liter. Tabel 8 geeft de pH, EC en temperatuur weer. Deze waarden zijn voor EC in μs/cm weergegeven. De temperatuur is in graden Celsius weergegeven. Tabel 9, 10 en 11 geven de waardering van de getallen in tabel 8 weer. Tabel 12 geeft de diepte, de afmeting en de begroeiing van de onderzoekswateren weer. Tabel 7: Overzichtstabel waterwaarden in mg/liter.

P1 NO₂ NO₃-N PO₄-P NH₄-N Fe O₂ TNb

(Nitriet) (Nitraat) (Fosfaat) (Ammonium) (Ijzer) (Zuurstof) (Totale stikstof)

0,022 0,183 0,024 0,057 0,105 11,56 0,326

B1 V1 V2 V3 V4 0,397 0,527 0,202 0,104 0,088 8,26 1,78 0,489 0,239 0,513 0,214 1,01 0,235 0,17 0,768 0,229 0,163 0,038 0,057 0,845 0,285 1,86 0,318 0,477 0,334 11,83 10,16 10,55 11,98 10,24 11,3 19,5 1,68 2,83 3,37

Tabel 8: Overzichtstabel waterwaarden.

P1 pH EC, in μs/cm temp. in ˚C

B1 8,31 208,1 12,3

V1 7,05 265 12,8

8,3 106 13,6

V2 6,27 45,1 12,1

V3 V4 6,32 6,18 22,2 44,3 14 11,7

Hieronder worden de tabellen weergegeven waarmee Nitriet, Nitraat, Fosfaat en Ammonium kunnen worden getoetst. Tabel 9: waardering Nitraat/Nitriet getal.

Nitraat gehalte Zeer zuiver water Redelijk schoon Licht verontreinigd Duidelijk verontreinigd Sterk verontreinigend

Hoeveelheid nitraat 1 mg/l 4-12 mg/l 12-36 mg/l 36-108 mg/l >108 mg/l

Tabel 10: Waardering fosfaat getal.

Fosfaat gehalte Voedselarm Matig voedselrijk Voedselrijk Verontreinigd Sterk verontreinigd

Hoeveelheid fosfaat <0,03 mg/l 0,03-0,1 mg/l 0,1-0,3 mg/l 0,3-0,9 mg/l >0,9 mg/l

Tabel 11: Waardering ammonium getal

Zeer weinig Weinig Matig Veel (Buijten, 2 juni 2009)

Hoeveelheid ammonium 0,20 mg/l 0,30 mg/l 1,80 mg/l 4,60 mg/l

Hoofdstuk: 3B3 Resultaten

Ammonium

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

23


Tabel 12: Onderzoek naar diepte en begroeiing van de onderzoekswateren

Diepte onderzoekswater (meter)

Afmeting (meter)

begroeiing Zachte berk en wilg langs 700-800 oever weinig overhangede meter takken, veelal struiken langs lang oever

Beek 1

0-0,4

Plas 1

2,503,00

300 bij 200

Ven 1

0,6

16 bij 12

Ven 2

2

15 bij 17

Ven 3

1,5

26 bij 20

Ven 4

1

26 bij 26

opmerking

Brede en smalle lisdodde in water, veel vlotgras en mannagras in water. Oude zandwinningsplas, Grote open plas, waarbij wat Hofmansplas. Rondom wilgen langs de oever staan. plas wordt nog zand Verder weinig vegetatie op gewonnen en is veel lawaai. of in water. 3 Meter breed witzand vlak, daar om heen heide vlak Veel mest in het water van 300 meter omtrek met door de grazers. begrazing eilandje(12 bij 5) in midden poel, met wilgen. Poel Boomgrens 4 meter van dichtgegroeid met oever, vrij veel bladeren in mannagras, noordzijde water ondiep en goed bereikbaar voor zon. Boomgrens 15 meter van oever, veelal lage vegetatie Krabbenscheer aan om poel met pitrus en zuidzijde van poel. pijpenstrootje. verder veel schroefden zaailingen Boomgrens 1,5 meter van oever, overhangende Eilandje(16 bij 7) in takken, waardoor veel midden poel. schaduw. Veel bladeren in poel.

3.4 amfibieën onderzoek. In deze paragraaf zijn de resultaten van de amfibieëninventarisatie weergegeven. De waarnemingen van de 5 onderzoekswateren zijn samengevoegd in tabel 13 en worden weergegeven als aanwezig in het gebied of afwezig in het gebied. Gevonden amfibieën per onderzoekswater zie bijlage 10. Tabel 13: Overzichtstabel waargenomen amfibiën.

Bruine kikker Poelkikker

verspreiding A X

Meerkikker

X

Bastaardkikker

A

Heikikker

X

knoflookpad

X

gewone pad

A

rugstreeppad

A

boomkikker

X

Kleine watersalamander

A

Kamsalamander

A

Alpenwatersalamander

A

‘Van cultuur naar natuur op de Maashorst’

Hoofdstuk: 3B3 Resultaten

Amfibieën

24


4 Discussie 4B

In dit hoofdstuk worden de verkregen resultaten vergeleken met eerdere onderzoeken en literatuur. Dit word per hoofdvraag besproken en er worden eventuele verbeterpunten voor vervolg onderzoeken aan gedragen. Hoofdvraag 1 Het onderzoek naar de kwaliteit van de bossen op de Maashorst had als doel te bepalen welke voorwaarden er nodig zouden zijn voor de herintroductie van de lindeboom. Het meeste bos op de Maashorst staat op voedselarme bodem, terwijl de meeste bosvegetatie een wat rijkere grondsoort nodig hebben. Veel bospercelen zijn eentonig: grote delen bestaan uit gelijkjarige opstanden van de zelfde boomsoort. Plantenfamilies die op deze percelen zijn aantroffen lieten zien dat er een arme bosgrond bestond, waarop veelal een jong bos stond. Voor een rijke bosbodem is een goede strooisellaag van belang. In de Maashorst is de strooisellaag er dun en op veel plekken erg zuur, voor een verbetering van de biodiversiteit is het van belang de bodem te verbeteren. Recent onderzoek van Hommel en de Waal toont aan dat met een andere keuze van inheemse loofbomen in veel bossen en op betrekkelijk korte termijn veel vooruitgang kan worden geboekt. Vooral de linde, een vroeger veelvoorkomende soort in het Nederlandse bos, kan een belangrijke rol spelen in de verbetering van de strooisellaag. Ook andere soorten zoals es, esdoorn, iep en hazelaar bieden perspectief. Door het stimuleren of aanplanten van deze boomsoorten kan de pH in de bodem omhoog gebracht worden. Door de stijgende pH zal de bodem vruchtbaarder worden doordat bodemorganismes de kans krijgen het strooisel om te zetten in humus. Deze verbetering van de bodem is voor de Maashorst alleen van belang op de zandgronden, de onderzochte lagere zandgronden bleken na profielboringen veel leem en organische stof te bevatten. Plantengemeenschappen binnen deze laaggelegen percelen lieten ook zien dat het om een bodem gaat die meer voedselrijkdom bevat dan de hoger gelegen percelen.

Om in het gebied een verbetering van de strooisellaag te bewerkstelligen, kan de aanplant van een aantal lindebomen al voldoende zijn. Maar om er voor te zorgen dat de lindes zelf niet zonder rijk strooisel komen te zitten door verwaaiing van bladstrooisel, is een verjongingsplek nodig van minimaal 40 x 40 m. Bij een wijder plantverband neemt het risico van concurrentie door andere boomsoorten snel toe en is waarschijnlijk een intensievere nazorg in het verjongingsvlak nodig. Wanneer besloten word een groot oppervlak te beplanten met linde, is het beter meerdere kleine blokken om te vormen in plaats van ĂŠĂŠn groot blok. Daarmee wordt de variatie die ontstaat door kleinschalige variatie vergroot. Hierdoor hebben bosplanten met een beperkt verspreidingsvermogen een hogere kans om de nieuwe groeiplaatsen te bereiken (stepping stones). Bij de herintroductie is een startbemesting in de plantgat sterk aan te bevelen, met name op de meest verzuringgevoelige gronden. Als vuistregel voor de dosis per plantkuil kan gelden: 50 g kieseriet, 50 g thomaskali en 250 g dolomiet. (Hommel & de Waal, 2007)

Hoofdstuk: 4 Discussie

In het verleden is de Amerikaanse vogelkers aangeplant voor zijn verbeterende kwaliteiten voor de bodem. Nadeel van deze exoot is dat hij een plaag kan worden in bossen en vooral op kapvlaktes. Herintroductie van de linde is geen herhaling van eerdere fouten. De linde is in ons land absoluut geen exoot vroeger waren grote delen van ons land bedekt met gemengde lindebossen. Daardoor is het lindebos een belangrijk referentiebeeld voor de ontwikkeling van natuurbos in ons land.

25


Hoofdstuk: 4 Discussie

Hoofdvraag 2. Na onderzoek in het gebied en de gevonden waarden weergegeven in paraagraaf 3.3, zijn er verschillende waarden gevonden in de wateren. De aanwezigheid van deze stoffen in het water maken het mogelijk, dan wel onmogelijk voor de aanwezigheid van bepaalde amfibieën. De meeste onderzoekswateren zijn basisch/zuur, waarvan ven 1 en plas 1 zelfs een basisch karakter hebben. Als de pH te laag is dan kunnen amfibieën eitjes gaan schimmelen en stokt de voortplanting. Alle gevonden soorten leven of in biotopen met variërende pH of leven in biotopen met > 5 pH.(Ravon) (van Diepenbeek en creemers, 2006) Nitriet(NO₂), Nitraat (NO₃-N) ,fosfaat (PO₄-P), ammonium(NH₄-N) en totale stikstof (TNb) geven een indicatie over de voedingsstof in het water en geeft aan of er planten kunnen groeien en dieren kunnen leven. Plantengroei is voor amfibieën belangrijk omdat daarbij eitjes worden afgezet. De later uitgekomen larven eten ook van deze vegetatie. Alle waargenomen amfibieën prefereren een voortplantingswater met goed ontwikkelde watervegetatie. Een teveel aan deze stoffen zorgt voor overmatige plantengroei, sterke zuurstof wisseling en rottingsprocessen. De gevonden nitraat waarden in beek 1 en ven 1 blijken aan de hoge kant, een verklaring hiervoor kan worden verkregen door gebruik en ligging van beide wateren. Beek 1 ligt midden in een landbouwgebied waarnaar alle omliggende landbouwpercelen uitstromen. Ven 1 ligt in een open vlakte in het begrazingsgebied, welke door de grazers gebruikt wordt als afkoelbron. Het is vanzelf sprekend dat de grazers ook hun behoefte in dit water doen. Een toenemende mate van stikstoffen in het water kan leiden tot algen- of overmatige plantengroei, waardoor de zuurstof in het water veel lager wordt. Waargenomen vegetatie in en rondom poelen (zie tabel 10, paragraaf 3.3) zijn, ook met vele bladeren op bodem erg geschikt voor de waargenomen amfibieën. Vooral de bastaardkikker, gewone pad en bruine kikker hebben baat bij een goed ontwikkelde vegetatie aan de oeverrand.(van Diepenbeek en Creemers, 2006) Het zuurstof-gehalte (0₂) in relatie met de temperatuur van het water is goed, de hoeveelheid zuurstof is ook ruim voldoende voor amfibieën, onder 3 mg/l zuurstof is kritiek. De waardes die in de onderzoekswateren zijn gemeten laten hogere waarden zien (zie tabel 9, paragraaf 3.3)(Buijten, 2006) Enig probleem voor het voorkomen van amfibieën en de verspreiding ervan is dat de meeste poelen vrij geïsoleerd liggen. Alleen ven 2 en 4 liggen binnen de vastgestelde 250 meter afstand. Deze afstand is de maximale afstand tussen poelen waardoor amfibieën goed kunnen migreren. Dit zorgt er ook voor dat de populatie sterk blijft omdat er telkens van genen gewisseld kan worden en er weinig inteelt plaats vind. Het graven van nieuwe poelen kan migratie verbeteren waardoor er verspreid over de Maashorst meer amfibieën soorten voorkomen. (Peters et. al, 2003)(RAVON, 29 mei 2009) Na onderzoek in literatuur, synbiosys en laboratorium naar de herkomst van het water blijken de vennen grondwater gevoed te zijn (bijlage 11). Waarden uit het wateronderzoek laten zien dat de pH van het water dichter bij de waarden voor grondwatergevoed zitten dan regenwater-gevoed. EC waarden komen beter overeen met de waarden gevonden bij grondwatergevoede vennen evenals de gevonden waarden voor fosfaat en de stikstoffen. Door de lage waarden voor ijzer (Fe) is het uitgesloten dat de vennen en beek worden gevoed door kwelwater. Hoewel er wel breuklijnen van kwelwater door het onderzoeksgebied lopen hebben deze geen invloed op de wateren in de maashorst. De onderzochte beek staat wel in verbinding met sloten waar kwelwater in staat, dit is aan het einde van de beek en ligt van het onderzochte punt af.(Brabant , 29 mei 2009)

26


Hoofdstuk: 4 Discussie

Achteraf gezien was het onderzoek te groot opgezet. De mankracht tegenover de draaglast van het onderzoek was iets uit balans. Maar dit is niet ten koste van de kwaliteit gegaan. De doelen van het onderzoek zijn behaald. Door de tijdsplanning constant aan te passen en reĂŤle verwachtingen te scheppen is de tijdsplanning goed verlopen. En kon er ingespeeld worden op onverwachte omstandigheden. Een transparante planning heeft ertoe geleid dat er genoeg ruimte en tijd over was voor constante evaluatie. Terugkijkend op het onderzoek zijn er een aantal zaken te benoemen die anders georganiseerd hadden kunnen worden. Te beginnen bij het gebrek aan ervaring, waardoor er tijdens het veldwerk te weinig van een bodemmonster werd meegenomen. Hierdoor hebben niet alle proeven plaats kunnen vinden. Een ander obstakel was het kwijtraken van de lege zakjes waar de grondmonsters van de profielboring in bewaard werden. Van de totaal 4 lagen in perceel 14 (zie tabel 3 , paragraaf 3.1.2) zijn de lagen met dezelfde uiterlijke kenmerken bij elkaar gedaan, waardoor er 2 lagen overbleven. Dit geeft geen exacte waarden voor de profielboring van dit perceel, maar hierdoor is er wel een indicatie van de bodemwaarden bekend. Vervolgonderzoek. Om nog een beter inzicht te krijgen in welke aanplantlocatie het beste zouden zijn op de maashorst is het raadzaam de percelen nog verder te onderzoeken op calciumverzadiging, H/Ca-verhouding, C/P-verhouding, OS/Ca-verhouding en leemfractie. Dit zijn belangrijke factoren die, mits aanwezig in het gebied, belangrijk voor de groei van de jonge lindeboom zijn. Dit onderzoek hoeft niet uitgevoerd te worden wanneer er voor word gekozen de lindes hun eigen bodem te laten verrijken. Er moet dan wel in het begin van hun groei voeding worde mee te geven in de plantkuil (discussie hoofdvraag 1).

27


5 Conclusie 5B

Hoofdstuk: 5B5 Conclusie

‘Is het mogelijk om lindebos aan te planten in de Maashorst en welke beheersmaatregelen zijn hiervoor nodig? De bodem is erg verzuurt en verschraalt op de maashorst, dit is de oorzaak van de dennen aanplant voor productiebos. Om dit te verbeteren kan slim gebruik gemaakt worden van de strooiselkwaliteit van inheemse boomsoorten. Door te kiezen voor een alternatieve boomsoorten samenstelling kan zowel flora als bosbodem worden verrijkt. Het grootste effect is te verwachten bij matig voedselrijke, verzuringgevoelige bodems. Een dergelijke omslag van arme bosbodems kan door middel van de aanplant van linde. Waar de verzuring heeft geleid tot verarming van de bodem en van de kruidlaag, moet gekozen worden voor zuurresistente boomsoorten. Op de maashorst komt op deze plaatsen vrijwel uitsluitend jonge aanplant van eik en naaldhout voor, deze zullen er alleen voor zorgen dat de bodem voedselarm blijft of nog verder verschraald. Het humusprofiel en de ondergroei zijn op deze percelen kenmerkend voor een arm bosmilieu. De ontwikkeling van een soortrijk bos dat voor ogen is op deze percelen is mogelijk, op de voedselarme en zure bodem kan geleidelijk een goede strooisellaag aangelegd worden. Op de voedsel rijke percelen groeien al veel boomsoorten met een bodemverbeterende kwaliteit, zoals populier, es en vlier. Voor een succesvolle aanplant van linde moet de leemfractie groter zijn dan 15%. Op sommige percelen is dit ruimvallende en kan de enige beperkende factor een te hoge grondwaterstand zijn. De pH mag laag zijn en waarden van onder de 3 kunnen nog steeds geschikt zijn voor aanplant van linde. Op veel van de percelen is de bodemkwaliteit niet optimaal voor de aanplant van linde. Hoewel de linde op zeerarme zandgronden aangepland kan worden is het wel raadzaam de plantkuilen een flinke afmeting te geven en de aarde in de plantkuil te bemesten (discussie hoofdvraag 1) ‘Is er een relatie tussen de waterkwaliteit in de grote Wetering en de 5 vennen in de Maashorst en wat heeft dit voor invloed op amfibieën?’ De onderzoekswateren zijn basisch tot zuur, uitzonderingen hierop zijn ven 1 en plas 1 welke een basisch waarde hebben. Na onderzoek is gebleken dat de vennen worden gevoed door grondwater en er geen invloed is van kwelwater. De pH is hoog genoeg om er voor te zorgen dat amfibieën eitjes zich kunnen ontwikkelen. Alle gevonden amfibieën soorten leven of in gevarieerde biotopen of leven in biotopen met > 5 pH. De wateren zijn onderzocht op Nitriet(NO₂), Nitraat (NO₃N) ,fosfaat (PO₄-P), ammonium(NH₄-N) en totale stikstof (TNb). Grote verschillen waren er tussen B1 en V1 met de rest van de wateren, bij deze wateren waren de waarden voor Nitriet en Nitraat verhoogt. Deze verhoging word waarschijnlijk veroorzaakt door de omliggende landbouw en de uitspoeling van nutriënten. Een verhoogde nutriënten concentratie kan tot een algenbloei zorgen, dit resulteert dan in zuurstoftekort. Op dit moment is het zuurstof gehalte in het water voldoende, er moet wel voor gewaakt worden dat er geen zuurstof tekort optreed door rotting van ingewaaide bladeren. De voorkomende amfibieën soorten kunnen allemaal goed leven onder de gevonden omstandigheden. Al moet bij B1 en V1 toezicht worden gehouden op de hoeveelheid stikstoffen in het water, dit kan bij toenemende mate een gevaar opleveren voor de hoeveelheid zuurstof in het water. De migratie van de amfibieën is een probleem in de verspreiding van amfibieënsoorten over de maashorst. Ook de sterkte van de populatie is hiervan afhankelijk. De vennen liggen te geïsoleerd voor goede migratie van amfibieën tussen poelen.

28


Literatuur 6B

Brabant. (2009) Brabant in kaart. [www-document] <http://brabant.esrinl.com/wateratlas/wateratlas_viewer.html?vi=1> Geraadpleegd: 29 mei 2009 Buijten, M.C.G. (2006) Protocol abiotische factoren.[www-bestand] <http://www.jborsboom.nl/wetenschapsklas/archief/klas1/watervervuiling%200607/inform atieboekje/informatieboekje%20abiotische%20factoren%20.pdf> Geraadpleegd: 2 juni 2009. Diepenbeek, van A, Creemers, R. (2006). Herkenning amfibieën en reptielen. Nijmegen: Stichting RAVON Ettema, N. (2009) Mondeling contact met Nico, omdat deze onze coördinator is. Hommel, P. en de Waal, R. ed. (2007). Terug naar het lindewoud. Strooiselkwaliteit als basis voor ecologisch bosbeheer. Zeist: KNNV Uitgeverij. Lans, van der H.E. en Vos, P.G. (2008). Natuurplan de Maashorst; Integraal Inrichtingsen Natuurbeheerplan Maashorst-Herperduin. Heelsum: IntegralisPP. Munsell, (2000). Munsell Soil color charts. Grand Rapids: Munsell Color. RAVON. (2009). Aanleg van poelen.[www-document] <http://www.ravon.nl/Default.aspx?tabid=257> Geraadpleegd: 29 mei 2009 Robben, J. (2008). Werkboek ecologie Bossche Broek. ’s Hertogenbosch: HAS Den Bosch Uchelen, van E. (2006). Praktisch natuurbeheer: amfibieën en reptielen. Zeist: KNNV Peters, W., de Groot, E. en Ettema, N. (2003). Poelen en vennen. Meer en beter. Uden: IVN. 4H

45H

• • • • •

• • • •

Hoofdstuk: 6BLiteratuur

46H

29


Bijlagen 7B

Bijlage 2: pH-KCl overzichts grafiek 17B

pH-KCl

pH-KCl

Gemiddelde pH

Waardering

P1 MM

3,3

3,37

3,34 Zure bodem

P2 MM

3,25

3,3

3,28 Zure bodem

P2 LAAG 1

1,95

2

P2 LAAG 2

2,6

2,63

2,62 Zure bodem

P2 LAAG 3

3,9

3,88

3,89 Zure bodem / Zwak zure bodem

1,98 Sterk zure bodem/ Zure bodem

P2 LAAG 4

4,31

4,35

4,33 Zure bodem / Zwak zure bodem

P3 MM

3,29

3,27

3,28 Zure bodem

P4 MM

3,35

3,35

3,35 Zure bodem

P5 MM

3,65

3,65

3,65 Zure bodem / Zwak zure bodem

P6 MM

3,62

3,9

3,76 Zure bodem / Zwak zure bodem

P6 LAAG 1

3,7

3,7

3,70 Zure bodem / Zwak zure bodem

P6 LAAG 2

4,45

4,48

4,47 Zure bodem / Zwak zure bodem

P6 LAAG 3

4,8

4,81

4,81 Zwak zure bodem

P7 MM

3,7

3,69

3,70 Zure bodem / Zwak zure bodem

P8 MM

3,79

3,75

3,77 Zure bodem / Zwak zure bodem

P9 MM

3,76

3,88

3,82 Zure bodem / Zwak zure bodem

P10 MM

4,2

4,1

4,15 Zure bodem / Zwak zure bodem

P10 LAAG 1

4

4,02

4,01 Zure bodem / Zwak zure bodem

P10 LAAG 2

4,71

4,7

P11 MM

3,73

3,72

3,73 Zure bodem / Zwak zure bodem

P12 MM

3,62

3,65

3,64 Zure bodem / Zwak zure bodem

4,71 Zwak zure bodem

P13 MM

3,7

3,7

P13 LAAG 1

3,1

3,05

3,08 Zure bodem

P13 LAAG 2

4,61

4,65

4,63 Zwak zure bodem

P14 MM

3,85

3,9

3,88 Zure bodem / Zwak zure bodem

P14 LAAG 1+3

4,28

4,2

4,24 Zure bodem / Zwak zure bodem

P14 LAAG 2+4

4,71

4,71

4,71 Zwak zure bodem

P15 MM

7,2

7,15

7,18 Zwak zure tot zwak basische bodem

P16 MM

4,05

4

4,03 Zure bodem / Zwak zure bodem

P16 LAAG 1

3,71

3,7

3,71 Zure bodem / Zwak zure bodem

P16 LAAG 2

6,6

6,6

6,60 Zwak zure tot zwak basische bodem

P16 LAAG 3

7,15

7,2

7,18 Zwak zure tot zwak basische bodem

P16 LAAG 4

6,85

6,8

6,83 Zwak zure tot zwak basische bodem

P16 LAAG 5

7,7

7,8

7,75 Basische bodem

P17 MM

3,85

3,69

3,77 Zure bodem / Zwak zure bodem

P18 MM

4,3

4,25

4,28 Zure bodem / Zwak zure bodem

P18 LAAG 1

4,3

4,25

4,28 Zure bodem / Zwak zure bodem

P18 LAAG 2

5,45

5,5

3,4

3,45

P19 MM

3,70 Zure bodem / Zwak zure bodem

5,48 Zwak zure bodem 3,43 Zure bodem

Hoofdstuk: 7BBijlagen

Grondmonster

30


Afkorting

Betekenis

P

Perceel

MM

Mengmonster

Laag X

Grondlaag van profielboring

Waardering pH (volgens Ellenberg)

1

sterk zure bodems

2

sterk zure bodems / zure bodems

3

zure bodems

4

zure bodems / zwak zure bodems

5

zwak zure bodems

6

zwak zure tot zwak basische bodems

7

zwak zure tot zwak basische bodems

8

basische bodems; meestal op kalk

9

sterk basische of kalkrijke bodems

X

indifferent

?

onbekend volgens Ellenberg

Hoofdstuk: 7BBijlagen

Indicatie voor zuurgraad

31


Bijlage 3: Organische stof- gehalte + waardering

Hoofdstuk: 7BBijlagen

18B

32


Leeggewicht kroesje(g)

Bruto gewicht Nettogewicht voor voor gloeien(g) gloeien(g)

Gewicht na gloeien(g)

Gloeiverlies (g) Gloeiverlies (%) Gemiddelde gloeiverlies (%)

P1 MM

23,61

5,10

28,71

28,40

0,31

6,06%

P1 MM

23,37

5,06

28,43

28,16

0,27

5,40%

P2 MM

22,93

5,01

27,94

27,69

0,25

5,07%

P2 MM

24,85

5,03

29,88

29,62 X

0,26

5,25%

P2 LAAG 1

X

X

X

X

X

5,73% 5,16% X

P2 LAAG 2

23,49

5,05

28,55

28,48

0,07

1,33%

P2 LAAG 2

23,27

5,03

28,30

28,17

0,13

2,66%

P2 LAAG 3

22,79

5,01

27,80

27,67

0,13

2,69%

P2 LAAG 3

23,54

5,03

28,57

28,42

0,14

2,81%

P2 LAAG 4

22,90

5,02

27,93

27,93

0,00

0,00%

P2 LAAG 4

23,16

5,00

28,16

28,09

0,07

1,38%

P3 MM

22,94

5,05

27,99

27,73

0,26

5,16%

P3 MM

23,10

5,06

28,16

27,89

0,27

5,26%

P4 MM

22,53

5,01

27,54

27,24

0,30

5,89%

P4 MM

22,47

5,00

27,47

27,20

0,27

5,40%

P5 MM

23,48

5,01

28,49

28,10

0,39

7,85%

P5 MM

23,90

5,00

28,90

28,45

0,45

9,05%

P6 MM

24,19

5,01

29,19

28,80

0,39

7,87%

P6 MM

23,37

5,01

28,38

27,98

0,40

8,01%

P6 LAAG 1

22,87

5,01

27,87

27,49

0,38

7,61%

P6 LAAG 1

24,49

5,01

29,50

29,19

0,31

6,09%

P6 LAAG 2

22,99

5,00

27,99

27,81

0,18

3,60%

P6 LAAG 2

23,04

5,00

28,04

27,88

0,16

3,16%

P6 LAAG 3

23,95

5,00

28,95

28,93

0,02

0,40%

P6 LAAG 3

22,47

5,01

27,48

27,46

0,02

0,36%

P7 MM

22,98

5,00

27,98

27,66

0,32

6,42%

P7 MM

26,32

5,01

31,33

31,08

0,25

4,95%

P8 MM

25,63

5,01

30,63

30,33

0,30

5,93%

P8 MM

23,47

5,00

28,47

28,17

0,30

5,92%

P9 MM

23,24

5,01

28,24

27,95

0,29

5,77%

P9 MM

25,92

5,00

30,93

30,65

0,28

5,56%

P10 MM

23,48

5,00

28,49

28,22

0,27

5,44%

P10 MM

22,98

5,00

27,98

27,73

0,26

5,16%

P10 LAAG 1

23,32

5,00

28,33

28,02

0,31

6,18%

P10 LAAG 1

22,86

5,00

27,87

27,57

0,30

5,98%

P10 LAAG 2

23,40

5,01

28,41

28,35

0,05

1,06%

P10 LAAG 2

22,78

5,01

27,79

27,74

0,05

1,04%

P11 MM

23,58

5,01

28,59

28,00

0,59

11,78%

P11 MM

22,74

5,01

27,75

27,38

0,37

7,39%

P12 MM

22,44

5,01

27,45

27,05

0,40

8,01%

P12 MM

22,69

5,01

27,70

27,31

0,39

7,73%

P13 MM

23,45

5,01

28,46

28,19

0,27

5,45%

P13 MM

22,88

5,01

27,89

27,55

0,33

6,63%

P13 LAAG 1

26,12

5,00

31,12

30,38

0,74

14,81%

P13 LAAG 1

22,66

5,01

27,68

26,76

0,91

18,19%

P13 LAAG 2

23,47

5,00

28,47

28,43

0,04

0,86%

P13 LAAG 2

23,92

5,01

28,93

28,82

0,11

2,26%

P14 MM

26,39

5,00

31,39

31,19

0,20

4,00%

P14 MM

23,09

5,01

28,10

27,87

0,23

4,63%

P14 LAAG 1+3

23,55

5,01

28,56

28,27

0,28

5,63%

1,99% 2,75% 0,69% 5,21% 5,64% 8,45% 7,94% 6,85% 3,38% 0,38% 5,68% 5,93% 5,67% 5,30% 6,08% 1,05% 9,58% 7,87% Hoofdstuk: 7BBijlagen

Grondmonster

6,04% 16,50% 1,56%

33

4,32%

5,29%


Afkorting

Betekenis

P

Perceel

MM

Mengmonster

Laag X

Grond laag van profielboring

Hoofdstuk: 7BBijlagen

Legenda bijlage 4

34


Waardering organische stofgehalte.

Hoofdstuk: 7BBijlagen

Alle Monsters bestonden uit zand. Behalve Perceel 16 mengmonster en de onderzochte lagen tijdens de profielboring. Deze bestond uit matig lichte zavel.

35


Perceel

P2O5 per 50 ml

gem.

mgram P per liter

mgram P per 100 gr grond

waardering

P1 MM

0,044

0,047

0,0455

27,94

55,89

Vrij laag

P2 MM

0,04

0,036

0,038

23,78

47,56

Vrij laag

P2 L1

0,076

0,076

0,076

44,89

89,78

Ruim voldoende

P2 L2

0,018

0,024

0,021

14,33

28,67

Vrij laag

P2 L3

0,022

0,029

0,0255

16,83

33,67

Vrij laag

P2 L4

0,019

0,02

0,0195

13,50

27,00

Vrij laag

P3 MM

0,021

0,023

0,022

14,89

29,78

Vrij laag

P4 MM

0,021

0,023

0,022

14,89

29,78

Vrij laag

P5 MM

0,002

0,003

0,0025

4,06

8,11

Laag

P6 MM

0

0,004

0,002

3,78

7,56

Laag

P6 L1

0,002

0

0,001

3,22

6,44

Laag

P6 L2

0

0

0

0,00

0,00

Laag

P6 L3

0

0,002

0,001

3,22

6,44

Laag

P7 MM

0

0

0

0,00

0,00

Laag

P8 MM

0

0

0

0,00

0,00

Laag

P9 MM

0,007

0,036

0,0215

14,61

29,22

Laag

P10 MM

0

0

0

0,00

0,00

Laag

P10 L1

0

0

0

0,00

0,00

Laag

P10 L2

0

0

0

0,00

0,00

Laag

P11 MM

0

0

0

0,00

0,00

Laag

P12 MM

0

0

0

0,00

0,00

Laag

P13 MM

0

0

0

0,00

0,00

Laag

P13 L1

0

0,01

0,005

5,44

10,89

Laag

P13 L2

0

0

0

2,67

5,33

Laag

P14 MM

0

0

0

2,67

5,33

Laag

P14 L1+L3

0

0,003

0,0015

3,50

7,00

Laag

P14 L2+L4

0

0

0

0,00

0,00

Laag

P15 MM

0,095

0,107

0,101

58,78

117,56

Hoog

P16 MM

0,018

0,021

0,0195

13,50

27,00

Laag

P16 L1

0,039

0,046

0,0425

26,28

52,56

Vrij laag

P16 L2

0,027

0,033

0,03

19,33

38,67

Vrij laag

P16 L3

0,009

0,009

0,009

7,67

15,33

Laag

P16 L4

0,004

0,008

0,006

6,00

12,00

Laag

P16 L5

0,011

0,011

0,011

8,78

17,56

Laag

P17 MM

0,019

0,028

0,0235

15,72

31,44

Laag

P18 MM

0,11

0,137

0,1235

71,28

142,56

Hoog

P18 L1

0,145

0,153

0,149

85,44

170,89

Hoog

P18 L2

0

0

0

0,00

0,00

Laag

P19 MM

0

0,006

0,003

4,33

8,67

Laag

Hoofdstuk: 7BBijlagen

Bijlage 4: P-AL overzichtstabel + berekening

36


Ijklijn P-AL

Waardering P-AL Waardering

Zeeklei, veen, zand, dalgrond

P205 mg/liter Absorptie 0 10 20 30 40

0 0,008 0,035 0,048 0,064

Laag

<18

Vrij laag

18-29

Voldoende

30-39

Ruim voldoende

40-55

50 60 85 100

0,082 0,102 0,147 0,176

Hoog

>55

(Robben, 2008)

Berekening:

Hoofdstuk: 7BBijlagen

Tijdens proef is per perceel 2,5 gram grond afgewogen, extractievloeistof was 50 ml. Ijklijn is in P205 mgram/liter, Fosfaat moet in mgram P per 100gram grond. Y= willekeurige waarde uit ijklijn bij P2O5 mg/liter In 1000 ml zit Y mgram. In 50 ml zit dan Y/20. Y/20 komt uit 2,5 gram grond. In 100 gram grond zit dan, Y/20 *40. Uiteindelijke omreken factor van mgram P2O5/liter naar fosfaat per 100gram grond is 2. Y invoeren in formule; Y = 0,0018x - 0,0048

37


Bijlage 5: Kalium overzichtstabel met berekening. 19B

K-HCl

K20 per 100 gr Grond

gem.

organische tof (%)

F

K-getal

waardering K-getal

P1 MM

2

1

1,5

5,72

1,61

2,42

laag

P2 MM

2

4

3

5,16

1,79

5,37

laag

P2 LAAG 1

x

x

x

x

x

x

x

P2 LAAG 2

1

3

2

1,99

2,7

5,40

laag

P2 LAAG 3

1

1

1

2,75

2,7

2,70

laag

P2 LAAG 4

1

1

1

0,69

2,7

2,70

laag

P3 MM

1

1

1

5,21

1,79

1,79

laag

P4 MM

2

1

1,5

5,64

1,69

2,54

laag

P5 MM

15

14

14,5

8,45

1,18

17,11

voldoende

P6 MM

13

13

13

7,94

1,22

15,86

laag

15

14

14,5

6,85

1,37

19,87

voldoende

P6 L2

14

13

13,5

3,38

2,5

33,75

ruim voldoende

P6 L3

21

19

20

0,38

2,7

54,00

zeer hoog

P7 MM

13

15

14

5,68

1,69

23,66

voldoende

P8 MM

11

12

11,5

5,93

1,56

17,94

voldoende

P9 MM

14

14

14

5,67

1,79

25,06

voldoende

P10 MM

7

7

7

5,3

1,69

11,83

laag

P10 L1

7

8

7,5

6,08

1,59

11,93

laag

P10 L2

30

28

29

1,05

2,7

78,30

zeer hoog

P11 MM

13

12

12,5

9,58

1,08

13,50

laag

P12 MM

14

14

14

7,87

1,22

17,08

voldoende

P13 MM

11

17

14

6,04

1,56

21,84

voldoende

P13 L1

24

22

23

16,5

0,7

16,10

laag

P13 L2

20

19

19,5

1,56

2,7

52,65

zeer hoog

P14 MM

12

12

12

4,32

2,08

24,96

voldoende

P14 L1+L3

11

10

10,5

5,29

1,69

17,75

voldoende

P14 L2+L4

12

11

11,5

0,57

2,7

31,05

ruim voldoende

P15 MM

30

30

30

4,9

1,79

53,70

zeer hoog

P16 MM

18

22

20

8,64

1,18

23,60

voldoende

P16 L1

42

51

46,5

21,77

0,55

25,58

ruim voldoende

P16 L2

15

16

15,5

4,2

2,08

32,24

ruim voldoende

P16 L3

92

93

92,5

2,44

2,7

249,75

zeer hoog

P16 L4

28

35

31,5

1,08

2,7

85,05

zeer hoog

P16 L5

57

54

55,5

1,06

2,7

149,85

zeer hoog

P17 MM

21

21

21

7,31

1,3

27,30

ruim voldoende

P18 MM

29

28

28,5

5,74

1,61

45,89

zeer hoog

P18 L1

36

37

36,5

5,97

1,56

56,94

zeer hoog

P18 L2

12

13

12,5

0,35

2,7

33,75

ruim voldoende

P19

22

22

22

11,83

0,88

19,36

voldoende

Hoofdstuk: 7BBijlagen

P6 L1

38


Berekening K-HCl getal. Omrekeningsfactoren ter berekening van kaligetal H

F

H

F

H

F

<3,0 3,20 3,40 3,60 3,80 4,00 4,20 4,40 4,60 4,80 5,00 5,40 5,80 6,00 6,50

2,70 2,63 2,50 2,38 2,27 2,17 2,08 2,00 1,92 1,85 1,79 1,69 1,61 1,56 1,47

7,00 7,50 8,00 8,50 9,00 9,50 10,00 11,00 12,00 13,00 14,00 15,00 16,00 17,00 18,00

1,37 1,30 1,22 1,18 1,12 1,08 1,03 0,95 0,88 0,83 0,78 0,74 0,70 0,67 0,64

19,00 20,00 21,00 22,00 23,00 24,00

0,61 0,58 0,55 0,53 0,51 0,49

Formule: K-getal = F * K-HCl F = Omrekeningsfactor voor organische stof. K-Hcl = Gemeten waarde uit flamfotometer. H = % organische stof in het perceel (organische stof zie bijlage 4).

Waardering

Zand en dalgrond

Laag

<16

Voldoende

16-25

Ruim voldoende

26-35

Hoog

35-45

Zeer Hoog

>45

Hoofdstuk: 7BBijlagen

Waardering K-HCl getal

39


Bijlage 6: overzichtsgrafiek onderzoeksvariabelen bodem

Hoofdstuk: 7BBijlagen

20B

40


Bijlage 7: Synbiosys vegetatie op zandgronden. 21B

Opname Ron & Aerjen

34 34A 34AA 34AA01 92 92 92 92 79 79 79 79 70 70 70 70 57 57 57 57 56 56 56 56 3 51 51 51 51 8 50 50 50 50 48 48 48 48 15 47 47 47 47 8 46 46 46 46 46 46 46 46 45 45 45 45 3 43 43 43 43 39 39 39 39 39 39 39 39 8 37 37 37 37 8 34 34 34 34 30 30 30 30 1 30 30 30 30 27 27 27 27 25 25 25 25 23 23 23 23 8 22 22 22 22 15 22 22 22 22 21 21 21 21 20 20 20 20 20 20 20 20 19 19 19 19 60 19 19 19 19

Hoofdstuk: 7BBijlagen

Vegetatie Wilgeroosje Boskruiskruid Schapezuring Gewoon struisgras Bochtige smele Gewone braam Zomereik Pilzegge Wilde lijsterbes Ruwe berk Rankende helmbloem Gestreepte witbol Zachte berk Gewone hennepnetel Struikhei Amerikaanse vogelkers Gladde witbol Pijpestrootje Pitrus Sporkehout Framboos Smalle stekelvaren Brede stekelvaren Gewone vlier Straatgras Fioringras Gewoon vingerhoedskruid Grote brandnetel Grove den

41


Hoofdstuk: 7BBijlagen

Responsiecurve voedselrijkdom vegetatie op zandgrond.

42


Hoofdstuk: 7BBijlagen

Responsiecurve zuurgraad vegetatie op zandgrond

43


Bijlage 8: Synbiosys vegetatie op Heidelandschap. 2B

Opname Ron & Aerjen 20AA01 20AA01C 20AA 8 29 32 31 60 100 98 99 26 30 25 11 16 10 40 29 23 30 4 5 4 36 39 38 1 28 45 28 4 4 4 4 7 9 34 42 32 40 23 33 21 19 15 18 16 14 15 9 20 9 3 10 8 10 1 9 18 9 11 13 10 1 0,9 2 0,9 6 13 7 27 10 25 43 89 45 1 8 13 7 63 89 65 25 26 23 15 24 13 16 51 17

Hoofdstuk: 7BBijlagen

Vegetatie Bochtige smele Struikhei Pilzegge Schapezuring Pijpestrootje Liggend walstro Gewone dophei Zomereik Gewoon struisgras Blauwe bosbes Schapegras Grove den Tandjesgras Tormentil Sporkehout Ruwe berk Amerikaanse vogelkers Borstelgras Gewone braam Zachte berk Stekelbrem Bronsmos Wilde lijsterbes Gewoon gaffeltandmos Gewoon klauwtjesmos Zandstruisgras Kraaihei

44


Hoofdstuk: 7BBijlagen

Responsiecurve voedselrijkdom vegetatie op heide landschap

45


Hoofdstuk: 7BBijlagen

Responsiecurve zuurgraad vegetatie op heide landschap

46


Bijlage 9: Synbiosys vegetatie in broekbos.

Opname Ron & Aerjen

8

8 8

8

1

33AA05 33A 100 51 83 82 58 51 53 52 49 60 48 41 48 46 44 29 42 32 32 20 30 30 29 31 26 27 23 16 23 10 20 20 20 23 19 14 19 13 19 13 19 16 19 16

Hoofdstuk: 7BBijlagen

Vegetatie Zevenblad Grote brandnetel Kropaar Hondsdraf Kleefkruid Kweek Ruw beemdgras Kruipende boterbloem Fluitekruid Ridderzuring Glanshaver Witte dovenetel Gewone bereklauw Gestreepte witbol Gladde witbol Gewone hennepnetel Vogelmuur Speenkruid Heermoes Rood zwenkgras s.l. Dagkoekoeksbloem Haagwinde

47


Hoofdstuk: 7BBijlagen

Responsiecurve voedselrijkdom vegetatie in elzenbroekbos

48


Hoofdstuk: 7BBijlagen

Responsiecurve zuurgraad vegetatie in elzenbroekbos

49


Bijlage 10: waargenomen amfibieën per onderzoekswater. B‐1

Amfibieën Bruine kikker Poelkikker Meerkikker Bastaardkikker Heikikker knoflookpad gewone pad rugstreeppad boomkikker Kleine watersalamander Kamsalamander Alpenwatersalamander

verspreiding X X X A X X X X X X A A

V-2 Amfibieën Bruine kikker Poelkikker Meerkikker Bastaardkikker Heikikker knoflookpad gewone pad rugstreeppad boomkikker Kleine watersalamander Kamsalamander Alpenwatersalamander

P-1 Amfibieën Bruine kikker Poelkikker Meerkikker Bastaardkikker Heikikker knoflookpad gewone pad rugstreeppad boomkikker Kleine watersalamander Kamsalamander Alpenwatersalamander Legenda Aanwezig

A

Afwezig

X

V-1 Amfibieën Bruine kikker Poelkikker Meerkikker Bastaardkikker Heikikker knoflookpad gewone pad rugstreeppad boomkikker Kleine watersalamander Kamsalamander Alpenwatersalamander

verspreiding X X X X X X A A X A X X

verspreiding A X X A X X X X X A X A

V-3 Amfibieën Bruine kikker Poelkikker Meerkikker Bastaardkikker Heikikker knoflookpad gewone pad rugstreeppad boomkikker Kleine watersalamander Kamsalamander Alpenwatersalamander

verspreiding A X X X X X A X X A X A

verspreiding A X X X X X A X X A X X

V-4 Amfibieën Bruine kikker Poelkikker Meerkikker Bastaardkikker Heikikker knoflookpad gewone pad rugstreeppad boomkikker Kleine watersalamander Kamsalamander Alpenwatersalamander

verspreiding A X X A X X A X X X X A

Hoofdstuk: 7BBijlagen

23B

50


Bijlage 11: Herkomst water volgens Synbiosys.

Hoofdstuk: 7BBijlagen

24B

51


52

Hoofdstuk: 7BBijlagen


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.