2004
2014
2018
Sociaal-economische barometer 2019 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Sociaal-economische barometer 2019
Vrouwen-Mannen Alle verwijzingen naar personen of functies (bijv. werknemer) hebben vanzelfsprekend betrekking op zowel mannen als vrouwen.
Inhoudstafel 75 jaar vechten voor gelijkheid, grote uitdagingen voor de boeg
5
1. Koopkracht, lonen en productiviteit
11
1.
Koopkracht op basis van lonen: continue neergang
11
2.
Minimumlonen: steeds minder ‘waard’
13
3.
Productiviteit en lonen: waar is het rechtvaardige deel voor werknemers?
15
4.
Stagnerende productiviteit: overheid en bedrijven moeten verantwoordelijkheid opnemen
17
5.
Aandeelhouders aan het feest en aan het subsidie-infuus
19
6.
Topverdieners ontsnappen aan loonmatiging
21
2. Ongelijkheid
23
1.
De Belgische middeninkomensklasse krimpt
24
2.
Steeds meer werkende armen
25
3.
Gapende loonkloof v/m
26
3. Economie en welvaart
29
1.
Economische groei: vier verloren jaren
29
2.
Jobs, jobs, jobs?
31
3.
Fiscaliteit: werknemers dragen veel bij aan gemeenschap
32
4.
Werkloosheid en armoede: armoede neemt toe, ondanks dalende werkloosheid
34
5.
Armoedebarometer: de alarmlichten knipperen
36
4. Arbeidskwaliteit
38
1.
Nieuwe jobs: voltijds werken geen garantie meer
39
2.
Tijdelijke arbeid: meer korte contracten in BelgiĂŤ
40
3.
Flexi-jobs = dumpingjobs
42
4.
Studentenarbeid als noodzaak en bedreiging
43
5.
Discriminatie op de arbeidsmarkt
44
5. Welzijn en sociale bescherming
45
1.
Financiering van onze sociale zekerheid: geen zekerheid meer
46
2.
Burn-out en andere ziektebeelden: een inconvenient truth in de 21ste eeuw
48
3.
Moeilijkere toegang tot gezondheidszorg
49
4.
Sociale zekerheid: uitkeringen onder de armoedegrens
50
5.
Wettelijke pensioenen: pensioenen laten niet toe om waardig ouder te worden
51
6. Duurzaam samen leven
52
1.
De weg naar groene mobiliteit is nog lang
53
2.
Energie: de omschakeling gaat traag
54
3.
Uitstoot broeikasgassen: tandje bijsteken
55
4.
Energie-armoede stijgt
56
75 jaar vechten voor gelijkheid, grote uitdagingen voor de boeg België kent weinig grote nationale symbolen. Maar ons onderwijs, ons sociaal overleg en onze sociale zekerheid, daar kunnen en moeten we trots op zijn. Het zijn monumenten die we samen hebben opgebouwd. Al 75 jaar is onze sociale zekerheid een gelijkheidsmachine. Al 75 jaar beheren vakbonden en werkgevers die machine. Ze voorkomt dat mensen blootgesteld zijn aan de ruwe krachten van de vrije markt. Ze ondersteunt en beschermt. Wanneer we geen belastingen of sociale bijdragen zouden innen, en die belastingen en bijdragen herverdelen, zou meer dan 40% van de Belgische bevolking in relatieve armoede leven (grafiek 1). De sociale zekerheid topt de ongelijkheid af die zou ontstaan, mochten we de vrije markt niet corrigeren (grafiek 2). Sinds de financiële crisis van 2008 neemt de ongelijkheid, en dus de armoede vóór herverdeling toe. Toch slagen we er met onze sociale zekerheid in om de ongelijkheid na herverdeling op hetzelfde niveau te houden.
5
ONGELIJKHEID (GINI-COËFFICIËNT) VOOR EN NA HERVERDELING 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0
2005
2008
2012
2016
Een Gini-coëfficiënt van nul correspondeert met volledige gelijkheid (iedereen heeft een gelijk inkomen), één correspondeert met volledige ongelijkheid (één persoon heeft alle inkomen)
Ongelijkheid voor herverdeling (GINI)
Ongelijkheid na herverdeling (GINI)
Bron: OESO, Income inequality database 2019 & EU SILC
ARMOEDERISICO VOOR EN NA HERVERDELING 50% 40% 30% 20% 10% 0%
2009
2010
2011
2012
Armoederisico voor belastingen en herverdeling
2013
2014
2015
2016
2018
Armoederisico na belastingen en herverdeling
Bron: OESO, Income inequality database 2019 & EU SILC
6
2017
Recent nog gaf de internationale arbeidsorganisatie aan dat de loonongelijkheid mondiaal toenam, slechts enkele landen gaan tegen de tendens in, waaronder België (Global Labour Income Share and Distribution, ILO, 2019). De aanpak van inkomensongelijkheid hebben we de afgelopen 75 jaar kunnen institutionaliseren via de sociale zekerheid. Maar ook ons sociaal overlegmodel zorgt ervoor dat we ongelijkheid sterk terugdringen. Onderzoek van de OESO toont aan dat landen waar sterke vakbonden de vrijheid krijgen om goede akkoorden af te sluiten (uitgedrukt door het aantal werknemers dat gedekt is door een cao, de benedenas) de 1% hoogste inkomens (de superrijken, linkeras) minder binnenhalen. HOE MEER CAO’S, HOE LAGER DE ONGELIJKHEID 10
Aandeel van de inkomsten uit werk van de 1% grootste verdieners
9
Verenigd Koninkrijk
8 Hongarije
7 6
Portugal
Slowakije
Polen
Tsjechië
Estland
Luxemburg Frankrijk Nederland
UE Griekenland
5
Italië
Duitsland
4
Spanje Noorwegen
Finland
Zweden
BELGIË
3 2
0
20
40
60
80
100
Dekkingsgraad (%) van collectieve loonovereenkomsten Bron: OESO, 2015
7
Wij geven de voorkeur aan een arbeidsmarktmodel dat stabiele jobs oplevert met een waardig inkomen. We passen voor een model waar je allerlei hyperflexibele minibaantjes moet combineren om rond te komen. Nederland wordt doorgaans als voorbeeld genomen voor een effectief arbeidsmarktbeleid. Vaak wordt gesteld dat de Belgische arbeidsmarkt door de ‘lagere flexibiliteit’ een lagere tewerkstellingsgraad zou hebben, lager dan bijvoorbeeld Nederland. Traditioneel wordt in de berekening van de tewerkstellingsgraad het aantal ‘hoofden’ geteld dat aan het werk is. Maar niet het aantal uren dat die ‘hoofden’ effectief presteren. Heb je een flexibaantje van enkele uren per week? Je telt volledig mee in de berekening. Wanneer we dit effect uitfilteren en het echte volume aan gepresteerde uren in rekening brengen, valt Nederland door de mand.
TEWERKSTELLINGSGRAAD IN VOLTIJDS EQUIVALENTEN (2017)
57,6%
Nederland
59,3%
België
56,5%
57%
57,5%
58%
Bron: OESO, 2019.
8
58,5%
59%
59,5%
De positieve effecten van ons sociaal overlegmodel zien we niet enkel op macroniveau, maar ook iedere dag op de werkvloer. Neem het ‘eenvoudige’ effect van de aanwezigheid van een vakbondsdelegee op zwangerschapsdiscriminatie. Ontslag omwille van zwangerschap komt bijna drie keer vaker voor bij werkneemsters tewerkgesteld in een bedrijf zonder afgevaardigde (9,7%) dan bij werkneemsters in bedrijven mét vakbondsafvaardiging (3,5%).
ZWANGERSCHAPSDISCRIMINATIE (ONTSLAG DOOR ZWANGERSCHAP)
10 % 8% 6%
9,7 %
4%
3,5%
2% 0% Bedrijven ZONDER vakbondsvertegenwoordiging
Bedrijven MET vakbondsvertegenwoordiging
Bron: Instituut voor Gelijkheid van Mannen en Vrouwen, 2017.
9
Of neem ziekteverzuim in het algemeen. Uit onderzoek (SjÜberg, 2016 en Denktank Minerva) blijkt dat 1% bijkomende vakbondsdichtheid zou leiden tot gemiddeld 13 minuten minder afwezigheid per week. Weinig? Als de vakbondsdichtheid had standgehouden in Europa in de periode 1996-2010 (wat niet het geval was), dan zouden werknemers volgens deze resultaten per jaar twee uur en half minder ziek geweest zijn. Om onze sociale zekerheid op te bouwen en het sociaal overleg in ons DNA te steken, hebben mensen gestreden, sommigen zelfs hun leven gegeven. Die sociale strijd voeren we nog elke dag: op de werkvloer, in sectoren en op nationaal niveau. Dit levert resultaat, zowel voor werknemers als werkgevers. Hoe klein het resultaat soms ook mag zijn. We staan voor zware uitdagingen. De afgelopen tien jaar is het sociaal model dat we moeizaam hebben opgebouwd, op vele vlakken afgezwakt. Beslissingen in de afgelopen regeerperiode hebben zware gevolgen voor iedereen die steunt op onze sociale bescherming. Maar ook is het aan ons als sociale gesprekspartners om na te gaan hoe we de effectiviteit van de sociale zekerheid kunnen verhogen. De armoedegraad in ons land blijft hoog, ondanks die uitgebouwde sociale zekerheid. Hoewel ons sociaal model nog steeds staat als een huis, probeert deze barometer een licht te werpen op verbeterpunten. In eerste instantie bekijken we lonen en fiscaliteit: de kern van de financiering van ons sociaal model. Daarna gaan we na hoe de ongelijkheid evolueerde en hoe evoluties op de arbeidsmarkt hiertoe bijdroegen. We bekijken de effectiviteit van onze sociale zekerheid en tot slot hoe duurzaam – vanuit ecologisch standpunt – ons model is.
10
1. Koopkracht, lonen en productiviteit Het evenwicht tussen arbeid en kapitaal is zoek. Een steeds groter deel van de economische koek gaat naar aandeelhouders en grootverdieners. Werknemers en zeker de laagste lonen boeten aan inkomen in. Intussen hangen bedrijven aan het subsidie-infuus en ontlopen ze hun verantwoordelijkheid op vlak van vorming en investeringen. Daarom vragen wij dringend: De hervorming van de nieuwe loonwet (verstrengde wet van ‘96) die de loonvorming in een dwangbuis steekt; Een garantie op de toepassing van de automatische indexering en de baremieke verhogingen; Constructieve stappen in de richting van een minimumloon van 14 euro, het minimum om waardig te leven; De vermindering van de loonspanning binnen bedrijven tot een ratio van maximaal 14; Het individueel afdwingbaar recht van vijf dagen opleiding per jaar zo snel mogelijk overal operationaliseren.
1.
Koopkracht op basis van lonen: continue neergang
De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en het Europees Vakbondsinstituut bekeken hoe onze lonen evolueerden, rekening houdend met de gestegen prijzen, de inflatie.
11
Conclusie: ondanks de automatische indexering gingen sinds 2014 de reële lonen (lonen min inflatie) er met 2,4% op achteruit. In 2014 kon je dus met 100 euro in je portefeuille meer goederen en diensten kopen dan vandaag. Alles wordt duurder, maar het loon evolueert niet op dezelfde manier. In Duitsland gingen de lonen er over dezelfde periode met bijna 7% op vooruit, in Frankrijk en Nederland met meer dan 3%.
-1,5%
0,7%
1,2% -0,3%
0,1% -0,1%
-0,5%
-0,3%
België
0,6%
0,8%
1,7%
2,1% 1,1%
0,9%
2,1%
2,6%
EVOLUTIE REËLE LONEN (PER JAAR)
Duitsland 2015
Frankrijk 2016
2017
Nederland 2018
Bron: IAO Global Wage Report, 2018/2019; ETUI Benchmarking Working Europe, 2018.
De redenen? De regering-Michel duwde de koopkracht van werknemers naar beneden om ons land zogenaamd competitiever te maken op internationale markten. Dat deed ze door de indexsprong, maar ook door lage opgelegde loonmarges (bovenop de index) en het optrekken van indirecte taksen (btw...), accijnzen en prijzen voor publieke diensten en goederen. 12
2.
Minimumlonen: steeds minder ‘waard’
De ‘waarde’ van de allerlaagste lonen brokkelt steeds verder af. Hoe kunnen we dit meten? Door het minimumloon te vergelijken met het loon dat in het midden van de inkomensverdeling ligt, het mediaanloon. We merken dat het verschil tussen het minimumloon en dat mediaanloon steeds groter wordt. Dit kunnen we uitdrukken met de ‘Kaitzindex’. Deze index geeft de verhouding tussen het minimumloon en het mediaanloon weer. Indien minimumloon en mediaanloon aan elkaar gelijk zijn is de verhouding 1. Wanneer het minimumloon bijvoorbeeld maar een derde is van het mediaanloon, bedraagt de Kaitzindex 0,33. In België daalt de Kaitzindex al geruime tijd. Het minimumloon wordt dus minder ‘waard’. Op 17 jaar tijd ging het Belgische minimumloon er 8% op achteruit in vergelijking met het mediaanloon. In de rest van de OESO-landen zien we de omgekeerde beweging: minimumlonen komen er steeds dichter in de buurt van het mediaanloon.
VERHOUDING MINIMUMLOON vs MEDIAANLOON (KAITZINDEX) 0,47 0,45 0,43 0,41 0,39 0,37 0,35
2000
2002
2004
2006 België
2008
2010
2012
2014
2016
2018
OESO gemiddelde
Bron: OESO, minimum wage database, 2019.
13
Ook het minimumloon in reële termen (dus rekening houdend met de inflatie)wordt steeds minder waard. België is naast Griekenland het enige land in de EU waar het minimumloon aan waarde verloor tussen 2010 en 2019.
28%
EVOLUTIE MINIMUMLOON (in reële termen 2010-2019) 30% 25%
-20%
14
11% VK
Spanje
11%
1% Frankrijk
Bron: Eurofound, 2019.
Portugal
1%
Luxemburg
-15%
-3% België
-10%
-16%
-5%
Griekenland
5% 0%
Nederland
6%
10%
Ierland
15%
9%
20%
3.
Productiviteit en lonen: waar is het rechtvaardige deel voor werknemers?
Na de Tweede Wereldoorlog werd in een ‘sociaal pact’ de afspraak gemaakt om de opbrengsten uit de stijgende productie gelijk te verdelen tussen de eigenaars van productiemiddelen (aandeelhouders) en werknemers. Sinds de oliecrisis zijn de machtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal in het voordeel van die laatste gewijzigd. De laatste jaren is de situatie er helemaal niet op vooruitgegaan. In een rechtvaardige economie loopt de stijging van de lonen gelijk aan die van de productiviteit. Dit zou betekenen dat de inkomsten van een stijgende productie gelijk verdeeld worden tussen de eigenaars van productiemiddelen en werknemers. Bij ons lopen de lonen en de productiviteit verder uiteen, nu al 12% sinds 1996.
LONEN EN PRODUCTIVITEIT LOPEN STEEDS VERDER UITEEN 125 120
12%
115 110 105 100 95
1996
1998
2000
2002
2004
Uurloon
2006
2008
2010
2012
2014
2016
2018
Productiviteit per uur
Bron: OESO, Compendium of Productivity indicators, 2019.
15
Aandeelhouders krijgen dus een steeds groter deel van de koek. Het deel van de werknemers in de economie, het ‘loonaandeel’, neemt stelselmatig af.
DALING LOONAANDEEL PRIVÉSECTOR (in %, BBP) 70% 65% 60% 55% 50% 45% 40% 35% 30% 1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
Loonaandeel in de private sector
2010
Kapitaalaandeel
Bron: NBB, sectorrekeningen (S11 & S12), 2019.
16
2012
2014
2016
2018
4.
Stagnerende productiviteit: overheid en bedrijven moeten verantwoordelijkheid opnemen
Onze productiviteitstijgingen zijn stilgevallen. Oplossingen liggen deels bij de overheid, maar ook bij de bedrijven zelf. De participatiegraad van laaggeschoolden aan opleidingen (voorzien door bedrijven) ligt erg laag in vergelijking met onze buurlanden. Enkel door volop in te zetten op de vaardigheden van laaggeschoolden kunnen verschillen tussen hoog- en laagproductieve bedrijven verkleind worden.
PARTICIPATIEGRAAD (%) AAN OPLEIDING VAN LAAGGESCHOOLDEN
50% 40% 30%
EU
Zweden
Nederland
Frankrijk
0%
Duitsland
10%
BelgiĂŤ
20%
Bron: OESO, Productivity study Belgium, 2019.
17
De rol van de overheid mag niet vergeten worden. Al jaren liggen de investeringen van de verschillende overheden zwaar onder het OESO-gemiddelde. Dit heeft een onmiddellijke negatieve impact op de productiviteit van onze economie. De vorige regering kondigde een investeringsplan aan, maar dit bleek een lege doos, gevuld met goede, maar niet gefinancierde intenties.
PUBLIEKE INVESTERINGEN (IN % BBP, 2017) 6% 5% 4% 3% 2%
18
Estland
Noorwegen
Zweden
Hongarije
Finland
Letland
Polen
Luxemburg
Japan
Nederland
Bron: OESO, Productivity study Belgium, 2019.
Tsjechische Republiek
Frankrijk
Denemarken
OESO
Litouwen
Slowakije
Slovenië
Verenigde Staten
Cyprus
Oostenrijk
Australië
Griekenland
Verenigd Koninkrijk
Chili
Israël
België
Italië
Duitsland
Spanje
Ierland
0%
Portugal
1%
5.
Aandeelhouders aan het feest en aan het subsidie-infuus
Wanneer we de stijging van het bruto binnenlands product (bbp – hetgeen we samen produceren), ook wel economische groei genoemd, afzetten tegenover de lonen en de bedrijfsopbrengsten, stellen we duidelijk vast dat bedrijven verhoudingsgewijs meer uit die economische groei haalden dan werknemers.
BEDRIJFSOPBRENGSTEN EN LONEN: NIET AAN HETZELFDE RITME GESTEGEN (1996 = 100) 300
250
200
150
100
1996
1998
2000
2002
2004
Bedrijfsopbrengsten
2006
2008
BBP (S11 + S12)
2010
2012
2014
2016
2018
Beloning werknemers (D.1)
Bron: NBB (sectorrekeningen S11 & S12), 2019.
19
Nemen we de nationale rekeningen er bij en we zonderen de privĂŠsector af, dan komen we tot ontstellende cijfers wat betreft de stijging van de bedrijfsopbrengsten en de dividenden. Dividenden stegen met meer dan 200%, terwijl de lonen er maar 98% op vooruitgingen. 1996
2017
STIJGING
(in mia euro)
(in mia euro)
(1996-2017)
LONEN EN SOCIALE BIJDRAGEN
79,6
157,8
98%
BEDRIJFSOPBRENGSTEN (bruto exploitatieoverschot)
46,5
116,7
151%
DIVIDENDEN
8,16
25,8
216%
Bron: NBB, sectorrekeningen (S11 & S12), 2019.
Toch blijven bedrijven roepen om minder belastingen en lagere loonkosten. Dat is niet enkel ongepast omdat werknemers al jaren niet meer rechtvaardig beloond worden, maar ook omdat bedrijven miljarden aan tegemoetkomingen van de overheid ontvangen. 1996
2017
(in mia euro)
(in mia euro)
LOONSUBSIDIES
0,8
7,2
PATRONALE BIJDRAGEVERMINDERINGEN
1,2
5,8
TOTAAL
2
13
Bron: CRB, technisch rapport, 2019.
Bedrijven moeten een pak sociale zekerheidsbijdragen niet doorstorten naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en ontvangen miljarden aan loonsubsidies (bedragen die wĂŠl van het brutoloon worden afgehouden, maar die de werkgever niet moet doorstorten aan de fiscus). Bedrijven werden op die manier in 2017 voor 13 miljard gesubsidieerd. Nachtwerk en overuren werden zo voor in totaal 1,5 miljard (!) euro gesubsidieerd. Begin 2019 stelde het Rekenhof dat de effectiviteit van deze staatssteun niet bewezen is en moeilijk te monitoren valt. 20
6.
Topverdieners ontsnappen aan loonmatiging
Ondanks een zeer strikte wet op de loonvorming – die de stijging van de lonen van Belgische werknemers enorm begrenst – weten de topverdieners aan de loonmatiging te ontsnappen.
EVOLUTIE INKOMENS CEO’S BEL20 vs WERKNEMERS IN 2018
Werknemers
1,9%
13%
CEO’s BEL20
0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
14%
Bron: Planbureau 2019, De Tijd, 2019.
In sommige bedrijven maken CEO’s het al bonter dan in andere. De vergoeding van de CEO ten opzichte van het gemiddelde werknemersloon in datzelfde bedrijf noemen we de loonspanning. Hoe hoger die loonspanning, hoe hoger de CEO boven de gemiddelde werknemer in het bedrijf uittorent.
21
HOEVEEL KEER HOGER LIGT DE VERGOEDING VAN DE CEO T.O.V. HET GEMIDDELD LOON VAN DE WERKNEMER IN DE ONDERNEMING?
argenX
4,7
Sofina
6
AvH
8
Cofinimmo
9,1
Galapagos
12
GBL
12,3
Proximus
13,6
Bpost
21,7
Telenet
28,3
Aperam
34,7
Ageas
34,7
ING
37,1
Colruyt
37,3
Engie
41,4
Umicore
46,4
UCB
46,7 49
KBC
Solvay
55,5
Ontex
69
Inbev
92
0
10
20
30
40
50
Bron: De Tijd, 2019.
22
60
70
80
90
100
2. Ongelijkheid We slagen er tot vandaag in om de inkomensongelijkheid te beperken via onze systemen van herverdeling (de fiscaliteit en de sociale zekerheid). Maar er zijn fundamentele verschuivingen aan de gang: de middeninkomensklasse wordt steeds kleiner. Er zijn steeds meer armen, en meer extreem rijken. Dit is het resultaat van het onevenwicht tussen inkomens uit arbeid en inkomens uit kapitaal. Dit uit zich met name in meer werkende armen. De hardnekkigste ongelijkheid blijft de ongelijkheid tussen vrouwen en mannen. Wie dezelfde job uitoefent, moet ook dezelfde verloning ontvangen. Om deze ongelijkheden aan te pakken, zetten wij volop in op: Volwaardige sociale bescherming en een waardig inkomen, ongeacht of dit uit werk voortkomt of niet; Versterking van de collectieve (loon)onderhandelingen op alle niveaus; Een sociale zekerheid die rekening houdt met veranderende samenlevingsvormen (zoals meer alleenstaande ouders); De opbouw van sociale (zekerheids)rechten voor iedereen, door hyperflexibiliteit (en de beperkte rechten hieraan gekoppeld) te beperken; Gelijk loon voor gelijk werk. De loonkloof tussen mannen en vrouwen moet tot nul worden herleid door de loonkloof als een permanent actiepunt op te nemen in de tweejaarlijkse Interprofessionele Akkoorden.
23
1.
De Belgische middeninkomensklasse krimpt
De middeninkomensklasse (verder ‘middenklasse’ genoemd) zijn die gezinnen die zich in het midden van de inkomensverdeling bevinden1. Ze zijn geen topverdieners, maar komen meestal zonder probleem rond. Noteer wel dat mensen in de lage middenklasse zich erg dicht tegen de armoedegrens bevinden. Tal van internationale studies toonden afgelopen jaren het belang van een grote middenklasse aan. Die is het bewijs van een goede inkomensherverdeling en heeft altijd een stevige economische en sociale vooruitgang gegarandeerd: de economische groei ligt hoger in landen met een grote middenklasse, net als de onderwijskansen (en -resultaten), productiviteit, innovatiekracht en het vertrouwen van de bevolking in de overheid. In ons land krimpt die belangrijke middenklasse sterk. AANDEEL VAN DE INKOMENSGROEPEN IN DE TOTALE BEVOLKING
1985
2000
2016 Lage middenklasse
Arm
0
25%
Kernmiddenklasse
50%
Hoge middenklasse
75%
Rijk
100%
Bron: Centrum voor sociologisch onderzoek, KUL-rapport ‘De lage middenklasse in België’, 2019.
Middenklasse: gezinnen met een inkomen dat boven 60% van het mediaaninkomen ligt en onder 200% van het mediaaninkomen. In België bedroeg het mediaaninkomen in 2018 ongeveer 3.200 euro. 1
24
Zekerheden die in het verleden een plek in de middenklasse garandeerden, zijn fundamenteel aangetast: Lonen sporen niet meer met de gestegen productiviteit; Toplonen gaan er wĂŠl gemakkelijk op vooruit; De lift die opwaartse sociale mobiliteit moet garanderen, is kapot; Sociale zekerheid en openbare diensten worden afgebouwd. De lagere inkomensklassen worden zo steeds meer gekenmerkt door een fundamentele kwetsbaarheid, een nieuwe precariteit. Dat is nefast voor ons samenlevingsmodel.
2.
Steeds meer werkende armen
Een kwart miljoen Belgen heeft een job, maar loopt een hoog risico op armoede of sociale uitsluiting (ze verdienen minder dan 60% van het mediaaninkomen). Dat is vijf procent van de 4,8 miljoen werkenden in ons land. De afgelopen tien jaar steeg het aantal werkende armen met meer dan 16%. AANDEEL WERKNEMERS IN ARMOEDE (2017)
5%
3,9 % 2005
2017 Bron: Eurostat, 2019.
25
3.
Gapende loonkloof v/m
Wanneer we per inkomensklasse een genderverdeling maken, komen we tot de conclusie dat vrouwen nog steeds oververtegenwoordigd zijn in minder goed betaalde jobs..
VERDELING PER BRUTO MAANDLOON (2017)
16% 14% 12%
Mannen
10%
Vrouwen
8% 6% 4%
15
00
14 99 ,9 9 <
-1 74 9, 17 99 50 -1 99 20 9, 99 00 -2 24 9, 22 99 50 -2 49 9, 25 99 00 -2 74 9, 27 99 50 -2 99 9, 30 99 00 -3 24 32 9, 99 50 -3 49 9, 35 99 00 -3 74 9, 37 99 50 -3 99 40 9, 99 00 -4 24 42 9, 99 50 -4 49 9, 45 99 00 -4 74 47 9, 99 50 -4 99 50 9, 99 00 -5 24 9, 52 99 50 -5 49 9, 55 99 00 -5 74 57 9, 99 50 -5 99 9, 99 >= 60 00
2% 0%
Bron: FOD Economie, 2018.
26
Veertien jaar Equal Pay Day-acties en sensibilisering hebben hun nut bewezen. Bij exact dezelfde arbeidsduur is de loonkloof bijna verdwenen, maar voltijds werkende vrouwen verdienen nog steeds 5% minder dan voltijds werkende mannen. Dat is slechts een fictieve situatie, want als we kijken naar de echte maandlonen verandert het plaatje.
LOONKLOOF OP BASIS VAN MAANDLOON VS LOONKLOOF OP BASIS VAN UURLOON
Loonkloof uurloon (v/m)
Loonkloof maandloon (v/m)
0%
5%
10%
15% 1999
20%
25%
30%
2017
Bron: FOD Economie, 2018.
27
Vrouwen verdienen in de privésector, bruto op maandbasis nog steeds zo’n 20% minder dan mannen. Dat cijfer stagneert al vijf jaar. Eén van de grote boosdoeners is deeltijds werk. Dit wordt te vaak voorgesteld als een vrijwillige keuze, terwijl volgens de FOD Economie slechts 8% van de werknemers (M/V) aangeeft bewust te kiezen voor een deeltijdse job. Daarnaast worden in bepaalde sectoren en voor bepaalde functies enkel deeltijdse contracten aangeboden. De loonkloof manifesteert zich niet enkel in brutolonen, maar verbreedt zelfs wanneer we extralegale voordelen in de vergelijking opnemen. VERSCHILLEN IN EXTRALEGALE VOORDELEN
Maaltijdcheques Collectieve bonus (cao90) Bedrijfswagen (privégebruik) Mannen
Vrouwen
Winstpremie 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Bron: FOD Sociale zekerheid, 2019.
Het is niet toevallig dat zogenaamde ‘vrouwenberoepen’ en ‘vrouwensectoren’ (gezondheidszorg, kinderopvang …) doorgaans minder goed betalen. Dit heeft te maken met waardeoordelen. 28
3. Economie en welvaart De afgelopen vier jaren waren verloren jaren op vlak van economische groei en tewerkstelling. Waar de uittredende regering wél in slaagde? Een mislukte taxshift. De grote vermogens dragen nog steeds amper bij. Ook werden talloze mensen uitgesloten van het recht op uitkeringen. Een recordaantal mensen moet daardoor bij het OCMW aankloppen en het armoederisico bij bepaalde risicogroepen steeg drastisch. Als ABVV vragen wij daarom: Een dringende verschuiving naar vermogens- en kapitaalbelastingen met een echte vermogensbelasting (niet enkel de inkomsten hieruit), de invoering van een meerwaardebelasting, een heffing op financiële transacties, een Europese minimumvennootschapsbelasting van 25%; Stop met werkzoekenden en andere uitkeringsgerechtigden als paria’s te behandelen: ze verdienen een statuut waarmee ze niet in onzekerheid gestort worden en dat hen toelaat in lijn met hun verwachtingen en mogelijkheden een job te zoeken. Het armoederisico van werkzoekenden ligt al onaanvaardbaar hoog. Hoe kan je stellen dat zij meer ‘incentives’ nodig hebben om werk te zoeken? Niet de arbeidsschaarste is het meest pertinent, maar de kwalificatieschaarste. Het ABVV zegt: investeer in mensen. In begeleiding en vorming van werkzoekenden én werkenden. De opleidingsinspanningen van onze bedrijven zijn bij de laagste van Europa.
1.
Economische groei: vier verloren jaren
De Belgische economie groeide voor het aantreden van de regering-Michel beter dan het gemiddelde in de eurozone. Dat veranderde met Michel: zware besparingen, een extra rem op de overheidsinvesteringen en een drastische knip in de lonen en uitkeringen lieten hun impact voelen.
29
Onderstaande grafiek toont de Belgische economische groei ten opzichte van het gemiddelde in de eurozone. In het vierde kwartaal van 2012 lag de Belgische groei 1% boven het gemiddelde van de eurozone, vanaf 2015 dook de groei onder het gemiddelde van de eurozone. ECONOMISCHE PERFORMANTIE VAN BELGIË TEN OPZICHTE VAN DE EUROZONE VOOR EN TIJDENS DE REGERING-MICHEL
1,5%
VOOR MICHEL
TIJDENS MICHEL
1%
120 1
Q
4 420 14
4
Q
320 1 Q
4
220 1 Q
3
120 1 Q
3
Q
420 1
3
320 1 Q
3
220 1 Q
120 1 Q
Q
420 1
2
Q
0% -0,5%
5 220 15 Q 320 15 Q 420 15 Q 120 16 Q 220 16 Q 320 16 Q 420 16 Q 120 17 Q 220 17 Q 320 17 Q 420 17 Q 120 18 Q 220 18 Q 320 18 Q 420 18 Q 120 19
0,5%
-1% -1,5% Bron: Eurostat, 2019.
Het argument “de rest van de EU moest een inhaalbeweging maken, dus het is logisch dat België onder het eurogemiddelde lag”, klopt niet. Landen als Zweden, Oostenrijk, Duitsland en Luxemburg kenden ook een mildere recessie zoals in België, en presteerden toch een pak beter.
30
2.
Jobs, jobs, jobs ?
Ja, er kwamen jobs bij de afgelopen vier jaar, maar het zijn er weinig in vergelijking met de rest van de EU, ondanks de uitstekende internationale conjunctuur. De universiteit van Gent becijferde dit. Door onvoldoende in te spelen op die conjunctuur hebben we 36.000 extra jobs misgelopen. Van de 230.000 jobs die er de afgelopen vier jaar bijkwamen, is slechts een fractie het resultaat van regeringsmaatregelen. De KU Leuven schat dat ten gevolge van regeringsbeleid er 70.000 arbeidsplaatsen bijkwamen. De UCL (IRES) becijferde dat het gaat om amper 27.500 jobs.
Slovenië
Portugal
Bulgarije
Hongarije
Malta
Spanje
Slovakije
Cyprus
Tsjechië
Letland
Griekenland
Kroatië
Litouwen
Polen
Ierland
Estland
Roemenië
Nederland
UE - 28 landen
Euro area - 19
Italië
Finland
Zweden
Verenigd Koninkrijk
België
Denemarken
Frankrijk
Duitsland
Oostenrijk
9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0%
Luxemburg
AANGROEI TEWERKSTELLINGSGRAAD 2014-2018
Bron: Eurostat, 2019.
31
3.
Fiscaliteit: werknemers dragen veel bij aan de gemeenschap
Er is een fors onevenwicht in hoe verschillende soorten inkomsten in België worden belast. De inspanning die ervoor geleverd wordt, blijkt evenredig te zijn met de belasting erop. De fiscale druk op een inkomen uit arbeid (waar veel inspanning voor geleverd wordt) is veel hoger dan op een inkomen uit kapitaal of eigendom. Het wordt dringend tijd dat we iedere euro gelijk belasten: steek alle inkomsten in één grote pot en pas daar een progressief tarief op toe.
HOEVEEL SCHIET ER VAN €1000 INKOMSTEN OVER INDIEN IK… … WERK
621
… RENTE OF DIVIDENDEN ONTVANG
700
… EEN HUIS VERHUUR … EEN AANDEEL VERKOOP
872 1000
Bron: verschillende federale instellingen, Le Soir, 2019.
Bovendien verliest de staat miljarden aan fiscale ontwijking (de regels zo ‘breed’ mogelijk interpreteren) en ontduiking (de regels kwaadwillig niet toepassen). Volgens een rapport van het Europees Parlement gaat het voor de EU over jaarlijks 823 miljard euro. Voor België gaat het jaarlijks om 30,4 miljard euro. Wanneer we dit afzetten ten opzichte van het bbp, scoort België slecht in vergelijking met vergelijkbare economieën (Duitsland, Nederland, Frankrijk en Scandinavische landen).
32
Ierland
0% Italië
Griekenland
Roemenië
Malta
Cyprus
Bulgarije
Litouwen
Hongarije
Polen
Kroatië
België
Letland
Slovakije
Estland
Slovenië
Denemarken
Portugal
EU
Spanje
Frankrijk
Tsjechië
Finland
Duitsland
Zweden
Oostenrijk
Uk
Nederland
Luxemburg
% VAN HET BBP DAT VERLOREN GAAT AAN FISCALE ONTWIJKING EN ONTDUIKING
14%
12%
10%
8%
6%
4%
2%
Bron: Europees Parlement, Rapport over financiële criminaliteit, fiscale fraude en belastingontduiking, 2019.
33
4.
Werkloosheid en armoede: armoede neemt toe, ondanks dalende werkloosheid
De werkloosheid daalt. Iedere maand pakt de RVA uit met klinkende cijfers. Historisch gezien lijken we goed bezig, maar men vergeet erbij te vermelden dat de regering een pak werkzoekenden niet meer in de statistieken opneemt. Volgende mensen tellen blijkbaar niet mee: Jong afgestudeerden (eerste jaar, geen uitkering): midden 2019 waren dit 35.486 jongeren; Verplicht ingeschreven werklozen zonder recht op werkloosheidsuitkeringen (bijv. mensen met leefloon): 77.976 werkzoekenden (forse stijging met 17,5% tegenover 2018); Werklozen die zich vrijwillig inschreven als werkzoekende: 39.266 werkzoekenden. Als je deze groepen wél opneemt in de statistieken, dan verandert het beeld en bleken er in de eerste helft van dit jaar 152.728 Belgen meer op zoek te zijn naar een job dan de RVA aangeeft.
REËEL AANTAL WERKZOEKENDEN: PAK HOGER DAN DE OFFICIËLE CIJFERS (eerste semester 2019)
332.960
152.728
Officiële RVA cijfers
‘‘vergeten’’ werkzoekenden
ReËel aantal werkzoekenden: 485.688 Bron: RVA, eigen berekeningen, juni 2019.
34
Het aantal personen dat moet rondkomen met een leefloon nam de afgelopen jaren dramatisch toe. De verstrenging van de voorwaarden voor een werkloosheidsuitkering zorgt ervoor dat mensen van de regen in de drop terecht komen. EVOLUTIE AANTAL LEEFLONERS (gemiddeld per maand) 160.000
143.866
140.000 120.000 100.000 80.000 60.000 40.000 20.000 0
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
2018
Bron: POD Maatschappelijke integratie, 2019.
Opvallend: meer dan 21.000 studenten ontvingen in 2018 een leefloon. Dit is een verdubbeling op tien jaar tijd.
35
5.
Armoedebarometer: de alarmlichten knipperen
De armoede in BelgiĂŤ evolueert in de verkeerde richting. Globaal liep 16,4% van de Belgische bevolking in 2018 een armoederisico, fors meer dan in 2008.
ARMOEDERISICO (ALGEMEEN)
14,7 %
16,4%
2008
2018 Bron: enquĂŞte EU SILC, 2019.
36
Werklozen (49,4%) lopen een sterk verhoogd risico op armoede, meer dan de werkende bevolking (5,2%). Leden van eenoudergezinnen (41,3%) lopen vier keer meer risico dan bijvoorbeeld een gezin met twee volwassenen en twee kinderen (9,8%). Datzelfde geldt voor huurders (37,2%) in vergelijking met zij die eigenaar zijn van hun woning (9,1%). Bij de laagst opgeleiden (27,8%), die hoogstens een diploma lager secundair onderwijs hebben, ligt het risico op armoede vier keer hoger dan bij de hoogst opgeleiden (6,4%).
ARMOEDERISICO BIJ LAAGGESCHOOLDEN
23 %
27,8%
2008
2018 Bron: enquĂŞte EU SILC, 2019.
37
4. Arbeidskwaliteit Arbeid moet het uitgesproken middel zijn voor persoonlijke ontplooiing. Arbeid is geen koopwaar. Werknemers zijn geen knop die je zo maar kan aandraaien, omdat ‘de competitiviteit’ of de bedrijfswereld dat wil. Ja, er zijn jobs bijgekomen, maar er wordt gezwegen over de kwaliteit van die jobs. Wij eisen kwalitatieve banen, geen onbetaalde stages tot in het oneindige voor jongeren, geen eindeloze stroom van interimcontracten waarmee je geen bestaanszekerheid opbouwt. Werkgevers die flexibiliteit misbruiken (bijv. overmatig gebruik dagcontracten) moeten gesanctioneerd worden. We eisen erkenning dat deeltijdse arbeid vaak geen eigen keuze is en dat alles in het werk moet worden gesteld om vooral vrouwen een volwaardige carrière te laten opbouwen. Te vaak wordt toegang tot de arbeidsmarkt ontzegd zonder enige aanvaardbare reden. Discriminatie moet aangepakt worden door standaard ‘mystery calls’ uit te voeren, kansengroepen actiever kansen te gunnen (o.a. diversiteitsplannen op ondernemingsniveau en streefcijfers op sectoraal niveau kunnen hierbij een middel zijn) en slachtoffers van discriminatie beter te vergoeden. De overheid moet nog veel meer inzetten op maatschappelijke sensibilisering, zeker in het licht van migratie. Iedereen verdient zijn/haar kans. Iedereen kan iets bijdragen.
38
1.
Nieuwe jobs: voltijds werken geen garantie meer
Met de RSZ-cijfers kunnen we nagaan hoeveel jobs er de afgelopen vijf jaar (vanaf begin 2014 tot begin 2019) zijn bijgekomen. Van de ongeveer 230.000 nieuwe jobs gaat het in minder dan de helft om voltijdse contracten. Ongeveer evenveel zijn deeltijds, de rest is seizoens- of interimarbeid.
EVOLUTIE TEWERKSTELLING NAAR TYPE CONTRACT (privĂŠ en publiek) 150.000 100.000 50.000 0
Voltijds
19 /1
/4
20
18
/3
20
18 20
18
/2
/1
20
18
/4
20
17
/3 17
20
Deeltijds
20
/2 17
20
17 /1
/4
20
16
20
15 /4
20
14 /4
/3
20
14
/2
20
14
20
20
14 /1
-50.000
Seizoens en interim
Bron: RSZ, 2019.
De Hoge Raad voor de Werkgelegenheid gaf in 2017 bovendien ook aan dat de nieuwe jobs vooral minder goed betaalde jobs zijn. Bijna de helft van de nieuwe jobs, 47%, hoort bij de 20% laagste inkomens, terwijl in de totale tewerkstelling slechts 23% van de werknemers tot die laagste 20% behoort.
39
2.
Tijdelijke arbeid: meer korte contracten in België
In 2018 gaf de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid aan dat 4 op 10 van de nieuwe jobs tijdelijke jobs zijn. Maar liefst een kwart, 25%, van de totale tewerkstelling is tijdelijk. België kent in vergelijking met de rest van de EU een hoger aantal tijdelijke contracten van korte duur: 23% van de tijdelijke contracten bij ons is korter dan één maand. In de rest van de EU is dat slechts voor 5% van de tijdelijke contracten het geval.
TIJDELIJKE CONTRACTEN NAARGELANG DE DUUR (2017)
47%
69%
16% 14%
15%
23%
11% 5%
België
Europese Unie
Minder dan één maand
Van 1 tot 3 maanden
Van 4 tot 6 maanden
6 maanden of meer
Bron: NBB, 2019.
40
Een extreem voorbeeld van flexibiliteit zijn de dagcontracten in de interimsector. Het aantal uitzendkrachten dat een heel jaar door met dagcontracten tewerkgesteld is, explodeerde de afgelopen 15 jaar. In 2018 werkten op die manier bijna 16.000 Belgen in totale onzekerheid.
PERSONEN DIE BIJNA PERMANENT MET EEN DAGCONTRACT WERKEN
11.761
15.909
5.047 2004
2014
2018
Bron: RSZ, 2019.
Op 24 juli 2018 werd binnen de Nationale Arbeidsraad officieel een akkoord gesloten met als doel op twee jaar tijd (2018-2019) het aandeel (binnen alle interimcontracten) van opeenvolgende dagcontracten (studenten uitgesloten) te doen dalen met 20%. Ondertussen hebben we van de RSZ cijfers ontvangen voor 2018: er is sprake van een – weliswaar lichte – stijging van het aandeel opeenvolgende dagcontracten …
41
3.
Flexi-jobs = dumpingjobs
Begin 2016 voerde de regering-Michel een regeling in waarbij iedereen die minimaal 4/5de werkt, er een kleine job in de horeca of andere sectoren bij kan nemen. Het zijn dumpingjobs waarop amper sociale zekerheid wordt betaald. Bovendien vormen ze helemaal geen oplossing voor werklozen, want een flexi-job is voor hen niet toegankelijk. Het Rekenhof stelde in februari 2019 dat de regering het systeem zonder nadenken heeft uitgebreid. Ze kwam tot de conclusie dat 35% van de flexi-jobs geen nieuwe jobs zijn. Veel werknemers zijn bewust (of verplicht) 80% gaan werken om dan een flexi-job te kunnen uitoefenen bij dezelfde werkgever. En ondertussen loopt de staat inkomsten mis. FLEXI-JOBS 60.000 50.000 40.000 30.000 20.000 10.000 0 1 6/
1 20
4 6/
1 20
1 7/
1 20
2 7/
1 20
3 7/
1 20
4 7/
1 20
Bron: RSZ, 2019.
42
1 8/
1 20
2 8/
1 20
3 8/
1 20
4 8/
1 20
1 9/
1 20
2 9/
1 20
4.
Studentenarbeid als noodzaak en bedreiging
Een centje bijverdienen om je iets extra te kunnen veroorloven: bijna iedereen doet het in zijn studententijd. Een fenomeen dat wél de wenkbrauwen doet fronsen is het stijgend aantal studenten dat moet werken om de studies te bekostigen. Het gaat om ongeveer de helft van de studenten in Franstalig België. Onderzoek wijst uit dat dit de slaagkansen drastisch verlaagt. Eerder wezen we al op het hoge aantal studenten dat overleeft op een leefloon (21.000). De cijfers tonen hoe steeds meer jongeren een financiële strop rond de nek voelen. Los daarvan zien we studenten steeds meer reguliere arbeidsplaatsen innemen. Meer en meer studenten werken drie kwartalen of meer. Het percentage steeg van 9% in 2006 naar meer dan 40% in 2018. Het gaat al lang niet meer over losse bijbaantjes in de zomer. Het extreem interessante fiscale kader dat rond studentenarbeid is gecreëerd, is daar niet vreemd aan en verklaart waarom werkgevers er steeds meer beroep op doen ten nadele van reguliere tewerkstelling. JOBSTUDENTEN: STEEDS VAKER BEDREIGING VAN REGULIERE CONTRACTEN 600.000 500.000 400.000 300.000 200.000 100.000 0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Aantal jobstudenten dat minstens in drie kwartalen werkt
2015
2016
2017
2018
Aantal jobstudenten
Bron: RSZ, 2019.
43
5.
Discriminatie op de arbeidsmarkt
De meldingen bij UNIA, het Interfederaal Gelijkekansencentrum, blijven stijgen. Bij de dossiers die in 2018 werden ingediend, staan discriminatieklachten van raciale aard met stip op één (847), daarna komen handicap (596) en geloof (304). Wanneer we nagaan in welk domein discriminatie het meest voortkomt, blijkt ‘werk’ hoog te scoren. De plek waar je je inkomen vergaart, waar je kansen verwacht, waar je jezelf wil ontwikkelen, blijkt een plek te zijn waar je een hoge kans loopt om gediscrimineerd te worden op basis van afkomst, fysieke of mentale toestand, geloof of leeftijd. DISCRIMINATIE: DOMEINEN EN MOTIEVEN
Sociale zekerheid Politie & Justitie Diversen Samenleving Onderwijs Media Werk Goederen en diensten 0
100
200
300
400
600
Raciale criteria
Handicap
Geloof of levensbeschouwing
Vermogen
Gezondheidstoestand
Leeftijd
Seksuele geaardheid
Andere
Bron: UNIA, jaarverslag, 2019.
44
500
700
5. Welzijn en sociale bescherming De financiering van de sociale zekerheid staat onder druk. Cadeaus aan werkgevers in de vorm van patronale bijdrageverminderingen, precaire statuten, arbeidsvormen die minder bijdragen en loonvoordelen die aan de normale bijdragen ontsnappen, ondermijnen de inkomsten voor de sociale zekerheid. We moeten dit stoppen en de financiering garanderen, willen we ons systeem van sociale bescherming veiligstellen en tegemoetkomen aan de (toekomstige) behoeften van de bevolking. Ook in functie van de evoluties op het vlak van gezondheid en vergrijzing. Herfinanciering en/of extra financiering kan ĂŠn moet gevonden worden via een rechtvaardige fiscaliteit, bij grote vermogens en door het invoeren van een algemene sociale bijdrage. De mentale en fysieke druk op werknemers neemt toe. Meer flexibiliteit, meer onzekere statuten en een versneld werkritme doen werknemers naar adem happen. Het is meer dan ooit tijd om het concept â&#x20AC;&#x2DC;werkâ&#x20AC;&#x2122; anders te benaderen. Daarom formuleren wij als ABVV deze voorstellen: Een collectieve arbeidsduurvermindering. Het is de enige garantie voor een betere verdeling van de beschikbare arbeid, tussen zij die boven hun limiet werken en zij die op zoek zijn naar (meer) werk; Een beter collectief overleg dat zorgt voor meer autonomie voor de werknemer zodat veiligheid en mentaal welzijn op de eerste plaats komen; Erken professionele uitputting (burn-out) als beroepsziekte, versterk de rol van onafhankelijke arbeidsgeneesheren en herzie de rol van preventieadviseurs, betere re-integratietrajecten; Zorg dat de groeinorm voor de gezondheidszorg opnieuw in lijn ligt met de behoeften van de burgers.
45
De sociale uitkeringen blijven laag: 90% van de sociale minima liggen onder de armoedegrens. Dit kan niet. Wij zeggen: Trek alle sociale uitkeringen op tot 10% boven de armoedegrens ; Verhoog de wettelijke pensioenen eindelijk tot 1.500 euro, het leefbare minimum.
1.
Financiering van onze sociale zekerheid: geen zekerheid meer
Tussen 2016 en 2018 werden de patronale sociale bijdragen verlaagd van 32,4 naar 25 % door de taxshift. Dit kostte volgens het Planbureau 5,8 miljard euro. Volgens het beheerscomitĂŠ van de sociale zekerheid zou het tekort in die sociale zekerheid tegen 2024 oplopen tot 6,3 miljard. Vanaf 2021 is immers geen evenwichtsdotatie meer gegarandeerd. Door de verlaging van de patronale bijdragen naar 25% kwamen de inkomsten uit sociale bijdragen zo goed als tot stilstand. Door de invoering van allerlei flexibele statuten (waarop minder bijdragen betaald worden) en het uitgebreide systeem van loonoptimalisatie (steeds meer netto voordelen in plaats van brutoloon) staan de inkomsten voor de sociale zekerheid niet langer in verhouding met de gestegen loonmassa. Sinds 2015 steeg de loonmassa met 13%, de bijdragen (zowel persoonlijk als patronale) die hieruit voorkomen, stegen met slechts 6%. Dat terwijl het groeiritme gelijk zou moeten zijn.
46
LOONMASSA EN SOCIALE BIJDRAGEN LOPEN UITEEN
120.000.000
+13%
100.000.000 80.000.000 60.000.000
+ 6%
40.000.000 20.000.000 0 2015
2016
Evolutie loonmassa in euro
2017
2018
2019
Evolutie sociale bijdragen in euro
Bron: Globaal beheer sociale zekerheid, 2019.
47
2.
Burn-out en andere ziektebeelden: een inconvenient truth in de 21ste eeuw
De KU Leuven stelde vast dat ruim zeven procent van de werkende bevolking burn-outklachten heeft. Negen procent zit in de gevarenzone. Opvallend: vooral arbeiders, administratief bedienden en jongeren tussen 18 en 34 jaar lopen een verhoogd risico. De oorzaak? Het werk zelf. Mensen lopen vooral kans op een burn-out wanneer de eisen op het werk te hoog liggen én er te weinig hulp is (extra personeel, goede omkadering,...) om met die belasting om te gaan. Het aantal werknemers dat met mentale ziektebeelden kampt en hierdoor meer dan één jaar thuis zit, is aan een verontrustende opmars bezig. Maar omdat burn-out en depressie vaak minder dan één jaar duren, geven de cijfers slechts een gedeeltelijk beeld over de mentale toestand van werknemers.
EVOLUTIE MENTALE ZIEKTEBEELDEN
160.000 140.000 120.000 100.000 80.000 60.000 40.000 20.000 0
2014 Depressie
2015
2016 Burn-outs Bron: RIZIV, 2019.
48
2017
2018
Overige mentale ziektebeelden
2014
2015
2016
2017
2018
MENTALE ZIEKTEBEELDEN
112 648
122 825
129 680
136 343
145 180
TOTAAL ARBEIDSINVALIDEN VAN LANGE DUUR
321 573
346 971
366 293
379 908
400 745
Bron: RIZIV, 2019.
3.
Moeilijkere toegang tot gezondheidszorg
Belgen zijn niet gelijk wat betreft de toegang tot gezondheidszorg. Het European Social Policy Network deed onderzoek naar deze toegankelijkheid. Die kan bemoeilijkt worden door bijvoorbeeld te hoge kosten, de lange wachttijd of de afstand naar medische centra. België blijkt erg slecht te scoren op toegankelijkheid voor de laagste inkomens (20% laagste). In 2011 rapporteerde 4% van de minder begoede Belgen dat ze niet terecht konden in de gezondheidszorg. In 2017 was dit cijfer gestegen tot 7%. Bijna de enige reden: te hoge kosten.
Bron: European Social Policy Network, 2018.
Spanje
Nederland
Malta
Oostenrijk
Tsjechië
Duitsland
Luxemburg
Hongarije
Denemarken
Zweden
Frankrijk
Litouwen
UE - 28
Slovenië
Cyprus
Slowakije
Italië
Finland
Polen
VK
Ierland
Kroatië
Portugal
Bulgarije
België
Letland
Roemenië
Estland
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
Griekenland
GEEN TOEGANG TOT MEDISCH ONDERZOEK VANWEGE KOSTEN, WACHTTIJD OF REISAFSTAND (20% LAAGSTE INKOMENS)
49
4.
Sociale zekerheid: uitkeringen onder de armoedegrens
De uitkeringen in België zijn te laag. Een uitkering hoort te beschermen tegen armoede. Dit is niet het geval voor de sociale minima. Slechts een fractie van de sociale minima (en het minimumloon) komen aan de armoedegrens.
SOCIALE MINIMA IN % TEN OPZICHTE VAN DE ARMOEDEGRENS Invaliditeitsuitkering - alleenstaande Pensioen - alleenstaande Inkomensgarantie ouderen - alleenstaande Werkloosheidsuitkering - alleenstaande Leefloon - éénoudergezin twee kinderen Pensioen - koppel
Armoedegrens
Werkloosheidsuitkering - éénoudergezin met twee kinderen Inkomensgarantie ouderen - koppel Invaliditeitsuitkering - koppel met twee kinderen Inkomensvervangende tegemoetkoming handicap - alleenstaande Leefloon - alleenstaande Werkloosheidsuitkering - koppel Werkloosheidsuitkering - koppel met twee kinderen Inkomensvervangende tegemoetkoming handicap - koppel twee kinderen Leefloon - koppel Leefloon - koppel met twee kinderen
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Bron: FOD Sociale zekerheid, 2019.
De vorige regering beloofde in het regeerakkoord om de uitkeringen op te trekken tot de armoedegrens. Die belofte werd eind 2017 schaamteloos in de vuilbak gegooid. Bovendien gebruikte de regering slechts 60% van de welvaartsenveloppe om de uitkeringen aan te passen. Zo groeit de kloof tussen uitkeringsgerechtigden en werkenden. 50
5.
Wettelijke pensioenen: pensioenen laten niet toe om waardig ouder te worden
Het gemiddeld wettelijk pensioen in België ligt op 1.395 euro voor een man en 943 euro voor een vrouw. De gemiddelde kostprijs van een rusthuis ligt een pak hoger: 1.640 euro. Het wettelijk minimumpensioen is te laag, net zoals de meeste sociale minima. Het minimumpensioen na een volledige carrière bedraagt voor een alleenstaande 1.249 euro per maand. Dat is net een fractie boven de Europese armoededrempel.
GEMIDDELDE KOSTPRIJS RUSTHUIS VS PENSIOEN
€1.640
1800 1600
€1.395
1400 1200 1000
€ 943
800 600 400 200 0
Gemiddeld pensioen (vrouw)
Gemiddeld pensioen (man)
Gemiddelde kostprijs rusthuis
Bron: Federale pensioendienst & Socialistische mutualiteiten, 2019.
51
6. Duurzaam samen leven We staan stil in de file, wij en onze kinderen lijden onder de lamentabele luchtkwaliteit. De energieomslag gaat te traag en onze CO2-uitstoot daalt niet volgens het vastgelegde traject. Intussen wordt energie voor velen een veel te duur goed. Het is tijd om een nieuw model te ontwikkelen met sociale rechtvaardigheid als doel, het milieu als te respecteren kader en de economie als een van de manieren om dat te bereiken. Wat mobiliteit betreft willen wij: Een nationaal investeringsplan voor openbaar vervoer; Een sterk, betaalbaar en toegankelijk spoorvervoer met een breder aanbod, ook in landelijke regio’s; Het gebruik van salariswagen minder stimuleren. Het ‘mobiliteitsbudget’ dat uitgewerkt werd door de sociale gesprekspartners is een eerste stap. Het ABVV pleit voor een energiesector die zo veel als mogelijk in de handen van de overheid ligt, met overheidsbedrijven, intercommunales en burgercoöperatieven als vaste waarden. Maar de beste energie is de energie die niet wordt verbruikt. Het ABVV vraagt dat er eindelijk een uitgebreid beleidsprogramma wordt ontwikkeld om zowel de vraag naar energie als het verbruik te beheersen en te rationaliseren.
52
1.
De weg naar groene mobiliteit is nog lang
Alle Europese lidstaten dienden vorig jaar hun plan in over hoe zij de energie- en klimaatdoelen 2030 denken te bereiken. Na een eerste evaluatie heeft de Europese Commissie een ranglijst opgemaakt op basis van de mobiliteitsinspanning om te zien hoe serieus de landen hun engagement nemen voor de vergroening van de mobiliteit. De plek die België op de ranglijst inneemt is illustratief voor het gebrek aan politieke ernst van de afgelopen jaren. Nederland (#1) UK (#2)
Top
Spanje (#3)
MOBILITEITSINSPANNING
Denmark (#4) Frankrijk (#5)
Gemiddeld
Luxemburg (#6) Ierland (#7) Portugal (#8)
Onvoldoende
Polen (#9) Estland (#10) Zweden (#11) Finland (#12) Slovenië (#13) Tsjechië (#14) Duitsland (#15) Slovakije (#16) Italië (#17) Romenië (#18)
België (#19)
Zwak
Cyprus (#20) Litouwen (#21) Oostenrijk (#22) Griekenland (#23) Malta (#24) Letland (#25) Kroatië (#26)
Bron: Europese Commissie Transport & Energy, 2019.
Bulgarije (#27) Hongarije (#28)
Erg zwak
53
2.
Energie: de omschakeling gaat traag
De landen uit de EU gingen in 2009 engagementen aan om tegen 2020 een bepaald percentage van het energieverbruik te halen uit hernieuwbare bronnen. Alle landen hebben daarin vooruitgang geboekt. Sommigen behaalden hun doelstellingen al, andere – zoals België – hebben nog een hele weg te gaan.
AANDEEL ENERGIE UIT HERNIEUWBARE BRONNEN (2017) (IN % VAN BRUTO-EINDVERBRUIK VAN ENERGIE) 60% 50% 40% 30% 20%
2004
Bron: Eurostat, 2019.
54
Doelstelling
Nederland
Luxemburg
Malta
België
Cyprus
Verenigd Koninkrijk
Polen
Ierland
Slovakije
Tsjechië
Hongarije
Frankrijk
2017
Duitsland (tot 1990)
Spanje
Griekenland
Italië
UE - 28
Bulgarije
Slovenië
Roemenië
Kroatië
Litouwen
Estonia
Portugal
Oostenrijk
Denemarken
Finland
Letland
0%
Zweden
10%
3.
Uitstoot broeikasgassen: tandje bijsteken
België ratificeerde het Akkoord van Parijs. Dit betekent dat het net als andere ondertekenaars zijn CO2-uitstoot met 80 à 95% moet verlagen tegen 2050 (ten opzichte van 1990). Zoals zichtbaar is op dit schema, zijn we nog zeer ver verwijderd van deze doelstelling. UITSTOOT BROEIKASGASSEN IN BELGIË 2005-2030 (in Mt-eq. CO2)
85 Uitstoot
80 75
Vooruitzicht op basis van huidige beleid
70 65 60 55
Doelstelling
2029
2030
2027
2028
2025
2026
2023
2024
2021
2022
2019
2020
2017
2018
2015
2016
2013
2014
2011
2012
2010
2009
2007
2008
2005
45
2006
50
Bron: National Inventory Report, 2018.
55
4.
Energie-armoede stijgt
Sinds 2013 daalde het aandeel gezinnen in energiearmoede. Maar vanaf 2017 is er opnieuw een stijging, ten gevolge van de stijging van de energieprijzen voor huishoudens. De gemeten energiearmoede brengt de huishoudens in kaart wiens energie-uitgaven als ‘abnormaal’ hoog worden beschouwd in verhouding tot hun beschikbaar inkomen na aftrek van de woonkosten. In 2017 werd ongeveer 14% van de huishoudens getroffen door energiearmoede, met verschillen tussen de regio’s: 11,4% in Vlaanderen; 12,1% in Brussel en 19,5% in Wallonië. Alleenstaanden en eenoudergezinnen worden duidelijk meer getroffen door energiearmoede dan andere gezinstypes. Globaal kampt 14% van de totale bevolking met energiearmoede. Bij alleenstaanden is dit 26,3% en bij eenoudergezinnen 19,4%, tegenover slechts 4,2% bij koppels met één of meer kinderen ten laste. ENERGIEARMOEDE (2017)
WALLONIË
19,5% 12,1%
BRUSSEL
11,4%
VLAANDEREN
14%
BELGIË 0%
5%
10%
Bron: Koning Boudewijnstichting, 2019.
56
15%
20%
Voor meer info: ABVV Hoogstraat 42 | 1000 Brussel Tel. +32 2 506 82 11 | Fax +32 2 506 82 29 info@abvv.be | www.abvv.be vakbondABVV Volledige of gedeeltelijke overname of reproductie van de tekst uit deze brochure mag alleen met duidelijke bronvermelding. Verantwoordelijke uitgever: Robert Vertenueil © september 2019 Cette brochure est également disponible en français : www.fgtb.be D/2019/1262/8