Wallonië. Tijdreis naar onze zuiderburen

Page 1

BELGIË ISSN 0772-3210 P509557

€ 14,95

3 JUNI 2021

WALLONIË

KNACK HISTORIA REF 25

Wallonië Wallonië

Wallonië

Tijdreis naar onze zuiderburen


HET RIJKE ERFGOED VAN DE WAALSE FOLKLORE

KNACK HISTORIA

159


VOORWOORD

Wallonië Het klinkt gek, maar Wallonië bestaat eigenlijk pas sinds het midden van de 19de eeuw. Het zuidelijke deel van het jonge koninkrijk België wordt dan pas voor het eerst zo genoemd, naar de mensen die er wonen: de Walen. Zij kregen hun naam wellicht lang geleden van de Germanen, toen die in contact kwamen met de Gallo-Romeinen. Het zou een verbastering zijn van het Latijnse ‘gallus’ – ofte Galliër. Dat neemt niet weg dat het voor Vlamingen zaak is om Wallonië vooral niet met Franstalig België te verwarren. Toen de Vlamingen bij een vorige staatshervorming snel beslisten om hun regionale en communautaire bevoegdheden in één Vlaamse rege­ ring onder te brengen, onder het oog van één Vlaams parlement, zette de Franstalige zijde die stap niet. Zij heeft nog altijd een gewestregering met zetel in Namen en een gemeenschapsregering met zetel in Brussel. De boodschap is dat de belangen van Wallonië niet noodzakelijk dezelfde zijn als die van de Franstalige Brusselaars. Het valt op dat Brussel in deze Knack Historia over Wallonië niet of nauwelijks wordt genoemd. Tenzij om er op te wijzen dat Brussel het niet altijd goed met Wallonië voor had. De Walen zijn niet vergeten dat hun industrie in de loop van de 19de eeuw geleidelijk zo goed als helemaal in handen van de Generale Maatschappij van België sukkelde. Die controleerde en stuurde de Waalse welvaart volledig vanuit de hoofdstad. Wallonië was al heel vroeg het industriële hart van het Europese vasteland. Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, dat in 1815 na de val van Napoleon werd opgericht, steunde op twee pijlers: de Waalse industrie en de Nederlandse koopmansgeest. Het blijft daarom pijnlijk dat Wallonië er na het failliet van zijn industrie en de sluiting van de mijnen niet in slaagt om economisch recht

te krabbelen. Ondanks alle grote plannen die de voorbije decennia in Brussel en in Namen werden uitgedokterd. De journalist Christophe Deborsu zegt enkele bladzijden verderop in dit nummer dat Wallonië zich vandaag in de positie bevindt van Vlaanderen in de 19de eeuw. Hij hoopt dat het, zoals Vlaanderen toen, geen honderd jaar nodig heeft om de kloof dicht te rijden. Het is ook gemakkelijk om begrijpen dat veel Vlamingen in de loop van die 19de eeuw in het rijkere Wallonië werk en een toekomst zochten. Met hoeveel ze waren, is niet bekend. Maar aan de namen van veel Waalse mensen is nog te zien waar hun voorouders enkele generaties geleden vandaan kwamen. Arbeiders in de zware industrie en in de mijnen verdienden bijlange geen goud, maar ze waren toch beter af dan met de hongerlonen waarmee kleine handarbeiders en keuterboeren het in Vlaanderen moesten stellen. In een reportagereeks in de socialistische krant Le Peuple beschreef de journalist August De Winne nog rond 1900 ‘de geur van de armoede’ in Vlaanderen. “Als ge de wevers van Zele zult zien, zult ge wenen.” Die voorgeschiedenis maakt het zo merkwaardig dat we elkaar nu zo slecht kennen. Dat komt, volgens Deborsu, ook omdat we elkaars taal steeds minder spreken. Onze naaste buren lijken ver weg, terwijl we toch al zolang een deel zijn van elkaars verhaal. Maar nu Vlamingen tijdens de pandemie meer in Wallonië ontspanning zoeken, groeit misschien ook hun belangstelling voor wat daar leeft. Vroeger trokken ze naar Wallonië om er met hard labeur de kost te verdienen. Nu is het een plek om te ontspannen en geld te spenderen. Ze vinden er een land dat rijk is aan natuur en geschiedenis. Er blijken bovendien ook warme mensen te wonen. We moeten niet allemaal Marc Coucke zijn om daarvan te genieten.

Hubert van Humbeeck


INHOUD

DE WORTELS VAN WALLONIË 7 14 20 24 30 34 44 48

/ / / / / / / /

Prehistorie in Wallonië: wat een rijkdom Van Keltische vesting tot Gallo-Romeinse villa’s, tempels en thermen De lange weg van het prinsbisdom Luik Godfried van Bouillon. Geen vrome held, wel een geduchte krijger De edelsmeedkunst van Hugo van Oignies Kerstening en gerstenat: de rijke roomse geschiedenis van Wallonië De watervallen van Coo, een monnikenwerk Waalse dynastieën

STRIJDTONEEL WALLONIE 57 62 68 72 78

/ / / / /

De Slag bij Waterloo in 5 vragen Augustus 1914: een golf van Duitse terreur treft Wallonië De schrale troost van de ‘Oostkantons’ Hitlers laatste zet wordt een nachtmerrie voor de Ardennen Een koning verdeelt het land

INDUSTRIËLE GESCHIEDENIS 85 88 96 102 107 110 116

/ / / / / / /

Cockerill, de eerste op het continent Hoe steenkool van Wallonië een industriële reus maakt Van Vlaamse velden naar Waalse mijnen Neutraal Moresnet. Van zinkgroeve tot ministaat De stakende Waal, het cliché voorbij Een bank als industriële grootmacht De stad der wapensmeden


EEN WAALS GEWEST, EEN FRANSE GEMEENSCHAP 121 128 130 132 136 140 142 144

/ / / / / / / /

Waarom kraait de haan? “Gedenk de 600 Franchimontezen” Verroken en Van Crombrugge tekenen een kaart Louvain-la-Neuve, een urbanistisch experiment op een winderige akker Voeren Vlaams! Voeren Vlaams? Schoolstrijd in Komen-Waasten Laat u niet beetnemen door de talenteller! Een zendmast in Raeren

L'ESPRIT DE WALLONIE 149 152 160 166 172

/ / / / /

Waar komt de naam Wallonië vandaan? Het rijke erfgoed van de Waalse folklore De toestand is zorgwekkend, maar niet hopeloos Van pootjebadende vorsten tot kamperende arbeiders Van kleinste stad ter wereld tot Couckeville


XXXXXX

DE WORTELS VAN WALLONIË 7 / Prehistorie in Wallonië: wat een rijkdom 14 / Van Keltische vesting tot Gallo-Romeinse villa’s, tempels en thermen 20 / De lange weg van het prinsbisdom Luik 24 / Godfried van Bouillon 30 / De edelsmeedkunst van Hugo van Oignies 34 / Kerstening en gerstenat 44 / De watervallen van Coo, een monnikenwerk 48 / Van Merovingers tot de Van Saksen-Coburg-Gotha’s

6

KNACK HISTORIA / Wallonië


Prehistorie in Wallonië: wat een rijkdom Wallonië is op vele vlakken uniek,

Door Piet Boncquet

BELGISCHE NEANDERTHALERS: OUDER DAN GEDACHT

en nog meer als het om sporen uit de prehistorie gaat. Vanaf de 19de eeuw doen amateur- en andere archeologen de meest spectaculaire vondsten in de diepe grotten en mijnstreken van Franstalig België. Resultaat: een onvoorstelbare rijkdom aan prehistorische ontdekkingen.

De neanderthalerresten die op acht verschillende sites in Wallonië – waaronder Spy – zijn gevonden, zijn duizenden jaren ouder dan eerst werd aangenomen. Dat concludeert een internationaal onderzoeksteam op basis van een nieuwe dateringsmethode. Het betekent dat de Belgische neanderthalers eerder uit onze streken verdwenen dan gedacht. Ze zijn dus niet meer de ‘jongste’ neanderthalers van Europa. De resultaten werden gepubliceerd in het vaktijdschrift PNAS van maart 2021. De studie gebeurt door een team van archeologen, geologen en antropologen onder leiding van de universiteit van Oxford. Ook het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen verleent zijn medewerking. De neanderthalers domineren tot ongeveer 50.000 jaar geleden Europa en Azië, tot de ‘moderne mens’ of homo sapiens hen vervangt. Lange tijd wordt beweerd dat de ‘laatste neanderthalers in België leefden’. Maar dat klopt dus niet: ze verdwijnen al tussen 44.200 en 40.600 jaar geleden uit de streek.

KNACK HISTORIA

7


PREHISTORIE IN WALLONIË: WAT EEN RIJKDOM

De vallei van de grotten van Schmerling in Awirs in België, de plaats van de eerste ontdekkingen van paleoantropologie in 1829.

“Bijna twee eeuwen na de ontdekking van het neander­ thalerkind van Engis zijn we erin geslaagd een betrouwbare leeftijd te bepalen”

Wijzigt dat iets aan het belang van de Belgische neanderthalers? Natuurlijk niet, integendeel. “Deze botten opnieuw dateren was erg spannend”, zegt Grégory Adams van het Archeologisch Centrum van de grot Scaldina in België. “Ze speelden een belangrijke rol in het begrijpen en definiëren van neanderthalers. Bijna twee eeuwen na de ontdekking van het neanderthalerkind van Engis zijn we erin geslaagd een betrouwbare leeftijd te bepalen.”

van Luik. Hij ziet de kinderen van de man buiten spelen met enkele botten. Ze hebben ze ergens in een steengroeve vonden. Hij neemt wat exemplaren mee en bestudeert ze thuis. Schmerling beseft dat het om zeer oude fossielen gaat. Hij begint zelf de omgeving van grotten in het Luikse te onderzoeken. Dat levert hem tientallen menselijke en dierenbotten op, alsook bewerkte vuurstenen voorwerpen. De menselijke resten bestaan onder meer uit twee schedels, gevonden in Engis. Schmerling gaat zeer zorgvuldig te werk, beschrijft en bespreekt alles, vergezeld van prachtige illustraties, in het boek Recherches sur les ossemens fossiles découverts dans cavernes de la Province de Liège dat in 1833 verschijnt.

“De interpretatie die Schmerling aan de gevonden fossielen gaf, was revolutionair”

Het begint met toevallig gevonden fossielen Het is in 1829 dat Philippe-Charles Schmerling bij toeval enkele resten van fossiele botten vindt. De geromantiseerde versie zegt dat dit gebeurt tijdens een huisbezoek aan een van zijn patiënten (Schmerling is arts) in de omgeving 8

KNACK HISTORIA / Wallonië

Hij doet dat allemaal met zeer bescheiden middelen. Bovendien vereist ook zijn artsenkabinet de nodige aandacht. Hij blijft ’s nachts zijn vondsten bestuderen, op een voor die tijd vrij wetenschappelijke manier. “De interpretatie die


PREHISTORIE IN WALLONIË: WAT EEN RIJKDOM

hij eraan gaf, was revolutionair”, zegt professor prehistorie Marcel Otte van de universiteit van Luik. “Hij vond menselijke beenderen, samen met dierenresten en gebruiksvoorwerpen uit het pleistoceen.” De conclusie die hij aan zijn onderzoek koppelt, is zonder meer opmerkelijk: “Puisque j’ai trouvé ces restes mélangés, associés, dans une même couche géologique, je suis bien forcé d’admettre que l’humanité a connu une longue évolution: l’homme a été contemporain des animaux disparus que j’ai découverts; il a vécu à l’époque pleistocène.” Straffe taal in een tijd waarin de Bijbel nog de wet dicteert en zegt dat de mens niet veel ouder is dan 5.000 tot 6.000 jaar.

Twee schedels, en nog veel meer De twee schedels die hij vindt, zullen achteraf van groot belang blijken te zijn. Vooral de schedel van een kind uit Engis heeft een grote waarde, hoewel het tot 1936 duurt vooraleer hij aan een neanderthalerkind wordt toegewezen. Schmerling sterft – helemaal berooid – kort na de publicatie van zijn boek en verdwijnt helemaal in de vergetelheid. Pas vanaf 1860 krijgt hij de erkenning die hij verdient. Er beginnen nieuwe opgravingen die in 18851886 leiden tot de belangwekkende vondst van twee volledige skeletten van neanderthalers in de grotten van Spy door een team onder leiding van Marcel de Puydt, Maximin Lohest en Julien Fraipont van de Luikse universiteit.

Philippe-Charles Schmerling (1791-1836), een echte pionier De voorouders van Philippe-Charles Schmerling zijn afkomstig uit Oostenrijk. Zelf is hij geboren op 24 februari 1791 in Delft in Nederland. Zijn vader is arts en ook Philippe-Charles ziet een toekomst in de geneeskunde voor hem weggelegd. Zijn middelbare studie volgt hij in Delft, waarna hij een geneeskundige opleiding in Leiden en Den Haag krijgt. Hij wordt gezondheidsofficier in het leger, tot hij in 1816 het besluit neemt om een eigen praktijk te starten. In 1921 trouwt hij met Sara Henriette Caroline Douglas, een afstammelinge van een adellijke familie, waarvan een deel naar Nederland is geëmigreerd. Kort daarna verhuist Schmerling met zijn echtgenote naar Luik, waar hij zijn geneeskundeopleiding voltooit. In 1825 begint hij met zijn eigen artsenpraktijk. Maar de vondst van enkele fossiele beenderen verandert zijn leven. De paleontologie staat nog in haar kinderschoenen, maar Schmerling ontvouwt revolutionaire theorieën voor zijn tijd. Het wordt hem niet in dank afgenomen. Integendeel, zijn conclusies roepen vooral negatieve reacties op. Exemplaren van zijn boek worden na zijn dood – Schmerling sterft al in 1836 – vernietigd. Pas veel later komt men tot het besef dat hij aan de basis ligt van een revolutie in de paleontologie, tientallen jaren voor Darwin zijn evolutietheorie presenteert.

Illustratie van PhilippeCharles Schmerling, Onderzoek naar fossiele botten ontdekt in de grotten van de provincie Luik, Luik, P.J. Collardin, 1833-1834.

Engis 1, Schedel van een kind uit Engis, Een van de twee neolithische schedels die door Schmerling werden gevonden. Grand Curtiuscollectie, Luik.

KNACK HISTORIA

9


PREHISTORIE IN WALLONIË: WAT EEN RIJKDOM

In 1993 is het kaakbeen van een neanderthalerkind opgegraven. Het is ca. 100.000 jaar oud. In 2006 analyseert de universiteit van Lyon het DNA uit een tand van het kaakbeen, meteen het oudste neanderthaler-DNA ter wereld. In dertig jaar opgravingen is ongeveer 5.000 kubieke meter sediment onderzocht, wat tien miljoen objecten als vuurstenen werktuigen, resten van holenberen, mammoeten, neushoorns en menselijke resten oplevert. En er liggen nog duizenden kubieke meter sediment te wachten op verder onderzoek…

DE VUURSTEENMIJNEN VAN SPIENNES

Grottenspecialist Christian Casseyas toont het gebied, waar 96 botten en drie tanden van vijf neander­ thalers werden gevonden, in Goyet, België.

Er wordt nog altijd naar de prehistorie gegraven. Zo vindt een ploeg archeologen in 2016 in de grotten van Goyet bij Namen bewijzen dat de neanderthalers er kannibalen zijn. Verschillende botten vertonen snijsporen. Ze hebben ook duizenden dierlijke en menselijke beenderen die de Belgische geoloog en prehistoricus Eduard Dupont (1841-1911) in 1866 in die grotten heeft opgegraven, opnieuw onderzocht. Uit Goyet komt de grootste collectie neanderthalers van Noord-Europa. In de grot Scladina in Andenne, in 1971 ontdekt aan een bijrivier van de Maas, wordt nog jaarlijks gegraven. De grot telt 150 sedimentlagen, waarvan de oudste 118.000 jaar oud is en de jongste dateert van 30.000 jaar geleden. Ze leveren een schat aan informatie over het klimatologische en geologische verleden van Europa. De grot is veertig meter lang en zes meter hoog. Er zijn veel vuurstenen werktuigen gevonden van neanderthalers, die niet in de grot leefden, maar op het terras ervoor. Ze zijn nomaden en blijven nooit lang ter plekke.

10

KNACK HISTORIA / Wallonië

Ook de vuursteenmijnen van Spiennes bij Mons zijn uniek: ze zijn zo maar eventjes tweeduizend jaar ouder dan de piramiden in Egypte. Sinds 2002 behoren ze tot het Unescowerelderfgoed. Het is een van de oudste en grootste prehistorische sites van Europa en van de wereld. Bijna tweeduizend jaar lang, van ca. 4250 (midden-neolithicum) tot ongeveer 2300 voor onze tijdrekening heeft de prehistorische mens hier silex gedolven, tot zestien meter diep. Dat is zonder meer een technisch huzarenstukje, als je rekening houdt met welk materiaal ze dat moeten doen. Bovendien is de bovengehaalde silex bestemd voor de export, er zijn exemplaren teruggevonden tot meer dan honderd kilometer ver. In Spiennes zijn ook sporen van een versterkte nederzetting ontdekt. De inwoners doen er uitstekende zaken. Het zijn mijnwerkers die in Spiennes rond 1850 sporen van de oude vuursteenmijnen vinden. Albert Toiliez, ingenieur in Mons, houdt de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België op de hoogte. Er zitten prachtig bewerkte silexen bij, maar pas in 1887 wordt een eerste keer wat grondiger gezocht en het duurt tot 1912 tot opgravingen die naam waardig, uitgevoerd


PREHISTORIE IN WALLONIË: WAT EEN RIJKDOM

worden. Die worden stelselmatig uitgebreid tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw duidelijk wordt hoe de gemeenschap bij de vuursteenmijnen leefde en hoe uitzonderlijk deze site is. Groot vakmanschap Vuursteen of silex is in het neolithicum van levensbelang. De prehistorische mens gebruikt het om alle soorten gereedschap mee te maken: krabbers, sikkels, messen maar ook bijlen en dolken. In Spiennes zijn ze gespecialiseerd in bijlen van gepolijste vuursteen. Die getuigen van een groot vakmanschap. Volgens sommigen dienen de grootste exemplaren als een soort pronkstuk. In de sites uit die periode binnen een straal van zestig kilometer speelde silex van Spiennes een belangrijke rol in de economie van de steentijd.

De ontginning van het silex gebeurt op een voor die tijd spectaculaire manier, die niet zonder gevaar is Vuursteenmijn, Spiennes.

De vuursteenmijnen beslaan een oppervlakte van ongeveer honderd hectare. De ontginning van het silex gebeurt op een voor die tijd spectaculaire manier, die niet zonder gevaar is. De mijnwerkers graven een soort galerijen tot op tien tot vijftien meter diepte, met diepe kuilen en mijnschachten. Licht is er niet. Het steenafval wordt verzameld in een aparte ruimte. De mijnwerkers hakken de blokken vuursteen in het plafond los, waarna ze naar beneden storten en in kleinere stukken in vooraf uitgespaarde ruimtes in de bodem uiteenvallen. De vuurstenen worden naar de hoofdzaal gesleept, waar ze een eerste keer bewerkt en gesorteerd worden. Pas daarna halen de mijnwerkers alles naar boven. In de galerijen zie je nog sporen van houweelslagen en tijdens opgravingen vinden archeologen geregeld kapotte, achter­ gelaten stukken gereedschap. In het recente museum op de site is er een toegang tot een mijn. Je kunt die bezoeken, maar daarvoor moet je wel via een ladder door een smalle koker. Per jaar wordt slechts een beperkt aantal bezoekers toegelaten.

Neolithische vuursteenmijn van Spiennes.

KNACK HISTORIA

11


PREHISTORIE IN WALLONIË: WAT EEN RIJKDOM

IGUANODONS: DE BELGISCHE DINOSAURIËRS Ongetwijfeld de bekendste vondsten uit de Ardennen zijn die van de iguanodons, de Belgische dinosauriërs waarvan de schitterende skeletten nog altijd tot de pronkstukken van het Natuurhistorisch Museum of Koninklijk Belgisch Instituut voor natuurwetenschappen in Brussel behoren.

Ontdekking van iguanodon-fossielen, Bernissart, België, 1878 (c1880).

12

Het is eind februari 1878 als de mijnwerkers Jules Créteur en Alphonse Blanchart op 322 meter diepte een proefgalerij aan het graven zijn in de Sint-Barbaraput, een van de mijnschachten van de Société Anonyme des Charbonnages de Bernissart. Bernissart is een gemeente in Henegouwen, vlak bij de Franse grens. De bazen komen kijken, blijkbaar zijn ze op een verzakking gestoten, gevuld met klei. De mijnwerkers krijgen de opdracht door de verzakking heen te graven, waarna ze weer in

KNACK HISTORIA / Wallonië

een regelmatige laag terechtkomen. Maar in plaats van steenkool, vinden ze daar fossielen. Na topoverleg bij de mijnmaatschappij en nog enkele afdalingen waarbij fossiele beenderen worden ontdekt, vertrekt een telegram naar Eduard Dupont, directeur van het Natuurhistorisch Museum. Daarin vraagt hoofdingenieur Gustave Arnould van het Mijnwezen om dringend Louis François De Pauw te sturen. Hij is toezichthouder in de ateliers van het Natuurhistorisch Museum. Hij is de specialist om de beenderen ongeschonden naar boven te krijgen. Ze vallen immers uiteen na contact met de buitenlucht. De Pauw bedenkt op basis van nat papier en gips een ingenieuze techniek om de beenderen te beschermen, die paleontologen nu nog altijd toepassen. Uiteindelijk worden de skeletten van 31 iguanodons gevonden, meteen de eerste keer ter wereld dat er zo veel volledige restanten van dinosauriërs worden ontdekt.


PREHISTORIE IN WALLONIË: WAT EEN RIJKDOM

Naderhand ontstaat nog een hele discussie onder de 19de-eeuwse wetenschappers wie de vondst op zijn naam mag schrijven. Te weinig financiële middelen Het opgraven en bovenhalen van de skeletten kosten de Belgische staat handenvol geld, zodat het project in 1881 wordt stopgezet. Maar de Duitsers, die ons land grotendeels bezetten tijdens de Eerste Wereldoorlog, zien dat anders. Zij willen de opgravingen hervatten en dat gebeurt ook in juli 1916. Door technische problemen en tegenwerking van de plaatselijke mijnwerkers vorderen de werkzaamheden niet. Als de Duitsers zich in het najaar van 1918 verslagen terugtrekken, liggen de opgravingen al stil.

De iguanodons renden op vier voeten en wandelden op twee telkens met hun wervelkolom horizontaal

Na de oorlog wordt nog een poging gedaan om de nodige centen te verzamelen voor verdere exploratie van de site, maar die mislukt. In oktober 1921 is het definitief gedaan met opgraven. In het Koninklijk Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel krijgen de skeletten intussen een ereplaats in een glazen kooi. In de loop der jaren raken ze beschadigd door schommelingen in temperatuur en vochtigheid tot vanaf 2003 een grondige, vier jaar durende restauratie gebeurt. Al die tijd al staan de iguanodons rechtop, op twee poten. Maar eigenlijk renden ze op vier voeten en wandelden ze op twee, bijvoorbeeld om te eten, telkens met hun wervelkolom horizontaal. De houding is dus niet correct, maar dat aanpassen zou onbetaalbaar zijn en te riskant voor de

skeletten. De iguanodons staan sinds 2007 in een nieuwe glazen kooi. En de doodsoorzaak?

Iguanodon Bernissartensis in het Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel, België.

Deze herbivoren zijn tot tien meter lang en wegen drie tot vier ton. Ze kunnen topsnelheden tot dertig kilometer per uur halen. In het vroege Krijt, zo’n 125 miljoen jaar geleden, bevolken ze onze regio. Blijft de vraag hoe dergelijke grote groep iguanodons plots de dood vindt. Sinds enkele jaren zoeken wetenschappers naar een plausibele verklaring. Meteen na de ontdekking van de skeletten beweren sommige paleontologen dat ze het slachtoffer zijn van een overstroming. Anderen zijn van mening dat de iguanodons sterven door een plotse droogte of door een grondverzakking. Intussen is een consensus gegroeid over de theorie dat de viervoeters omkomen door giftige dampen. Uit recent onderzoek blijkt dat de kleilagen waarin de skeletten zitten, een hoog gehalte aan pyriet of ijzerdisulfide bevatten, dat ook in de beenderen te vinden is. Het pyriet is waarschijnlijk ontstaan door de reactie van de ijzerhoudende bodem met waterstofsulfide (H2S). H2S is bijzonder giftig. Als de hypothese van de giftige moerasdampen klopt, dan is nog niet duidelijk waarom in andere moerasachtige gebieden geen dergelijke concentraties van fossiele overblijfselen van een diersoort gevonden zijn. Wel vrij zeker is dat een aantal iguanodons van Bernissart geen iguanodons zijn. Waarschijnlijk behoren de kleinere skeletten toe aan een ander geslacht, de mantellisaurus… Wallonië heeft nog niet al zijn prehistorische geheimen prijsgegeven…

KNACK HISTORIA

13



Door Jeroen Verelst

Van Keltische vesting tot Gallo-Romeinse villa’s, tempels en thermen Verspreid over Wallonië tref je heel wat stille getuigen aan van de Gallo-Romeinse periode. Van archeo­ logische vondsten in musea in Doornik en Aarlen, de tweede en derde oudste steden van België, tot restanten van tempels, villa’s en grafheuvels in kleine dorpjes en gehuchten. We beginnen de verken­ningstocht al een paar eeuwen eerder, in de indruk­ wekkendste Keltische vesting van heel Europa.

Le Cheslé, een Keltische vesting uit de 7de eeuw voor Christus.

Elk jaar met Kerstmis, wanneer de klokken luiden voor de middernachtmis, komt in het midden van de Keltische vesting Le Cheslé een schat aan de oppervlakte. Wie de schat wil bemachtigen, moet een zwarte kip in de afgrond gooien en de schatkoffer meenemen zonder één woord te spreken. Drie boeren slaagden er ooit in om de schat te verwerven, maar ze konden nadien hun mond niet houden over hun vangst en ze verdwenen. Voorgoed. De legende van de ‘Gouden Gatte’ is maar één legende die de ronde doet over Le Cheslé. Een andere wil dat het kamp de schuilplaats was van elfjes. De plaatselijke bewoners lachen er eens mee, maar dissen de legendes graag op aan nieuwsgierige wandelaars. Le Cheslé is een beetje een verborgen archeologische parel, die ligt verscholen in de Ardense bossen. In Bérismenil, een dorpje tussen La-Roche-en-Ardennen en Houffalize, bots je in een riviermeander op Le Cheslé. Ruim 2.600 jaar oud, maar er is niet eens zo geweldig veel verbeeldingskracht nodig om je voor te stellen hoe de site meer dan 2.500 jaar geleden dienst deed als schuiloord voor plaatselijke volksstammen. Of elfjes dus.

KNACK HISTORIA

15


VAN KELTISCHE VESTING TOT GALLO-ROMEINSE VILLA’S, TEMPELS EN THERMEN

Gerestaureerde Keltische wal in Le Cheslé de Bérismenil.

KELTISCHE NEDERZETTING WITH A VIEW Bérismenil Maboge

Startpunt wandeling

Le Cheslé

Archeologen van de VUB zijn jarenlang in Bérismenil aan de slag om de geheimen van het Keltische kamp te ontsluieren en te reconstrueren. Ze legden de structuur van de vestingmuur bloot op de meest kwetsbare plek. Daar was de wal 6 meter hoog. Er was ook een uitkijktoren. Vanuit Bérismenil vertrekt een prachtige, maar stevige wandeling tot aan Le Cheslé. Maar er wacht je een dubbele beloning: onderweg kom je niet alleen de indrukwekkendste Keltische vesting van heel Europa tegen, je krijgt er vanuit het kamp ook het allermooiste zicht op de Ourthe bij. Gratis en voor niets. 16

KNACK HISTORIA / Wallonië

the

ingang opgraving site (U.L.B)

Our

Le Cheslé krijgt vorm in de 7de eeuw voor Christus en wordt de twee daaropvolgende eeuwen verder uitgebouwd. De site van zo’n veertien hectare steekt tachtig meter boven de Ourthe uit en is langs drie kanten omringd door de rivier. De enige toegang is langs de noordelijke kant van de site. Waar de steile rotswanden te weinig natuurlijke bescherming bieden, bouwen de Kelten een dubbele vestingmuur van meer dan 1.750 meter lang. Ze gebruiken aarde, hout en leisteen.

Keltische archeoligische site (600 v. Chr.)

gerestaureerde wallen

O

200 m

Kaart: mapfan.eu + OpenStreetMap.org


VAN KELTISCHE VESTING TOT GALLO-ROMEINSE VILLA’S, TEMPELS EN THERMEN

NAAR TURNACUM EN OROLAUNUM Waar bouwwerken uit de Keltische tijd eerder zeldzaam zijn – met Le Cheslé als een van de meest impressionante uitzonderingen – zijn uit de Gallo-Romeinse tijd een pak meer stille archeologische getuigen bewaard gebleven in Wallonië. Die restanten zijn het meest prominent aanwezig in Doornik en Aarlen, na Tongeren de twee oudste steden van België. Doornik is natuurlijk vooral bekend als de kortstondige hoofdstad van het Frankische rijk en als de stad waar de 15-jarige Clovis in 481 op het schild werd gehesen. Maar toen ze nog Turnacum heette, was de stad dankzij haar ligging langs de Schelde en langs twee heirbanen van groot economisch en strategisch belang in de Romeinse periode. Omdat Doornik de eeuwen nadien een nog prominentere rol vervulde, zijn de restanten die aan die Romeinse periode herinneren eerder beperkt in de stad. Buiten de museumcontext dan toch. Want Doornik is met acht stuks een echte museumstad, en ook de Gallo-Romeinse periode heeft daarin een plek gekregen. De loden sarcofaag die werd opgegraven uit een GalloRomeinse necropolis is vandaag het pronkstuk van het Musée d'Histoire et d'Archéologie.

Archéologique herbergt restanten van Romeinse thermen, de oude stoombaden zijn deels bewaard gebleven. Het kader, een wat anoniem betonnen gebouwtje, is wel weinig spectaculair. Onder de Grote Markt is nog een stuk van een oude Romeinse toren en van de Romeinse ringmuur te bewonderen. TEMPELS EN VILLA’S (MET VLOERVERWARMING) Her en der in Wallonië bevinden zich nog andere archeologische vondsten uit de GalloRomeinse periode. In Matagne-la-Grande (Treignes), in de streek van de Viroin, is een Gallo-Romeins heiligdom terug te vinden. Die waren zeldzaam in het noorden van Gallië. De archeologische site geeft een goed beeld van hoe groot de twee tempels uit de vierde eeuw waren. Vlakbij, in Treignes, legden archeologen de Villa des Bruyères bloot. Die zou al dateren van het midden van de eerste eeuw. De funderingen van de villa tonen onder andere een grote badruimte, een tepidarium (warm stoombad),

Villa des Bruyères in Treignes:zicht op de fundering van het deels gereconstrueerde "Tepidarium" (met lauwwarme temperatuur).

Aarlen of Orolaunum was al een nederzetting van de Treveri, vermoedelijk een Keltische en Germaanse stam. Nadat Julius Caesar het gebied veroverde dat later door het leven ging als Gallia Belgica, ontpopte Aarlen zich tot een echt handelscentrum. Twee heirwegen – die tussen Trier en Reims en die Tongeren en Metz – kruisten bij de stad. Het GalloRomeins patrimonium is nog altijd op verschillende plekken aanwezig in de stad. Het Musée Archéologique d'Arlon is grotendeels opgebouwd rond die Gallo-Romeinse periode. Vooral het mausoleum van Vervicius is een bezoek waard. Maar je hoeft niet absoluut naar het museum te trekken om in Aarlen herinneringen op te halen aan de Gallo-Romeinse tijd. Het Parc

KNACK HISTORIA

17


VAN KELTISCHE VESTING TOT GALLO-ROMEINSE VILLA’S, TEMPELS EN THERMEN

met een caldarium (heet stoombad) en een frigidarium (koud bad). Ook het ontwateringssysteem van de villa is zichtbaar, net als de kelder. De villa stond op een terrein van zo’n zes hectare. Er waren ook verschillende bijgebouwen. In het uiterste zuiden van de provincie Luxemburg, in Habay-la-Vieille, werken archeologen nog altijd op de site van de Villa Mageroy. Al is dat een beetje een misleidende naam, want de villa maakt deel uit van een veel groter agrarisch complex, compleet met een binnenplaats die afgebakend was door een omheiningsmuur. De grootste trekpleister van Villa Mageroy is het bekken, het grootste van heel Noord-Gallië. Archeologen werken al bijna veertig jaar lang elke zomer verder aan de site van Villa Mageroy. Archeologen in spe krijgen er dus niet alleen de kans om een uniek stukje Gallo-Romeins patrimonium te bewonderen, ze zien ook echte archeologen aan het werk. In hun ‘natuurlijke habitat’. Nog een villa die absoluut een omweg waard is, bevindt zich in Nadrin (Houffalize) op een boogscheut van de Keltische vesting Le Cheslé waar we deze reis begonnen. Van de Kelten naar de Gallo-Romeinse periode is in de geschiedenis een logische stap, en dat is dus ook in de Ardennen zo. In het dorpscentrum van Nadrin tref je een Romeinse villa aan uit de tweede eeuw. Wie denkt dat vloerverwarming een moderne uitvinding is, moet maar eens een kijkje gaan nemen in Nadrin. Bij de opgravingen van de villa in 1975 werden het hypocaustum, die bij de Romeinen de vloerverwarming aanstuurde, en de stookplaats (het prefornium) blootgelegd.

links: Gallo-Romeinse villa in Nadrin. linksboven: Villa Mageroy in Habay-la-Vieille.

18

KNACK HISTORIA / Wallonië


VAN KELTISCHE VESTING TOT GALLO-ROMEINSE VILLA’S, TEMPELS EN THERMEN

GRAFHEUVELS VOOR VOORAANSTAANDE OVERLEDENEN Een laatste opvallend overblijfsel van de GalloRomeinse periode zijn de tumuli de grafheuvels die op verschillende plekken in Wallonië bewaard bleven. Als vooraanstaande burgers overleden, werden ze gecremeerd en werd boven hun uitgestrooide assen een heuvel opgetrokken. Die zogenaamde tumuli zijn vooral geconcentreerd langs de oude heirbaan tussen Boulogne-sur-Mer en Tongeren. Hannuit, Walhain, Eghezée, Chastre, Marcinelle, Braives, Faimes, Awans, Jodoigne… Ze hebben allemaal een tumulus op hun grondgebied.

Een van de best bewaarde en grootste grafheuvels – vijftien meter hoog en met een diameter van zo’n vijftig meter – staat in Glimes (WaalsBrabant). Volgens de overlevering stonden er in de Gallo-Romeinse periode zelfs bankjes bovenop de heuvel en werd de eerste dans van het dorpsfeest er gedanst. Ook de tumulus van Trou de Billemont (in Antoing, Henegouwen) is een speciale vermelding waard. De grafheuvel werd gereconstrueerd, en heeft als enige in ons land een ring van stenen en een kelder met nissen.

Grafheuvel in Glimes, een van de best bewaarde tumuli in Wallonië.

KNACK HISTORIA

19



De lange weg van het prinsbisdom Luik Eeuwenlang vormt het prinsbisdom Luik een aparte entiteit in de Zuidelijke Nederlanden. Hoe is het prinsbisdom Luik ontstaan? Hoe is het te verklaren dat het prinsbisdom eeuwenlang zijn eigen weg kan gaan?

Het prinsbisdom Luik maakt in de vroege middeleeuwen deel uit van het heilig Roomse rijk. De Duitse keizer steunt op zijn bisdommen in zijn rijk. In ruil krijgen de bisschoppen hele graafschappen en abdijen toegewezen. In WestEuropa zet de versnippering zich door na het uiteenvallen van het rijk van Karel de Grote. Prinsbisschop Notger (972-1008) richt het prinsbisdom Luik op, dat uitgroeit tot een haast onafhankelijk gebied. Onder de prinsbisschoppen bouwt het prinsbisdom een quasi-zelfstandigheid op. De prinsbisschoppen volgen elkaar onafgebroken op vanaf 971 (het bewind van Notger) tot 1792 (de Franse Revolutie).

Door Renaat De Deygere

Wapenschild van prinsbisdom Luik.

DE BLOEITIJD

Een van de schilderijen van Louis Gallait die de muren van de vergaderzaal van de Belgische Senaat in het Paleis der Natie sieren: Notger, de eerste prinsbisschop van Luik.

De loyale bisschoppen van Luik krijgen uitgebreide territoria toegewezen door de keizer. Keizer Otto I benoemt vlak voor zijn dood de hoveling Notger tot bisschop van Luik. De bisschop wordt nu een prins-bisschop: hij is nu niet alleen meer kerkelijk gezagsdrager, maar ook een gewone heer. Hij is rechtstreeks verantwoording aan de keizer verschuldigd. Als vertrouwensman van de Duitse keizers kan Notger ruime fondsen aanboren. Op die manier maakt Luik een merkwaardige opbloei door, de stad wordt belangrijker dan

KNACK HISTORIA

21


DE LANGE WEG VAN HET PRINSBISDOM LUIK

Notger, de eerste prinsbisschop van Luik. (Provinciaal Paleis van Luik. Voormalig paleis van de prins-bisschoppen. Kamer van de Raad).

Maastricht of Aken. Het prinsbisdom breidt uit en neemt de vorm aan die het tot 1800 zou behouden: een lange strook territorium aan de Maas. In 1366 komt daar het graafschap Loon bij, nadat de plaatselijke dynastie er uitgestorven is. Dat gebied komt nagenoeg overeen met het huidige Limburg, De hele 11de eeuw blijft de bisschopszetel in Luik een benoeming voor hovelingen van de Duitse keizer, dienstbaar aan diens belangen. Maar de paus verzet zich tegen dat benoemingsrecht. Die investituurstrijd woedt een halve eeuw. In 1122 wint de paus het pleit en benoemt hij voortaan de bisschoppen. In Luik wordt die benoeming meer en meer een spel van rivaliteiten van lokale adellijke families in het bisdom en rivaliserende dynastieën. Luik ontwikkelt zich in de 11de eeuw tot een intellectuele hoofdstad, het ‘Athene van het Noorden’. In de vroege middeleeuwen omvat het prinsbisdom een groot deel van het huidige Wallonië. De Waalse steden groeien uit tot de meest uitgesproken exponenten van de stedelijke beschaving ten noorden van de Alpen. Handwerklieden en kunstenaars dragen de faam van Luik uit.

Gezicht op Luik vóór de Franse Revolutie (Maquette van de kathedraal en het prinsbisschoppelijk paleis).

22

KNACK HISTORIA

Ook intellectueel geniet de stad een grote faam. De schitterende 11de eeuw bezorgt de stad een kathedraal, een prinsbisschoppelijk paleis, zeven collegiale kerken, twee Benedictijner kloosters en twintig parochies vol handwerklui en kooplieden.


DE LANGE WEG VAN HET PRINSBISDOM LUIK

OP ZOEK NAAR AUTONOMIE Luik kent een bewogen geschiedenis. Op het eind van de 12de eeuw ontvangen de burgers van Luik hun charter van de prinsbisschop. Ze mogen enkel door de schepenen geoordeeld worden, hun goederen mogen niet worden aangeslagen en hun woningen zijn onschendbaar. De Luikenaars moeten die vrijheden hard bevechten, zowel tegen gevaren van bovenaf als tegen de prinsbisschop of rijke patriciërs. Tegen gevaren van buitenaf sluiten ze de rangen rond de prinsbisschop, bij het gevaar binnenin ontstaat er een burgeroorlog. In 1213 wordt het ridderleger van Hendrik I van Brabant smadelijk verslagen bij Steppes. De Walen zien die slag als ‘hun’ Guldensporenslag, de eerste overwinning van een leger van burgers op een leger van heren. Het betekent de bevrijding van een eeuwenlange Brabantse overheersing. Maar de onafhankelijkheid wordt herhaaldelijk bedreigd en verbroken. DE WRAAK VAN DE HERTOG De invloed van het prinsbisdom neemt af, vooral als gevolg van de slagen die de Bourgondische hertogen het prinsbisdom toebrengen. Hertog Karel de Stoute verslaat het Luikse leger bij Brustem in 1467. Hij legt de stad enorme belastingen op en laat de vesten met de grond gelijk maken. De burgers komen in opstand en verdrijven de troepen van Karel de Stoute. De hertog belegert in 1468 Luik meteen opnieuw met de gevangen Franse koning als kroongetuige. In de nacht van 29 op 30 oktober 1468 ondernemen 600 Franchimontezen (inwoners uit de streek bij Franchimont) een poging om Karel de Stoute én Lodewijk XI midden in hun legerkamp gevangen te nemen. Het plan mislukt

en de zeshonderd worden tot de laatste man afgemaakt. Vijfduizend Luikenaars komen om het leven, ongeveer een vijfde van de bevolking. De stad gaat in rook op, enkel de kerktorens blijven gespaard. Luik ziet eruit als een gebombardeerde stad uit de twintigste eeuw. Karel de Stoute laat het Luiker perron, symbool van de Luikse vrijheden, naar Brugge overbrengen. De moord gaat later deel uitmaken van de Waalse natievorming. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog roept koning Albert I de Vlamingen op om de Guldensporenslag te herdenken, de Walen de 600 Franchimontezen. Frankrijk en de Nederlanden erkennen de ‘eeuwige’ neutraliteit van het prinsbisdom, wat wordt vastgelegd in het verdrag van Senlis in 1493. Voortaan speelt het prinsbisdom geen politieke rol van betekenis meer. De invloed neemt gaandeweg af. Er blijft een stadstaat over, een klein gedeelte van Wallonië, later één stad: Luik. Luik gaat de weg op van de industrialisering. De stad maakt naam met het verwerken van kolen en industrie, met het smeden van wapens met de hand.

Karel de Stoute.

IN DE GREEP VAN DE FRANSE REVOLUTIE Aan het begin van de Franse Revolutie verjagen de Luikse patriotten de prinsbisschop en zijn troepen. De Franse troepen worden door de Walen als bevrijders gevierd. Het Franse leger telt acht tot tienduizend Waalse soldaten uit Luik en uit andere Waalse gewesten. Dit leger van vrijwilligers en patriotten overwint het leger van Oostenrijkse huursoldaten door hun inzet en enthousiasme. Frankrijk legt het prinsbisdom dan ook geen oorlogsschatting op. Het revolutionair comité besluit de oude Sint-Lambertuskathedraal te slopen. De kathedraal wordt aangezien als het symbool van de bisschoppelijke tirannie en wordt in 1794 ook daadwerkelijk gesloopt.

KNACK HISTORIA

23



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.