1 ‘Ik heb alles verpest.’ Terwijl ik naar de glimmende keien van de uitgestorven Dorpsstraat staar, pulk ik een stukje van een bierviltje. Er volgt geen reactie van mijn tafelgenoot, dus ik wend mijn blik van de natgeregende straat af en kijk weer voor me uit, recht in de oceaangrijze ogen van Wytse. Hij stroopt de mouwen van zijn donkerblauwe zeemanstrui op, maar zegt niets. Hij neemt een slok van zijn biertje. Ik nip aan mijn glas martini. ‘Je vroeg toch wat mij hier bracht? Nou, dat is het antwoord,’ ga ik verder. ‘Ik heb alles verpest in Rotterdam. Toen mijn tante Nel overleed, kwam ik hier met mijn moeder haar huis opruimen en dacht ik… ik blijf.’ Hij knikt. ‘Aha. Zo een.’ ‘Zo een?’ ‘Baan kwijt, man kwijt, jezelf kwijt en dan opnieuw beginnen op een eiland. De rust, de ruimte en de frisse zeelucht als oplossing voor al je problemen.’ Hij snuift kort en rolt met zijn ogen. Woede knijpt mijn keel dicht als ik zijn sarcastische toontje hoor. Ik ben vooral kwaad op mezelf. Omdat ik zo’n fucking cliché ben. ‘Sorry,’ zegt hij. Hij kijkt naar het hoopje kartonnen snip5