
11 minute read
Reportage promoveren aan de PThU
door: Caspar Dullemond
Advertisement
Het cortège dat binnenschrijdt in plechtig zwart. De kritische vragen van de opponenten. De bemoedigende glimlach van de promotor. De allengs overtuigender verdediging. Het galmende ‘hora est!’ van de pedel. De toch wat zweterige handen bij het ondertekenen van de bul. Het poseren met de paranimfen. De opluchting op de gezichten van vrienden en familie... De rituelen rond een promotieplechtigheid zijn altijd min of meer hetzelfde. Maar de weg erheen is voor iedereen anders – al is de route richting doctorsbul de laatste jaren wel geformaliseerd en geprofessionaliseerd. PThUnie tekende vier verhalen op, en kreeg een toelichting op de nieuwe aanpak.
Weinig mensen hebben een langere weg richting de doctorsgraad afgelegd dan Konnie Stijkel. In 1945 in Berlijn geboren, kwam hij op zesjarige leeftijd naar Nederland. Hij deed de LTS: ‘Ik zou timmerman worden.’ Via allerlei cursussen en opleidingen werkte hij zich op tot stedenbouwkundige. ‘Ik haalde mijn havo-diploma tegelijk met mijn dochter’, vertelt hij met een glimlach. Ook theologisch ging hij een lange weg. Zonder godsdienst opgevoed kwam hij als jongen bij een sekte terecht, waarna de Navigators hem een degelijke godsdienstige opvoeding gaven. Hij werd evangelisatieouderling in Almelo, kreeg preekconsent en ging bijna veertig jaar voor, eerst bij de Gereformeerde Kerken, later bij de Baptisten. Parallel hieraan studeerde hij aan de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle, daarna de Theologische Universiteit Kampen. Aan het eind van zijn studie, nu tien jaar geleden, vroeg professor Spronk hem: ‘Is promoveren niets voor jou?’ Stijkel koos een onderwerp dat hem na aan het hart lag: het tempelvisioen aan het eind van Ezechiël. ‘Voor mij is dat het ultieme beeld van God die weer bij de mensen is gekomen’, zegt Stijkel. Hij bekeek het visioen vanuit zijn eigen vakgebied, de bouwkunde: ‘Als je iets wilt bouwen, begin je met een concept, een ontwerp. Een soort iconisch, herkenbaar beeld, en dat werk je steeds verder uit. Zo heb ik in mijn werk ook steeds plannen gemaakt: je ziet iets voor je, en daar maak je een beeld van. Belangrijke details neem je daarin al mee. Maar je gaat nog niet alles doorberekenen. Zoiets heeft Ezechiël volgens mij ook gedaan. Hij kreeg niet de opdracht om de tempel te bouwen, maar om het volk Israël te tonen wat hij had gezien. Het was een visioen van hoop: er is toekomst voor Israël.’
Outsider
Ook Lydia van Leersum-Brekebrede (foto op pagina 20) kwam als relatieve buitenstaander in de theologie terecht. Ze groeide op in Mozambique en Angola: ‘Kerkdiensten duurden vaak lang – twee of drie uur was geen uitzondering – dus als kinderen speelden we na een poosje vaak buiten in het zand of klommen we in bomen. Ik had weinig idee hoe het er in Nederland aan toeging.’ Die outsiderspositie bleek uiteindelijk een voordeel toen ze solliciteerde als aio aan de PThU. Ze had Latijns-Amerika studies in Leiden gedaan, daarna culturele antropologie in Utrecht. Rond haar afstuderen in 2016 zag ze een vacature voor etnografisch onderzoek aan de PThU. ‘Ik dacht: daar moet je vast theoloog voor zijn, maar ze stonden ook open voor sollicitanten van daarbuiten. Ik heb me behoorlijk moeten inlezen in de praktische theologie, maar in etnografisch onderzoek was ik al geschoold. Nee, ik heb het onderzoeksthema niet zelf gekozen. Ik heb het aioschap echt als baan
benaderd.’ Toch werd ze al snel enthousiast over het thema, ook omdat ze merkte hoe dankbaar de mensen in het veld waren dat dit onderzoek plaatsvond. Van Leersum onderzocht verschillende aspecten rond vieringen met kinderen tot twaalf jaar. ‘Het is kwalitatief onderzoek, waarbij je echt tussen de mensen gaat zitten. Dat is precies wat ik als cultureel antropoloog wil.’ Ze voegt er aan toe: ‘Ik vind het zo mooi dat vreemde mensen hun kerkdeuren en hun leven voor je openen. Als je echt geïnteresseerd bent, willen ze je zoveel vertellen.’ Ze heeft haar onderzoek inmiddels afgerond en haar promotie staat gepland voor deze maand.

Thandi Soko-De Jong (foto bovenaan deze pagina) is aio aan de PThU en hoopt in 2022 te promoveren. Ze studeerde theologie in Malawi en Zuid-Afrika en deed een research
master aan het African Studies Centre van de Universiteit Leiden. Eerder deed ze onderzoek naar de moeders van de Mother’s Union in haar geboorteland Malawi en hoe deze hun gemeenschappen bijstonden in de omgang met HIV/ Aids. Haar promotieonderzoek ligt enigszins in het verlengde hiervan, vertelt ze. Ze kijkt nu naar het Jezusbeeld van mensen met een ongeneeslijke maar behandelbare ziekte, zoals diabetes of hoge bloeddruk: ‘Ik wil weten hoe christenen in de regio’s Blantyre en Zomba die een chronische ziekte hebben, omgaan met het idee van Jezus als genezer. Wie is Jezus als genezer als je niet genezen kunt worden? Vergeet niet dat Jezus in de Bijbel niet iedereen die hij tegenkomt geneest – of meteen geneest.’ De ‘Jesus-as-Healertheology’ is belangrijk in Malawi, maar de verschillende theologische stromingen geven er allemaal een andere invulling aan. Soko onderzoekt deze theologie voor drie theologische richtingen: ‘In de bevrijdingstheologie zeggen ze: Jezus is rechtvaardig en hij wil dat iedereen gelijke toegang tot medische hulp krijgt. In de pinksterkerken zeggen ze: als Hij wil kan Jezus mij genezen door de kracht van de Geest die in mijn leven werkt. En de protestanten in de gereformeerde traditie zeggen: wij hebben eerst Geestelijke genezing nodig om in de Bijbel te kunnen lezen wat Gods plan is. Van al deze gemeenschappen kunnen we iets leren.’
Testmoment
Stijkel promoveerde in juni, Van Leersum en Soko zitten in de

eindfase van hun onderzoek. Daarmee zitten ze in een heel andere situatie dan promovendi die net begonnen zijn, legt prof. dr. Benno van den Toren (foto bovenaan deze pagina) uit. Hij geeft leiding aan de Graduate School (GS) van de universiteit, waarvan alle promovendi deel uitmaken: ‘Het hele traject is meer geformaliseerd. Als je toegelaten wilt worden tot de GS, dien je eerst de Initial Graduate School (IGS) succesvol af te ronden. Daar leer je de vaardigheden die je nodig hebt om een promotieonderzoek te doen.’ Dat gaat in de vorm van drie vakken: research design, research skills en research management & ethics. Promoveren is een zwaar en intensief traject, dat van beide partijen een grote investering en commitment vraagt, weet Van den Toren: ‘De IGS werkt als een testmoment. Wij komen erachter: kan deze persoon het? En ook de deelnemers ervaren wat een promotietraject van iemand vraagt.’ Veel aanstaande promovendi hebben maar een vaag idee van wat er eigenlijk van ze verwacht wordt en hoe ze dat gaan bereiken, legt Van den Toren uit: ‘Na de IGS zeggen ze een beter begrip te hebben.’ Kan hij daar een voorbeeld van geven? ‘Ze weten dat een promotie heel veel werk is en dat het ook een bepaalde kwaliteit van onderzoekreflectie van je vraagt. Maar wat is nu kwaliteit? Een promotieonderzoek is niet hetzelfde als een heel lang onderzoekspaper. Het vraagt een hoger niveau van reflectie, verwerking, analyse, argumentatie, van omgaan met andere posities
dan de jouwe. Kwaliteit is intuïtief. Het gaat om tacit knowledge: je weet nooit precies wat het is. Maar je kunt wel zo helder mogelijk zeggen: dit zijn de criteria, dit zijn de manieren waarop je met bronnen omgaat, dit is de afstand tot de bronnen die je nodig hebt. Een proefschrift wordt niet voldoende omdat je een groot aantal interviews hebt afgenomen en geanalyseerd of omdat je alle beschikbare literatuur over iets of iemand gelezen hebt. In de wetenschap denken we, ook als docenten, veel uitgesprokener na over wat goed onderzoek is en hoe je dat doet. Toen ik zelf promotieonderzoek deed – en dat geldt voor veel docenten van mijn generatie – ging dat veel implicieter. Door de IGS zijn we als PThUdocenten ook zelf bezig helderder te krijgen wat goed onderzoek is.’
Internationalisering
De aanpassingen aan deze ‘derde fase’ (dus na bachelor en master) zijn het gevolg van een verdere professionalisering van het wetenschappelijk onderzoek. Van den Toren: ‘Er worden in Nederland én internationaal preciezere eisen gesteld aan wat het betekent om te promoveren. Daarnaast betekent de internationalisering van onze onderzoek dat het minder vanzelfsprekend is dat promovendus en promotor elkaar al van de studie kennen. De IGS is daarmee ook een kennismaking met de cultuur en het ethos van
de PThU. En tenslotte wordt in de IGS ook afgetast hoe een bepaald onderzoek gaat sporen met het grote onderzoeksprogramma van de PThU. Als het daaraan niet bijdraagt, heeft de PThU er weinig aan.’ De IGS, die samen met de Theologische Universiteit Kampen wordt aangeboden, vindt nu voor het derde achtereenvolgende jaar plaats. De ervaringen zijn positief,

vertelt Van den Toren: ‘Iedere keer zijn er zo’n twintig deelnemers. We hadden verwacht dat deze vorm een drempel op zou werpen, want we vragen nogal wat van de deelnemers. Wat we zien is dat met name belangstellenden die van verder weg komen en die niet zo snel zouden worden toegelaten omdat we ze niet goed kennen of twijfels hebben bij het niveau van hun vooropleiding, bij deze vorm gedijen. We laten ze toe tot de IGS en zo kunnen we iemand begeleiden naar een goed onderzoeksvoorstel. Dus we geven meer mensen de kans om promovendus te worden en we hebben een objectievere norm om iemand uiteindelijk af te wijzen.’ De IGS moet uiteindelijk leiden tot een structureel hogere output van promovendi aan de PThU: ‘Nu zijn het er zes of zeven per jaar. We hopen dat we op deze manier op tien of elf per jaar uitkomen.’ In totaal heeft de PThU nu 86 promovendi.
Jeremiah Agbeshie uit Ghana is één van de promovendi nieuwe stijl. Hij deed de internationale master aan de PThU en aansluitend de IGS. Nu doet hij binnen de Graduate School onderzoek naar een ‘contextuele theologie van geld en rijkdom’ bij pinksterkerken in Ghana. Hij is erg enthousiast over zijn deelname aan de IGS: ‘Ik heb daar meer over onderzoeksmethodologie geleerd dan in al mijn eerdere studies en onderzoek. Er was zoveel waar ik nog geen idee van had.’ Vanwege de pandemie vonden de lessen online plaats, maar dat was geen beletsel voor een goede samenwerking met zijn medecursisten, vertelt hij: ‘De breakout rooms gaven ons de kans om kritisch te reflecteren op elkaars onderzoeksvoorstellen en elkaar constructieve feedback te geven.’ Heel bijzonder vond hij het dat er online ook ruimte was voor meer persoonlijke gesprekken, wat wonderen deed voor het onderlinge contact: ‘Bij de laatste sessie hebben we voor elkaar gebeden.’
Uitlaatklep
‘Door de IGS ontstaat een cohortvorm’, aldus Van den Toren: ‘Promoveren kan een eenzaam verhaal zijn. Hier doe je het met elkaar.’ De promovendi die nu (bijna) klaar zijn, hebben deze vorm van samenwerking moeten missen. Maar ook zij vonden zo hun modus. ‘Als aio draai je mee in een onderzoeksgroep. Ik heb veel geleerd van de seniors in de groep die hun onderzoek als work in progress presenteerden’, vertelt Lydia van Leersum: ‘Daarnaast heb ik een leesgroepje gevormd met andere niet-theologen om het vakgebied onder de knie te krijgen.’ En ze had een geheim wapen: een dag per week werkte ze in de moestuin. ‘Dat heeft me heel erg geholpen. Als promovendus heb je echt zo’n uitlaatklep nodig’, zegt ze. Thandi Soko, die in Aalten woont, is twee van haar vier werkdagen aanwezig op de PThU in Groningen, waar ze onder meer de maandelijkse bijeenkomsten van de research groep voor interculturele theologie helpt organiseren. Zo krijgt ook zij de nodige stimulans en feedback van collega’s. Het onderzoek zelf doet ze vanuit huis. Konnie Stijkel had als buitenpromovendus-oude-stijl zijn promotores die hem bijstonden: ‘De inbreng van mijn begeleiders is heel groot geweest. Daar ben ik ze ook heel dankbaar voor, want bij zo’n groot project is er altijd het risico van tunnelvisie. Het is goed dat een ander dan met je meekijkt.’ Dat hij als buitenpromovendus geen deel uitmaakte van de academiegemeenschap ervoer hij wel als nadeel: ‘Ik zat in Almelo op mijn studeerkamer en moest het allemaal zelf uitzoeken. Soms dacht ik: is dit het nou? Maar het hielp om te relativeren. Dan zei ik tegen mezelf: als je het niet redt, eet je er geen boterham minder om. Je doet dit voor je plezier. Zorg dan ook dat je er plezier in houdt. En nu ik klaar ben had ik het voor geen goud willen missen. Promotieonderzoek geeft zoveel voldoening. Het heeft mijn blikveld enorm verruimd.’ Ook Soko en Van Leersum zien hun (goeddeels voltooide) promotieonderzoek als een positieve ervaring. Voor Soko is dit onderzoek pas het begin: ‘Theologisch onderzoek moet betekenis voor de samenleving hebben. Na mijn promotie wil ik een boekje voor de kerk in Malawi schrijven over hetzelfde onderwerp: wie kan Jezus voor jou zijn als je chronisch ziek bent? Daar is behoefte aan.’ Van Leersum vindt het een mooi idee dat ze de verhalen die de mensen in het veld haar verteld hebben, op een hoger plan heeft kunnen brengen: ‘Je ziet zo’n boek groeien. Dat het, door hard werken en de hulp van heel veel anderen, steeds beter wordt en nu bijna klaar is. Dat is een heel bijzonder gevoel.’