
30 minute read
Special afscheid Mechteld Jansen
Mechteld Jansen special | september 2021
Prof. dr. Mechteld Jansen was in 2008 een van de eerste benoemingen van de PThU. In 2014 volgde ze prof. dr. Gerrit Immink op als rector. Nu, iets minder dan zeven jaar later, stopt ze niet alleen als rector, maar gaat ze ook met vervroegd emeritaat. In deze special van PThUnie nemen we afscheid van haar. Collega’s en oud-studenten halen herinneringen op en reflecteren op haar theologische erfenis. En natuurlijk komt ze ook zelf aan het woord.
Advertisement

Gedenken wat God ons in Mechteld geschonken heeft
door Maarten Wisse Ik kan het me nog bijna niet voorstellen, maar toch is het zo. Vanaf 3 september is Mechteld Jansen niet langer rector van en zelfs niet langer hoogleraar aan de PThU. Ik ben blij dat er in deze speciale editie van de PThUnie aandacht aan besteed wordt. Mechteld heeft in de afgelopen jaren enorm veel voor de PThU betekend en dat mogen we best even ‘gedenken’, zoals we dat met een mooi Bijbels woord noemen. Gedenken doe je dat wat God in een persoon of in een gebeurtenis schonk en wel met het oog op de toekomst. Als ik dan denk aan wat God ons in Mechteld de afgelopen jaren allemaal heeft geschonken, komen een paar woorden in het bijzonder naar voren.
Waardigheid: het viel me altijd op bij alles wat Mechteld deed. Ze deed het met een grote waardigheid. zelfs iets van deftigheid. Ik denk dat dat karakteristiek is voor hoe ze de PThU de afgelopen jaren in het land maar ook internationaal heeft neergezet. De PThU is mede door haar inspirerende leiding een instituut van formaat geworden.
Mildheid: Mechteld heeft de PThU bestuurd vanuit een grote mildheid. Dat is bijzonder, want het kost veel. Het vraagt van degene die mildheid betracht, offers. Het vraagt geduld om met mildheid te reageren op de dingen die misgaan in de organisatie. Het vraagt een offer om met mildheid te reageren op de meer of minder aanstootgevende dingen die bij tijd en wijle gezegd worden. Mildheid is een genade die inspireert. De mildheid waarmee Mechteld de afgelopen jaren leiding heeft gegeven aan de PThU, heeft mildheid opgeroepen.
Gerichtheid op de Ander: de diepste drijfveer van Mechteld achter haar theologische werk ligt bij de ontmoeting met de Ander. Ik herinner me een gesprek over het nieuwe instellingsplan waarin Mechteld heel stellig zei: ‘Christus ontmoet je eerst en vooral in de ander en niet bij jezelf, bij je eigen groep of je eigen opvattingen.’ Dat tekent haar theologie, zoals ook tot uitdrukking komt in dit nummer van de PThUnie. Denk niet te smal over christelijk geloven. Laat het uitgedaagd worden door anderen die anders geworteld zijn dan jijzelf bent. Daar kan dat geloof tegen, daar wordt het sterker van.
Gedenken doe je om na te volgen, in de toekomst opnieuw waar te laten worden wat God schonk. We nemen nu feestelijk afscheid van Mechteld, wensen haar veel gezegende jaren toe en volgen het goede, ware en schone na wat we in haar hebben ontvangen!
Prof. dr. Maarten Wisse is hoogleraar dogmatiek aan en (vanaf 3 september 2021) rector van de PThU.
voorwoord
Tijd voor anderen
Ik ontmoette professor Mechteld Jansen voor het eerst tijdens de Nacht van de Theologie in 2017, waar we debatteerden over de Westerse dominantie over het wereldchristendom. Dat debat leverde weinig op: hoe konden we discussiëren over iets waar we precies hetzelfde over dachten? Nadien werden professor Jansen en ik goede vrienden en we voerden vaak gesprekken in de wandelgangen van de VU.
Professor Jansen heeft een verbazingwekkend vermogen tijd voor anderen te maken. Ieder mens is belangrijk en waardevol voor haar. Ze heeft een diep verlangen om theologisch onderwijs relevant te maken voor de samenleving – in verbinding, in gesprek en, als het nodig is, in confrontatie met de cultuur. Haar toewijding aan gendergelijkheid in de academische én de christelijke wereld heeft mij geïnspireerd in mijn eigen theologisch streven naar rechtvaardigheid, gelijkheid en inclusie.
Als een broeder in het feminisme en haar collega, stemt het mij tevreden dat een vrouw – en dan speciaal Mechteld – rector werd van deze gerenommeerde protestantse universiteit. Ik weet zeker dat zij haar academische en christelijke passie meeneemt naar wat voor volgende rol dan ook. Ik feliciteer haar met wat ze tot nu toe heeft bereikt en wens haar Gods zegen voor de tijd die voor haar ligt.
Dr. Samuel Lee is directeur van het Center for Theology of Migration aan de faculteit Religie en Theologie van de VU en president van de Foundation Academy of Amsterdam.
De wereld in
Tijdens de voorbereidingen op onze uitzending naar Nicaragua op het Hendrik Kraemer Instituut (HKI) was Mechteld de docent missiologie. Op het oog is er bijna geen groter verschil mogelijk: zo kraakhelder en transparant als de huisvesting van de PThU is, zoveel onverwachte zolderkamertjes, gangen en trappenhuizen herbergde het oude zendingshuis. Maar Mechteld bewoog zich in beide contexten op dezelfde manier – oké, een beetje chiquer op de PThU. Theologen die zich voorbereidden op een missie konden op het HKI een zendingsexamen afleggen en ik deed dat bij haar. Het ging over bevrijdingstheologie en de Utrechtse school, herinner ik mij. Die laatste bekeek de examinator met enige reserve. Ze vond het wat opgeklopt allemaal. Mechtelds observatie schokte mij als toegewijd Utrechter enigszins en haar woorden zijn blijven hangen. Ze wees, schijnbaar achteloos, precies op de goede plek. Ze maakte me klaar voor een wereld ver weg van Utrecht.
Klaas Bom is docent dogmatiek aan de PThU Groningen.
interview
met Mechteld Jansen
Er ging toch wel een schokje door theologisch Nederland. Rector en hoogleraar missiologie Mechteld Jansen, sinds 2014 het gezicht van de Protestantse Theologische Universiteit, kondigde afgelopen december aan dat ze vervroegd met emeritaat zou gaan. Op 3 september is het zover: dan nemen universiteit en rector warm afscheid van elkaar. Aan PThUnie vertelt hoe ze tot deze beslissing kwam, hoe ze terugkijkt op een veelbewogen periode en wat ze van plan is te gaan doen met die enorme hoeveelheid vrijgekomen tijd. ‘Ik wil graag nog even los van de van de academische setting werken.’
Tekst: Caspar Dullemond
Om maar meteen een voor de hand liggende vraag te stellen: vertrekt Jansen om gezondheidsredenen? Daar is geen sprake van, benadrukt ze: ‘Mijn borstkanker werd een week of vier, vijf ontdekt nadat ik mijn vertrek had aangekondigd. Echt: ik had me voorgenomen om nog negen maanden flink gezond te zijn voordat ik met pensioen ging. Dat gebeurde dus niet.’
Achteraf voelt het wel als een bevestiging dat het de goede keuze was, voegt ze er aan toe: ‘Het idee is het weer goed. Dan ben ik geen patiënt meer’, zegt Jansen.
Als er al een medische aanleiding is voor haar terugtreden, dan heeft het met de coronapandemie te maken, die in dezelfde periode haar sporen door de samenleving trok. Niet dat Jansen zelf ziek is geweest: ‘Maar corona heeft me wel bepaald bij wat werkelijk belangrijk is.’ Oude vriendschappen waren in haar jaren als rector toch wel verwaterd. Het werd tijd om daar
wat aan te doen. De ontwikkelingen in haar vakgebied, de missiologie, had ze door haar werk als bestuurder maar beperkt kunnen bijhouden. Ze miste de inhoud. En ze miste de kerk: ‘Ik vind dat ik de kerk de komende jaren wat extra’s mag geven.’ Kortom: ‘Waartoe zijt gij op aarde? Die vraag kwam in de coronatijd heel dichtbij.’
Mooi geweest
Wie Jansen de afgelopen jaren heeft zien optreden bij academische plechtigheden – promoties, opening academisch jaar, dies – kan niet anders concluderen dan dat ze genoot van haar rol. Van speeches maakte ze altijd iets bijzonders, een mooie mix van blijmoedigheid en ernst. En dan toch een jaar eerder stoppen. Vond ze het niet leuk meer? ‘Niet precies. Ik kwam op het punt dat ik dacht: het is wel mooi geweest. Met het binnenkomen van Kees Boele als medebestuurder brak
van: laat ik de gezonde jaren die ik nog heb op een goede manier gebruiken.’ Want het gaat goed met haar, benadrukt ze: ‘Ik ben op een medisch uiterst prettige manier door alle therapieën heen geholpen.’ Ze voelt zich fit, hoewel dat nog ietsje onwennig is. ‘Als ik over een half jaar weer mijn eerste gewone mammografie heb, in de onovertroffen borstenbus, dan pas een goed moment aan. Ik wilde hem de kans geven een volledig nieuw team te vormen’, legt ze uit. Dat geldt dan voor het rectoraat, maar had ze als hoogleraar niet ook rustig een aantal jaren kunnen afbouwen, bijvoorbeeld met een onderzoekstaak? ‘Dat had gekund ja. Maar ik kan me dit veroorloven. Ik heb de luxe om nog een aantal jaren buiten de setting van de

academie dingen te doen, dus zonder op de loonlijst te staan en te drukken op de financiën van de universiteit. maar ook zonder zelf de druk te voelen van toch nog meehelpen met leidinggeven en met internationaal publiceren op zo’n hoog niveau dat misschien maar een paar mensen er kennis van nemen. Dan schrijf ik liever op publieksniveau, misschien zelfs over niet-theologische zaken. Ik wil gewoon loskomen van die academische setting.’
Ze bewijst de PThU daarmee een dienst, maakt ze duidelijk: ‘Je mag als hoogleraar tot je zeventigste doorgaan, maar ik vind dat niet zo gezond. Onze grote uitdaging voor de toekomst is het bieden van mogelijkheden aan jonge talenten. Momenteel worden we met z’n allen wel erg oud. En we hebben juist zoveel begaafde jonge mensen in de virtuele wachtkamer zitten: doctores die het wetenschappelijk heel goed hebben gedaan hebben maar ook qua persoonlijkheid zó goed zouden passen in de PThU van de toekomst. Die moeten we niet laten lopen. Nu gaat de doorstroming veel te traag. Dat is ook een breder academisch probleem. De lijst van eisen waar je aan moet voldoen voordat je een beetje op kan komen in het wereldje! Je bent gauw vijftig voordat je kunt dromen van een leerstoel. Dat is veel te laat. Talenten moet je eerder pakken, en ze vertrouwen geven in hun eigen kwaliteiten als leider. Voor mij is altijd belangrijk geweest dat je als jonge wetenschapper modellen hebt van andere wetenschappers die qua leeftijd niet te ver van je afstaan. Dat je ziet: oh leuk, zo kun je óók theoloog zijn. Theologie is niet alleen een kwestie van wetenschap, maar ook van karakter. Dat karakter moet je ontwikkelen om goed met de breedte van de kerk en van theologische stromingen om te gaan. Dan helpt het als je je laat inspireren door mensen die net iets verder zijn dan jij.’
Sommige aspecten van haar werk gaat ze echt missen, weet ze: ‘Ik hou ervan om voor de troepen te staan. Daar heb ik echt verschrikkelijk veel plezier aan gehad, om wat kleur en fleur en flair toe te voegen. In het begin van mijn periode als rector heb ik er nogal nadruk op gelegd dat we meer eigenwaarde aan de dag zouden mogen leggen. En dat we misschien te lang te bescheiden hadden gedacht over ons eigen werk. Binnen theologisch Nederland zijn wij gewoon een hele goede instelling. Onderzoeksmatig en qua onderwijs zijn mensen echt bij ons aan het goede adres. Hebben we dat wel door met elkaar? Dat theologie niet zo populair is, komt ook omdat we er zelf zo bescheiden over zijn. Theologie is voor deze tijd noodzakelijk. Als vlaggendrager van de PThU heb ik dat met trots willen laten zien. Wat hielp is dat ik daarbij voor een prachtige groep mensen stond, die eigenlijk allemaal geweldig aan de weg timmeren.’
Frustrerend
Maar hoe enthousiast Jansen ook het belang en de schoonheid van theologie bepleitte, de studentenwerving bleef een zorgenkindje, geef ze toe: ‘Dat is echt een punt waarop ik mezelf wel eens moed heb moeten inspreken. Met ál onze gigantische inspanningen op dat terrein, mochten we blij zijn met een stabilisering van het aantal studenten. Wat we ook deden, er kwam niet meer studenten. Ik heb daar geen oplossing voor. De totale vijver van

potentiële belangstellenden voor theologie wordt gewoon kleiner. Dat moet je op een gegeven moment ook toegeven. Want anders is het van jaar tot jaar frustrerend. Alweer niet gegroeid! Misschien is het all in the game.’ Trok ze zich dat persoonlijk aan? ‘Nou, ik voelde me wel behoorlijk verantwoordelijk dat ik dat tij niet heb weten te keren. Dat mensen niet begrijpen dat dit het mooiste vak van de hele wijde wereld is...
Dat moet toch uit te leggen zijn?’ Tegelijkertijd weet ze dat een studie theologie behoorlijk zwaar is en niet voor iedereen weggelegd. ‘Dan heb
ik niet zozeer over de talen, als wel over de hele filosofische en existentiële doordenking. Het gaat om vragen die je leven lang aan je zieltje blijven schuren. En dan het palet van waar mensen levensbeschouwelijk al niet kunnen zitten tegenwoordig... Het is een heftig en aangrijpend vak. Niet iedereen wil dat, en zeker niet als je er in ieder geval zes jaar voor moet studeren.’
Wat vond ze het allerleukste om te doen als rector? Het antwoord komt onmiddellijk: ‘Promoties leiden. Dat is toch fan-tas-tisch? Dat je deel mag nemen aan zo’n ceremonie, op zo’n hoogtepunt van iemands leven. Ik deed altijd mijn best om er iets moois van te maken. Ik stelde ze op hun gemak, maakte ze duidelijk dat ze niet voor de leeuwen werden geworpen. Ik probeerde de vragen mooi op elkaar aan te laten sluiten. Ik wilde dat het een feestje werd, waarbij familie en vrienden konden zien: wat heeft deze kandidaat iets moois gemaakt. En wat een goede plek is dit.’
Tandem
Promoties en af en toe een artikel gaven haar een kans om met de inhoud van de theologie bezig te blijven. Want een bestuurder staat wat dat betreft toch behoorlijk aan de zijlijn. ‘Ik wist het van te voren: dit zou mijn opoffering zijn.’ Ze is blij dat Maarten Wisse, haar opvolger als rector, als tandem met Boele kan opereren: ‘Beiden zijn theologisch en bedrijfsmatig goed onderlegd, dus dat zullen ze goed
kunnen verdelen. Dat heb ik wel gemist.’ Jansen zat als enige bestuurder jarenlang in een unieke situatie. Ook haar voorganger, Gerrit Immink, vormde een duo met Henk van der Sar. ‘Ik was helemaal alleen, ja’, zegt ze. Denkt ze achteraf: had er maar iemand naast me gestaan? ‘Ja. Absoluut. Al heb ik heel veel steun gehad aan mijn team. Als er een keer narigheid was, dan kon ik altijd terecht bij de ambtelijk secretaris, de directeur onderwijs of de manager. Er was altijd wel iemand om mee te sparren. Maar het is zwaar en niet helemaal gezond om op die positie één persoon te hebben zitten.’
Thuis
Met haar afscheidsrede op 3 september maakt ze een stevige comeback in de theologische inhoud. Ze komt terug bij een thema dat haar na aan het hart ligt en waar ze eerder bij stilstond in haar inauguratie in 2008 en haar diesrede in 2012; een thema ook dat in de tussenliggende jaren alleen maar actueler is geworden. ‘Ik wil ingaan op de kloof tussen volk en elite. Ik probeer te zien hoe deze elkaar maken en breken. Dat heeft naar mijn idee vooral te maken met een bepaald dedain dat het volk voelt vanuit de elite, en met de haat – ik weet dat het een groot woord is – dat de elite voelt vanuit het volk. Ook ik hoor bij de diploma-elite, maar ik wil me binnen het geloof deel blijven voelen van het volk Gods; het volk dat God roept en dat grenzen overstijgt. Maar ik weet dat dat gemakkelijk gezegd is. Het volk kan geen huizen meer kopen. Het volk voelt zich voor de gek gehouden en vergeten. En dan kunnen we zeggen dat het populisme daarin roert en dat soort ideeën versterkt, en dat is waar, maar wat zetten wij daar als theologen tegenover? Wat kunnen wij vertellen dat door het populisme niet gezien wordt? Theologen weten als het goed is van het vergeten volk. Hoe wordt in de Bijbel dat vergeten volk weer tot een verbondsvolk gemaakt?’ Belangrijk daarbij is dat een volk een eigen thuis heeft, benadrukt Jansen: ‘Ik stel in mijn rede dat het volk terecht verlangt naar een veilig thuis. En wij als kosmopolieten moeten dat niet afdoen als nationalisme en buitensluiterij. Als mens mag je verlangen naar een thuis. Dat is ontzettend belangrijk. Ken je de comedyserie Cheers nog? Dat gaat over een kroeg “where everybody knows your name. And they’re always glad you came”. Dat is wat het volk volgens mij wil. En dan mogen daar ook mensen van andere komaf bij of van ver weg. Een plek als een kerk. En volgens mij wil de elite dat uiteindelijk ook.’

Beelden van Mechteld Jansen als rector van de PThU (2014 -2021)








Foto overgenomen van website NieuwWij
Ode aan Mechteld
September 1978. Als nieuwbakken studenten theologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam presenteren we ons aan de faculteit. Zelf doe ik mee aan een nogal melig minicabaretje. Dan maakt zich uit ons midden een jonge studente los. Ze gaat midden op een tafel zitten en begint een monoloog. Die durft, dacht ik. Dat was Mechteld.
Juli 2006. We zijn op een conferentie in Princeton om onze plannen voor onderzoek naar migrantenkerken te presenteren. Voordat de conferentie losbarst hebben we een paar dagen voor onszelf. Op een zonnige ochtend spreidt een van ons picknickkleden uit op het gras, legt er ontbijtborden op, haalt verse broodjes uit een papieren zak en schenkt sinaasappelsap in van huis meegenomen bekers voor ons in. Dat was Mechteld. ‘Een dag is niet compleet als ik niet even met mijn jongens gedanst heb’, zei ze ooit over haar gezin. Zo is Mechteld. Zo mag ze altijd blijven.
Prof. dr. Hijme Stoffels is emeritus hoogleraar godsdienstsociologie aan de Vrije Universiteit.
Rolmodel
‘Mechteld was en is een rolmodel voor me. Niet alleen als wetenschapper, maar ook omdat ze de eerste vrouwelijke rector van de PThU werd. Ik bewonder haar bedachtzaamheid, haar wijsheid, haar onverstoorbaarheid. Maar bij een promotietraject kan bewondering ook nadelen hebben: een proefschrift is een oefening in zelfstandig denken. Mechteld had dat goed door, en ik ben haar dankbaar dat ze niets voor mij heeft ingevuld. Terwijl het onderwerp – een pleidooi voor een postkoloniale theologie – ook haar na aan het hart lag. Ze heeft me steeds de vrijheid gegeven om mijn eigen theologische weg te gaan. Ze daagde me uit, liet me beter en helderder formuleren. “Wat je mij nu vertelt: schrijf dat eens op”, zei ze dan. En wat ik ook knap vond: ze nam alle tijd voor mij. Terwijl ze het heel druk had met haar bestuurlijke werk. Maar misschien vond ze het juist wel fijn om op deze manier ook nog met de inhoud van haar vak bezig te zijn.’
Dr. Eleonora Hof is predikant in Ieper. Zij promoveerde in 2016 aan de PThU.

Op de veranda deel je verhalen van verlangen en van pijn
De kloof tussen volk en elite. De spanning tussen populisme en pluraliteit. Het opzoeken van grenzen. De thema’s waarop Mechteld Jansen in haar jaren als hoogleraar missiologie en later rector van de PThU steeds weer terugkwam, lijken actueler dan ooit. In de aanloop naar haar afscheid zochten vier van Jansens PThU-collega’s elkaar op om, vanuit hun eigen vakgebied, op deze thema’s te reflecteren. Op een virtuele veranda gingen in gesprek hoogleraar theologie en migratie Dorottya Nagy, universitair docent religiestudies Gé Speelman, hoogleraar systematische theologie en genderstudies Heleen Zorgdrager en universitair docent diaconaat Erica Meijers, die het gesprek leidde.
Erica Meijers: ‘We hebben het over de spanning tussen populisme en pluraliteit. Populisme zou ik omschrijven als een constructie, waarbij een “verdorven” elite tegenover het “goede” volk wordt geplaatst. Populisme is anti pluralistisch, in die zin dat mensen die niet tot het “ware volk” behoren – zoals minderheden – worden uitgesloten.’
Dorottya Nagy: ‘Je komt vanuit het populisme al gauw bij een vorm van organisch denken terecht. De samenleving is dan een organisme, een lichaam dat verzorgd en beschermd moet worden.’
Gé Speelman: ‘En in dat beeld zijn degenen die dat lichaam aanvallen, bacteriën en virussen: enge kleine beestjes die het organisme binnendringen.’
Meijers: ‘Kun je vanuit je eigen vak een voorbeeld geven van die spanning tussen populisme en pluraliteit?’
Heleen Zorgdrager: ‘De opkomst van het conservatief-christelijk populisme, dat zich verzet tegen diversiteit en pluraliteit op het gebied van seksuele expressie en genderexpressie, is een beweging die zich steeds sterker profileert – in Afrika, in Oost-Europa, in Amerika en sinds een jaar of tien ook in Nederland. Christelijke groepen, zowel protestants als katholiek, zijn gevoelig voor deze vorm van organisch denken, waarbij de man-vrouw orde een natuurlijk gegeven is en het gezin de basis van de samenleving. Dat is inmiddels uitgegroeid tot een politieke strijd, een culture war. Een volk geldt daarbij als een organische gemeenschap die zich afzondert van andere gemeenschappen. Die gemeenschap moet een bepaalde zuiverheid houden, want anders krijg je chaos en komen er vreemde elementen binnen. Demografie speelt ook een rol: het volk voelt zich bedreigd, omdat het kleiner wordt, terwijl andere volkeren juist groeien. Daarom moeten er meer kinderen gebaard worden. Ik ben gefascineerd door de theologische vragen die daaraan ten grondslag liggen. Hoe kan het dat christenen van verschillende confessionele achtergronden hier zo vatbaar voor zijn? Welke angsten en verlangens gaan daarachter schuil?’
Erica Meijers
Dorottya Nagy
Gé Speelman
Heleen Zorgdrager
Nagy: ‘Hetzelfde speelt bij mijn onderzoeksthema migratie. Het organische denken strekt zich ook uit naar grondbezit. God heeft je op een bepaalde plek geplaatst. Dat betekent dat God je de verantwoordelijkheid heeft gegeven om voor dat territorium te zorgen en het te bewaken. Vanuit dat idee van territorium is de natiestaat gegroeid. Dan krijg je dat demografische aspect, dat Heleen al noemde: het land én het volk worden bedreigd. Dat levert een lastig discours over migratie op. Wie hoort thuis in een land? En wie bepaalt dat? Ik heb zelf genoeg voorbeelden meegemaakt van discriminatie als Oost-Europeaan in Nederland. Mijn kleur is wit en mijn Nederlands is redelijk. Kun je nagaan wat er gebeurt met de mensen die ’s zomers in de aardbeien werken...’
Speelman: ‘Maar het is natuurlijk legitiem om liefde te voelen voor het land waar je bent geworteld... Dat land wil je ook beschermen. Een dominee die bij de Groninger bodembeweging betrokken is, gebruikte een keer de term oikofilie. Ik weet dat dat een besmet woord is. Maar hij kon daarmee goed uitleggen waarom Groningers zo verschrikkelijk gehecht zijn aan hun land. En dat je het niet begrepen hebt als je tegen ze zegt: ga toch verhuizen. Daarom zeg ik: er zijn excluderende en includerende manieren van met liefde denken aan de plek waar je geworteld bent.’
Meijers: ‘Is dat mogelijk, een oikofilie die niet uitsluit?’
Zorgdrager: ‘Mechteld geeft daar in haar oratie, die ik veel gebruikt heb in mijn colleges missiologie, een antwoord op. Ze reflecteert heel diepzinnig en kritisch op ons omgaan met grenzen en met grensoverschrijding. Zij zegt: er is een scheppende manier van grensoverschrijding en er is een schendende manier. Ze zegt dus niet dat grensoverschrijding altijd goed is, of dat het weghalen van grenzen altijd goed is. Grenzen hebben ook een beschermende functie. Je stelt grenzen aan geweld. Je begrenst of iemand aan jouw lichaam mag komen, of dat je het lichaam van een ander aanraakt.’ Speelman: ‘We stellen ook grenzen aan het water.’
Zorgdrager: ‘Dat is een mooi voorbeeld van waar Mechteld het over heeft. Want de grens tussen land en water is niet altijd duidelijk. Bij ons in Elst hebben we de uiterwaarden, die juist weer zijn opengelegd. Voor een goed waterbeheer is het nodig dat er gebieden zijn waar je niks doet, waar land en water in elkaar kunnen overvloeien. Je zou zeggen dat het organische denken, waar we het eerder over hadden, ook zo vloeibaar is. Maar nee, bij populistische vertogen gaat het altijd om sterke identiteit. Het organisme moet beschermd worden en daar zijn sterke grenzen voor nodig. Dat wordt ook zichtbaar in het binaire denken over de categorieën mannelijkheid en vrouwelijkheid. Dat zijn sterke identiteiten, die gegeven zijn en niet in elkaar overvloeien. En ze verhouden zich tot elkaar vanuit een bepaalde orde. Maar zo werkt het niet. Als je mensen tot expressie laat komen, dan heb je geen heldere ordening meer. Dan is er
Virtuele veranda: vier collega’s van Mechteld Jansen gingen op 8 juli via Zoom met elkaar in gesprek.


grensgebied, onontgonnen terrein. Je laat ruimte voor niemandsland.’
Nagy: ‘Maar het is typerend voor niemandsland dat er niemand woont. Waar we mee worstelen is land dat bewoond wordt door heel verschillende mensen. Daarom is in het werk van Mechteld die ontmoeting zo belangrijk. Pas in een ontmoeting zie je wie de ander is: waardevol en net zoals jij. Ik kan mijn Roemeense zusters en broeders niet kwalijk nemen dat ze zo slecht over Hongaren denken, want ze hebben niet of nauwelijks Hongaren ontmoet. Pas als we elkaar ontmoeten, ontstaat er begrip. Al maken ze dan het liefst een Roemeen van me. Dan zeggen ze: was een van je voorouders misschien een Roemeen?’
Meijers: ‘Waar verlangen jullie als naar als het om pluraliteit gaat?’
Zorgdrager: ‘Ik verlang naar een gemeenschap. Mechteld gebruikt daarvoor het woord diversaliteit. Dat is wat anders dan pluraliteit, want dat kan ook heel onverschillig zijn. Diversaliteit vindt altijd plaats met het oog op gemeenschap. Je weet elkaar te vinden en je luistert naar elkaar. Met alle polariserende tendensen van tegenwoordig, ook in de kerk en aan de PThU, verlang ik naar een gemeenschap.’
Meijers: ‘Gemeenschap is natuurlijk net zo’n problematische term als volk.’
Zorgdrager: ‘Ik verlang niet naar een volk. Het diepste gemeenschapsgevoel beleef ik in oecumenisch verband.’
Speelman: ‘Ik verlang naar momenten van verbondenheid. Daar komt dan ook vieren bij. Wij hadden laatst een buurtbarbecue voor vertrekkende buren. Het is een heel diverse groep mensen. Vrijwel niet kerkelijk, maar met een enorm gevoel voor rituelen. Dat leverde ontroerende momenten op. Dat afscheid was een liturgie.’
Nagy: ‘Ik verlang naar een nieuwe taal. Ik wil toe naar gedeelde talen waarin wij elkaar begrijpen. Mensen praten vaak langs elkaar heen. Ook op onze universiteit zijn er weinig momenten dat mensen uit verschillende hoeken werkelijk met elkaar praten. Ze vinden samen geen taal om over gevoelige onderwerpen te spreken. Een ontmoeting betekent dat je je woordenschat verandert; ook nonverbaal trouwens, in je houding.’
Zorgdrager: ‘Mechteld gebruikt daarvoor het beeld van de veranda, een tussengebied waar mensen elkaar ontmoeten en de tijd hebben om hun levensverhalen met elkaar te delen. Daar kruisen beelden en verhalen elkaar en krijg je interrelated stories.’
Meijers: ‘Jullie hebben drie dingen genoemd waar je naar verlangt: gemeenschap, momenten van verbondenheid en een nieuwe taal. Maar komen ook populistische ideeën en populistische taal niet voort uit een behoefte aan verbondenheid en gemeenschap? Dat is toch niet zo anders dan wat wij hier met elkaar uitspreken?
Speelman: ‘Natuurlijk liggen die dicht bij elkaar, omdat het erg menselijke verlangens zijn.’
Nagy: ‘Laatst sprak ik een student die zich onveilig voelde. De liberale christenen deden hem geweld aan,
vond hij. Als je er anders over denkt dan zij, word je niet als een echte christen gezien, was zijn ervaring. Als er zulke gevoelens ontstaan bij mensen die zich als bijbelgetrouw identificeren, dan herken ik de oude mechanismen van hoe het christelijk geloof aan anderen werd opgelegd. Ik schrok van zijn verhaal. Als theoloog en als christen hoor je op te komen voor de ander. Ook voor hem.’
Zorgdrager: ‘Het is belangrijk dat je niet in de dynamiek terecht komt van verschillende werkelijkheden. Als een behoudende christen in een gesprek sterk de nadruk legt op de eigen gemeenschap, de eigen traditie, het koesteren en beschermen van het gemeenschappelijke, dan moet je daar tegenover niet alleen jouw individualiteit benadrukken. Dan zit je in een oppositie die niet meer bij elkaar komt. Ook LHBTI’ers zeggen: wij zijn een community. Ook zij voelen die enorm sterke behoefte om ergens deel van uit te maken. Misschien geeft dat een bodem voor een vruchtbaar gesprek. Wat is de gemeenschap die je ervaart? En naar welke gemeenschap verlang je?’ Meijers: ‘Je begint bij het erkennen van de verlangens van de ander. Dan heb je een basis voor een gesprek.’
Nagy: ‘Die community-vorming vind ik wel een gevoelig punt trouwens. Waarom moet het zover komen dat er een LHBTI-community tegenover een andere gemeenschap ontstaat? Waar blijven dan de interrelated narratives en interrelated communities waar Mechteld over spreekt? Hetzelfde geldt voor het streven naar multiculturele kerken. Je hebt mensen nodig met wie je echt deelt wie je bent. Maar als je daardoor in een isolement terechtkomt, is het een probleem.’
Speelman: ‘Ik zou er niet zo zwaar aan tillen dat er een aparte LHBTI-gemeenschap ontstaat. Als mensen maar vrij zijn om ook van andere gemeenschappen deel uit te maken. Je hebt toch ook gemeenschappen van Bachliefhebbers?’
Meijers: ‘Mechteld spreekt over vele verschillende beelden. Ik zou in dat verband willen verwijzen naar het beeldverbod. Dat kun je lezen als een verbod om je op een beeld van de ander te fixeren. Zoals God niet vastgelegd kan worden, zo kun je ook anderen niet controleren. Dat geeft ruimte voor vele beelden en identiteiten. Je kunt bijvoorbeeld predikant zijn en lesbisch en liefhebber van Bach.’
Nagy: ‘Uitsluiting vindt plaats als je als LHBTI’er geen gemeentelid kan zijn, laat staan ouderling. Of wanneer je als vluchteling geen recht hebt op werk.’
Meijers: ‘Nog één onderwerp. We begonnen met het problematische van het organische denken, van een gegeven scheppingsordening. In de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw verzetten theologen als Barth en Miskotte zich tegen het definieren van God en mensen naar hun “natuur”. Kun je in relatie tot christelijke rechtvaardiging van populisme en racisme opnieuw spreken van “natuurlijke theologie”, of is dat een term die niet meer past?’
Zorgdrager: ‘Er verschijnen nu postmoderne vormen van natuurlijke theologie, die uitgaan van het idee dat je als mens ergens vandaan komt, en dat je met huid en haar verbonden bent met het hele ecosysteem. Daar herken ik me wel in, maar dat hoef ik niet per se
natuurlijke theologie te noemen. Ik heb wel de neiging om natuurlijke theologie te verdedigen, omdat het in de jaren zeventig en tachtig ook als beschuldiging tegen feministische theologen is gebruikt, die contextualiteit en lichamelijkheid wilden honoreren. Dan werd er gezegd: jullie willen af van profetische theologie en terug naar een natuurlijke ondergrond van menszijn.’
Nagy: Ook binnen de ecotheologie is die notie van organisch denken heel nadrukkelijk aanwezig: listen to the land. Dat is gebaseerd op een christelijke kosmologie, een visie op hoe God de mens geschapen heeft.’
Speelman: ‘Misschien is het verschil dat in de vroegere scheppingstheologie de schepping voor altijd werd vastgelegd?’
Nagy: ‘Klopt. Bij mijn grote liefde Dorothee Sölle kom je het thema van het scheppen ook tegen. Wat doen we in de schepping? Ik zou de term natuurlijke theologie loslaten, maar er wel nieuwe taal voor vinden. En dan is voor mij het woord schepping belangrijk.
Meijers: ‘Schepping hangt samen met bestemming.’ Speelman: ‘Het is niet het zinloze ronddraaien van planeten.’
Nagy: ‘Maar het is ook niet het vooruitgangsdenken van de huidige tijd. Scheppen gaat niet zonder geworteld te zijn in Christus. Dat is voor mij wezenlijk in het omgaan met iedereen en alles.’
Zorgdrager: ‘Mechteld heeft het in dat verband over Christus met de uitgespreide armen, het enorme beeld dat boven Rio de Janeiro staat. Dat is wat haar betreft de gelovige positie: sterk geworteld in Christus en tegelijk de armen reikend naar de einden van de aarde. Als je in Christus geworteld bent, hoef je niet bang te zijn om je armen uit te strekken naar alles wat anders en verschillend is. Dan hoef je niet bang te zijn om de pluraliteit en diversiteit te omarmen en je daardoor te laten verrassen en ontregelen.’
Speelman: ‘Dan praat je op de veranda over Christus.’
Zorgdrager: ‘Bij dat gesprek op de veranda is het ook belangrijk is dat je de pijn van elkaars verhalen kunt beluisteren. Pas dan word je echt meegenomen in het verhaal van de ander. Het verhaal dat Dorottya vertelde van de student die lijdt onder wat hij ervaart als liberale normativiteit, daar komt pijn in mee. Als je die pijn hoort, komt er ruimte om die ander echt te zien. Maar als je die pijn wegdrukt, dan blijf je in de posities tegenover elkaar zitten. Dan komt je niet verder dan: “Maar de Bijbel zegt...!” En dan blijf je op je eilandje. Bij missiologie nodigen we ieder jaar onze collega Simon Ririhena uit. Hem lukt het om dat gevoel over te dragen. Het doet mij iedere keer weer pijn als hij vertelt van de uitsluiting van Molukkers in Nederland, en waarom er in Nederland vanaf het begin geen openingen geboden werden om de Molukse gemeenschap met de Nederlandse kerk te verbinden. Hij vertelt dat verhaal met zichtbare en hoorbare pijn. Op dat moment wordt de collegezaal veranda.’
Meijers: ‘Op die veranda willen we elkaar verhalen van verlangen en verhalen van pijn vertellen. Het is de opgave van de theologie om daar ruimte voor te maken. En dat is iets waar Mechteld een enorme bijdrage aan heeft geleverd.’
Zorgdrager: ‘Dat is haar erfenis aan de PThU.’
foto: Amber Leijen
Glimlach
‘Als ik aan Mechteld Jansen denk, dan is dat met een glimlach. Ik ontmoette haar voor het eerst bij het afscheid van Hans Visser, de directeur van het Hendrik Kraemer Instituut, waar zij toen werkte. Het was een serieuze bijeenkomst, met misschien iets te veel ernstige toespraken. Mechtelds citeerde in haar bijdrage op een heel levendige en cabareteske wijze een verhaaltje, ik meen van Liselore Gerritsen. Het was storytelling wat ze deed – humoristisch, maar ook wijs. Die lichtheid zette de toon voor de rest van de middag. Iets daarvan merk ik nog steeds als we samen vergaderen. Ze praat graag in verhalen, die altijd leuk zijn en waarvan je vervolgens denkt: wat zit er veel in! Als bestuurder is ze zakelijk genoeg, maar nooit ten koste van de menselijke maat. Ze begint altijd met te vragen hoe het met je is, niet uit beleefdheid, maar uit werkelijke belangstelling. Ze wil ook jouw verhaal horen.’
Ds. René de Reuver is scriba van de Protestantse Kerk in Nederland.
Puzzelstukje
‘Mechteld kiest voor theologie die grenzen opzoekt, op allerlei gebied. In mijn promotieonderzoek naar exposure waren dat de grenzen van de samenleving en die tussen kerk en samenleving. Mechteld heeft daar vertrouwen in gehad, ook toen het lastig was. Ik wilde er geen theoretisch verhaal van maken, want dat past niet bij dit onderwerp. Ik wilde praktijkverhalen gebruiken. Ik denk dat het idee Mechteld aansprak. Maar dat wil niet zeggen dat het geen lastig traject was. Op een bepaald moment, toen ik al behoorlijk ver was, zei ze: dit moet anders, dit is niet goed genoeg. Dat was niet leuk. Maar het was wel nodig. Ze had gelijk: het moest systematischer. Mechteld bood daarin een tegenwicht. Een voorbeeld? Ik had in een onderzoek het ontbrekende puzzelstukje gevonden. Alles viel op opeens zijn plek. Toen ik haar dat helemaal enthousiast vertelde, zei ze: “Heel mooi, maar hoe ga je hier nu theologie van maken?” En dat is wat je als begeleider moet doen. Het is zoeken geweest, maar we hebben het met elkaar volgehouden. En dat heeft een mooi proefschrift opgeleverd.’