7 minute read

Zó vaart u veilig

De naam ‘pleziervaart’ zegt het al, we zijn voor onze ontspanning op het water. Maar varen is niet helemaal zonder risico. U moet kunnen omgaan met weer en wind, bruggen, sluizen, betonning, stroming en de overige scheepvaart. Varen vraagt ook om kennis van regels. Daarom enkele tips voor een veilige vaart.

Een goede vaart - Ken de belangrijkste vaarregels. Ze staan in het Binnenvaart Politie Reglement (BPR), dat voor het grootste deel van de vaarwateren in Nederland geldt. U moet kunnen aanleggen en manoeuvreren. Bij een vaarschool leert u goed varen.

Advertisement

Weet de weg - Weet waar u kunt varen. Gebruik een recente waterkaart van het vaargebied. Op een waterkaart staan nautische gegevens zoals hoogten van bruggen en vaardiepten. Een autokaart is niet bruikbaar. Heel handig zijn de zogenaamde Knooppuntenboekjes, waarin drukke punten met aanbevolen routes staan beschreven.

Let op het weer – Volg de weerberichten. Via radio, tv en vooral via internet zijn talloze weersverwachtingen te krijgen. Houd op het water het weer in de gaten. Vaar niet uit met slechte vooruitzichten als onweer, storm of dichte mist.

Openingsfoto. Zorg dat u gezien wordt. (Foto: www.vdjs.nl)

2. Wacht voor een sluis netjes op uw beurt.

WIE HEEFT ER VOORRANG?

Net als op de weg, gelden op het water voorrangsregels. Maar let op: voorrang is op het water geen recht, het moet u worden verleend! Dreigt er een aanvaring, dan zult u alles in het werk moeten stellen om die aanvaring te voorkomen; zelfs als het andere schip u volgens de regels voorrang zou moeten verlenen.

De hoofdregels zijn: 1. Hoofdvaarwater gaat voor nevenvaarwater. 2. Een schip aan de stuurboordzijde van zijn vaarwater, dat een gestrekte koers aanhoudt, hoeft geen voorrang te verlenen aan andere schepen. 3. Groot (*) gaat voor klein. 4. Zeilboot (**) gaat voor motorboot. 5. Bij kruisende koersen gaat het schip dat van stuurboord komt voor.

* ‘Groot’ betekent: langer dan 20 meter. Een veerpont, een vissersschip en passagiersschip zijn altijd ‘groot’. ** ‘Zeilboot’ betekent: een schip dat onder zeil vaart en daarbij geen gebruik maakt van de motor.

Even een praktijkvoorbeeld: als u op groot water de koers van een andere motorboot kruist, moet het andere schip u voorrang verlenen als dit schip aan uw bakboordzijde vaart. Komt het schip van stuurboord, dan moet ú voorrang geven. Is het andere schip een groot schip of zeilboot, dan moet u in beide gevallen voorrang verlenen.

Nog een voorbeeld: als u in de vaargeul een gestrekte koers aanhoudt aan de stuurboordzijde van het vaarwater, moet elk ander schip u voorrang verlenen. Oók als dat andere schip een groot schip is of een zeilboot.

Uitwijken doet u in principe naar stuurboord. Als u voorrang geeft, moet u tijdig, doelmatig en duidelijk uitwijken. Dus niet op het laatste moment een paar graden bijsturen, maar ruim op tijd duidelijk van koers veranderen zodat het ander schip goed kan zien wat u doet. Als u géén voorrang hoeft te verlenen, moet u koers en snelheid houden. Behalve als daardoor een aanvaring dreigt te ontstaan. In dat geval moet u afwijken van de regels en alsnog uitwijken! 2

Veiligheid voorop - Een reddingsvest of reddingsboei kan een leven redden. Overboord vallen is een risico en onderkoeling is een gevaar voor iedere drenkeling. De watertemperatuur is een groot deel van het jaar laag en dat kan zelfs geoefende zwemmers parten spelen.

Zien en gezien worden - Watersporters en beroepsvaart komen elkaar tegen. Zorg ervoor dat u wordt gezien en dat u zelf goed om u heen kunt kijken. U moet ook geluidsseinen kunnen horen. Kijk ook regelmatig achterom, zodat u oplopende schepen ziet.

Dode hoek – Vrachtschepen hebben een dode hoek, een gebied waar de beroepsschipper u niet kan zien. Vuistregel is: wanneer u de schipper kunt zien, kan hij u ook zien. Maar neem het zekere voor het onzekere en blijf uit de buurt van beroepsvaart.

Geef elkaar de ruimte - Beroepsschepen hebben ruimte nodig om te manoeuvreren. Geef ze die bewegingsruimte en vaar zelf zo veel mogelijk langs de oever. In bochten zwaaien beroepsschepen uit. Lege schepen vangen veel wind en de schipper corrigeert dat door een beetje ‘op te sturen’. Houd rekening met de zuiging van grote schepen. Vlot en veilig door de sluis - Wacht voor een schutting netjes op uw beurt. Volg de aanwijzingen van de sluismeester, vaar de sluiskolk zo ver mogelijk in, meer dan pas af en zet de schroef uit. Houd bij het uitvaren rekening met stroom en schroefwater.

Gebruik je verstand en niet je pk’s - Hard varen veroorzaakt golven. Andere watergebruikers kunnen daar last van hebben, zeker afgemeerde schepen en woonarken. Let goed op de golven die u trekt en neem tijdig gas terug. Op diverse meren en plassen zijn snelvaartgebieden met boeien afgebakend. Ze staan op de waterkaart. Waar zijn drukke knooppunten op de vaarwegen? En hoe kun je die het beste passeren? De antwoorden op deze vragen staan in de zogenaamde Knooppuntenboekjes. Ze zijn gratis te downloaden op www.varendoejesamen.nl. Ideaal bij de voorbereiding van uw route.

3. Vaar rustig en zover mogelijk de sluiskolk in en meer dan pas af. 4. Bij drukte

is het noodzakelijk dat alle boten in de sluis zover mogelijk doorvaren naar voren

en daar goed aansluiten in de rij; er passen dan meer boten in de sluis. KNOOPPUNTENBOEKJES

Knooppuntenboekje van Varen doe je samen… Foto: www.vdjs.nl

3

Vaarbewijs - Een Vaarbewijs is verplicht voor het varen met schepen langer dan 15 meter en/of sneller dan 20 km/u. Vaarbewijs I is voor binnenwater. Met Vaarbewijs II mag u ook op de grote wateren varen, zoals de Westerschelde, Oosterschelde, Waddenzee, Eems, Dollard en IJsselmeer. Vraag in dat geval wel bij de verhuurder of met uw gehuurde schip ook daadwerkelijk op groot water mag varen.

Vaarregels - Op het water gelden verkeersregels. Op de meeste wateren geldt het Binnenvaart Politie Reglement (BPR). Een aantal wateren kennen aparte reglementen, te weten: de Rijn en Rijntakken, de Maas in het grensgebied, de Westerschelde, het kanaal Gent-Terneuzen en de Eemsmonding. Ook op zee geldt een ander reglement. Het is raadzaam het Binnenvaart Politie Reglement door te nemen. Dat vindt u in de Almanak deel I van de ANWB (ISBN: 9 789018 024482). Of in cursusboeken voor het Klein Vaarbewijs I en II. Zie kader Voorrangsregels.

Andere regels - Er zijn ook regels om het vaarwater en de omgeving te beschermen. Gooi geen afval overboord en loos geen olie en vuilwater, maar breng dat naar inzamelpunten. Verder zijn er ongeschreven regels. Op het water groet je elkaar en houd je rekening met anderen.

Betonning - In het vaarwater liggen boeien of tonnen. Die markeren de vaargeul of geven obstakels aan. Op het binnenwater komt u de laterale betonning het meest tegen; op groot water en op zee de kardinale betonning. Op breed vaarwater ligt naast de hoofdbetonning soms een extra recreatiebetonning. Die geeft een aparte vaarroute aan voor de kleine schepen (pleziervaart), naast de hoofdvaargeul. Meer over betonning elders in dit nummer.

Verlichting - Een klein motorschip moet de volgende verlichting voeren: • boordlichten: stuurboord groen, bakboord rood • een wit toplicht, 1 meter hoger dan de boordlichten • een wit heklicht op het achterschip Een klein zeilschip voert alleen boordlichten en een heklicht. Roeiboten, motor- en zeilboten korter dan 7 meter hoeven alleen een rondomschijnend wit licht te voeren.

Geluidsseinen - Op het water kun je met een scheepstoeter laten horen wat je van plan bent. In artikel 4.02 van het BPR staan de geluidsseinen voor de pleziervaart omschreven.

Goed zeemanschap - Op het water kennen we het begrip ‘goed zeemanschap’. Het is de basis voor veilig varen. Vrij vertaald betekent goed zeemanschap: gebruik uw gezond verstand en doe alles om een aanvaring of andere problemen te voorkomen.

{Bron: folder ‘Houd plezier in de vaart’, Rijkswaterstaat} 4

WATERTAAL

Op het water heten sommige dingen anders dan op de wal en er zijn scheepse termen die je alleen aan boord tegenkomt. Een overzicht.

Groot schip – vaartuig langer dan 20 meter Klein schip – vaartuig korter dan 20 meter Stuurboord – rechts (kijkend in de richting van het voorschip) Bakboord – links (kijkend in de richting van het voorschip) Diepgang – de afstand van de waterlijn tot het onderste punt van de boot Kruiphoogte – de afstand van de waterlijn tot het hoogste punt van de boot Doorvaarthoogte – de afstand van het wateroppervlak tot onderkant brug Boeg – ook wel voorsteven. De voorkant van een schip Kont – of hek, of achtersteven. De achterkant van een schip Gangboord – gangpad aan dek Kuip – open zitruimte Bakskist – opbergruimte onderdeks, doorgaans onder een kuipbank Bolder – paaltje aan dek om de meertouwen aan vast te maken Roerkoning – de spil waar het roer om draait Hogerwal - de oever waar de wind vandaan komt Lagerwal - de oever waar de wind naartoe waait Loefzijde - de kant van het schip waar de wind tegenaan waait Lijzijde - de kant van het schip waar de wind vanaf waait Ton – of boei. Markering in het water Dukdalf – meerpaal Remmingwerk – stootlijsten bij bruggen en sluizen

This article is from: