Het herkennen van vuurstenen artefacten

Page 1

Het herkennen van vuurstenen artefacten Alexander Verpoorte, Faculteit der Archeologie, Universiteit Leiden Versie 1, januari 2014

Inhoudsopgave Inleiding

2

Tabel van de periodisering van de Nederlandse prehistorie

3

Korte geschiedenis van het gebruik van stenen werktuigen

4

Het reductiemodel van steenbewerking

5

Fysische eigenschappen van steenbewerking

6

Natuurlijke processen en oppervlakteverschijnselen

8

Primaire classificatie van vuurstenen artefacten

9

Typologie van vuurstenen werktuigen

12

Hoe oud? Enkele aanwijzingen voor datering op basis van vorm

16

Tot slot

17

Aanbevolen literatuur

18

1


Inleiding Deze tekst behandelt de belangrijkste aspecten van het herkennen van (vuur)stenen artefacten (afgeleid van ‘ars’ en ‘facere’ – de ‘kunst van het maken’). Het doel van de cursus is in de eerste plaats om vuurstenen artefacten, in het bijzonder uit de prehistorie, beter te leren herkennen en te onderscheiden van natuurlijke splijtstukken. Het herkennen van artefacten in de praktijk van de veldverkenning is een kwestie van ervaring en praktische oefening. Deze tekst geeft enige basiskennis van de belangrijkste kenmerken en vormen van (vuur)stenen artefacten. Steen, en vuursteen in het bijzonder, is een van de meest voorkomende archeologische vondstcategorieën. Steen kan op allerlei manieren bewerkt zijn, bijvoorbeeld door te zagen, kloppen, slijpen of boren, maar hier gaat het om het bewerken van stenen door het afslaan van afslagen met behulp van een hamer. Drie termen zullen veel gebruikt worden: afslag, kern, werktuig. Een afslag is het stuk steen dat door de slag van de hamer van het uitgangsmateriaal afgeslagen wordt. Het stuk steen waarvan de afslag verwijderd is noemen we de kern. De term ‘werktuig’ wordt op twee manieren gebruikt. In het alledaagse taalgebruik is het een stuk steen, veelal een afslag, die ergens voor gebruikt is of gebruikt zou kunnen zijn. In het archeologische jargon wordt ermee bedoeld: een afslag die is bijgewerkt tot een bepaalde vorm (morfologische definitie). Voor het illustreren is vooral gekozen voor technische tekeningen van artefacten. De kenmerken zijn hierop beter te zien dan op foto’s (tenzij ze van zeer goede professionele kwaliteit zijn).

2


Tabel van de periodisering van de Nederlandse prehistorie Gebaseerd op Louwe Kooijmans et al. (red.) 2005. Nederland in de prehistorie en Deeben et al. (red.) 2005. De Steentijd van Nederland. Periode

Periode

Cultuur/groep/traditie

(C14-)jaren BP

Cal BC

2600-2000

800-12

noordwest/zuidoost ijzertijd bronstijd neolithicum

mesolithicum

paleolithicum

3650-2600

2000-800

laat-neolithicum B

klokbeker

3950-3650

2500-2000

laat-neolithicum A

enkelgraf

4300-3950

2900-2500

midden-neolithicum B

trechterbeker/Vlaardingen/Stein

4700-4300(4100)

3400-2900(2700)

midden-neolithicum A

Swifterbant/Hazendonk3/Michelsberg

5300-4700

4200-3400

vroeg-neolithicum B

Swifterbant/Rössen

6000-5300

4900-4200

vroeg-neolithicum A

Lineaire Bandkeramik

6400-6000

5300-4900

laat-mesolithicum

laat-mesolithische traditie

7600-6000 (6400)

6450-4900 (5300)

midden-mesolithicum

Noordwest-groep/Rijnbekken-groep

8200-7600

7100-6450

vroeg-mesolithicum

vroeg-mesolithische traditie

9600-8200

8800-7100

laat-paleolithicum

Ahrensburg

11000-9600

laat-paleolithicum

Federmesser

12000-11000

jong-paleolithicum B

Hamburg/Magdalénien/?Creswellien

jong-paleolithicum A

13000/1250012000/11800 30000-20000

midden-paleolithicum

300000-35000

oud-paleolithicum

ouder dan 300000

3


Korte geschiedenis van het gebruik van stenen werktuigen De oudste sporen van het gebruik van stenen werktuigen zijn gevonden in Afrika. In Dikika (Ethiopië) is een bot gevonden van ca. 3.4 miljoen jaar oud met mogelijke sporen van het snijden met een stenen voorwerp. De oudste stenen werktuigen zelf zijn 2.6 miljoen jaar oud en gevonden in Gona, ook in Ethiopië. De stenen werktuigen in Nederland zijn van veel recenter datum. De oudste, goed gedateerde vondsten komen uit Maastricht en zijn grofweg 250.000 jaar oud. De meeste stenen werktuigen, verkregen door afslaan met een hamer, dateren in Nederland uit de steentijd, dus uit het paleolithicum (oude steentijd), mesolithicum (midden-steentijd) en neolithicum (jonge of nieuwe steentijd). Maar ook in de brons- en ijzertijd zijn vuurstenen werktuigen nog in gebruik. Met de introductie van de vuurslag in vuurwapens in de loop van de 16de eeuw werden vuurstenen werktuigen opnieuw belangrijk; tot ca 1850 zijn er miljoenen ‘gunflints’ of ‘pierres à fusil’ geproduceerd. De belangrijkste steensoort in Nederland voor het maken van werktuigen is vuursteen. Daarnaast is kwartsiet nog een belangrijke steensoort. Stenen werktuigen komen voor in een enorme diversiteit aan vormen en afmetingen. Ze zijn niet alleen zelf belangrijk als werktuig om te snijden, krabben, boren etc., maar ze waren ook noodzakelijk voor het maken van werktuigen van hout, bot of gewei zoals speren, pijlschachten, spitsen, bijlstelen, geweihakken, graafstokken, schalen, naalden, priemen etc. Toch moeten we de betekenis van vuurstenen werktuigen niet overschatten. Vuursteen is hard en duurzaam en blijft onder vrijwel alle omstandigheden bewaard. Als alle andere resten al vergaan zijn, is vuursteen vaak het enige dat nog over is. Het is daarom een belangrijke informatiebron voor ons beeld van de steentijd, maar het is zeker niet representatief voor de range aan werktuigen die door prehistorische mensen gebruikt zijn. Bij opgravingen waar ook organisch materiaal zoals hout en bot bewaard zijn gebleven blijkt steeds dat die materialen minstens zo belangrijk waren. Voorbeelden zijn houten speren van 350.000 jaar oud uit Schöningen (Duitsland) en de vondsten van touw, weefsel, geweihakken, benen beitels en houten stokken van 5000-5500 v.Chr. uit HardinxveldGiessendam.

4


Het reductiemodel van steenbewerking Het bewerken van vuursteen is een reductieproces. Er worden verschillende stadia in het reductieproces onderscheiden. Tijdens alle stadia ontstaan archeologisch traceerbare resten. Verzamelen en testen van vuursteenknollen De eerste stap is het verzamelen van geschikt uitgangsmateriaal. Vuursteenknollen komen voor in vier typen voorkomens: in de kalksteen, in hellingafzettingen bij de primaire voorkomens, in rivierafzettingen (de Maas is de belangrijkste leverancier van vuursteen), en in glaciale afzettingen (keileem en keizand) (aanvoer van noordelijke vuursteen met het landijs in het Saalien). Vaak werden de knollen getest door één of twee afslagen af te slaan. Geschikte knollen werden vervolgens meegenomen of de cortex (de natuurlijke buitenkant van een vuursteenknol) werd al verwijderd bij de winningslocatie. Bewerken van vuursteenknollen – productie De geselecteerde en eventueel al voorbewerkte knol wordt vervolgens bewerkt. Er kan grofweg onderscheid gemaakt worden tussen twee systemen: ‘débitage’ en ‘façonnage’. ‘Débitage’ is het opdelen van een knol vuursteen om afslagen te verkrijgen; het restant is een onbruikbare kern. Voorbeelden zijn klingproductie en de Levallois-methode. ‘Façonnage’ is het bewerken van een knol tot de gewenste vorm; de afslagen zijn in dat geval een bijproduct (dat ook weer gebruikt kan worden). Een voorbeeld van ‘façonnage’ is het maken van vuurstenen bijlen. Modificatie van afslagen Een selectie van afslagen kan bijgewerkt worden tot een bepaalde vorm. Door middel van het afslaan van kleine afslagjes (‘retoucheren’) kan een afslag bijgewerkt worden tot een krabber of pijlpunt (werktuigen volgens het archeologisch jargon). Gebruik van artefacten Het volgende stadium in het reductiemodel is het daadwerkelijke gebruik van afslagen en werktuigen om bepaalde handelingen uit te voeren. Het gebruik leidt tot slijtage en beschadiging van de werkrand. Soms zijn de sporen van gebruik ook met het blote oog zichtbaar, maar vaak is microscopisch onderzoek nodig om vast te stellen of en waarvoor een afslag gebruikt is. Bijscherpen en/of transformeren Als een werkrand beschadigd is en niet langer optimaal functioneert, dan kan het werktuig bijgescherpt worden. Bij krabbers bijvoorbeeld wordt de krabberkop bijgeretoucheerd of de hele krabberkop wordt er afgeslagen en op de rest van de afslag wordt een nieuwe krabberkop gemaakt. Vaak worden gebroken werktuigen ook weer omgevormd tot iets anders bruikbaars. Een voorbeeld uit de Lineair Bandkeramik, de vroegste boeren in Nederland, is het hergebruik van kernen als klopsteen. Een ander voorbeeld is het hergebruik van geslepen vuurstenen bijlen om afslagen van de maken, dus hergebruik als afslagkern.

5


Afdanken Door het recyclen van afslagen en werktuigen kan de levensduur van artefacten verlengd worden, maar uiteindelijk is er toch een moment waarop het artefact afgedankt en weggegooid wordt. Het proces van afdanken bepaalt welke soorten artefacten op welke plekken in het landschap teruggevonden kunnen worden. Splinters van de snede van geslepen bijlen, die ontstaan bij gebruik en die min of meer ter plekke achterblijven, hebben een heel andere verspreiding in het landschap dan de als kern hergebruikte bijlen die vooral op nederzettingen worden teruggevonden. Zo ook voor pijlspitsen of krabbers. Strikt genomen is het afdanken het laatste stadium van het reductiemodel, maar voor een goed begrip zijn nog twee processen toe te voegen. Het zijn processen die bepalen wat er van de oorspronkelijke afgedankte materialen ook daadwerkelijk teruggevonden en bestudeerd kan worden. Post-depositionele processen Na het afdanken ligt het materiaal veelal op het oude oppervlak. Dan beginnen de post-depositionele processen: de processen van sedimentatie, erosie, bodemvorming en verwering. Het zijn filters, selectieprocessen die delen van de oorspronkelijke verspreiding van materiaal bewaren en andere delen verstoren, vermengen, verplaatsen etc. Selectieprocessen bij prospectie en opgraving Een laatste factor die bepaalt welke artefacten gevonden worden is het archeologisch veldwerk: de manier van zoeken, de zichtbaarheid, het zoekbeeld, de methode van opgraven, de maaswijdte van een zeef e.d.

Figuur 1. Diverse stadia (Uit: Renfrew & Bahn 2004 Archaeology: theories, methods and practice, 58).

6


Fysische eigenschappen van steenbewerking Om artefacten te herkennen moeten we de basis van het bewerken van steen begrijpen. De basis is ‘conchoidal fracture’ (andere vormen die hier niet behandeld worden zijn ‘bending fracture’ en ‘bipolar fracture’ (Andrefsky 2005)). De energie van de slagbeweging verspreidt zich in de steen als concentrische golven. Onder het slagpunt ontstaat daardoor een slagkegel (Herziaanse kegel). Door aan de rand van een steen te slaan bewegen de golven vanaf het slagpunt min of meer parallel aan het oppervlakte van de steen en ontstaat een afslag. Op afslagen en kernen zijn de kenmerken van een ‘conchoidal fracture’ te herkennen, namelijk het slagpunt, de slagbult, de slaggolven en de radiale stralen. In de onderstaande figuur staan de begrippen die gebruikt worden om afslagen te beschrijven.

Figuur 2. Afslag van drie zijden (dorsaal, ventraal en in doorsnede). Afslagen en klingen worden georiënteerd met de dorsale zijde boven en het proximale deel (met slagvlak en slagbult) onder. De linker en rechter zijde worden vanuit deze oriëntatie bepaald. A. Slagbult. B. Slaggolven. C. Slagpunt. D. Slagvlakrest. E. Radiale stralen. F. Slaglitteken. G. Cortex. H. Dorsaal negatief. I. Dorsale rib. (Naar Beuker 2010). Iemand die vuursteen bewerkt kan bepalen of de afslag lang of kort, dun of dik, breed of smal, driehoekig of rechthoekig wordt. De belangrijkste variabelen die de vorm van een afslag bepalen zijn: -

De hoek tussen slagvlak en de buitenkant van de kern (external platform angle); De afstand tussen het slagpunt en de buitenrand van de kern; Het type hamer zoals een harde stenen hamer, een zachte stenen hamer, een geweihamer of indirecte percussie met behulp van een punch; De manier van directe percussie met een hamer – er wordt onderscheid gemaakt tussen ‘tangential’ (boogvormige beweging) en ‘rentrant’ (beweging in een rechte lijn); De slaghoek, de hoek waaronder de hamer op het slagvlak terechtkomt; hangt samen met de beweging van slaan; De slagkracht, de hoeveelheid energie die door de slagbeweging wordt verspreid in de steen; er is een drempelwaarde nodig om een afslag te maken. 7


Natuurlijke processen en oppervlakteverschijnselen Een probleem vormt het onderscheiden van splijtstukken ontstaan door natuurlijke processen en artefacten. Natuurlijke processen die druk uitoefenen op een steen leiden ook tot het ontstaan van Herziaanse slagkegels en conchoidale breuken. De vier belangrijkste natuurlijke processen die kunnen leiden tot objecten die op artefacten lijken zijn: -

Vorstsplijting - breukvlakken door vorstsplijting zijn te herkennen aan een kegeltje met min of meer concentrische golven, meestal iets uit het centrum van het vorstsplijtstuk. Het botsen van stenen in de branding Het transport van stenen in de rivier Processen gerelateerd aan ijs, zoals transport met landijs en sedimentdruk en cryoturbatie

Om objecten goed te beoordelen is het belangrijk om te weten wat de geologische context is waarin de objecten gevonden zijn. Steeds geldt het principe dat de ‘burden of proof’ ligt bij het ‘artefactkarakter’ van een object. Een nulhypothese voor een object, gevonden op een strand vol met stenen, in een grindrijke beddingafzetting of op een stuwwal, is dat het om een natuurproduct gaat. Op basis van de combinatie van slagkenmerken kan aannemelijk gemaakt worden dat het om een artefact gaat, maar in veel gevallen is het ‘artefact-karakter’ niet te bepalen (ze worden soms ‘incertofacten’ genoemd). Een ander natuurlijk proces dat het uiterlijk van stenen artefacten bepaalt is de chemische en fysische verwering van het oppervlak. Veel artefacten hebben een andere kleur of glans op het oppervlak dan de natuurlijke kleur en glans van vuursteen. Patina verschilt naar gelang het type vuursteen, de bodemsoort en de ligging, zelfs binnen een vindplaats en binnen een laag. De patina’s worden geclassificeerd op basis van kleur en/of glans. De belangrijkste zijn: -

Witte patina, vooral een optisch effect van oplossing van het oppervlak Kleurpatina, vele varianten vooral bepaald door chemische verbindingen met ijzer, koper, zwavel etc. Glanspatina, optisch effect ten gevolge van het min of meer dichtsmeren van het oppervlak door oplossing

Verhitting leidt ook tot veranderingen van artefacten. Door verhitting wordt vuursteen veelal eerst wit of roze, vervolgens ‘craquelée’ en tenslotte breekt het uit elkaar. Typisch zijn zogenaamde ‘potlids’. Verhit vuursteen komt soms veel voor; in enkele neolithische vondstcomplexen uit WestNederland zoals Schipluiden, Wateringen 4 en Voorschoten-De Donk is meer dan 25% van het vuursteen verhit.

8


Primaire classificatie van vuurstenen artefacten De basis van elk onderzoek naar vuurstenen artefacten is de primaire classificatie. Aan de hand van de primaire classificatie kan men inzicht krijgen in de bewerkingsstadia. Gebruikelijk is het om de volgende categorieën te onderscheiden: Afslag: Stuk steen afgeslagen van een grotere massa. Een afslag heeft een slagvlak en een slagbult aan het proximale uiteinde. Een afslag kan elke grootte en vorm hebben afhankelijk van de gebruikte afslagmethode en -techniek. Kling: Een kling is een afslag, waarvan de lengte minimaal tweemaal de breedte bedraagt én de zijden min of meer parallel lopen. Lamelle: Een lamelle is een kleine kling. De grens tussen een kling en een lamelle wordt meestal bij een maximale breedte van circa 10 millimeter gelegd. Kern: De kern is het stuk vuursteen waarvan de afslag of kling afgeslagen wordt. Twee elementen kenmerken een kern: het slagvlak (het vlak waarop geslagen wordt) en het afbouwvlak (het vlak waar de afslagen of klingen vanaf splijten). Een kern kan meerdere slagvlakken en meerdere afbouwvlakken hebben. Het slagvlak kan ook tegelijk afbouwvlak zijn.

Figuur 3. Kern (voorzijde). A. Slagvlak. B. Afbouwvlak. a. afslagnegatief. b. rib. c. negatief van slagbult. d. slagvlakrand. e. cortex. (Naar Piel-Desruisseaux 2004, 18, fig. 10). Splinter: Restgroep van kleine afslagjes en fragmenten. Meestal wordt een maximale dimensie van 20 millimeter als bovengrens aangenomen, maar deze grens is arbitrair. Blok: Stuk vuursteen met sporen van bewerking, maar waarop geen slagvlak of afbouwvlak te herkennen is. Knol: Onbewerkt stuk vuursteen, uitgangsmateriaal. Enkele bijzondere categorieën zijn: Decortificatieafslag: Een afslag waarvan de dorsale zijde grotendeels uit cortex bestaat. Er wordt soms onderscheid gemaakt tussen primaire, secondaire en tertiaire afslagen: primaire afslagen

9


hebben geen negatieven (of hele kleine) op de dorsale zijde; secondaire afslagen hebben dorsaal enkele negatieven én cortex; tertiaire afslagen hebben geen cortex op de dorsale zijde. Kernkapje: De eerste afslag van een knol. Slagvlak en de dorsale zijde bestaan volledig uit cortex. Het is een speciaal soort decortificatieafslag. Slagvlakvernieuwingsafslag: Een tabletvormige afslag om een uitgeput of onbruikbaar slagvlak te vernieuwen. De negatieven op de zijkanten van de afslag zijn het resultaat van eerdere afslagen vanaf de dorsale zijde (het voormalige slagvlak). Kernpreparatiekling: Om klingen van een kern te kunnen afslaan is een rechte rib nodig. Als er geen natuurlijke rib aanwezig is (bijvoorbeeld een natuurlijke hoek van een knol), dan kan een rib aangebracht worden door afslagen loodrecht op de lengteas van de kern. Met het verwijderen van een kernpreparatiekling blijven rechte ribben achter, die richting gevend zijn voor het afslaan van volgende klingen.

Figuur 4. Kernpreparatie voor het afslaan van klingen. a. kernkapje, b. afslag voor het aanbrengen van een rib, c. rib, d. kernpreparatiekling, e. secondaire kernpreparatiekling, f. slagvlakvernieuwingsafslag. (Naar Piel-Desruisseaux 2004, 37, fig. 28). Kernvernieuwingsafslag: Onregelmatigheden op het afbouwvlak kunnen verwijderd worden door een grote afslag. Een kernvernieuwingsafslag verwijdert een deel van het afbouwvlak opdat de kern verder bewerkt kan worden. Klopsteen: Stenen met klopsporen, een veelheid aan kleine slagkegeltjes. Klopstenen kunnen natuurlijke keien zijn, maar ook hergebruikte kernen, geslepen bijlen en afslagen komen veelvuldig voor. Hieronder nog enkele typen kernen Afslagkern: Een kern waarvan de negatieven de dimensies van afslagen hebben.

10


Klingkern: Een kern met negatieven van klingen. Lamellenkern: Een kern met negatieven van lamellen. Levalloiskern: De Levallois-methode is de bekendste methode van vuursteenbewerking uit het midden-paleolithicum ofwel de periode van de Neanderthalers. Vernoemd naar Levallois, een voorstad van Parijs waar in de 19de eeuw een vindplaats ontdekt werd. In het Nederlands wordt ook wel van een ‘schildpadvormige’ kern gesproken.

Figuur 5. Productie van een Levallois-afslag volgens de definitie van François Bordes (uit PielDesruisseaux 2004, 31, fig. 22). Bij 5 staat de meest typische Levallois-kern met bijbehorende Levallois-afslag

Figuur 6. Het Levallois-concept volgens Eric Boëda (naar Piel-Desruisseaux 2004, 35, fig. 27). Volumetrisch concept van een Levallois-kern met a: bovenkant dat fungeert als afbouwvlak (ook ‘face de préparation Levallois’ genoemd), b: onderkant voor de preparatie van slagvlakken, c: fictief vlak door het volume (‘intersecting plane’) dat dienst als richtlijn voor het afslaan van Levalloisafslagen, d: het te exploiteren volume, e: het geprepareerde slagvlak, in dit geval ‘en chapeau de gendarme’, en f: convexiteit (bolling) van het afbouwvlak. ‘Livre de beurre’: Grote kern, vooral bekend van Grand-Pressigny-vuursteen (Midden-Frankrijk), daterend uit het laat-neolithicum. De kern is geprepareerd op een vergelijkbare manier als een Levallois-kern met als beoogd doel het afslaan van zeer lange regelmatige klingen tot wel 40 centimeter lang. De klingen zijn geretoucheerd tot dolken en in enkele grafheuvels uit de klokbekerperiode teruggevonden.

11


Typologie van vuurstenen werktuigen Werktuig: Een werktuig is een geretoucheerde afslag of kling oftewel een secondair gemodificeerd afgeslagen stuk. Het gaat daarbij om het intentioneel bijwerken van een afslag of kling. Soms wordt er ook zogenaamde gebruiksretouche (afsplinteringen ten gevolge van het gebruik van een afslag of kling) onder verstaan, maar deze ‘werktuigen’ moeten duidelijk onderscheiden worden van werktuigen in strikte zin. Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen vorm en functie. De namen zoals krabber, spits of vuistbijl suggereren een bepaald gebruik, maar uit functionele analyse is gebleken dat de naam niet altijd, zelfs vaak, overeenkomt met het gebruik. Een spits is bijvoorbeeld een aangepunte afslag of kling, maar niet noodzakelijk ook het uiteinde van een speer of pijl. Gebruikssporen wijzen vaak op het gebruik als mes. De termen die hieronder gebruikt worden zijn in de eerste plaats beschrijvingen van vormen, dus morfologische begrippen. De grenzen tussen de typen zijn niet hard. De onderstaande typen werktuigen kunnen in vrijwel elke periode gevonden worden. Krabber: Afslag of kling met een vrij steil geretoucheerd, min of meer rond uiteinde. De hoek van de retouche varieert rond 60º of meer.

Figuur 7. 1, 2: klingeindkrabbers (periode: Magdalenien; vindplaats: Eijserheide); rest: afslagkrabbers (periode: Federmesser; vindplaats: Milheeze-Hutseberg) Schaaf: Een afslag met een door retouche gevormde min of meer robuuste snijrand. De vorm van de retouche en de vorm van de snijrand zijn zeer variabel. Veel voorkomend in het middenpaleolithicum, maar ook in latere perioden. Steker: Een beitelvormig uiteinde van een afslag of kling, verkregen door het afslaan van één of meer lamellen (stekerafslagen). In het Nederlands wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen A-, AA- en RA-stekers oftewel: afslag-stekers, afslag-afslag-stekers (symmetrisch of asymmetrisch) en retouchafslag-stekers. Stekerafslagen zijn driehoekige of vierhoekige lamellen afgeslagen om de steker te

12


maken. Een stekerafslag draagt de sporen van de afslag of kling waarvan hij geslagen is: één zijde is (meestal) de ventrale zijde van deze afslag, een andere zijde is (vaak) de voormalige snijrand. Spits: Spitsen zijn er in vele soorten en maten. Het gemeenschappelijke kenmerk is dat ze in meer of mindere mate ‘aangepunt’ zijn. De vorm van spitsen is vaak diagnostisch voor een bepaalde periode.

A-spits

Gelijkbenige driehoek

B-spits

C-spits

Ongelijkbenige driehoek

Segment

Bladspits

Breed trapezium

‘feuille-de-gui’

Smal trapezium

Figuur 8. Microlithische spitsen uit de mesolithische traditie (diverse vindplaatsen).

13


Figuur 9. Driehoekige spitsen (periode: Hazendonk 3; vindplaats: Schipluiden).

Boor/ruimer: Een uitstekende, aan twee randen geretoucheerde punt op een afslag of kling. Lengte en dikte variëren. Een ruimer is een grove, korte boor. De retouche en beschadigingen vertonen vaak sporen van een draaiende beweging.

Figuur 10. Boren (periode: Magdalenien; vindplaats: Eijserheide). Gekerfde en getande stukken: Afslagen of klingen met één of meer kerven (inkepingen). De kerf kan gemaakt zijn door één afslag of door meerdere retouches. Een getand werktuig heeft meerdere kerven. Als het een heel fijn getand werktuig betreft wordt ook de term ‘microdenticulé’ gebruikt. Rugmes(je) of steilgeretoucheerde lamelle: Een lamelle waarvan één zijde steilgeretoucheerd is. De andere zijde is meestal snijrand, maar kan ook fijn geretoucheerd of fijn getand zijn. Combinatie-werktuig: Werktuig waarvan de uiteinden verschillende werktuigvormen hebben, bijvoorbeeld een krabber op het distale deel en een steker op het proximale deel.

14


Vuistbijl (‘biface’): Tweezijdig bewerkte werktuigen met min of meer vlakdekkende retouche, variërend in grootte en vorm. Vuistbijlen zijn vaak gemaakt uit een knol vuursteen (‘façonnage’), maar kunnen ook op afslagen gemaakt zijn. Vuistbijlen zijn met name geassocieerd met het Acheuléen en het late midden-paleolithicum.

Figuur 11. Vuistbijl van de Vrakelberg (oppervlaktevondst; periode: midden-paleolithicum, waarschijnlijk). Geslepen bijl (heel, fragment, afslag): Langwerpig werktuig met een symmetrische snede. Geslepen bijlen zijn met name in het neolithicum in gebruik. Regelmatig zijn ze hergebruikt als kern. Bij een dissel is de snede niet in het midden van het werktuig. Pick: Langwerpig, uni- of bifaciaal bewerkt werktuig met een dikke punt. Deze werktuigen worden vaak gevonden in de buurt van vuursteenmijnen. De vorm wordt soms verward met een vuistbijl.

15


Hoe oud? Enkele aanwijzingen voor datering op basis van vorm Het dateren van individuele artefacten op basis van vorm kan in de meeste gevallen niet. Er zijn maar weinig diagnostische typen werktuigen. Werktuigen (geretoucheerde afslagen en klingen) vormen zelden meer dan 10% van een vondstcomplex. Hieronder staan enkele ezelsbruggetjes voor een eerste indicatie van de datering. Vorm Afslag of afslagkern

Krabber op afslag Kling of klingkern

Microlithische ‘spitsjes’ Geslepen bijl of fragment ervan Spits: trapezium of transversaal spits Spits: driehoek, gesteeld (‘denneboom’) Spits: gedeeltelijke oppervlakteretouch (driehoekig of bladvormig) Spits: volledige oppervlakteretouch Artefact met patina

Datering Periode onbepaald; groot, klein, dik of dun, afslagen ontstaan bij elke vorm van vuursteenbewerking; grote, grove afslagen zijn niet automatisch oud Veel voorkomend werktuigtype; vooral van laat-paleolithicum tot en met ijzertijd Hoofdzakelijk van laat-paleolithicum tot en met midden-neolithicum; paleolithische klingen zijn in het algemeen lang en dun en meer gebogen; mesolithische klingen zijn veelal klein, smal, dun en vrij recht; neolithische klingen zijn eerder wat dikker Mesolithicum (en Ahrensburg) Neolithicum; van vuursteen: (ovale doorsnede) Michelsberg, Vlaardingen, Stein en (rechthoekige doorsnede) Trechterbeker Laat-mesolithicum en Swifterbant en/of Trechterbeker/Vlaardingen/Stein Midden-neolithicum B en laat-neolithicum A Midden-neolithicum (A)

Laat-neolithicum en bronstijd Mogelijk paleolithisch; bij bruine kleur of glanzend wittig: mogelijk midden-paleolithisch

16


Tot slot Enkele punten als u op zoek gaat naar vuurstenen artefacten: 1 Vraag toestemming om het terrein te betreden en te zoeken. 2 Documenteer de locatie (ook als u niks vindt): -

Datum Type terrein: akker, afgeplagde heide, slootrand, bouwput etc. Coördinaten of locatie op topografische kaart (1:25.000) Noteer de weersomstandigheden, landgebruik, zichtbaarheid Bij een profiel: beschrijf sediment, neem foto’s

3 Zoek systematisch: -

Beschrijf de methode van zoeken: aantal mensen, tussenafstand of at random Verzamel per perceel of bij hele grote percelen in blokken van ca 50 x 50 m Bij twijfel: vondsten meenemen en thuis nog even rustig bekijken (het kan altijd nog weggegooid worden) Geef vondstlocatie aan op een schets van het terrein

4 Beschrijven van de vondsten: -

Primaire classificatie (afslag, kling, kern, werktuig) Aantallen Foto’s en schets ter verduidelijking van bijzonderheden

5 Vondsten melden: -

Bevoegd gezag / RCE – via het digitaal vondstmeldingsformulier voor ArchisII Mogelijk midden-paleolithisch vuursteen? Stuur een foto naar a.verpoorte@arch.leidenuniv.nl

Figuur 12. ‘Gunflints’ ter herinnering aan het recente gebruik van vuursteen.

17


Aanbevolen literatuur Andrefsky, W. 2005. Lithics. Macroscopic approaches to analysis. Cambridge: Cambridge University Press. Veel gebruikt handboek over het onderzoeken van stenen werktuigen in het algemeen. Beuker, J. 2010. Vuurstenen werktuigen: technologie op het scherp van de snede. Leiden: Sidestone Press. Mooi overzicht van alle belangrijke facetten, vooral geïllustreerd met artefacten uit NoordNederland. Floss, H. (ed.) 2012. Steinartefakte. Vom Altpaläolithikum bis in die Neuzeit. Tübingen: Kerns Verlag. Voor de echte duik in de wereld van stenen artefacten, bijna 1000 pagina’s. Piel-Desruisseaux, J-L. 2004 (5de ed.). Outils préhistoriques. Du galet taillé au bistoury d’obsidienne. Parijs: Dunod. Mooi overzicht van de diversiteit aan stenen werktuigen, met aandacht voor methoden van bewerking en heel veel werktuigvormen. Renfrew, C. & P. Bahn 2004. Archaeology: theories, methods and practice. Londen: Thames & Hudson. Eerstejaars handboek voor archeologie-studenten, brede oriëntatie op het hele vakgebied.

18


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.