6 minute read

interview Zoë Demoustier: ‘Danspassen perfect uitvoeren heeft mij nooit geïnteresseerd.’

Choreografe Zoë Demoustier: ‘Danspassen perfect uitvoeren heeft mij nooit geïnteresseerd.’

— Floor Deckx

Advertisement

Het atypische parcours van Zoë Demoustier maakt haar tot een buitenbeentje in de danswereld. Haar voorstellingen hebben een uitgesproken journalistieke inslag. Haar danstaal ontwikkelde ze in de mimeopleiding. ‘Ik noem mezelf choreograaf, maar dat is slechts een label.’ De drang om verhalen te vertellen was er al heel vroeg, vertelt Zoë Demoustier (26) wanneer we haar ontmoeten in een Antwerpse koffiebar. De dochter van oorlogsjournalist Daniel Demoustier nipt van haar cappuccino en mijmert over de eerste stappen die ze als dansmaker zette bij het Leuvense jongerengezelschap fABULEUS: ‘Ik was zeven jaar toen ik daar voor het eerst in een voorstelling danste. Ik herinner me nog hoe we op het podium onder groene grasmatten schuilden terwijl het publiek de zaal binnenkwam, en hoe spannend ik dat vond.’ (lacht) Spannend is de carrière van Demoustier vanaf dat moment gebleven. Ze ontwikkelde zich als danser en maker binnen én buiten fABULEUS. Met Unfolding an Archive, een voorstelling over de invloed van de job van haar vader op haar jeugdjaren, liet ze zich opmerken als een nieuwe stem in de wereld van dans en performance.

Het logische vervolg van jouw traject bij fABULEUS zou een hedendaagse dansopleiding à la P.A.R.T.S. geweest zijn. Daar koos je bewust níét voor. Waarom?

‘Ik was als puber al op zoek naar manieren waarop ik mijn eigen verhalen kon vertellen. Dat dans daarbij mijn favoriete verteltaal was, had ik gauw door. Tegelijk voelde ik me niet altijd op mijn plaats in die danswereld, met zijn sterke focus op het lichaam en de ‘perfecte’ uitvoering van passen en choreografieën. Ik vermoedde toen al dat ik niet gelukkig zou worden als uitvoerend danser in een groot gezelschap. Op mijn zeventiende zocht ik een opleiding waarin ik kon leren hoe je iets vertelt met je lichaam. Die opleiding vond ik in Amsterdam: de mimeopleiding – de naam komt van de mime corporel, het heeft niets met de klassieke pantomime te maken – vertrekt vanuit het individuele lichaam en wat je daarmee kan vertellen. Dat individuele aspect sprak me aan. In de mime wordt niet gestreefd naar homogeniteit, zoals dat op de meeste dansopleidingen wél het geval is. Een veelzeggende anekdote: toen ik auditie deed bij een opleiding voor hedendaagse dans en performance kreeg ik een nummer en een lijst van dingen die ik niet mocht doen in mijn solo. Toen ik auditie deed bij de mime was het eerste wat ze mij vroegen: waar wil je dat wij, als jouw publiek, gaan zitten? Hoe wil je dat wij jouw solo bekijken? Ze benaderden mij als maker. Dat was voor mij een keerpunt: ‘Ha, dit is dus een plek waar ik uitgenodigd wordt om te ontwikkelen wat ik wil vertellen!’ Al realiseerde ik me dat pas later, hoor.’

Van Amsterdam trok je naar Brussel om daar regie te studeren. Wat was de grootste cultuurschok?

‘In Amsterdam kom je zelden een dakloze tegen op straat. In Brussel passeer je meteen daklozen wanneer je aankomt in het station. Het is geen evidente stad om in te wonen, maar dankzij die lelijkheid en rauwheid heeft Brussel een sociaal geëngageerd kantje. Mensen reiken elkaar er makkelijker de hand. Ik kwam uit de beschermde wereld van mijn opleiding in Amsterdam, en Brussel bleek de ideale stad om uit mijn veilige cocon te breken. Mijn werk raakte er veel meer doordrongen van maatschappelijke thema’s. Ik heb er geleerd om uit te zoomen, om verhalen te rapen op straat en die verhalen vervolgens te vertellen. Net zoals mijn ouders dat als journalisten doen.’

‘De klimaatproblematiek komt aan bod in de voorstelling, maar we heffen geen vermanend vingertje.’

Qua maatschappelijk thema kan het onderwerp van je nieuwe voorstelling Wat was en wat nu wel tellen: de bigbangtheorie.

‘De research voor dit project was bijzonder boeiend. We praatten met filosofen, wetenschappers,

© Tom Herbots

iemand die het geluid van de sterren analyseert, een eschatoloog, … Dat waren interessante gesprekken! Vooral het idee van de big bounce werkte inspirerend: het universum dat voortdurend uitdeint en weer krimpt. Er zitten vele beginnen en eindes in de voorstelling, en ze is heel beeldend: we hebben ernaar gestreefd om de mens zo min mogelijk centraal te zetten. Daarom staan we drie vierde van de tijd in de coulissen dingen op te blazen en aan katrollen te trekken.’ (lacht)

Bracht het bigbangthema ook ideeën over de klimaatproblematiek in de voorstelling?

‘Die problematiek raken we aan, maar we heffen zeker niet het vermanende vingertje. De voorstelling is abstract, maar het grappige is dat de kinderen die naar de tryouts kwamen kijken, wél door hadden dat we aan dat thema refereren. Gevraagd naar wat ze gezien hadden, begonnen ze over CO2 uitstoot en luchtvervuiling te vertellen. Terwijl wij die zaken helemaal niet letterlijk laten zien. Frappant hoe de jonge generatie opgroeit met die ecologische thema’s vooraan op hun radar. En natuurlijk mooi om te merken dat kinderen echt snappen wat wij met onze beeldende danstaal willen zeggen.’

In interviews zeg je altijd dat je een breed publiek wil bereiken. Hoe past dansvoorstellingen voor kinderen maken binnen dat plaatje? Dans is per slot van rekening een niche in de podiumkunsten.

‘Dat is een goeie vraag. Ik denk dat ik, net zoals veel theatermakers, van de directheid van een jong publiek hou. Je krijgt, vaker dan bij een volwassen publiek, een onmiddellijke reactie. Creëren voor een publiek van kinderen geeft me ook vrijheid, alsof ik mezelf minder censureer. Maar belangrijker nog is dat ik me voor elke voorstelling altijd afvraag welke thematiek bij welke doelgroep aansluit. Een voorstelling die gaat over het ontstaan van alles maar net zo goed over de toekomst, zoals Wat was en wat nu, waar gaan we naartoe’ resoneert het beste bij een jong publiek – het publiek van de toekomst. De vorige kindervoorstelling die ik maakte, Nesten, was eveneens zo’n bewuste keuze. Die voorstelling ging over de zoektocht naar een thuis. We maakten die voorstelling in een periode waarin er veel minderjarige vluchtelingen in België en Nederland aankwamen. Via onze voorstelling probeerden we met die kinderen in gesprek te gaan. Maar uiteraard is het fijn als het publiek gemengd is, als er ook grootouders en ouders in de zaal zitten, zodat het gesprek verder gaat. En waarom ik kies voor dans? Ik geloof heel erg in de universele taal van dans. Ik geloof dat het een taal is die de gesproken taal kan overschrijden en juist herkenbaar kan zijn voor een groter publiek, ook al spreken zij niet dezelfde gesproken taal.’

Je geeft nog altijd les aan de dansschool waar je zelf ooit begon, Danscentrum Aike Raes in Leuven. Hoe ziet een les van Zoë Demoustier eruit?

‘Het plezier zit hem voor mij in de verdiepingslessen die ik daar geef aan jongeren. Die lessen bouw ik op rond vragen. Hoe improviseer je? Hoe zorg je ervoor dat je niet altijd weer dezelfde bewegingen maakt? Waaruit haal je inspiratie om een dansfrase te creëren? Ik neem de leerlingen ook mee naar een museum, geef ze schrijfopdrachten of laat ze een film zien over Pina Bausch, zodat ze iets bijleren over hedendaagse dansgeschiedenis. Mijn leerlingen weten dat ze van mij méér krijgen dan een klassieke les met technieken en een choreo – louter tellen en pasjes aanleren, daar zijn anderen veel beter in dan ik.’ (lacht)

Dansvoorstelling Wat was en wat nu

(p. 49) van fABULEUS/Anna Bentivegna, Zoë Demoustier

& Ayrton Fraenk op za 5 & zo 6 feb telkens om 15u.

This article is from: