Een eigen verhaal

Page 1


Een eigen verhaal

Het bestaansrecht van musea lijkt zijn vanzelfsprekendheid te hebben verloren. De samenleving en de politiek zetten in toenemende mate vraagtekens bij het nut en de noodzaak van het openbaar kunstbezit. Daarbij wordt vaak naar de cijfers gekeken: wat kost het en wat levert het op? Voor de intrinsieke waarde van kunst en de verbindende waarde van onze museale collecties is geen plaats in deze berekeningen. Daarom vroegen we drie schrijvers een essay te schrijven over wat kunst de samenleving en het individu kan brengen. In de tweede aflevering uit deze reeks: Bert Natter.

BERT NATTER

In het Noordbrabants Museum was afgelopen winter een prachtige tentoonstelling te zien over de schildersfamilie Brueghel. Meteen in de eerste zaal stond je oog in oog met een meesterwerk van Pieter Brueghel de Oude. Vooral door de werking van het atmosferisch perspectief is De ekster op de galg een meesterwerk: in de verte zien we een rivier verdwijnen in een vervagend bergdal,

waarachter we de zee vermoeden. Dichterbij staat een kasteel, gebouwd op een steile rots, en daar weer voor zien we een kerktoren en wat huisjes in een stadje vol bedrijvigheid. Vanuit die richting beweegt een stoet mensen richting het hoge punt waarop de schilder blijkbaar staat en om zich heen kijkt. Vooraan dansen mannen en vrouwen in bonte kledij. Een man loopt het struikgewas

in, zo te zien om een plasje te doen, en in het donker van de voorgrond zit een man zijn behoefte te doen. Met hun rug naar ons toe staan twee mensen. Een van hen wijst naar een galg midden in het beeld, waarop de ekster zit die het werk zijn titel heeft gegeven. Toen ik de zaal betrad, was het behoorlijk druk bij het schilderij. Ik wachtte op een afstandje tot er

meer ruimte was en zodoende had ik alle tijd om naar de andere bezoekers te kijken. Iemand deed zijn best om een mooie foto van het werk te maken. Twee vrouwen bestudeerden het bordje dat naast het schilderij hing, drie mannen tuurden voorovergebogen naar het scherm van hun telefoon, waar ze blijkbaar uitgenodigd door het museum via een app of website meer informatie konden vinden. Van alle mensen die rond het schilderij stonden, was er maar één aan het kijken. Uiteraard gun ik iedereen een eigen manier om het museum te bezoeken, maar toch vond ik het jammer dat vrijwel iedereen iets anders aan het doen was dan naar dit meesterwerk kijken. Dat is misschien typisch voor een tijd waarin we worden overvoerd met informatie. Ik snap heel goed dat musea daaraan mee moeten doen met filmpjes, uitleg, schermen, websites, audiotours, QR-codes, rondleidingen, puzzeltochten,

aansporingen om je telefoon erbij te pakken, maar tegen al die prikkels zijn zelfs de grootste meesterwerken nauwelijks opgewassen. Schilderijen bewegen niet, ze poppen niet plotseling op, ze geven geen licht van zichzelf, ze sturen geen notificaties, ze vragen niets, ze maken geen geluid, ze eisen geen aandacht op, ze beloven niets, schilderijen hangen in stilte aan de muur en ze zíjn alleen maar.

Op het bordje las ik dat de dansende boeren de galg negeren en dat de gehurkte man ‘schijt aan de galg’ heeft, terwijl de eksters ‘zinspelen op verklikkers en schadelijke roddels die destijds de dood tot gevolg konden hebben’. Brueghel zal vast een dergelijke moralistische bedoeling hebben gehad en op zich is dit interessante informatie, maar ga je er beter door kijken? Staande voor zo’n schilderij zou je — ook als leek — hele verhalen kunnen verzinnen over wat er allemaal te zien valt.

De ekster op de galg Pieter Brueghel I 1568. Olieverf op paneel, 45,9 x 50,8 cm HESSISCHES LANDESMUSEUM, DARMSTADT

Ik weet dat het bordje niet zo bedoeld is, maar nu word je als bezoeker verleid er een moralistische betekenis aan toe te kennen en daarmee dreigt het werk een plaatje bij een praatje te worden. Het schilderij is als het ware een illustratie bij de toelichting, waarover de bezoeker zou kunnen denken: dat weten we dan ook weer. En zo loopt iedereen bij het schilderij weg met hetzelfde idee. Ik zou willen dat iedereen de zaal verliet met een eigen verhaal.

Zelf bedenken wat je ziet

Als schrijver ben ik regelmatig te gast bij leesclubs die een roman van mij bespreken. Meestal vertellen de aanwezigen wat ze van mijn werk vinden en het valt mij altijd op dat ze als het ware allemaal een ander boek hebben gelezen. Iedereen heeft zich het verhaal toegeëigend: de een heeft erom gelachen, de ander gehuild, een derde kon het niet wegleggen en een vierde vond het oersaai of ronduit niet om door te komen. Mensen vertellen vaak ook iets over zichzelf, bijvoorbeeld dat ze graag op een plek komen die toevallig in het boek wordt beschreven, of ze herkennen een situatie: ze zijn zelf ook enig kind, of verloren op jonge leeftijd een ouder. Zo betekent hetzelfde boek voor iedere lezer iets anders. Wat mensen in zo’n leesclub met elkaar delen is hun leeservaring; ze analyseren het boek niet, ze leggen elkaar niet uit wat ze denken dat het betekent, ze praten elkaar niet na, ze vertellen wat ze hebben beleefd toen ze het lazen. Op eenzelfde manier zou een bezoek aan een museum niet in de eerste plaats tot meer kennis hoeven te leiden, maar tot een belevenis.

Ik onderschat de bijdrage van kunsthistorici niet (mijn vrouw is er een) en ik denk ook dat de interpretaties van deskundigen waardevol zijn en de waarheid dichter benaderen dan die van leken, maar ik wil

toch graag schilderijen blijven bekijken en zelf bedenken wat ik zie. Zo vielen mij op de tentoonstelling De nieuwe vrouw in Singer Laren twee schilderijen op van jonge vrouwen met bijzondere gezichten, allebei geschilderd in de figuratieve periode van Bart van der Leck. Een daarvan was Fabrieksmeisje, een werk uit de collectie van Kröller-Müller. Daarop is een jonge vrouw te zien die over straat loopt, gekleed in een rode jurk, een witte lange schort en een zwarte sjaal. Verderop zien we nog een paar vrouwen, die er ongeveer hetzelfde uitzien. Een van hen wil net de deur van een huis in gaan, dus ik neem aan dat het werk erop zit. De vrouw op het portret houdt in haar rechterhand een fles die waarschijnlijk de melk bevatte die ze als lunch heeft gedronken. Ze heeft rode oren, vrij dikke lippen, een rode neus en ze trekt haar schouders op, terwijl ze haar linkerhand tot een vuist balt. Ze lijkt een vrij lege blik in haar ogen

Fabrieksmeisje

Bart van der Leck

1910. Olieverf op doek, 65,5 × 50,8 cm

KRÖLLER ­ MÜLLER

MUSEUM, OTTERLO

Meisje in Amersfoort

Bart van der Leck 1910. Olieverf op doek, 47,2 x 35 cm

SINGER LAREN

Aankoop Stichting Vrienden van Singer Laren met steun van de VriendenLoterij

te hebben. Misschien is ze moe of heeft ze het koud. Maar wat ik meteen dacht: is dit geen vrouw met een verstandelijke beperking? Datzelfde geldt voor Meisje in Amersfoort, een recente aanwinst van Singer, waarop een jonge vrouw is afgebeeld met een vrij plat en breed gezicht en een afwezige blik in haar ogen. Ook zij zou in mijn ogen best eens een beperking kunnen hebben. Het is om die reden dat ik lang naar deze twee portretten bleef kijken –ik wilde deze vrouwen beter leren kennen. Het is iets waar de toelichtingen me niet veel verder mee brachten, daar ging het over de maker: ‘Dit schilderij markeert het begin van zijn nieuwe stijl […] de gelaatstrekken van het meisje zijn al vereenvoudigd weergegeven.’

Dat ik in Fabrieksmeisje en Meisje in Amersfoort vrouwen met een beperking dacht te zien, heeft alles te maken met wie ik ben, met mijn eigen leven, want onze jongste

dochter heeft een meervoudige beperking en ik weet hoe zeldzaam het is dat mensen zoals zij op schilderijen zijn afgebeeld, zeker in het jaar waaruit deze werken stammen, 1910. Het is waarschijnlijk niet mogelijk om te achterhalen wie deze vrouwen zijn, maar ik behoud me het recht voor de kunst die ik zie op mezelf te betrekken en er een eigen verhaal bij te bedenken.

Van Nijntje naar Moesman

De portretten in Singer Laren deden me dus aan onze jongste dochter denken, Lidewij. We proberen haar regelmatig mee te nemen naar het museum. Als het woord ‘museum’ valt, roept ze met haar twintig jaar nog altijd: ‘Het Nijntje Museum in Utrecht!’ Daar komt ze graag, ook al stapt ze er rond als een reuzin tussen de peuters, de kleuters en veel te klein meubilair. Aangezien ze qua intelligentie onder het niveau van het gemiddelde bezoekertje zit,

merkt ze weinig van het grote verschil tussen haar en de rest.

Nadat we er weer eens waren geweest, staken we de straat over naar het Centraal Museum om gesterkt door een gedeeld stuk appeltaart en respectievelijk een cappuccino en een Fristi de vaste collectie te inspecteren. Het was heel rustig in de collectiezalen, omdat de meeste bezoekers voor de tentoonstelling Jan Taminiau. Reflections kwamen. ‘Zullen we eens kijken of we dieren en kindjes kunnen vinden?’ stelde ik voor. Enthousiast stapte Lidewij voor me uit en in elke zaal vond ze wel een vogel, kat, hond of baby-Jezus. Ik liet haar het monumentale 17de-eeuwse poppenhuis zien, omdat ik dacht dat dit haar zou aanspreken, maar zij was daar snel op uitgekeken. In de zaal met Utrechtse surrealisten, waar ik haar snel doorheen probeerde te loodsen, werd ze gegrepen door het werk van de Utrechtse kunstenaar J.H. (Joop) Moesman. Ingespannen tuurde ze naar een schilderij van een liggende vrouw in een landschap met een wolkenlucht, drie vulkanen, een afbrokkelende muur en een glanzende plas water. De vrouw lijkt te slapen. De huid op haar gezicht is

deels verdwenen, waardoor haar schedel zichtbaar wordt en een van haar borsten heeft een metalige glans waarin we als in een bolle spiegel het silhouet van de kunstenaar en zijn schildersezel gereflecteerd zien. Ik onderdrukte de neiging om wat Lidewij waarnam van een vaderlijke uitleg te voorzien. Eerlijk gezegd wist ik ook niet waar ik moest beginnen: hoe leg je het surrealisme uit aan iemand met het verstand van een driejarige? Ik besefte dat als ik begon met praten, zij zich naar me toe zou draaien om te horen wat ik te zeggen had en de betovering werd verbroken. Dan zou ze niet langer kijken, maar naar mij luisteren.

Ik dacht aan haar hulphond, die als Lidewij thuis verdrietig is, niet zoals papa en mama tegen haar begint te spreken, maar die om haar te troosten alleen zijn kop in haar schoot legt. Dus hield ik mijn mond en liet haar alleen met het merkwaardige schilderij van Moesman zonder haar in een richting te duwen. Toen ze klaar was met kijken, wees ze op de vrouw in het landschap, met de schedel en de donker spiegelende borst en zei ze: ‘Ik denk dat die mevrouw aan het dromen is.’

Zelfportret

J.H. Moesman

1935. Olieverf op doek, 96,5 x 137,5 cm

Naar het museum als Lidewij Lidewij had dus zelf woorden gevonden voor het surrealisme. Haar onbevangen manier van door het museum lopen en zelf kijken wat iets voor je betekent, inspireert mij en hopelijk meer mensen om ook op een onbevangen manier het museum te bezoeken. Het laatste wat ik wil, is door een symbool naast het kunstwerk aangespoord worden mijn telefoon te pakken en een QR-code te scannen om een toelichting te lezen of te horen. Als ik in het bos loop, vraag ik me ook wel eens af welke vogel daar zo mooi zingt, maar dan denk ik: laat die telefoon in je zak, luister er nou gewoon naar.

Net als Lidewij wil ik in het museum mijn eigen verhaal kunnen bedenken en ik zou willen dat meer mensen dat zouden doen, want daarmee zou het museum een oase van contemplatie kunnen worden, een plek in de wereld waar niet het scherm vol bewegend beeld prevaleert, maar waar ervaring belangrijker is dan informatie, waar we niet voortdurend geprikkeld worden om iets anders te gaan doen.

Wat een luxe is het om ergens te zijn en alleen maar te hoeven kijken, samen met andere mensen die kijken. Lezen over wat we hebben gezien, kunnen we thuis wel. Documentaires kijken ook. Naar het museum kunnen we gaan om iets te zien wat echt is. Zelfs al stelt de digitale revolutie ons in staat om kunstwerken op het scherm van onze computer in ongekend detail te bestuderen, niets haalt het toch bij oog in oog staan met een meesterwerk en samen, maar ieder voor zich, ons eigen verhaal bedenken.

Bert Natter is schrijver

CENTRAAL MUSEUM, UTRECHT

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.