

Een democratisch voorrecht
Zaal in het Palazzo dei Conservatori met La Lupa Capitolina (de Capitolijnse wolvin), Capitolijnse Musea, Rome
Het bestaansrecht van musea lijkt zijn vanzelfsprekendheid te hebben verloren. De samenleving en de politiek zetten in toenemende mate vraagtekens bij het nut en de noodzaak van het openbaar kunstbezit. Daarbij wordt vaak naar de cijfers gekeken: wat kost het en wat levert het op?
Voor de intrinsieke waarde van kunst en de verbindende waarde van onze museale collecties is geen plaats in deze berekeningen. Daarom vroegen we drie schrijvers een essay te schrijven over wat kunst de samenleving en het individu kan brengen. In de derde en laatste aflevering uit deze reeks: Joke de Wolf.
Losse beelden en schilderijen kunnen ons diep raken. En tentoonstellingen brengen kunst samen die anders nooit tegelijk te zien zou zijn. Maar ook zijn kunstverzamelingen op zichzelf al eeuwen een spreek- of liever beeldbuis van politieke idealen en macht. Daarom is het niet alleen een genot, maar ook een democratisch voorrecht dat de vaste collecties in musea openbaar toegankelijk zijn.
In 1471 bracht paus Sixtus IV (14141484) vier bronzen sculpturen over naar het Piazza del Campidoglio. Het lijkt me geen gebeurtenis die toen, op dat moment, in de buurt van het Forum Romanum, meteen veel indruk maakte op de tijdgenoten van Sixtus IV. Misschien keek er zo af en toe een voorbijganger verwonderd naar de Capitolijnse wolvin, de wolvin die de kleine Romulus, de latere stichter van Rome, en zijn tweelingbroer Remus bij zich laat drinken. Of naar het beeld van de jongen die de splinter uit zijn voet probeerde te halen.
Maar daar was het de paus niet om te doen. Sixtus verzamelde die
Kunst die tot dan toe alleen zichtbaar was voor de machtigen, werd toegankelijk voor iedereen
beelden niet om ze veilig te stellen of om ze aan belangrijk bezoek te kunnen tonen. Het ging om het grotere gebaar. Hij mocht in werkelijkheid tirannieke eigenschappen hebben gehad, hij verklaarde dat hij de beelden wilde teruggeven aan het Romeinse volk. Ze vertegenwoordigden volgens hem namelijk de grandeur van de oude Romeinen. En het volk kon daar dus iets van leren. Dit initiatief van Sixtus wordt gezien als het begin van het eerste openbare kunstmuseum. Kunst die tot dan toe alleen zichtbaar was voor de machtigen, werd toegankelijk voor iedereen. Een gebaar dat vergelijkbaar is met het idee van openbare bibliotheken: plaatsen waar mensen van alle leeftijden terecht kunnen om zich te informeren over onderwerpen die hen interesseren, zonder dat daarvoor een noemenswaardige financiële tegenprestatie nodig is. En net als aan die bibliotheken kun je zo wennen aan die toegankelijkheid van beeldende kunst dat het goed is om even stil te staan bij de waarde ervan.
TENTOONSTELLINGEN EN DE VASTE COLLECTIE
Als kunstcriticus bezoek ik bijna wekelijks nieuwe kunsttentoonstellingen. De samenstellers brengen werken uit allerlei verzamelingen tijdelijk bij elkaar. Zoiets levert unieke ontmoetingen op, ontmoetingen waar je als liefhebber graag getuige van bent. Sommige kunstwerken komen immers uit collecties waar je zelf niet snel zult komen, en soms vliegen de vonken er tijdens die ontmoetingen vanaf als bij een geslaagde speeddate. In zo’n tentoonstelling staat meestal het werk van één kunstenaar,

dat van meerdere kunstenaars of een thema uit de kunstgeschiedenis centraal. De werken vertellen samen het levensverhaal van de maker, of ze laten zien hoe één of meer kunstenaars een stijl toepasten of een onderwerp in twee of drie dimensies vastlegden.
Die tentoonstellingen, die spectaculaire ontmoetingen van kunstwerken met elk hun eigen achtergrond en thuishaven, zijn snel voorbij. Niet te missen en ‘once in a lifetime’ zijn uitdrukkingen die vaak, en meestal terecht, worden gebruikt. Maar wat daarbij enigszins op de achtergrond raakt, is het belang van de verzamelingen waar die kunstwerken de rest van de tijd verblijven. Naast de rol van vertegenwoordiger van het oeuvre van een bepaalde kunstenaar, van een school of stroming of een thema uit de kunstgeschiedenis, speelt het kunstwerk daar namelijk ook een
Foto: Stefano Chiacchiarini
Lo Spinario (de doornuittrekker), collectie Capitolijnse Musea, Rome
Houtblok met houtsnede van een toekan, gepubliceerd in Ulisse Aldrovandi, Ornithologiae hoc est De avibus historiae, XII, Bologna 1599, p. 803

belangrijke rol: die van vertegenwoordiger van de wetenschap en de democratie.
Die woorden klinken misschien wat hoogdravend. Beeldende kunst is voor veel mensen in de eerste plaats een manier om los te komen van het dagelijkse leven. Kunst neemt je mee naar andere werelden, zij toont ons schoonheid, maakt gevoelens bij ons los van vertedering, melancholie of een van de vele andere emoties die een schilderij, tekening of beeld kan oproepen.
KUNST EN WETENSCHAP
Toch heeft kunst, zonder dat je je daar als bezoeker bewust van hoeft te zijn, nog een meer algemene betekenis. Om de grote woorden van wetenschap en democratie toe te lichten, neem ik u graag mee naar een museum een paar honderd kilometer ten noorden van Rome, in Bologna. Daar was Ulisse Aldrovandi (1522-1605) vanaf 1561 de eerste hoogleraar natuurwetenschappen aan de universiteit. In navolging van de Griekse filosofen besloot hij de
natuur niet meer als een door God gegeven voldongen feit te zien, hij wilde haar bestuderen. En de paus gaf hem daarvoor toestemming.
Niet alleen verzamelde hij daarom voorbeelden van zoveel mogelijk planten, dieren en andere natuurvoorwerpen zoals mineralen en fossielen, hij classificeerde ze ook en probeerde ze ter beschikking te stellen aan andere wetenschappers. Hij liet de collectie na aan de stad, zodat een deel van de verzameling nu nog te zien is in het Palazzo Poggi, het universiteitsmuseum van Bologna.
Daar liggen de fossielen, zee-egels en andere wonderen der natuur in prachtige kabinetten en vitrines, precies zoals kunstliefhebbers en connoisseurs later kunstvoorwerpen, in origineel of in kopie, zouden bestuderen en bewonderen. Opvallend is dat tussen die voorwerpen ook de houtblokken liggen voor de houtsnedes waarmee Aldrovandi zijn publicaties illustreerde. De afbeeldingen van de door hem verzamelde objecten waren minstens zo belangrijk als de originelen, want alleen op die

manier konden wetenschappers ook op afstand de collectie bestuderen en de kennis over de natuur uitbreiden. Precies zoals ook steeds meer gipsen kopieën het bestuderen van sculpturen konden vergemakkelijken. Het is van deze bijzondere verzameling nog maar een kleine stap naar de eerste openbare kunstcollectie in Nederland, die van Teylers Museum in Haarlem. Daar liet Pieter Teyler van der Hulst (1702-1778) zijn collectie en vermogen na aan de Teylers Stichting, een nog altijd bestaande stichting die als doel heeft kunst en wetenschap te bevorderen. Een grote aanwinst voor het museum was in 1790 de verzameling van 1.700 tekeningen uit de collectie van koningin Christina van Zweden en mecenas Livio Odescalchi. Zo ontstond voor het eerst in Nederland een plek waar burgers, net als in het

De Eerste
Schilderijenzaal van Teylers Museum in Haarlem
Palazzo Poggi, en vanuit de idealen van de Verlichting, zonder bemoeienis van kerk of staat hun kennis konden verrijken. En die plek, in dat speciaal hiervoor gebouwde museum aan het Spaarne, is nog steeds te bezoeken.
In eerste instantie was die verrijking vooral bedoeld voor mannen zoals Pieter Teyler zelf, mannen met het geld en de tijd om zich langdurig te verdiepen in de wetenschap en de kunsten. Maar inmiddels is die situatie veranderd. In principe kan iedereen naar het museum komen, het is alleen de vraag of bezoekers wat ze daar doen en leren ook altijd zien als kennisverrijking.
Nogmaals: het is heerlijk als iemand kijkt naar kunst met als enig doel daar een emotie bij te voelen. Of om het kijken naar kunst te gebruiken om sociale banden te ver-
stevigen – denk aan een excursie met vrienden of vriendinnen of zelfs een eerste afspraakje. Maar zelfs dan, zou ik willen zeggen, zijn die grote begrippen, die van wetenschap en democratie, van kracht.
EEN FYSIEKE ONTMOETING
Het wetenschappelijke lijkt voor de hand te liggen bij Teylers: daarvoor zullen de meesten meteen denken aan de afdeling natuurhistorische voorwerpen en meetinstrumenten. Minder voor de hand liggend, maar voor een kunsthistoricus wel zo vanzelfsprekend, is de bestudeerbaarheid van de kunstwerken in de vaste collectie. Ook kunstgeschiedenis is immers een wetenschap, en zeker in de 18de eeuw was het onderscheid tussen de natuurwetenschap en de bestudering van kunstvoorwerpen minder groot dan tegenwoordig.
Terwijl de natuurwetenschappen zich vaak beroepen op meetbare gegevens en methoden maken de historische meetinstrumenten en voorwerpen in de verzameling heel beeldend duidelijk dat ook in die tak van wetenschap inzichten veranderen.
Bovendien is het vaker kunnen zien, het van dichtbij kunnen bekijken van een kunstwerk, een voorwaarde voor een wetenschappelijke observatie. Het kijken naar kunst als vaardigheid is misschien mede dankzij de vele schermen met kleurenreproducties in algemene achting gedaald, toch is het nog steeds de basis van de kunsthistorische praktijk. En hoe vaker je kunt kijken, hoe meer je ziet. Ook voor bezoekers zonder wetenschappelijke kunsthistorische ambities gebeurt er bij zo’n bezoek iets bijzonders. Het begint al bij het

fysieke betreden van het museum. Vanaf de straat, waar je op veel plekken vooral in beeld en woord wordt aangesproken als ‘consument’, als iemand die geld zou kunnen uitgeven aan een bedrijf dat daarmee nog groter kan worden, stap je binnen in de beschutting van het museum. In Teylers Museum loop je eerst door de verzameling natuurwetenschappelijke objecten en instrumenten. Na de Ovale Zaal, die prachtige ruimte die ook als bibliotheek functioneert, kom je terecht in de zalen waar de kunst al twee eeuwen op dezelfde manier getoond wordt: naast en soms ook boven en onder elkaar aan de lange, hoge muren.
Ik heb het bezoeken van een museum eens omschreven als het bezoeken van een feest waarvan je niet weet of er bekenden zijn, en waar je na het begroeten van de jarige de kamer inloopt waar iedereen je zal aankijken. Anders dan op een verjaardag is het geen probleem als je niemand kent. Kunst wacht geduldig, onvoorwaardelijk. Er zijn geen verplichte gesprekken. Het gesprek
met die saaie oom of die opdringerige buurvrouw kan je uitstellen tot een volgende keer. Of alsnog een keer aangaan.
Het weerzien met de oude bekenden, de kunstwerken die er als onderdeel van de vaste collectie altijd zijn, verstevigt de relatie iedere keer meer. En hoe graag sommigen er ook geldprijzen aan willen hangen, de waarde van dit gemeenschappelijke bezit is niet uit te drukken in geld.
TOEGANKELIJK VOOR IEDEREEN
Het democratische, politieke aspect van de museumcollectie volgt hier bijna vanzelfsprekend uit. Het gaat hier niet om politieke uitspraken die kunstenaars in hun werk doen. Het gaat me hier om de lading die kunst meekrijgt doordat het kunstvoorwerp ooit door iemand is gemaakt met een bedoeling, een betekenis, een emotie wellicht, en dat dat voorwerp doordat het bewaard is, die betekenis nog steeds met zich meedraagt. Wanneer je als burger toegang hebt tot de kunstwerken die de afgelopen jaren, eeuwen zelfs zijn gemaakt, en je vrij kunt zeggen, schrijven en op
andere manieren kunt uiten wat je van die kunst vindt, is dat een groot goed.
Machthebbers houden doorgaans niet van kritische geluiden. Kunst waarin tegenstanders worden bejubeld of zijzelf te kijk worden gezet, maakt weinig kans in een eregalerij te hangen. Hetzelfde geldt voor privécollecties van verzamelaars die politiek misschien niet altijd even tolerant zijn. Daarom is het belangrijk om zoveel mogelijk musea te hebben die zo toegankelijk mogelijk zijn. Niet voor niets werd bij de Franse Revolutie besloten de kunst uit de koninklijke collecties openbaar toegankelijk te maken.
Toen paus Sixtus IV de bronzen beelden tentoonstelde aan het Romeinse volk, deed hij dat ook omdat die beelden de zogenaamde thesaurus Romanitatis hadden gevormd. Een thesaurus verwijst oorspronkelijk naar een schatkamer, en is inmiddels vooral bekend in de context van woordenboeken, als een lijst waarin woorden systematisch naar betekenis geordend zijn. De beelden werden dus niet of niet alleen bewaard omdat ze een esthetische waarde hadden, ze hadden ook een politieke betekenis. Ze gaven de Romeinse burgers een beeldenschat. Meer dan vijfhonderd jaar later plukken we nog steeds de vruchten van dat gebaar.
Joke de Wolf is kunsthistoricus en journalist
De Ovale Zaal van Teylers Museum