
DE ROL VAN VCCN COMMISSIE KENNIS BIJ KENNISBORGING
DE LUCHTDICHTHEID VAN EEN HIGH CONTAINMENT LABORATORIUM
LUCHTBEVOCHTIGING IN ZIEKENHUIZEN: NAAR EEN DUURZAMERE AANPAK
PROGRAMMA PANDEMISCHE PARAATHEID VENTILATIE (P3VENTI)



![]()

DE ROL VAN VCCN COMMISSIE KENNIS BIJ KENNISBORGING
DE LUCHTDICHTHEID VAN EEN HIGH CONTAINMENT LABORATORIUM
LUCHTBEVOCHTIGING IN ZIEKENHUIZEN: NAAR EEN DUURZAMERE AANPAK
PROGRAMMA PANDEMISCHE PARAATHEID VENTILATIE (P3VENTI)



Beste Lezers,
VCCN is als vereniging, binnen haar missie “Sharing the knowledge”, betrokken bij een groot aantal activiteiten op het gebied van kennisborging en ontwikkeling. Dit geldt zowel voor onze eigen richtlijnen als voor deelname aan internationale werkgroepen die normen ontwikkelen of herzien. Dankzij een groot aantal betrokken leden wordt samen met anderen individuele expertise vastgelegd en gevalideerd, waarna het beschikbaar en ten goede komt voor de gehele sector.
De Commissie Kennis van VCCN stuurt deze activiteiten aan. De commissie bestaat uit leden met verschillende achtergronden en expertise. De redactie van het Contamination Control Magazine nodigt elk jaar de Commissie Kennis uit om een nummer van het magazine te vullen met artikelen over de diverse activiteiten. Ook dit jaar bleek er weer genoeg te vertellen.
In een uitgebreid interview met vijf leden van de Commissie Kennis wordt hun mening over normen en richtlijnen en de inzet van VCCN hierbij gegeven. Het belang van goede standaarden voor de sector van Contamination Control komt hierom duidelijk naar voren.
Vanuit de projectgroep Richtlijn 10 over luchtdoorlatendheid is intensief gekeken naar de keuze van de noodzakelijke luchtdichtheidsklassen voor verschillende toepassingen. In dit nummer wordt specifiek gekeken naar high containment laboratoria waarbij een overzicht van internationale normen wordt behandeld.
Verder zijn leden van de commissie betrokken bij externe onderzoeksprojecten met een duidelijke link naar Contamination Control. In het kader van de kruisbestuiving van kennis volgt de commissie de uitkomsten hiervan op de voet. Twee artikelen in dit nummer doen hiervan verslag.
Ook wordt teruggekeken op het Contamination Control Congres van 29 oktober jl, een zeer succesvolle uitvoering. Verder doet de Commissie Kennis verslag van de bijeenkomst van de Contamination Control & Cleanliness Circle. Een event waar kennisdeling tussen sectoren en expertises centraal staat.
Kortom: een nummer waarmee de redactieraad, in samenwerking met de Commissie Kennis informatie hopen te geven over diverse activiteiten van VCCN. Met dit nummer sluiten we het jaar 2025 af. De redactieraad wenst u allen fijne feestdagen en jaarwisseling.
Jos Bijman
De redactieraad van Contamination Control Magazine


DE ROL VAN VCCN COMMISSIE KENNIS
Normen en richtlijnen vormen het fundament van schoon produceren binnen de hightechindustrie, life sciences en healthcare. Ze zorgen voor uniformiteit, kwaliteit en kennisborging onmisbaar in een vakgebied waar precisie cruciaal is. Binnen Nederland, maar ook internationaal, vervult VCCN hierin een sleutelrol. De Commissie Kennis ziet normen en richtlijnen niet als regels, maar als het fundament voor beter samenwerken, leren en innoveren.
Door: Jos Bijman, Kennismanager VCCN

VAN EEN HIGH CONTAINMENT LABORATORIUM
Een VCCNprojectgroep werkt aan de herziening van RL10: Classificeren en testen luchtdoorlatendheid (2015). Het herzien van de richtlijn brengt de vraag over hoe luchtdicht een high containment laboratorium moet zijn scherper in beeld.
Door: Paul Joosten, Directeur Specialistenbedrijf bij Kuijpers

LUCHTBEVOCHTIGING IN ZIEKENHUIZEN: NAAR EEN
DUURZAMERE AANPAK
Dit artikel gaat in op de vraag of luchtbevochtinging überhaupt nodig is in zorginstellingen. Aanvullend worden nog twee vragen beantwoord: 1. Is stoombevochtiging wel de meest efficiënte wijze van bevochtiging? en 2. Is adiabatische luchtbevochtiging vanuit microbiologisch perspectief net zo veilig als stoombevochtiging? De vragen worden gesteld in het kader van het verminderen van de energievraag zonder concessies te doen aan infectiepreventie.
Door: dr.ir. Karin Kompatscher, TNO en ir. Danilo Remmers, TNO en dr.ing. Roberto Traversari, TNO

PROGRAMMA PANDEMISCHE PARAATHEID VENTILATIE (P3VENTI)
Begin oktober 2025 vond het eindsymposium plaats van het Programma Pandemische Paraatheid Ventilatie, afgekort P3Venti. Dit programma, gefinancierd door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en geleid door TNO, had als doel kennis op te bouwen over het gebruik van ventilatie en luchtreiniging als mitigatiemaatregelen voor blootstelling aan virusdeeltjes.
Door: M. Loomans, TU/e en T. van Hooff , TU/e en R. Traversari , TNO
6 DE ROL VAN VCCN COMMISSIE KENNIS BIJ KENNISBORGING
Door: Jos Bijman, Kennismanager VCCN
12 DE LUCHTDICHTHEID VAN EEN HIGH CONTAINMENT LABORATORIUM
Door: Paul Joosten, Directeur Specialistenbedrijf bij Kuijpers
22 LUCHTBEVOCHTIGING IN ZIEKENHUIZEN
Door: dr.ir. Karin Kompatscher, TNO
ir. Danilo Remmers, TNO dr.ing. Roberto Traversari, TNO
28 PROGRAMMA PANDEMISCHE PARAATHEID VENTILATIE (P3VENTI)
Door: M. Loomans, TU/e
T. van Hooff , TU/e
R. Traversari , TNO
32 VERSLAG CCC'25
37 MINISYMPOSIA BIJ VCCN
39 EEN DAG UIT HET LEVEN VAN...
Jan Drop
40 3e BIJEENKOMST CONTAMINATION CONTROL & CLEANLINESS CIRCLE
44 AGENDA CURSUSSEN 2025/2026
44 EVEN VOORSTELLEN
45 COLOFON
46 CLEANLINESS DAY 2026
Dé dag voor iedereen die werkt aan productreinheid

Normen en richtlijnen vormen het fundament van schoon produceren binnen de hightechindustrie, life sciences en healthcare. Ze zorgen voor uniformiteit, kwaliteit en kennisborging - onmisbaar in een vakgebied waar precisie cruciaal is. Binnen Nederland, maar ook internationaal, vervult VCCN hierin een sleutelrol.
De Commissie Kennis ziet normen en richtlijnen niet als regels, maar als het fundament voor beter samenwerken, leren en innoveren. Nationale richtlijnen, zoals de VCCN-richtlijnen verbinden sectoren, terwijl de actieve deelname aan internationale commissies (zoals ISO TC 209) ervoor zorgt dat Nederlandse kennis wereldwijd invloed heeft.
De Commissie Kennis is door VCCN ingesteld om de kennisontwikkeling en -borging binnen VCCN te initiëren, in te vullen en te bewaken. Het is een orgaan waar ervaring uit de praktijk, technische diepgang en internationale ontwikkelingen samenkomen. Vier leden van deze commissie - Paul Joosten, Koos Agricola, Freek Molkenboer, Olof Teulings en Frans Saurwalt - gaan in dit artikel in op hun activiteiten, motivatie en visie op de toekomst van kennisborging.
Door: Jos Bijman, Kennismanager VCCN

Foto 1: Paul Joosten: “Richtlijnen en normen zijn niet het eindpunt van kennis, maar het begin van nieuwe inzichten. Door samen te werken, blijven we leren en dat is uiteindelijk waar het om draait.”
DE ESSENTIE VAN KENNIS:
NIEUWSGIERIGHEID EN SAMENWERKING
Wie de leden van de Commissie Kennis spreekt, merkt dat kennis voor hen meer is dan een verzameling feiten. Het is een manier van denken, van samenwerken en van verantwoordelijkheid nemen. Voor Joosten is dat een intrinsieke drijfveer: “Wat mij beweegt om deel te nemen aan de kenniscommissie is diepgeworteld in nieuwsgierigheid. Ik vind het oprecht leuk om nieuwe kennis te ontwikkelen en te vergaren. Niet alleen om mezelf verder te ontwikkelen maar vooral omdat kennis pas echt tot leven komt wanneer je haar deelt. Het is die wisselwerking tussen leren en bijdragen die mij energie geeft. Voor mij is de kenniscommissie dan ook geen
verplichting, maar een kans om met gelijkgestemden het vakgebied te verrijken.”
Joosten, actief op het snijvlak van techniek, consultancy en kwaliteitsmanagement, verwoordt daarmee iets wat alle commissieleden herkennen: kennis is pas waardevol als ze gedeeld, toegepast en doorontwikkeld wordt.
Agricola, een van de grondleggers van kennisontwikkeling binnen VCCN, plaatst het in historisch perspectief. Hij maakte de evolutie van de vereniging van dichtbij mee. “In het verleden verzorgde de Technische Commissie (TC) de ontwikkeling van richtlijnen en normen. Later ontstonden aparte werkgroepen en uiteindelijk de Commissie Kennis, als een vaste plek voor
kennisvergaring, ontwikkeling en deling. Die ontwikkeling heb ik vanaf 1990 meegemaakt en deels beïnvloed.”
De VCCN groeide zo uit van een kleine groep technisch specialisten tot een netwerkorganisatie waarin kennisdeling, scholing en normontwikkeling samenkomen. Agricola’s eigen betrokkenheid van de eerste richtlijnwerkgroepen tot de internationale commissies weerspiegelt hoe kennis zich niet lineair ontwikkelt, maar in golven van samenwerking, reflectie en herziening.
Freek Molkenboer ziet zijn bijdrage vooral in het verbinden van werelden: die van hightech en vacuümtechniek enerzijds, en cleanroomtechnologie anderzijds. “Nederland is klein en we moeten elkaar helpen om groot te zijn.”
Ook Olof Teulings benadrukt de kracht van het collectieve denken: “Het is interessant om samen kennis te delen en te vergaren, en erover te brainstormen met vakgenoten. Vanuit mijn ervaring als gebruiker, met kennis van verschillende klanten, denk ik dat ik zinvol kan bijdragen.”
Frans Saurwalt vervult een belangrijke rol als verbinder tussen de activiteiten van VCCN en de internationale normactiviteiten. “Het past heel goed bij VCCN als kennisplatform om ervaring en deskundigheid in te brengen. Het past ook bij mij om daaraan bij te dragen. Door zaken in te brengen ontstaat een nuttige discussie waar alle leden weer mee verder komen.”

Foto 2: Freek Molkenboer: “De Commissie Kennis gaat over de lange termijn van de VCCN. Daaraan bijdragen geeft voldoening.”
Een van de kerntaken van de Commissie Kennis is het ontwikkelen, actualiseren en bewaken van VCCNrichtlijnendocumenten die als nationale referentie dienen voor schoon werken, productreinheid en contaminatiebeheersing.
Waar normen (zoals ISO 14644) internationaal worden vastgesteld, zijn richtlijnen een nationaal instrument: ze vertalen normen naar praktische toepasbaarheid in de Nederlandse context. Bekende voorbeelden zijn Richtlijn 7 (Testen en classificeren van OK’s en opdekruimten in rust) en Richtlijn 10 (Classificeren en testen luchtdoorlatendheid).
Volgens Joosten is die rol cruciaal: “VCCN staat midden in het Contamination Control Netwerk. Ons credo ‘We share the knowledge’ zegt alles. Richtlijnen helpen
om kennis te borgen, te uniformeren en verder te ontwikkelen. Ze verbinden theorie met praktijk en zorgen voor kwaliteit en duidelijkheid.”
Olof Teulings vult aan: “De behoefte komt vaak vanuit de markt zelf. Een richtlijn is vaak het eerste antwoord op een vraag vanuit de praktijk. Pas later volgt soms een internationale norm. Richtlijnen vormen dus de voedingsbodem van kennisborging.”
Richtlijnen zijn een brug tussen sectoren vindt Koos Agricola. “VCCN is een platform waar het denken over schoon werken voor veel toepassingen gedeeld wordt van halfgeleiders en elektronica tot farmacie, medische technologie en voedingsmiddelen. Die kruisbestuiving is enorm waardevol.”
Freek Molkenboer ziet ook de rol van verbinder die VCCN heeft: “VCCN is de verbindende factor tussen verschillende richtlijnen binnen eenzelfde sector, maar ook tussen sectoren. Na de verbinding moeten die sectoren zelf actief blijven bijdragen. De VCCN kan het proces faciliteren, maar niet overnemen.”
Saurwalt ziet vooral het belang van de VCCNrichtlijnen voor het nationale werkveld. “Vooral voor werkvelden waar geen andere richtlijnen en/of standaarden zijn, kan de VCCN een belangrijke rol spelen.”
De ontwikkeling van een richtlijn is een zorgvuldig proces: signalering van een kennislacune, het vormen van een werkgroep, literatuuronderzoek, consultatie van de praktijk, en tenslotte publicatie en periodieke herziening. De Commissie Kennis coördineert en begeleidt dit traject en borgt dat de inhoud gestoeld is op wetenschappelijke inzichten én praktische toepasbaarheid.

Foto 3: Olof Teulings: “Deelname aan de Commissie Kennis is interessant om samen kennis te delen en te vergaren, en er samen met vakgenoten over te brainstormen.”
KENNISBORGING ALS CONTINU PROCES
Kennis is nooit ‘af’. Nieuwe technologieën, veranderende regelgeving en voortschrijdend inzicht maken voortdurende herziening noodzakelijk. Een systematische
aanpak is hierbij essentieel. Joosten is van mening dat normen en richtlijnen zoveel mogelijk gebaseerd moeten zijn op wetenschappelijk onderzoek. “Ik geloof in een evidence based benadering. Daarnaast kunnen we met AI en slimme dataanalyse sneller literatuur analyseren en kennis efficiënter verwerken.”
Die gedachte raakt aan een breder vraagstuk binnen technische verenigingen: hoe houd je kennis actueel in een wereld die exponentieel verandert? De Commissie Kennis ziet de toekomst dan ook in hybride kennisontwikkeling een combinatie van menselijke expertise, digitale hulpmiddelen en internationale samenwerking.
Agricola benadrukt het belang van toegankelijkheid en feedback: “Door gebruikers van een richtlijn te registreren en feedback te vragen, wordt de actualiteit geborgd. Als de inhoud van een richtlijn in een ISO of ENnorm is opgenomen, dient dit duidelijker aangegeven te worden. Na bijvoorbeeld 5 jaar na publicatie van de betreffende norm kan de richtlijn teruggetrokken worden.”
Molkenboer ziet vooral de waarde van persoonlijk contact. “Tijdens congressen of symposia moet je mensen aanspreken: waar zie jij kennisgaten? Dat werkt beter dan een e mail. Zo krijg je echt gevoel bij wat er leeft in het werkveld.”
Teulings vat het praktisch samen: “Iedereen wil weten hoe je het moet doen, maar vaak zeggen we alleen waar je aan moet denken. Misschien moeten we als vereniging ook durven adviseren.”
Die balans tussen vrijheid en richting is kenmerkend voor de VCCNaanpak: niet voorschrijven, maar inspireren en faciliteren. Richtlijnen zijn geen dogma’s, maar levende documenten die meebewegen met het vakgebied.

SAMENWERKING:
DRAAGVLAK EN
ONAFHANKELIJKHEID
Een richtlijn krijgt pas waarde als ze breed gedragen wordt. Daarom werkt de VCCN, waar mogelijk, samen met andere organisaties, verenigingen en kennisinstituten. Niet alleen voor eigen richtlijnen, maar ook voor richtlijnen van deze organisaties. Toch is dat niet altijd vanzelfsprekend.
Saurwalt: “Door hierbij samen te werken met andere betrokken organisaties, wordt gezorgd voor een door het werkveld gedragen document waar alle stakeholders mee gediend zijn.”
“We worden niet altijd uitgenodigd om mee te praten bij de herziening van richtlijnen door derden,” merkt Teulings op. “Soms vindt men dat we te veel een bedrijvenvereniging zijn en dus niet onafhankelijk.”
Joosten weerspreekt dit: “Hoewel we een bedrijvenvereniging zijn, brengen we juist praktijkervaring en technische kennis in die onmisbaar is. Zonder die input loop je het risico dat richtlijnen in de praktijk niet werkbaar zijn.”
Volgens Agricola kan juist de platform functie van VCCN het verschil maken: “Wij kunnen door onze kennis en ervaring zorgen voor betere aansluiting tussen sectoren. Iedere branche kan leren van de ander.”
Dat vraagt wel om actieve profilering. “We moeten duidelijk maken dat we deskundig, onafhankelijk en betrouwbaar zijn,” zegt Joosten. “Dan word je vanzelf een gewaardeerde partner.”
Saurwalt: “En de partijen blijven benaderen, ook ongevraagd feedback geven en ervoor waken dat er geen commentaar wordt gegeven dat buiten het deskundigheidsgebied van de VCCN valt.”
ZONDER GRENZEN
Naast nationale richtlijnen speelt de VCCN een prominente rol in de internationale normontwikkeling. Via de ISO Technical Committee 209 (Cleanrooms and Associated Controlled Environments) vertegenwoordigt Nederland een van de meest actieve en invloedrijke delegaties.
De VCCN was zelfs betrokken bij de totstandkoming van ISO 14644 1, de basisnorm voor cleanroomclassificatie, die
mede voortkwam uit de Nederlandse VCCN Richtlijn 1. Ook in de internationale overkoepelende organisatie ICCCS (International Confederation of Contamination Control Societies) heeft VCCN, sinds jaar en dag een leidende rol.
Joosten: “Wij spelen een voortrekkersrol. Door onze positie binnen TC 209 brengen we Nederlandse kennis en praktijkervaring in internationale normen. Dat zorgt ervoor dat de inzichten die hier zijn ontwikkeld wereldwijd toepasbaar worden. Onze betrokkenheid bij organisaties zoals ICCCS versterkt dit nog eens, omdat we daarmee niet alleen kennis borgen, maar ook actief uitwisselen en vernieuwen binnen het internationale Contamination Controlnetwerk.”
Agricola ziet de internationale betrokkenheid als tweerichtingsverkeer: “Het normenwerk, zeker bij face to face meetings, verbreedt het inzicht van experts. Zij brengen kennis mee terug naar Nederland, waardoor we zicht krijgen op buitenlandse ontwikkelingen. Tegelijkertijd bieden we een platform voor Nederlandse innovaties op internationaal niveau.”
Voor Teulings is dat ook een kwestie van trots: “Hiermee laat je zien wat je als land kunt. Dat is van grote meerwaarde voor de industrie.”
Vooral het leiderschap en verantwoordelijkheid in dit soort trajecten wordt door Molkenboer benadrukt: “Een organisatie moet de trekker zijn. Nu is dat de VCCN, maar het kan ook een andere organisatie zijn. Het belangrijkste is dat iemand het initiatief blijft nemen.”
“VCCN is bijzonder productief op internationaal niveau,” beaamt Saurwalt. Actuele activiteiten waar VCCN bij betrokken zijn:
• ISO 14644 3 inbreng segregation test (VCCN RL7) en Particle deposition test (VCCN RL9)
• ISO 14644 4 ingebracht: de essentie van zich ontwikkelende documentatie en de beheersprocedure voor schone bouw, inclusief cleanroomreiniging
• ISO 14644 17: de gehele standaard op basis van VCCN RL9
• In ISO 14644 3 wordt gewerkt aan het opnemen van het principe van RL10
• In ISO 14644 7 wordt gewerkt aan een speciale versie van de segregation test als separation test
VAKGEBIED
Internationale normontwikkeling vraagt tijd, reisbeweging en vrijwilligerswerk, maar de opbrengst voor de sector is aanzienlijk. “Je bent eerder op de hoogte van nieuwe normen. Dat geeft een voorsprong, zeker in sectoren waar verandering snel gaat”, vat Teulings samen.
Joosten verduidelijkt dit verder: “Onze deelname biedt leden directe toegang tot de nieuwste inzichten. Ze leren van internationale best practices en kunnen meedenken over nieuwe ontwikkelingen. Dat vergroot hun invloed en kennisniveau.”
De impact op kennisverspreiding is groot zegt Agricola: “Door internationale deelname verdiepen we kennis en kunnen we die via artikelen, lezingen en cursussen delen met de hele achterban.”
Molkenboer voegt toe: “Wie meedoet aan een commissie, krijgt invloed op wat er in de normen komt te staan. Dat is een unieke kans om de toekomst van je eigen vakgebied vorm te geven.”
Maar internationaal samen werken is niet altijd vanzelfsprekend constateert Saurwalt. “Zo is al twee keer een werkgroep binnen de ISO TC209 op het vlak van Bio Contamination Control voortijdig beëindigd, omdat de delegatie uit de USA niet meewerkte. Echter, nu gaat binnen de CEN een werkgroep aan de gang om de EN 17141 verder te updaten! De VCCN draagt daar hier weer aan bij.”
MENSEN MAKEN DE NORM
Normontwikkeling is mensenwerk en dat betekent ook dat het draait om vertrouwen, communicatie en volharding. Een proces dat Joosten herkent: “Normontwikkeling is vrijwilligerswerk. In het begin kost het veel tijd om een groep te vormen. Mensen moeten elkaar leren kennen, er haken er soms af, er komen nieuwe bij. Maar als er na een aantal jaar een norm ligt die echt gebruikt wordt, geeft dat een enorm gevoel van trots.”
Agricola deelt een persoonlijke anekdote: “Ik werkte veel samen met William Whyte, een van de grondleggers van de moderne cleanroomtechnologie. Het kostte me moeite om hem te overtuigen van het belang van de parameter ‘deeltjesdepositiesnelheid’. Uiteindelijk leidde dat tot gezamenlijk onderzoek en internationale publicaties. Dat zijn de momenten waarop kennis echt verder komt.”
Molkenboer ziet ook de stroeve opstartfase: “In het begin tasten mensen elkaar af: heeft iemand echt iets toe te voegen? Maar zodra die snuffelfase voorbij is, verdwijnt het bedrijfsbelang en gaat iedereen aan de slag om samen een goede richtlijn te schrijven. Dat vind ik het mooiste.”

Foto 5: Frans Saurwalt: “Participatie in normontwikkeling maken evenementen en trainingen van de VCCN actueel en relevant!”
KENNISBORGING IN BEWEGING: NIEUWE GENERATIES EN NIEUWE TECHNOLOGIE
Een belangrijk aandachtspunt binnen de Commissie Kennis is de vernieuwing van de kennisgemeenschap zelf. “We moeten zorgen voor aanwas van nieuwe mensen in de commissies en werkgroepen. Frisse inzichten, diversiteit aan ervaring en continuïteit zijn essentieel om kwaliteit te behouden.” Aldus Joosten.
Dit wordt onderschreven door Molkenboer. “Zoals in elke vereniging is verjonging cruciaal. Nieuwe mensen brengen nieuwe energie en ideeën.”
Agricola ziet kansen in de structuur van de vereniging: “Het Cleanroom Contamination Control Congres (CCCC), zie het artikel verderop in dit magazine, is belangrijk, maar er moeten meer kennisdelingsactiviteiten aan verbonden worden via projectgroepen en researchteams.”
Teulings benoemt vooral de aansluiting bij de markt: “Het zou mooi zijn als de VCCN dichter bij de gebruikers komt, vooral in de nano en microtechnologie. We kunnen
daar concreter helpen, in plaats van alleen de richting aan te geven.”
De toekomst van kennisborging ligt volgens de commissie in een combinatie van menselijke expertise en technologische ondersteuning. Digitalisering, AI en datagedreven besluitvorming zullen het werk versnellen, maar het menselijke oordeel en de onderlinge dialoog blijven de kern.
Saurwalt vindt dat VCCN meer contact zou kunnen leggen met bijvoorbeeld de EMA, IGJ etc. “Er is daar een grote afstand tot de cleanroomstandaarden en daardoor ook veel ondeskundigheid. Het zou een wederzijdse kans zijn als de VCCN IGJ inspecteurs zou mogen ‘bijpraten’ in workshops of presentaties.”
CONCLUSIE: KENNIS ALS COLLECTIEVE
VERANTWOORDELIJKHEID
De vier leden van de Commissie Kennis laten zien dat kennisborging binnen VCCN niet alleen een technisch, maar vooral een maatschappelijk proces is. Het gaat over vertrouwen, samenwerking en de bereidheid om te investeren in iets wat groter is dan de eigen organisatie.
De Commissie Kennis vervult daarbij een dubbele rol: bewaker van kwaliteit én motor van vernieuwing. Ze bewaakt de fundamenten van het vakgebiedrichtlijnen, normen, opleidingen maar stimuleert tegelijk innovatie en kruisbestuiving tussen sectoren.
De Commissie Kennis bestaat uit de volgende leden:
• Paul Joosten Kuijpers
• Frans Saurwalt Kropman
• Freek Molkenboer TNO
• Roberto Traversari TNO
• Marcel Loomans TU Eindhoven
• Olof Teulings NTS
• Koos Agricola Brookhuis

Een VCCN-projectgroep werkt aan de herziening van RL10: Classificeren en testen luchtdoorlatendheid (2015). Het herzien van de richtlijn brengt de vraag over hoe luchtdicht een high containment laboratorium moet zijn scherper in beeld.
Bij de herziening kijken we ook naar de eisen voor High containment laboratoria (BSL-3/BSL-4). Extra onderzoek is gedaan naar air permeability (luchtlekkage) van kritische laboratoria om de nieuwe richtlijn hier goed op aan te laten sluiten. Dit artikel deelt de resultaten van dat onderzoek in de context van containment.

Door: Paul Joosten, Directeur Specialistenbedrijf bij Kuijpers
In het kader van biosafety gelden al decennialang strenge normen voor maximale lekkage vanuit een containmentlaboratorium. Zo schrijft de AustralischNieuwZeelandse standaard AS/NZS 2243.3 [5] bijvoorbeeld voor dat een fysiekcontainment niveau 3lab (PC3) niet meer dan 10 5 m3/Pa•s mag lekken [5] dit betekent circa 120 l/min bij 200 Pa drukverschil. In Canada is voor niveau 4 zelfs een nog veel strengere eis gedefinieerd (0,737% m3 van de ruimte inhoud per uur), bij een ruimte van 176 m3 betekend dat 10 6 m3/Pa•s als richtwaarde genoemd, tienmaal strenger. Zulke grenswaarden zijn bedoeld om bij een incident (bijv. ventilatie uitval of gasfumigatie) te zorgen dat er zelfs dan vrijwel niets ontsnapt voordat een situatie is hersteld. Deze waarden zijn bepaald voor een ruimte, waarbij er geen onderscheid wordt gemaakt in de grootte van een ruimte.
Maar hoe vertaalt zich dat naar de praktijk? We hebben zowel een theoretische ontwerpanalyse als veldmetingen
bestudeerd om die vraag te beantwoorden en te kwantificeren hoeveel lekkage “toegestaan” is. Eerst bespreken we twee onderzoeken:
1. Pickering (1982)[1] Een gedetailleerde ontwerpanalyse voor het Australian National Animal Health Laboratory (ANAHL), waarin dubbele barrières en maximaal toelaatbare lekken werden berekend en vervolgens getest.
2. McGurk (2009)[2] Een veldstudie van de luchtdichtheid in 18 bestaande Australische PC3faciliteiten van diverse leeftijden en bouwwijzen.
Daarna hebben we deze inzichten vergeleken met de lekklasse indeling van VCCN Richtlijn 10 en bespreken we welke lekklasse een high containmentlab idealiter zou moeten halen. Deze kennis stroomt direct terug naar de herziening van Richtlijn 10, zodat de geactualiseerde versie de strengst nodige eisen voor containment bevat.
ONTWERPANALYSE ANAHL
Begin jaren ’80, bij de bouw van het Australian National Animal Health Laboratory (ANAHL) werd dezelfde vraag gesteld, namelijk hoeveel lekkage is acceptabel als alles faalt? Onder leiding van G.W. Pickering is toen een theoretisch model opgezet voor een boxinbox constructie[2]. Pickering’s filosofie was uiterst conservatief.
Aannames Pickering’s model
In het worst case lekscenario van Pickering werd uitgegaan van een extreem scenario met hoogste mogelijke bron en grootste drijvende kracht: een grote besmettingshaard én volledige drukomkering.
Concreet nam hij aan:
• Virusproductie: 30 varkens met mond en klauwzeer in één ruimte die maximaal virus uitstoten (conform CSIRO data 107,2 infectieuze doses/uur samen). Dit is een zeer grote pathogene belasting.
• Duur malfunction: 1 uur ongecontroleerde situatie. Binnen die tijd mag hoogstens 1 infectieuze dosis ontsnappen (containment tijd 1 uur).
• Turbulente menging:
Volledige menging van besmette lucht in de ruimte, zodat de virusconcentratie overal gelijk is (conservatieve aanname die maximale lekkage geeft).
• Volledige systeemuitval: Denkbeeldig falen waarbij zowel de onderdrukventilatie uitvalt als deursluis e.d. niet tussenbeide komen. Hierdoor kan de kamer overdruk raken t.o.v. buiten.
• Boxinbox dubbele barrière: Elk lek moet door twee achtereenvolgende wanden (binnenwand lab + buitenwand gang) voordat het buiten komt. Tevens is buiten een windvacuüm verondersteld die de lekkage uit de tweede barrière trekt.
Berekeningsmethode Pickering
Pickering paste de basis lekvergelijking toe op dit scenario. Uit experimenteel onderzoek was bekend dat voor kleine drukverliezen de luchtstroom door lekken volgt uit:
Q = β • Δpn
Met:
Q = lekkagevolumestroom (m³/s) Δp = drukverschil over de wand (Pa)
β = lekcoëfficiënt (m³/s•Pan) van de constructie.
Eerdere studies (o.a. McGurk’s onderzoek) gaven waarden voor de exponent n voor typische constructielekken. Pickering vereenvoudigde dit echter met n = 1 (lineair verband). Dit veroorzaakt hooguit 10% overschatting van de lekkage, maar maakt de wiskunde eenvoudiger. De vereenvoudigde vergelijking wordt:
q = β • Δp (lineair lekmodel)
Waarbij β dus de helling is (hoeveel m³/s lekt per Pa drukverschil).
Vervolgens koppelde hij twee lekstromen in serie (kamer gang, gang buiten) en integreerde de viruslek over 1 uur. Het detailleren van deze afleiding gaat verder dan nodig, maar cruciaal is het eindresultaat: de maximale toegestane βwaarde per barrière zodat in 3.600 sec. slechts één infectieuze dosis ontsnapt. Dit leidde tot een producteis voor de twee barrières samen.
Resultaat: eis dubbele barrière:
β1 • β2 ≤ 10 −12,6 m3 /Pa
Hierin is β1 de lekcoëfficiënt van de primaire (binnen)barrière en β2 die van de secundaire (buiten)barrière. Door voor beide schillen dezelfde lekdichtheid te kiezen (symmetrisch ontwerp), krijg je:
β1 = β2 = β geeft β2 = 10 12,6
Oplossen hiervan geeft β ≈ 10 6,3 m³/Pa•s. Pickering rondde dit af naar een veilig ontwerpcriterium van:
β = 10 6,5 m³/(Pa•s) (per schil)
• Omrekening naar testbaar getal Bij een gebruikelijke testdruk van 1.000 Pa betekent β = 10 6.5 dat q ≈ 3,2 • 10 7 m3/s per Pa per barrière. Dat komt overeen met 19 l/min bij 1.000 Pa lek per barrière. Dit werd vastgesteld als het ontwerpcriterium voor elke afzonderlijke wand. Ter vergelijking: dit is bijna dertig keer strenger dan de 120 l/min bij 200 Pa uit AS/NZS 2243.3.
• Praktische uitvoering Om te testen of dit haalbaar was, bedacht men een handige maat k (s/m³) voor lekken. Feitelijk is k de tijdconstante van drukverval gedeeld door het volume. Voor de containment eis gold k > 30 s/m³ voor een volle kamerdit getal komt precies overeen met β = 3,2 • 10 7 (vul in de formule k = V / (β • P • T))2. Elk component kreeg
een eigen k eis: zo mocht een enkele deur ca. 1.000 s/m³ hebben (omdat 4 deuren dan tot 250 s/m³ optellen, ruim boven 30).
• Verdeling lek over componenten
Bijvoorbeeld een standaard grote dierverblijfkamer heeft 31 penetraties (doorvoeren) en 4 luchtdichte deuren. Men stelde limieten per type: iedere penetratie moest k > 10 4 s/m³ halen (zeer klein lek); elke luchtdichte deur k > 103 s/m³. Samen opgeteld leidt dit ervoor dat de hele kamer k totaal > 30 s/m³ blijft. Anders gezegd, een enkele deur mocht ca. 0,001 l/s lekken bij test (1.000 Pa), wat overeenkomt met ca. 1 l/min. per deur maximaal.
• Testresultaten
Bij de oplevering werden 13 dierkamers bemeten om te zien of die ≈ 19 l/min bij 1.000 Pa gehaald werd. Tot verbazing van velen bleken alle kamers het te halen, en vaak met ruime marge. Gemiddeld lekten de kamers slechts ≈ 4,6 l/min bij 1.000 Pa (k ≈ 120 s/m³)
De beste kamer slechts 2,2 l/min (k=500), de “slechtste” 9 l/min. Dit zijn uitzonderlijk lage waarden ter illustratie, 4,6 l/min bij 1.000 Pa is vergelijkbaar met ≈ 0,23 l/min bij 50 Pa voor een 50 m² kamer, wat ruim binnen klasse L5 van RL10 valt. Het toont dat met een degelijk ontwerp, lassen/kitten en kwaliteitscontrole extreem hoge luchtdichtheid haalbaar is.
• Gebruik van dubbele barrière
Het lab is gebouwd als een boxinbox, zodat bij lekken uit de binnenste kamer de buitenkamer de lekkage nog opvangt. Daarnaast zorgen actieve regelaars dat onderdruk behouden blijft, maar mocht dat tóch misgaan, dan is met die lekgrens van 20 l/min bij 1.000 Pa geborgd dat er binnen een uur nog steeds verwaarloosbaar weinig pathogeen ontsnapt.
Conclusie Pickering
Er zijn kwantitatieve, uiterst strenge leknormen voorgesteld (en behaald!) voor top containment met circa 3 × 10 7 m³/Pa•s per wand, oftewel ≈ 20 l/min bij 1.000 Pa. De praktijkresultaten lieten zien dat zelfs vier keer strenger haalbaar was met goede bouw. Deze waarden zijn ruimschoots strenger dan VCCN klasse L5 (RL10). Pickering betoogde dat periodieke lekdichtheidstests nuttig blijven om eventuele achteruitgang door veroudering vroegtijdig te detecteren een belangrijk punt bij het waarborgen van de veiligheid op de lange termijn.
LUCHTDICHTHEID VAN
PC3-LABORATORIA IN AUSTRALIË (MCGURK, 2009)
Naast theorie is er de praktijk: hoe lekdicht zijn bestaande laboratoria, en waardoor? Gordon McGurk voerde in 2009 lektests uit op 18 verschillende PC3laboratoria in Australië. Hij gebruikte een zogeheten equilibrium pressure test bij +200 Pa: alle
openingen dicht, binnenruimte op 200 Pa en meten hoeveel l/min nodig was om die 200 Pa 20 minuten vast te houden. Hieruit volgde de lekstroom en een lekcoëfficiënt β (m3/Pa•s). De resultaten geven inzicht in zowel variatie als oorzaken:
• Zeer uiteenlopende lekverliezen Tussen de laboratoria bleken onderling grote verschillen. De beste ruimte lekte maar 96 l/min bij 200 Pa (β = 8,05×10 6 m3/Pa•s), de slechtste ruim > 1.500 l/min (β > 1,3×10 4).
In aantallen: 60% van de laboratoria zat tussen 120 en 1.200 l/min bij 200Pa (dus voldeed globaal aan de norm 10 5 tot 10 4 m3/Pa•s), maar 40% daarboven (slecht). Twee hele oude laboratoria konden door structurele lekkage niet eens op 200 Pa gehouden worden. Dit toont een enorme spreiding van nèt binnen de eis tot tienvoudige overschrijding.
• Invloed van leeftijd
De lekdichtheid nam duidelijk af naarmate laboratoria ouder waren. Een splinternieuw lab (4 maanden oud) lekte 96 l/min, terwijl een 40 jaar oud lab meer dan 1.600 l/min lekte. Alle laboratoria ouder dan ± 15 jaar scoorden beduidend slechter dan de 120 l/ min richtlijn. De oudste gebouwen hadden kieren langs verouderde voegen en kozijnen. Kortom: materialen verouderen en dat vergroot de lekken, tenzij gerenoveerd. PICKERING
• Bouwmethode is bepalend McGurk onderscheidde drie constructietypen en hun effect:
Laboratoria met metaalsandwichpanelen (gladde geïsoleerde prefab panelen) waren het best. Lab 1 (nieuw) en Lab 4 (3 maanden oud)beide met sandwichpanelen zaten keurig binnen 10 5 tot 10 5.5 m3/Pa•s (96 en 159 l/min bij 200 Pa). Zelfs na 3 jaar bleven de panelen grotendeels goed, al trad bij twee laboratoria lekkage op achter de afgewerkte hoeken (cornices) en rond een deurkozijn.
Laboratoria met dubbele gipsplaat (verspringend) deden het ook prima, mits goed gescheiden en afgekit. Enkele 5 jaar oude retrofitted laboratoria met dubbellaags gips haalden 100 tot 240 l/min bij 200 Pa. Belangrijk was dat alle componenten als opbouw waren uitgevoerd (niet door de wand) en naden epoxy/ kit afgedicht. Eén 3 jaar oud lab met dubbellaags gips scoorde echter slechter (865 l/min) door een lekke autoclave seal.
Labs met enkele gipsplaat waren problematisch. Velen zaten boven de 1.000 l/min bij 200 Pa. Het slechtste gemeten (Lab 18) haalde 4.000 l/min (β = ~1×10 3) en kon niet op druk blijven. Hier waren vaak talloze kleine lekken: scheuren bij wandplafond aansluitingen, ongesealde inbouwdozen, etc. Eén relatief jong lab (7 jaar) met een enkele gipsplaat bleek zo lek dat het niet boven 37 Pa kwam een optelsom van tientallen minilekken over alle doorvoeren en kieren.
• Belang van details Uit specifieke metingen bleek dat één enkel slecht afgedicht element liters per seconde kon lekken. Een 50 mm kabeldoorvoer open laten betekent een lek van 0,45 l/s. Een kier van
1 m x 1 mm een lek in vergelijkbare orde. In één lab halveerde de totale lekkage (van 26 naar 14 l/s) toen men tijdelijk alle zichtbare gaten dichtplakte. Dit benadrukt: elke doorvoering telt; een lab is zo luchtdicht als zijn zwakste schakel. Onderhoud van pakking en kitranden is essentieel.
• Risico bij fumigatie McGurk koppelde deze lekdichtheid ook aan de veiligheid bij gasdecontaminatie (formaline e.d.). Uit eerdere berekeningen bleek: bij 10 5 m3/Pa•s lekt theoretisch 3.500 ppm formaldehyde per uur naar buiten (als de ruimte op positieve druk zou staan)
een acuut gevaarlijk niveau. Normaal draaien laboratoria op onderdruk, maar bij een incident kan dat tijdelijk omslaan. McGurk trof aan dat 16 van
de 18 laboratoria boven die “veilige grens” van 120 l/min zaten (en 8 laboratoria zelfs meer dan 1.200 l/min). Hij adviseerde om in lekke laboratoria zeer terughoudend te zijn met gasfumigatie of extra voorzieningen (persoonlijke beschermingsmiddelen, dubbele tent om lab heen) te treffen.
Conclusie McGurk
Er is een enorme variatie in luchtdichtheid tussen bestaande laboratoria. Nieuwere, goed afgedichte constructies kunnen lekkage tot het niveau van 10 5 m3/ Pa•s beperken (binnen de norm), terwijl oudere, minder stevige bouw kan een orde slechter presteren. Periodiek testen (bijvoorbeeld jaarlijks) van de lekdichtheid is daarom geen luxe, maar een noodzaak.
Het dient als “APKkeuring” van de bouwkundige schil: neemt de lekkage toe, dan is dat een signaal voor reparatie vóórdat het een veiligheidsrisico wordt. Ook bij verbouwingen of het aanbrengen van doorvoeren geldt: kleine gaten hebben groot effect, dus altijd zorgvuldig afdichten.
VERGELIJKING MET
VCCN RICHTLIJN 10[3]
De VCCN Richtlijn 10 (2015) biedt een indeling in lekklassen L0 t/m L5 op basis van een lekfactor f (m³/uur•m²) bij referentiecondities. Klasse L5 is het strengst (f = 0,000333 m³/h•m²) en komt neer op 0,626 l/s•m² bij 200 Pa. Hoe passen onze bevindingen hierin?
L8 (fictief) Lekklasse 8
L9 (fictief) Lekklasse 9 0,00000412 0,65
AustralischeNieuwZeelandse standaard AS/ NZS 2243.3
Ondergrens 104
Eis 105
Canada BSL Acceptance criteria includede tow consective tests with Maximum of 250 Pa loss of pressure from an initial 500Pa over a 20 minute period. 0,737 % lek / uur (van volume)
Voorbeeld ruimtes
Ruimte nr. A B C D
Pa
200 Pa
Schil oppervlak (totaal)
* = betreft een andere soort lekfactor dan omschreven in VCCN Richtlijn 10. Algemeen
ANAHLPickering Eis: 106,5 0,0000032 m3 / Pa•s 0,00032 m3/s 19,0 l/min
0,00006 m3/s 3,8 l/min
Tabel 1: Vergelijking lekklassen van internationale richtlijnen met VCCN Richtlijn 10 (2015).
Tabel 1 vergelijkt de huidige VCCNrichtlijn met internationale richtlijnen. In de tabel zien we duidelijk twee “kampen”: de internationale normen, die absolute liters per minuut begrenzen, en de VCCN- classificatie die per m² schil hanteert. Desondanks zijn ze via conversie te koppelen. In de tabel is de VCCNrichtlijn vertaald naar 4 groottes van ruimtes, ruimtes A, B, C en D en aan de hand hiervan zijn de verschillende normen/onderzoeken vergeleken.
Daarbij zien we dat ondergrens de AS/NZS PC3 eis ruwweg in RL10 klasse L2/L3, terwijl de basis eis in lijn ligt met klasse L4/L5. Als we kijken naar de strengste Canadese eis, dan is de bestaande lekklasse L5 te ruim[4]; daarvoor zijn strengere varianten nodig, bijvoorbeeld de nietbestaande klasse L6, L7 of L8. De metingen van Pickering en McGurk plaatsen
deze eisen in perspectief: wat technisch haalbaar is (Pickering) en wat feitelijk gerealiseerd wordt in het veld (McGurk). De eisen van Pickering blijken nog strenger zijn dan de Canadese norm, terwijl de metingen van McGurk ruimte met een lek vergelijkbaar aan lekklasse L5 laten zien.
Samengevat
Nieuwe BSL3laboratoria kunnen mits goed gebouwd zeker klasse L3 of beter halen. Een state ofthe art lab zoals ANAHL zou in klasse L5 vallen. Dat de praktijk dit in 1982 al aantoonde, is indrukwekkend. Het benadrukt tegelijk dat biocontainment nog strengere eisen kent dan doorsnee cleanrooms of operatiekamers, vanwege het extra gevaaraspect.
Voor de herziening van RL10 is het relevant om te beseffen dat wat in algemene richtlijnen misschien als “extreem luchtdicht”
(L5) geldt, voor BSL3/4 eigenlijk de norm zou moeten zijn. De onderzoeksresultaten ondersteunen daarom een verscherping of duidelijke aanbeveling richting klasse L5 voor dergelijke ruimtes in de nieuwe richtlijn.
NIEUWE BSL3LABORATORIA KUNNEN - MITS GOED GEBOUWDZEKER KLASSE L3 OF BETER HALEN.

laboratorium.

2: Speciale toegangsvoorziening van een high containment laboratorium.
De bevindingen uit zowel de theoretische analyse als de praktijktest zijn ingebracht in de projectgroep die Richtlijn 10 herziet. Daarmee wordt verzekerd dat de nieuwe norm niet alleen op “papier” streng is, maar ook is gestoeld op haalbaarheid en best practices uit containment ervaringen. De hoge standaard die is gezet luchtdichtheid op L5niveau wordt zo de ambitie voor alle kritische laboratoria in de toekomst. Dit zullen we verankeren in de herziene RL10.
Bij het ontwerpen en beheren van een kritisch laboratorium (BSL3/BSL4) moet gestreefd worden naar zo min mogelijk lekkage idealiter vergelijkbaar met de strengste lekklasse uit de richtlijnen.
Internationale artikelen en normen bieden bruikbare inzichten voor de evaluatie van luchtdoorlatendheid bij high containment. Op basis van de vergelijking kunnen we een aantal conclusies en aanbevelingen formuleren:
• Zeer kleine lekkage is haalbaar: De ontwerpanalyse van Pickering liet
zien dat zelfs waarden rond 5 l/min bij 1000Pa haalbaar zijn. Dit benadert een luchtdichtheid die overeenkomt met klasse L5 (de hoogste) van RL10. Dit niveau was niet alleen theorie: het werd in de praktijk gerealiseerd. Hieruit volgt dat de lat gerust zó hoog gelegd mag worden bij nieuwbouw van containmentlaboratoria.
• Bouwkundige kwaliteit bepaalt alles: Een goede luchtdichtheid is geen magie, maar het gevolg van doordachte constructie en afwerking. Sandwichpanelen, dubbele gipsbladen, solide afdichtingen daarmee bleven laboratoria ook na jaren nog binnen de norm. Slecht of ouderwets gebouwde laboratoria vertoonden daarentegen grote lekken. Voor bestaande faciliteiten is renovatie (bijvoorbeeld overplaatsten wanden en kitwerk vernieuwen) zinvol als men de veiligheid wil opkrikken naar modern niveau.
• VCCN RL10 aanscherpen voor High Containment:
De analyse suggereert dat VCCN RL10 bij herziening zou moeten aansluiten bij de hoogste eisen op het gebied van containment. Concreet betekent
dit dat voor BSL3 en BSL 4 laboratoria de strengste bestaande lekklasse (L5) als minimaal uitgangspunt gehanteerd moet worden. In huidige termen: streef naar een lekdichtheid in de orde van 10 5 m³/Pa•s of beter. Dit ligt in lijn met internationale PC3 eisen en is in nieuwbouw zeker haalbaar.
• Overweeg extra lekklasse (L6) voor BSL 4:
Indien men vindt dat ook de BSL 4 ultralage lekkage eisen (10 6 m³/Pa•s range) onder de richtlijn moeten vallen, volstaat klasse L5 eigenlijk niet. Het toevoegen van een nog strengere klasse boven L5 zou dan te overwegen zijn, om bijvoorbeeld een lekfactor 10× scherper te definiëren. Dit zou ervoor zorgen dat de richtlijn “toekomstbestendig” is en ook de allerstrengste denkbare eisen (zoals Pickering’s ontwerp of de Canadese norm) kan classificeren. Een andere mogelijkheid is om een maximum eis per ruimte op te nemen, vergelijkbaar met internationale normen.
• Schil versus absolute lekhoeveelheid: Exclusief kijken naar lek per schiloppervlak (zoals RL10 doet) is in principe vol
NOODZAKELIJK VOOR HOGE BIOSAFETY.
doende om bouwkwaliteit te borgen, maar voor containmentrisico’s is ook de totale lekhoeveelheid relevant. Een groot lab dat overal net binnen L5 zit, kan absoluut nog steeds meer lucht lekken dan een klein lab. Daarom is het raadzaam om in de beoordeling voor high containment ook absolute lekkage per ruimte te bekijken. Dit kan bijvoorbeeld door bij een classificatieeis tevens een maximale toelaatbare totale lekstroom (in m³/uur of l/min) te specificeren voor de geclassificeerde ruimte. Zo’n dubbele benadering (relatief + absoluut) waarborgt dat ook zeer grote ruimtes voldoende veilig zijn qua totale lek.
• Componentgerichte lekcriteria: Zoals Pickering aantoonde, loont het om lekeisen per component (deur, doorvoer, paneelnaad, etc.) te formuleren[1]. In een lab zitten veel potentiële lekpunten; als elk afzonderlijk binnen een norm valt, blijft het geheel automatisch binnen de grens. VCCN RL10 zou kunnen overwegen om naast de globale lekklasse ook richtwaarden te geven voor kritische componenten. Bijvoorbeeld: een bovengrens voor lek via deuren, passthroughkasten, of ventilatieroosters in high containment situaties. Dit sluit aan bij bestaande praktijk (speciale luchtdichte deuren) en helpt ontwerpers om veiligheidsmarge gelijkmatig over de constructie te verdelen.
• Periodieke hertest en onderhoud: Een belangrijk inzicht is dat lekdichtheid niet statisch is. Veroudering van kitvoegen, werking van bouwmaterialen en intensief gebruik zorgen dat lekkage na verloop van jaren kan toenemen. Daarom is het cruciaal om high containmentlaboratoria regelmatig te (her)testen op luchtdichtheid, bijvoorbeeld jaarlijks. VCCN RL10 zou dit voor dit type ruimtes expliciet kunnen aanbevelen. Net zoals cleanrooms een periodieke classificatietest kennen, zou een BSL3/4 lab jaarlijks een lektest (bij verhoogd drukverschil) moeten ondergaan. Dit geeft de mogelijkheid om vroegtijdig verslechtering op te sporen en te herstellen (bijvoorbeeld pakkingen vervangen, kieren dichten) voordat de veiligheid in gevaar komt. Het lijkt verstandig dit ook op te nemen in de richtlijn.
Concluderend draagt dit onderzoek uit dat een uiterst luchtdichte schil niet alleen technisch haalbaar is, maar ook noodzakelijk voor hoge biosafety. In de herziening van VCCN Richtlijn 10 nemen we deze inzichten mee: containmentlaboratoria zullen daar hoogstwaarschijnlijk geclassificeerd worden in de strengste lekklasse, en de richtlijn zal praktische handvatten bieden om dat niveau te bereiken én behouden. Zo zorgen we dat de nieuwe Richtlijn 10 aansluit bij de eisen van de huidige tijd en de toekomstige veiligheid want uit
eindelijk moet het gevaar binnen blijven, hoe oud de muren ook worden.
[1] Pickering, G.W. (1982). Australian National Animal Health Laboratory (ANAHL) Project Analysis of Containment. Department of Transport & Construction, Commonwealth of Australia. (ANAHL Project Report).
[2] McGurk, G.B. (2009). A Study of Airtightness in Australian Highlevel Bio containment Facilities. Applied Biosafety, 14(2), 7280.
[3] VCCN (2015). VCCN Richtlijn 10: Classificeren en testen van luchtdoorlatendheid van de schil van schone ruimten en gelijksoortige gecontroleerde omgevingen. Vereniging Contamination Control Nederland.
[4] The government of Canada, Canadian Biosafety Standards, and Guidelines, 1st ed. 2013.
[5] Australia Standards, Safety in laboratories Microbiological safety and containment, vol. 3. 2010.
[6] M. Shinde, “Air Tightness Testing for Biosafety Level 3,” J. Bioprocess. Biotech., vol. 4, no. 6, pp. 4 6, 2014.
ZO ZORGEN WE DAT DE NIEUWE
RICHTLIJN 10 AANSLUIT BIJ DE EISEN VAN DE HUIDIGE
TIJD EN DE TOEKOMSTIGE VEILIGHEID.














Dit artikel gaat in op de vraag of luchtbevochtinging überhaupt nodig is in zorginstellingen. Aanvullend worden nog twee vragen beantwoord: 1. Is stoombevochtiging wel de meest efficiënte wijze van bevochtiging? en 2. Is adiabatische luchtbevochtiging vanuit microbiologisch perspectief net zo veilig als stoombevochtiging? De vragen worden gesteld in het kader van het verminderen van de energievraag zonder concessies te doen aan infectiepreventie.
De antwoorden zullen naar verwachting invulling geven aan de ontwikkeling van specifieke richtlijnen voor de toepassing van adiabatische luchtbevochtigingssystemen.

Ook werd stoom in het verleden veelvuldig in ziekenhuizen gebruikt voor tal van verschillende processen en was stoom veelal ruim voorhanden. Hedendaags overwegen steeds meer Nederlandse ziekenhuizen, waar dat noodzakelijk is, over te stappen op adiabatische luchtbevochtiging een techniek waarbij water door verneveling of anders door verdamping bij lage temperatuur in de lucht wordt gebracht. Dergelijke innovatie roept vragen op, zoals: “Is stoombevochtiging wel de meest efficiënte wijze van bevochtiging?” en ”Is adiabatische luchtbevochtiging vanuit microbiologisch perspectief wel net zo veilig als stoombevochtiging?”. Deze vragen staan centraal in de nieuwste onderzoe
Traditioneel wordt in Nederlandse ziekenhuizen de toevoerlucht centraal bevochtigd door stoom aan de luchtstroom toe te voegen. Deze stoom wordt meestal opgewekt met aardgasgestookte stoomketels.[1] Deze praktijk is lange tijd als standaard gezien, vanuit de veronderstelling dat stoom steriel is en geen risico’s oplevert vanuit het oogpunt van infectiepreventie.
Door: dr.ir. Karin Kompatscher, Medior Scientist Innovator, TNO ir. Danilo Remmers, Scientist Innovator, TNO dr.ing. Roberto Traversari, MBA, Senior Adviseur/onderzoeker, TNO
ken rond luchtbevochtiging in de zorg, en specifiek in ziekenhuizen.
Vanuit de verduurzamingsopgave in de zorg zijn er ten aanzien van luchtbevochtiging twee belangrijke vragen.
De eerste vraag luidt: “Is stoombevochtiging wel de meest efficiënte wijze van bevochtiging?”. De tweede vraag luidt: “Is luchtbevochtinging überhaupt nodig in zorginstellingen”.
Geen bevochtiging toepassen levert uiteraard de grootste energiebesparing en kostenbesparing op; men hoeft immers geen stoom te produceren. Indien bevochtiging noodzakelijk is, zoekt men naar alternatieven voor gasgestookte (stoom)systemen om ook de klimaatdoelstellingen voor de zorgsector te behalen. Denk bijvoorbeeld aan elektrische stoombevochtigers (die elektriciteit gebruiken in plaats van gas) of adiabatische bevochtiging. Door te kiezen voor een dergelijk alternatief kunnen organisaties zichzelf onafhankelijk maken van gas op het gebied van luchtbevochtiging.
Met oog op gezondheid is stoombevochtiging in principe veilig, doordat hoge temperaturen (ruim boven de 100 °C) zorgen voor afdoden en inactivatie van micro organismen en virussen. Alternatieven voor stoombevochtiging roepen vragen op rondom microbiologische veiligheid, zoals adiabatisch
bevochtigen, waarbij water door middel van verneveling of verdamping (bij lagere temperaturen dan de minimaal 100 °C bij stoombevochtiging) direct in de luchtstroom wordt gebracht.
Samen met het Erasmus MC is in 2023 een onderzoek gestart, waarbij middels een literatuurstudie, praktijkinventarisatie en experimenteel onderzoek is onderzocht of het toepassen van adiabatische luchtbevochtiging microbiologisch een verhoogd risico heeft ten opzichte van het toepassen van stoombevochtiging.
Uit de literatuurstudie is gebleken dat er in natte delen van luchtbehandelingssystemen, vergelijkbaar met adiabatische bevochtiging, diverse voor de gezondheid schadelijke bacteriën, schimmels en protozoa aangetroffen zijn. Omdat deze bestanddelen ook in de luchtstroom kunnen komen, kan dat een risico vormen voor patiënten, personeel en bezoekers in ziekenhuizen. Aangezien er nog geen studies zijn die specifiek adiabatische bevochtiging in ziekenhuizen microbiologisch hebben onderzocht, is verder onderzoek noodzakelijk om de veiligheid hiervan te beoordelen. Goede monitoring en onderhoud essentieel voor veilige toepassing.[2]
Vervolgens is er een veldonderzoek uitgevoerd door TNO, waarin ziekenhuizen zijn geïnterviewd die reeds een adiabatisch bevochtigingssysteem in bedrijf hebben
en welke mitigerende maatregelen zij toepassen om op basis daarvan een kwalitatieve risico inventarisatie uit te voeren. Uit dit onderzoek blijkt dat het gebruik van RO water, regelmatige visuele inspectie en monitoring van kritische componenten minimaal noodzakelijk zijn om de microbiologische risico’s te beperken. Er zijn nog geen vaste microbiologische grenswaarden voor de luchtkwaliteit na bevochtiging, waardoor gestandaardiseerde protocollen voor monitoring en onderhoud dringend gewenst zijn.
Het meest recente onderzoek betreft een experimenteel onderzoek, waarbij in een testopstelling in het laboratorium van TNO adiabatische bevochtigingssystemen bewust met een biofilm verontreinigd worden. Hierna wordt gekeken of er een mogelijkheid bestaat dat microorganismen vanuit deze biofilm in de luchtstroom kunnen komen. Dit onderzoek is nog in gang, maar de verwachting is dat er randvoorwaarden en aanbevelingen geformuleerd kunnen worden waarmee adiabatische bevochtigingssystemen toepasbaar zijn met een kleinere kans op microbiologisch verontreiniging van de lucht die aan ruimten wordt toegevoerd.
Hoewel uit bovengenoemd veldonderzoek bleek dat de betreffende ziekenhuizen streven naar veilig gebruik van adiabatische luchtbevochtigingssystemen door middel van verschillende mitigerende maatregelen, is er geen specifieke nationale of Europese regelgeving voor adiabatische bevochtiging met betrekking tot microbiologische veiligheid. Ook zijn er geen goed direct bruikbare richtlijnen beschikbaar.

Voor adiabatische luchtbevochtiging gelden in de praktijk grotendeels dezelfde normen als voor stoombevochtiging.
De Duitse VDI 6022, veelgebruikt in Nederlandse ziekenhuizen, behandelt luchtbevochtiging in het algemeen en biedt handvatten voor monitoring en onderhoud, maar noemt adiabatische systemen niet expliciet. [3] Deze richtlijn hanteert voor adiabatische luchtbevochtiging vrijwel dezelfde normen en richtlijnen als voor stoombevochtiging; er wordt geen onderscheid gemaakt in de microbiologische veiligheid tussen beide technieken. Specifieke eisen voor adiabatische bevochtigingsinstallaties ontbreken, waardoor de microbiologische veiligheid bij dergelijke systemen niet expliciet wordt behandeld in de VDI 6022.
Wel geeft de richtlijn uitgebreide procedures en frequenties voor het controleren van de microbiologische kwaliteit en veiligheid van luchtbevochtiging in het algemeen. Zo wordt bijvoorbeeld geadviseerd om de hoeveelheid kolonievormende eenheden (kve/ml) in het toevoerwater te bepalen, waarbij dipslides als meetmethode gebruikt kunnen worden als. Als bij drie opeenvolgende metingen een niveau van onder de 1.000 kve/ml wordt vastgesteld, mag de controlefrequentie worden verlaagd. Hoewel deze methode vooral relevant is voor systemen met recirculatie die bij zorginstellingen doorgaans niet worden toegepast biedt de VDI 6022 wel een eerste inzicht in wat vanuit de richtlijnen gangbaar is qua monitoring en frequentie voor systemen zonder recirculatie.
Hiermee biedt de richtlijn handvatten om microbiologische veiligheid structureel in te bedden binnen het onderhoudsregime van een installatie, zoals weergegeven in Tabel 1 met controlefrequenties voor verschillende componenten en microbiologische parameters.

1 maand 3 maanden 6 maanden
Check contaminatie, schade, microbiologische groei en corrosie
Check bevochtigingscomponent
Checken van de nozzles
Checken van de afvoer
Bepaal de hoeveelheid kolonievormende eenheden (kve/ ml) stoombevochtigingssystemen uitgezonderd
Check de luchtfilters
Check de luchtkanalen
Tabel 1: Overzicht van de controlefrequentie voor monitoring van microbiologische veiligheid op basis van VDI 6022[3]
De Amerikaanse ANSI/ASHRAE/ASHE
Standard 170-2021[4] is de enige onderzochte standaard die concrete eisen stelt voor adiabatische bevochtiging in zorgomgevingen, zoals het gebruik van RO water, extra sterilisatie en continue watercirculatie. Nederlandse ziekenhuizen
blijken echter nauwelijks bekend met deze specifieke standaard, en er is dus geen nationaal of Europees alternatief met dezelfde diepgang over adiabatische bevochtiging. Naast de VDI 6022 en de ANSI/ASHRAE/ ASHE Standard 170-2021 zijn er geen andere richtlijnen gevonden die meer houvast
bieden voor adiabatische bevochtiging en microbiologische veiligheid.
Op het gebied van adiabatische luchtbevochtiging tekenen zich voor de nabije toekomst enkele duidelijke trends af: 1. Richtlijnen op het gebied van luchtbevochtiging
De verwachting is dat richtlijnen zullen worden ontwikkeld om meer flexibiliteit in relatieve luchtvochtigheid (RV) toe te staan. Waar vroeger uit voorzorg vaak standaard een ondergrens van 50% RV werd aangehouden[5], zal men nu scherper vragen: waarom? De standpunten van de koepels (NVZ/NFU) zijn al aangepast in de richting van “geen/ minder bevochtiging”, en dit zal doorwerken in ontwerpnormen voor nieuwbouw. Verder is er vanuit Nederlandse ziekenhuizen een duidelijke vraag naar richtlijnen, normen of standaarden met betrekking tot de microbiologische veiligheid van adiabatische bevochtiging.
Regulering zal zo evolueren dat het verduurzamingsinitiatief niet langer
geremd wordt door achterhaalde of ontbrekende eisen.
2. Innovatie in technieken
Indien er toch luchtbevochtiging nodig is, is het belangrijk te bepalen welke alternatieven voor stoombevochtiging zijn dan geschikt in de zorgsector. Beheersmaatregelen en microbiologische monitoring spelen hierin een leidende rol. Daarnaast wordt er gekeken naar decentrale oplossingen.
3. Optimalisatie van binnenklimaat als geheel
Bevochtiging staat niet op zichzelf. Ziekenhuizen kijken integraal naar het hele klimaatsysteem. Ontvochtiging is bijvoorbeeld de keerzijde van de medaille in de zomer. Ook daar wordt onderzocht of er ruimte is om zuiniger te opereren. Dit alles met oog op het verminderen van de energievraag zonder concessies aan infectiepreventie.
4. Continue monitoring
Een belangrijke ontwikkeling is dat ziekenhuizen dankzij sensoren en gebouwbeheersystemen steeds meer data verzamelen over hun binnenklimaat en waarmee op slimme wijze gestuurd en geregeld kan worden. Dit maakt het mogelijk om adaptief te sturen. In de toekomst zou een slim systeem bijvoorbeeld alleen bevochtigen als sensoren en
modellen detecteren dat bevochtigen noodzakelijk is. Data gedreven klimaatregeling kan comfort en veiligheid borgen met een zo laag mogelijke inzet van energie.
5. Bewustwording en gedrag
Ten slotte is de rol van mensen niet te onderschatten. Ziekenhuizen zijn intensieve omgevingen waar veranderingen soms argwaan wekken. De toekomst vraagt daarom ook om blijvende communicatie en educatie. Nieuwe kennis,zoals de onderzoeksresultaten, moet worden vertaald naar begrijpelijke richtlijnen voor facilitaire teams én zorgverleners, zodat de uitkomsten breed gedragen en toegepast worden.
Luchtbevochtiging in ziekenhuizen heeft zich ontwikkeld van een vast en standaard onderdeel van het klimaatbeheersysteem zonder discussie tot een kritische variabele die we alleen nog inzetten waar het moet, en dan zo duurzaam mogelijk. Dankzij onderzoek en pilots weten we nu dat we vaak zonder luchtbevochtiging kunnen. Daar waar luchtbevochtiging vanuit specifieke apparatuur wel noodzakelijk is moeten we het slimmer en groener invullen. Nederlandse ziekenhuizen gaan hier steeds vaker in mee, met name als het aankomt op het afstappen van gasgebruik in het bevochtigingsproces.
De leercurve is ingezet: kennis uit onderzoek wordt omgezet in praktijkverbetering, en praktijkervaring voedt weer nieuw onderzoek. Zo helpen we ziekenhuizen om hun verduurzamingsdoelen te behalen zonder in te leveren op zorgkwaliteit. Sterker nog, de kwaliteit van het binnenklimaat kan zelfs verbeteren door een bewustere, fijnmazigere beheersing.
Luchtbevochtiging is daarmee een goed voorbeeld van hoe technische innovatie én beleidsmatige keuzes hand in hand gaan in de zorg: van het aanpassen van beleidsstandaarden en comfortnormen, tot het implementeren van nieuwe technieken op de werkvloer. Met de gecombineerde inspanningen van ziekenhuizen, kennisinstellingen en overheid is de toekomst van een comfortabel, veilig én duurzaam ziekenhuisbinnenklimaat binnen handbereik.
Onderzoeken zijn gefinancierd vanuit de middelen van de Green Deal Duurzame Zorg en Erasmus MC.
[1] Kompatscher K, Traversari R, Huisman E, Loomans L, Kort H, Maassen W. Bevochtigingseisen in de zorghuisvesting praktijk. Published online 2021.
[2] van Rheenen J, Kompatscher K, van der Vossen J, et al. Microbial Safety of Adiabatic Humidification in Hospitals: a mapping review. Submitted. Published online 2025.
[3] Verein Deutsche Ingenieure. VDI Richtlinien 6022. Published online 2023.
[4] Sheerin MP, Granzow FE, Anderson DJ, et al. ANSI/ASHRAE/ASHE Standard 1702021 Ventilation of Health Care Facilities. 2020;8400.
[5] Loomans MGLC, Huisman E, Kompatscher K, Traversari R, Kort HSM, Maassen W. Bevochtigingseisen in de Zorghuisvesting Kennisbasis.; 2021.

PBSC MD-Hi
Desinfectie hatch met geïntegreerde
Bioquell waterstofperoxide generator

Bioquell ProteQ
Waterstofperoxide generator voor desinfectie van laboratoria en cleanrooms
Tecnilab-BMI levert reeds meer dan 20 jaar producten en diensten op het gebied van desinfectie oplossingen in de vorm van ruimte desinfectie en/of apparatuur desinfectie. Ook benieuwd wat Tecnilab-BMI voor u kan betekenen? Kijk dan op www.tecnilab-bmi.nl

MD-Ci
Desinfectie kamer met geïntegreerde
Bioquell waterstofperoxide generator

Bioquell L-4
Waterstofperoxide generator voor desinfectie van equipment en ruimten
Vind o.a. Bioquell en PBSC producten exclusief bij Tecnilab-BMI. We help you move forward. www.tecnilab-bmi.nl
TI24003 - Tecnilab-BMI - Advertentie CCM - 184x124.indd 1 26-02-2024 10:54

PROFESSIONALS IN CLEANROOM TECHNOLOGY
Al 20 jaar de kracht van ProCleanroom
Vanuit onze expertise is ProCleanroom jouw full service partner voor gecontroleerde omgevingen.
Van ontwerp, fabricage, installatie en ISO-validatie tot het inrichten van de ruimtes, producten en accessoires. Onze oplossingen sluiten naadloos aan op jouw behoeften.
Cleanrooms & Flowkasten
Service & Onderhoud
Cleanroom validaties
Inrichting & Verbruiksartikelen
+31 (0)40 400 28 74
info@procleanroom.com www.procleanroom.com


Begin oktober 2025 vond het eindsymposium plaats van het Programma
Pandemische Paraatheid Ventilatie, afgekort P3Venti. Dit programma, gefinancierd door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en geleid door TNO, had als doel kennis op te bouwen over het gebruik van ventilatie en luchtreiniging als mitigatiemaatregelen voor blootstelling aan virusdeeltjes. Daarnaast richtte het programma zich op het ontwikkelen van handelingsperspectieven op het gebied van ventilatie voor het geval we te maken krijgen met een nieuwe pandemie. Wat dat laatste betreft: hoewel we de coronaperiode inmiddels bijna vergeten is in de waan van de dag, is iedereen ervan overtuigd dat het niet de vraag is of we ooit een nieuwe pandemie krijgen, maar enkel wanneer die zich zal voordoen.

De reden voor het opzetten van het P3Ventiprogramma was dat ten tijde van de coronapandemie vaak te weinig parate praktische kennis voorhanden was om goed te kunnen acteren op de situatie en overwogen beslissingen te kunnen nemen. Wat onder andere meespeelde was dat er veel onbekend was over het virus, maar toch ook dat er bepaalde vooringenomen aannames waren die beslissingen en het verloop van de pandemie hebben beïnvloed.
Aerogene besmettingsroute Een van de duidelijkste onderwerpen waar in het begin weinig aandacht voor was, was ventilatie. De discussie ging over
Door: M. Loomans, Associate Professor TU/e T. van Hooff , Professor in Building Ventilation, TU/e R. Traversari , MBA, Senior Adviseur/onderzoeker, TNO
aerosolen: hele kleine druppeltjes die virusdeeltjes bevatten, die wij als mens produceren en inademen. Tegenwoordig duiden we deze aerosolen aan als infectueuze respiratoire deeltjes. Bij aanvang van de pandemie werd aangenomen dat aerosolen niet lang in de lucht zouden kunnen blijven zweven en daardoor minder gevaarlijk zijn voor een mogelijke besmetting. De aerogene route voor besmetting werd in het begin dus niet belangrijk geacht. Voor wat meer technisch geschoolde was het echter duidelijk dat die kleine deeltjes wel degelijk konden blijven zweven en dat dit misschien wel een belangrijkere besmettingsroute kon zijn dan gedacht. Voor de medische wereld was het moeilijk om los te komen van het heersende dogma dat aerosolen alleen in de directe nabijheid tot besmetting kunnen leiden. Desalniettemin werd gedurende de pandemie het belang van ventilatie duidelijk, maar ook dat er eigenlijk nog niet zo heel veel duidelijk is over hoe ventilatie nu het beste bijdraagt en wat er nodig is.
Ventilatie en contaminatie
Voor VCCN is het onderwerp ventilatie en contaminatie altijd relevant geweest, denk aan postoperatieve infecties en verontreinigingen in operatiekamers en cleanrooms. De vraag was echterhoe staat het er met de ventilatie voor in de “wereld van” kantoren, scholen en, meer specifiek, de langdurige zorg. Binnen P3Venti kreeg de langdurige zorg specifieke aandacht, gezien de ontluisterende beelden die we ons herinneren van bezoekjes achter de ramen, maar nog meer het aantal covidslachtoffers dat onder de fragiele bewoners van deze zorghuisvesting viel. In een later stadium van het P3Ventiprogramma werden ook maatschappelijk urgente sportvoor
zieningen, zoals zwembaden voor zwemlessen, kleine fitnessruimten en medische fitness toegevoegd, omdat het belang hiervan duidelijk werd toen sporten tijdelijk niet meer mogelijk was.
P3Venti is een programma geweest met veel multidisciplinariteit, met expertise variërend van virologen, epidemiologen, bestuurskundigen, sociaal economen tot ingenieurs. Partijen die participeerden in het project waren, naast TNO, onder andere TU Eindhoven, Erasmus UMC, RIVM, TU Delft, Universiteit Utrecht, Universiteit Leiden, Mulier instituut, Economisch Instituut voor de Bouw en Saxion Hogeschool. Daarmee werd recht gedaan aan de complexiteit die bij het onderwerp hoort. Zo hebben we te maken met biologische factoren, zoals de levensvatbaarheid van het virus. Vanuit de epidemiologie gaat het om het risico op infectie waarin ook de blootstelling terug komt. Deze blootstelling wordt bepaald door de configuratie van de ruimte, de manier waarop die wordt geventileerd en de positie en sterkte van mogelijke bronnen. Daarnaast spelen financiële en beleidsmatige overwegingen een rol bij keuzes die gemaakt kunnen worden op het gebied van ventilatie, zowel tijdens een pandemie, als in een als actieplan vooraf om beter te kunnen handelen bij een toekomstige pandemie.
Binnen het programma zijn vele deelonderzoeken uitgevoerd die zijn terug te vinden op de website p3venti.nl. De gerealiseerde rapporten zijn daar te downloaden. In het tweede deel van dit artikel wordt een voorbeeld gegeven van werk dat binnen P3Venti is uitgevoerd op
het gebied van de efficiëntie van ventilatie. Dit werk is met name uitgevoerd door TNO, TU Eindhoven en Saxion Hogeschool, met ondersteuning van de TU Delft en de Universiteit Utrecht.
Onderzoek ventilatie-efficiëntie
Het programma was opgezet rondom een aantal kennisvragen, uiteindelijke resulterenden in verschillende handelingsperspectieven. Vanuit de kennisvraag over ventilatie wilden we vooral onderzoeken hoe efficiënt ventilatie in een ruimte is. Ontwerpen worden in de praktijk vaak beperkt tot een debiet, waarbij natuurlijk overwogen keuzes gemaakt worden voor een ontwerp van de toevoer (type, locatie, etc.). Maar hoe efficiënt de ventilatie is als we inzoomen op de afvoer van een verontreiniging in een ruimte, daar wordt nagenoeg nooit naar gekeken. Het vraagstuk is complex omdat we in dit geval geïnteresseerd zijn in hoe een verontreiniging op een punt in de ruimte effect heeft op de blootstelling op een ander punt.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, heeft Saxion Hogeschool een inventarisatie gemaakt van de situatie in de praktijk om een goede referentie te hebben. De focus hierbij was op de woonkamer in de langdurige zorg en op enkele specifiek geselecteerde sportvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld een yogaruimte.

Testfaciliteit
Vanuit die referentie is er een unieke testfaciliteit in het Building Physics and Services laboratorium van de TU Eindhoven gebouwd, waarin gecontroleerd praktijksituaties konden worden nagebootst en op die manier meer in detail de prestatie van een ventilatieoplossing onderzocht (zie Foto 1). In deze testfaciliteit heeft TNO uitgebreide metingen uitgevoerd aan de verspreiding van aerosolen in verschillende opstellingen en ontwerpen van het ventilatiesysteem, representatief voor hetgeen in huiskamers van de langdurige zorg was aangetroffen. De Universiteit Utrecht heeft, in dezelfde faciliteit, nog een deelonderzoek uitgevoerd met echte personen om een beter beeld te krijgen van de productie en verspreiding van bio aerosolen in een realistische opstelling. Dit onderzoek liet ook zien dat het zeer complex is om metingen te doen aan verspreiding van door de mens gegenereerde biologische micro organismen.
Computational Fluid Dynamics (CFD) Vanuit de TU Eindhoven zijn bovenstaande studies aangevuld met numeriek onderzoek met behulp van Computational
Fluid Dynamics (CFD). Het doel van de CFD simulaties was om door middel van parameterstudies inzicht te krijgen in hoe en in welke mate bijvoorbeeld het ventilatievoud, de configuratie van toe en afvoer in de ruimte, of de worp van een rooster effect heeft op de verspreiding van deeltjes, gegeven een bepaalde bronpositie.
Voordat we dergelijke studies konden worden uitgevoerd, was het noodzakelijk om eerst verschillende deelonderzoeken uit te voeren. Zo is er bijvoorbeeld gekeken hoe deeltjes het beste gemodelleerd konden worden. Verder is gekeken wat het effect is van verschillende wijzen van modellering van de ademhaling, en hoe de richting en de snelheid van uitademen de verspreiding van uitgeademde deeltjes beïnvloeden. Ook is onderzocht of en hoe beweging in de simulaties verwerkt kon worden. Uiteindelijk zagen we dat zeer veel parameters een effect kunnen hebben, maar dat voor een algemene indruk van de prestatie van een ventilatieontwerp we uit moesten gaan van vereenvoudigde aannames: met name geen beweging en als bron in eerste instantie een rustige ademhaling.
Ondersteund door metingen die door TNO zijn uitgevoerd en als validatiemetingen gebruikt konden worden voor de simulaties zijn vervolgens een groot aantal simulaties uitgevoerd voor de bepaling van de verspreiding van verontreiniging in een typische huiskamer van de langdurige zorg. In de simulaties is gevarieerd in de bronpositie, het ventilatiedebiet, de configuratie van toeen afvoer en het ontwerp van de toevoer. In totaal zijn meer dan 1000 simulaties uitgevoerd. Figuur 1 laat een typisch resultaat zien, waarbij de concentratieverdeling van aerosolen in een vlak in de ademzone is afgebeeld bij een groot aantal verschillende posities van een mogelijke bron. Te zien is dat de positie van de bron invloed heeft op de concentratieverdeling in de ruimte: bepaalde posities zijn meer kritisch dan andere. Dat laatste is ook zichtbaar in de gemiddelde concentratie in de ademzone, hoewel de variaties zich daar enigszins uitmiddelen.
ONDERZOEKSRESULTATEN
De uitdaging was om van deze simulatieresultaten en de kennis opgedaan in het P3Venti programma, te komen tot adviezen op het gebied van ventilatie. Enerzijds zijn daarvoor enkele algemene adviezen gegeven, zoals te beginnen met een voldoende hoog ventilatiedebiet, de gebruikstijd mee te wegen in de ventilatieeisen, bij twijfel te kiezen voor oplossingen die een betere menging beogen, en CFD te gebruiken voor meer specifieke situaties en om het ventilatie ontwerp te ondersteunen. Ten aanzien van dit laatste is ook een handreiking gegeven om accurate en betrouwbare CFD studies uit te voeren voor dit soort onderzoek.
P3Venti heeft veel kennis opgeleverd, maar ook weer nieuwe vragen opgeroepen. In dat verband is het goed om te weten dat er momenteel nog twee grote projecten doorlopen op hetzelfde onderwerp:




• Het CLAIREproject, met een focus op mobiele luchtreinigers in klaslokalen.
• Het MISTproject waarin vanuit verschillende disciplines deelaspecten van blootstelling aan virus wordt onderzocht, variërend van virologisch onderzoek, theoretisch onderzoek op het gebied van de ontwikkeling van druppeltjes en aerosolen en onderzoek op het gebied van ventilatie en luchtreinigingsoplossingen, op ruimteniveau en lokaal.
Dankwoord
Dank is verschuldigd aan het ministerie van VWS voor het mogelijk maken van dit programma, en ook aan alle collega’s van de verschillende participerende instituten die hebben bijgedragen aan de uitvoering van het programma en de verkregen resultaten.
Voor meer informatie zie p3venti.nl

Figuur 1: (links) Een isometrie van de onderzochte ruimte, die een huiskamerin de langdurige zorg representeert, met drie toevoer en drie afvoerpunten. Het grijze vlak geeft de hoogte van ademzone weer. In een raster van 11x11 wordt hier een verontreinigingsbron geplaatst. (rechts) Samenvatting van de berekeningen voor deze verschillende bronposities. In het raster van 11x11 zijn 118 resultaten weergegeven van de concentratieverdeling ter hoogte van de ademzone. De positie van de figuur in het raster geeft de positie van de bron in de ruimte, ter hoogte van de ademzone, weer.

Op 29 oktober jl. vond een zeer succesvolle editie van het VCCN Contamination Control Congres 2025 plaats. Met maar liefst 220 deelnemers was dit een drukbezocht congres. Met een gemiddelde beoordeling van 8,1 werden de twee lezingenprogramma’s, de bedrijvenmarkt en algehele opzet zeer gewaardeerd. Voor VCCN is kennisdelen een belangrijke doelstelling, wat met deze dag weer aan werd voldaan. Naast het lezingenprogramma over het ontwerp, realisatie en beheer van een gecontroleerde omgeving was er ditmaal ook aandacht voor de herziening van VCCN Richtlijn 10: Classificeren en testen luchtdoorlatendheid.
Het congrescentrum 1931 in Den Bosch was op de dag van de Tweede Kamerverkiezingen van 2025 volledig in gereedheid gebracht voor het Contamination Control congres van VCCN. Met onverwacht grote opkomst van maar liefst 220 personen werd het een succesvolle dag. Een uitgebreid lezingenprogramma, verdeeld over twee thema’s gaf interessante kennisoverdracht voor een ieder. De thema’s dit jaar waren enerzijds de herziening van de VCCN Richtlijn 10 die handelt over luchtdoorlatendheid en anderzijds een algemeen programma over Contamination Control, gericht op het ontwerp, realisatie en beheer van cleanrooms.
Daarnaast kon tussen de lezingen door op de goed gevulde informatiemarkt, met 30 deelnemende bedrijven, volop kennis worden opgehaald over de nieuwste innovaties en diensten binnen de wereld van cleanroomtechnologie.
Het bestuur van VCCN is zeer verheugd dat in 2025 een nieuwe commissie is gestart, namelijk VCCN Young Professionals. Op de beurs waren vertegenwoordigers van deze commissie aanwezig om aanwezigen te interesseren voor de activiteiten voor deze groep. Deze activiteiten draaien om het verkrijgen van een netwerk en kennis. Aanmelden voor dit netwerk kan via vccn.nl/vyp.

Professionals presenteerde zich als nieuwe commissie op de bedrijvenmarkt.
De realisatie van een cleanroom begint bij de vraag of je daadwerkelijk een cleanroom nodig hebt. Het draait om de vraag hoe schoon het product of proces moet zijn en welke maatregelen hiervoor nodig zijn. Vanuit het antwoord op deze vraag worden de maatregelen en eventueel een bepaalde cleanroomklasse bepaald.
De sprekers van deze programmalijn (zie foto 2) namen de deelnemers mee in de verschillende fasen en aspecten van het ontwerp en realisatieproces.


Workshop Beide programmalijnen sloten af met een workshop. Voor dit onderdeel was door Michiel van Kooten een workshop ontwikkeld gericht op een duurzaam ontwerp van een cleanroom.

3: Deelnemers werkte in verschillende groepen aan een duurzaam cleanroomontwerp.




Luchtdoorlatendheid is een cruciaal aspect voor het goed functioneren van cleanrooms en gecontroleerde omgevingen. Het vormt de basis voor een optimale werking van deze ruimtes en voorkomt ongewenste luchtstromen die de beheersbaarheid van contaminatie kunnen verstoren. Om deze reden is VCCN in 2013 gestart met de ontwikkeling van Richtlijn 10. Deze richtlijn, concept gepubliceerd in 2015 en later definitief gemaakt in 2018, biedt een gestandaardiseerde aanpak voor het meten en beoordelen van de luchtdoorlatendheid van bouwkundige constructies van cleanrooms en gecontroleerde omgevingen.
Waarom een Richtlijn Luchtdoorlatendheid?
Richtlijn 10 werd ontwikkeld om te voorzien in een duidelijke classificatie en methodiek voor het vaststellen van luchtdoorlatendheid. Dit was destijds een onderbelicht aspect binnen de bouwkundige en technische specificaties van cleanrooms. Het ontbreken van eenduidige standaarden leidde regelmatig tot misverstanden tussen ontwerpers, uitvoerders en eindgebruikers. De richtlijn bracht helderheid, uniformiteit en een praktische handreiking waarmee professionals in de branche aan de slag konden.


6 KLASSEN, LD0 T/M LD5.
GECONSTATEERD IS DAT LD4 EN 5
EIGENLIJK
Herziening
Net als bij internationale normen is het ook bij VCCN is het gebruikelijk om richtlijnen na vijf jaar tegen het licht te houden. Een projectgroep bestaande uit VCCNleden
Michiel van Kooten, Paul Joosten, Remko Noor, Frans Saurwalt, Petra Van Hauwe, Peter van Halteren en Joost van Rooij, is aan de slag gegaan met de herziening van RL10. Deze personen waren als spreker op het congres aanwezig om de herziening van de richtlijn in verschillende lezingen toe te lichten. Ook deze lezingenlijn sloot af met een workshop.


Belangrijke aanpassingen in de herziening van de richtlijn zijn:
• Check op de theoretische onderbouwing;
Voor de berekening van het luchtverlies door openingen in de schil is nogmaals gekeken naar nationale en internationale literatuur.
• Herbeoordeling van het aantal luchtdichtheidsklassen;
De huidige richtlijn kent 6 klassen, LD0 t/m LD5. Geconstateerd is dat LD4 en 5 eigenlijk niet voorkomt en als het geëist wordt zeer moeilijk te realiseren is. In de



projectgroep is er een heroverweging om het aantal klassen te verlagen naar maximaal LD3.
• Opstellen van een beslistool voor het bepalen van de luchtdichtheidsklasse; Om te voorkomen dat een te zware luchtdichtheidsklasse als eis wordt gesteld is een beslistool ontwikkeld. Op basis van een flowchart wordt betrokkenen in het ontwerpproces hulp geboden om te komen tot een juiste en van toepassing zijnde luchtdichtheidseis. Dit moet vooral de discussie tussen de opdrachtgever en bouwer verbeteren.
• Geven van diverse voorbeelden; De luchtdichtheid van een ruimte is vooral een bouwkundig aspect. Een volledig gesloten wand wordt voorzien van doorvoeringen, een deur, kanalen, kabelgoten, leidingen, kabels en WCD’s. Deze installatietechnische doorvoeringen geven de grootste lekrisico’s. De herziening geeft hier, reken en uitvoeringstechnische voorbeelden en beschrijft hoe hiermee om te gaan bij het stellen en controleren van de eisen.
• Meetmethoden luchtdoorlatendheid; Er is gekeken naar de meetprotocollen voor luchtdoorlatendheid tijdens het realisatieproces.

Workshop
Na afloop van de lezingen werden deelnemers uitgedaagd om met een concept van de nog uit te komen herziene richtlijn aan de gang te gaan. Meerdere groepen gingen enthousiast met het vraagstuk aan de slag.
Status herziening
De projectgroep werkt aan de laatste punten van de herziening van RL10: Classificeren en Testen Luchtdoorlatend
heid. De verwachting is dat begin 2026 de herziening gereed is. VCCN zal te zijner tijd ook een cursus organiseren waarin het gebruik van de richtlijn aan bod komt. Dit zal uiteraard op de website en nieuwsbrief van VCCN gecommuniceerd worden.
Het Contamination Control Congres 2025 was een zeer geslaagde dag voor kennisdeling. Met dank aan de sprekers, de deelnemende bedrijven op de bedrijvenmarkt en alle bezoekers.
CPS6000 Drukbewakingssysteem – Betrouwbare Controle voor Kritische Omgevingen






Het CPS6000 drukbewakingssysteem is dé oplossing voor nauwkeurige en continue bewaking van over- en onderdruk in ruimtes waar luchtkwaliteit en veiligheid essentieel zijn, zoals cleanrooms, operatiekamers en laboratoria.
§Real-time monitoring van ruimtedruk Alarmfuncties bij afwijkingen voor directe actie
§ Intuïtief touchscreen en overzichtelijke interface
§ Koppeling met gebouwbeheersystemen (GBS)


§ Zekerheid in druk. Betrouwbaarheid in elke situatie. Kies voor het CPS6000 systeem



VCCN kent diverse vormen van kennisdeling. Een laagdrempelige vorm hiervan zijn de minisymposia de we een paar keer per jaar organiseren. Kenmerken van deze bijeenkomsten zijn, actuele onderwerpen, maximaal drie lezingen, filevrij af- en aanrijden door bij voorkeur einde dag organisatie. Afgelopen maanden zijn er twee minisymposia georganiseerd, te weten: (I) Het belang van normen in het laboratoriumontwerp en -gebruik op 24september jl. en (II) de vernieuwde ISO 14644-5: Operations norm op 25 november jl.
Jos
In samenwerking met FHI organiseert VCCN jaarlijks op resp. LabNL of WOTS een minisymposium gericht op laboratoria. Het minisymposium wordt gehouden op de beursvloer. Met behulp van koptelefoons wordt er voor gezorgd dat deelnemers zich kunnen concentreren op de lezingen. Deze keer was het een onderdeel van het LabNLprogramma. Drie sprekers namen de ruim 80 deelnemers mee in het belang van normen in laboratoria. Het onderwerp werd belicht vanuit verschillende invalshoeken door Jeroen Pieterse (NEN), Robert van Seters (LABSC / NEN), Frans Godthelpt en Peter van Assenbergh (beiden Lab Dsign).
Er werd inzicht gegeven in de totstandkoming en gebruik van het grote aantal beschikbare normen. Normen die gaan over kwaliteit, veiligheid en validatie in het lab. Daarnaast werd inzicht gegeven in verplichtingen (wettelijk), de minimale eisen aan diverse zaken en hoe hier als betrokkene mee om te gaan.
ISO 14644 DEEL 5: OPERATIONS
In juni 2025 verscheen de herziene versie van de norm ISO 14644 deel 5: Operations. Een geactualiseerde versie over het beheer en gebruik van cleanrooms. Vanuit VCCN hebben Petra Van Hauwe, Dirk de Kleuver en Koos Agricola meegewerkt aan de herziening.


Foto 2: Het minisymposium over de nieuwe ISO 146445 in schaatstempel Thialf.
In 2019 was een projectgroep van VCCN reeds gestart met het opstellen van een richtlijn. Dit is als input gebruikt in de nieuwe norm. De projectgroep heeft verder gediend als klankbordgroep en vanuit VCCN is besloten om zelf geen eigen richtlijn te ontwikkelen.
De vernieuwde ISO 14644 5 behandelt vier belangrijke onder werpen:
• Operations Control Programma
• Materiaal flow
• Personeelsmanagement
• Cleaning Programma
Deze onderwerpen werden verder toegelicht in de lezingen. Een rondleiding door Thialf sloot de bijeenkomst af.


Wil jij jouw bedrijf onder de aandacht brengen bij professionals in cleanroomtechnologie en contamination control? Adverteer dan in het vakblad van VCCN.
Waarom adverteren?
• Contamination Control magazine is een belangrijk vakblad in onze branche.
• Een advertentie in het magazine genereert of bestendigt naamsbekendheid bij precies de juiste doelgroep.
• Het magazine wordt vanwege de betrouwbare en onafhankelijke vakinformatie veel gelezen en kent een hoge meeleesfactor.
Contamination Control Magazine verschijnt elk kwartaal en wordt breed gelezen door vakgenoten. Wil je zichtbaar zijn in het volgende nummer? Bekijk de mogelijk heden op onze website.

Adviseur bij Sweegers en de Bruijn
Als adviseur vertaal ik de wensen van klanten naar concrete installatieontwerpen en begeleid ik hen hierin. Ons bureau richt zich op complexe gebouwen zoals ziekenhuizen en laboratoria, maar ook scholen en verpleeginstellingen. Zelf werk ik vooral in de zorg en de aanverwante labs.
Mijn werk start vaak bij de gebruiker: gesprekken met afdelingen of labteams om hun behoeften en eisen in kaart te brengen, van klimaatcomfort en medische gassen tot noodstroomvoorziening. Deze input neem ik mee naar kantoor, waar collega’s dit vertalen naar gedetailleerde ontwerpen. Vanaf de schetsontwerpfase tot aan oplevering blijven wij betrokken, en tegenwoordig kijken we ook vaker mee tijdens de uitvoering. Daarnaast coach ik jonge collega’s en houd ik me bezig met kennisontwikkeling binnen het bureau, zodat ons brede vakgebied up to date blijft.
Mijn dagen bestaan uit overleg en afstemming. ’s Ochtends bespreek ik bijvoorbeeld verduurzaming van een ziekenhuiscomplex, waarbij ik een jonge collega meeneem om ervaring op te doen. Later volgt een ontwerpoverleg op kantoor waarin ik de integratie tussen werktuigkundige en elektrotechnische ontwerpen coördineer. Digitaal overleg met een klant over proefdierfaciliteit, e mails beant
woorden en interne kennisdeling vullen de rest van de dag.
EN INSPIRATIE
Brede, discipline overstijgende kennis is essentieel: adviseurs zijn generalisten die complexe installaties integreren, terwijl specialisten vaak op één vakgebied focussen. Mijn achtergrond in HTS Werktuigbouwkunde, gecombineerd met kennis van elektrotechniek en bouwfysica, helpt hierbij. Nog belangrijker dan technische kennis is goed kunnen luisteren en je inleven in klanten en hun processen. Elke opdrachtgever is anders en heeft unieke wensen; zonder dit inzicht kun je geen passend advies leveren.
Om mijn kennis actueel te houden, blijf ik betrokken bij de uitvoeringsfase van projecten, bezoek ik symposia zoals het VCCN Contamination Control Congres en bijeenkomsten van Stichting Infectiepreventie. Ook organiseren we periodieke ontbijtsessies waarin collega’s ervaringen en geleerde lessen delen.
De belangrijkste les die ik heb geleerd, is respect te hebben voor elkaars kennis en perspectief. Adviseurs denken conceptueel, installateurs praktisch; door open samen te werken versterken we elkaar en komen we tot betere oplossingen. Ik ben trots wanneer een ziekenhuisafdeling of laboratorium soepel draait, zonder dat

iemand merkt hoeveel werk er achter de installatie schuilgaat. Minstens zo waardevol vind ik het om jonge collega’s te zien groeien en initiatief te nemen. Juist de samenwerking en kennisdeling geven mij energie.
Mijn belangrijkste advies: houd installaties eenvoudig. Te complexe systemen zijn moeilijk te beheren, terwijl de beheersfase altijd de langste is. Robuustheid en eenvoud zijn essentieel en moeten afgestemd zijn op de klantwensen.
Ik zou willen dat adviseurs vaker de gebouwde installatie kunnen testen voordat deze in gebruik gaat. Functioneel testen vóór oplevering voorkomt kleine problemen later en bespaart tijd en kosten. Verder zie ik veel winst in standaardisatie en uniformiteit, vooral in ziekenhuizen. Bij elk nieuw project beginnen we vaak opnieuw met basiskeuzes zoals bevochtiging, ventilatie of noodstroomvoorziening, terwijl bestaande kennis en standaarden gebruikt kunnen worden. Zo kunnen we meer energie steken in het verbeteren van installaties en de kwaliteit van de eindoplossing.

De Contamination Control & Cleanliness Circle is door VCCN opgericht om kennisdeling op een hoger niveau te brengen. Door personen uit verschillende sectoren, disciplines en achtergronden bijeen te brengen, ontstaat sectoroverschrijdende kennisoverdracht en wordt draagvlak gecreëerd voor nieuwe kennisproducten.
Op 8 oktober 2025 kwam de Circle bijeen, nu in Woerden, om enerzijds een update te ontvangen van twee projectgroepen, die voortkwamen uit eerdere bijeenkomsten, en anderzijds de discussie aan te gaan over hiaten op het gebied van kennis met betrekking tot Contamination Control.
Circa 35 vakgenoten kwamen woensdag 8 oktober bijeen tijdens een door de Commissie Kennis van VCCN georganiseerde sessie. De samenstelling bestond uit deelnemers met een achtergrond vanuit enerzijds adviesbureau, bouw-/installatiebedrijven, leveranciers en kennisinstituten en anderzijds vanuit verschillende sectoren zoals micro/nano, life sciences en health care. Een uitstekende mix om de onderwerpen van de bijeenkomst vanuit verschillende invalshoeken te bespreken.
Door: Jos Bijman, Kennismanager VCCN
Vanuit eerdere bijeenkomsten zijn twee projectgroepen opgestart:
1. Energieprestatie Cleanrooms en 2. Product reinigingsmethoden. De bijeenkomst werd ook gebruikt om een statusupdate van deze projectgroepen te geven.
Daarnaast werd via een vragenformulier een inventarisatie uitgevoerd naar kennishiaten en uitdagingen binnen de vakgebieden contamination control en product cleanliness. Aan de hand hiervan zijn op verschillende tafels discussieronden gehouden.
VOORTGANG
PROJECTGROEPEN
De projectgroepen (PG), ontstaan vanuit eerdere bijeenkomsten van de Circle, gaven de voortgang van hun projecten weer.
PG Energieprestatie Cleanrooms
Doelstelling van deze PG is tweeledig:
• Het opstellen van een adviesrapport ten aanzien van energiebesparingsmogelijkheden voor cleanrooms, waarbij de focus ligt op praktische toepasbaarheid en implementatie van maatregelen.
• Een aanzet te geven tot een energie evaluatierichtlijn die ingebracht kan worden om cleanrooms te kwalificeren voor wat betreft energiegebruik in relatie tot de luchtkwaliteitprestatie.
De projectgroep, bestaande uit Derek Vissers, Harm van den Oever en Marcel Loomans, heeft een groot aantal (wetenschappelijke) artikelen geselecteerd, waar
De Contamination Control & Cleanliness Circle is door VCCN geïnitieerd om door samenwerking en kennisuitwisseling oplossingen te genereren op het gebied van Contamination Control en Product Cleanliness. Samengevat zijn de doelen van de Circle:
• Belangrijke innovaties en ontwikkelingen voor de sector, maatschappij en onze vereniging in beeld brengen.
• Nieuwe kennisontwikkeling op het gebied van Contamination Control tot stand brengen en faciliteren.
• Beoordelen van relevante informatie en kennisdocumenten (zoals normen en richtlijnen).
• Inspireren, samenwerken en verbinden, en komen tot sector overstijgende kennis.
bij de aandacht is gelegd op twee deelgebieden: 1. verlagen/regelen luchtdebiet en 2. optimalisatie drukhiërarchie.
Er is tevens een matrix opgezet waarmee de artikelen kunnen worden beoordeeld op hun relevantie. Aan de Circle is het verzoek gedaan om deel te nemen aan de beoordeling van de artikelen.
Projectgroep: Parts Cleaning
De doelstelling van deze PG was het opstellen van een VCCN richtlijn voor productreinigingsmethodieken, als aanvulling op de bestaande Richtlijn 12: Product Cleanliness.
In samenwerking met Olof Teuling heeft Koos Agricola een conceptrichtlijn met als titel Parts Cleaning opgesteld. Deze richtlijn gaat in op de verschillende reinigingsmethoden die van toepassing zijn in de hightechsector. Er is een oproep gedaan aan geïnteresseerden om een dit
document te reviewen. Uiteindelijk zal de richtlijn als VCCNrichtlijn 13: Parts cleaning worden uitgegeven.
Het vakgebied Contamination Control en Product cleanliness is een uitdagend vakgebied door de snelle ontwikkelingen en de steeds strengere eisen aan reinheid voor product en proces. VCCN is als organisatie al vanaf de oprichting nauw betrokken en initiatiefnemer bij kennisontwikkeling en borging van normen en richtlijnen voor dit vakgebied. Om deze rol te blijven vervullen wordt onder andere de Circle ingezet om gebieden in beeld te brengen waarvoor kennis ontbreekt of normen en richtlijnen ontbreken. De inventarisatie hiervan heeft interessante vraagstukken opgeleverd, waar de verschillende tafels zich over gebogen hebben.
De inventarisatie onder de leden van de Circle heeft vier thema’s opgeleverd, elk met meerdere subvragen:
Thema 1. Energiebesparing en verduurzamen
• Aandacht voor verduurzaming bij bestaande cleanrooms.
• Realtime monitoren van contaminatie voor debietverlaging: hoe, wat en waar?
• Gaan hoge kwaliteitseisen en noodzaak van verduurzaming samen? Of hoe doorbreken we het “we doen het zoals we het altijd doen”?
• Hoe versnellen we de energietransitie?
• Borgen van successen (praktische tips) en casussen over energiebesparing en materiaalgebruik.
Thema 2. Kennis van deeltjes
• Hoe brengen we de onbekende variabelen in beeld?
• Wat is de bronsterkte van deeltjesemmissie van personen en processen?
• Wat is het gedrag van luchtgedragen deeltjes: Slaan ze neer en krijg je ze er weer af?
• Wat is de invloed van kleding?
• Hoe kun je rekenen aan de uitstoot van deetjes om juiste luchthoeveelheid te bepalen?
• Wat is de relatie tussen cleanroomreinheid (luchtgedragen contaminatie, reinheid vloer) en reinheid eindproduct?
• Wat is bij AMC, Airborn Moleculair Cleanrooms, de moleculaire contaminatie van mensen en wat slaat hiervan neer?
• Hoe kunnen we de toepassing van het Vmodel stimuleren?
Thema 3. Luchtbehandeling in cleanrooms
• Wat is de invloed van drukhierarchie en ventilatie efficiency?
• Is drukhiërarchie noodzakelijk in een cleanroom?
• Wat is de invloed van de locatie van toe en afvoerroosters?
• Kun je ruimten classificeren op basis van de hoogste deeltjesmeting in een ruimte in plaats van in kritieke zone?
• Hoe stimuleren we kennisdeling tussen sectoren (hightech < > healthcare)?
Thema 4. Materiaalkennis
• Er is behoefte aan praktijkgerichte informatie voor RGArapportages en oorzaken.
• Er is behoefte aan kennis en bewustwording over cleanliness in de hele productieketen.
• Bij toepassing van commerciële materialen, bijvoorbeeld in space, zijn gegevens van reinheid en vacuum compatibiliteit niet altijd beschikbaar. Hier is behoefte aan kennis.
• Er is meer kennis nodig over HIO (Hydrogen Induced Outgassing) vrije productie.
• Hoe ga je om met vlekvorming op materialen? Door klantspecificatie wordt dit vaak weggehaald (met extreme reinigingsmethoden) terwijl het wellicht niet nodig is.
• Wat zijn juiste reinigingstechnieken per contaminatiebron en oppervlak tereinheidseis?
• Hoe schoon moet component zijn zodanig dat deze geen contaminatie toevoegt aan de cleanroom.
Op vier tafels werden de thema’s verder besproken en werd gekeken welke acties VCCN kan ondernemen.
Thema 1: Energie
Er wordt geconstateerd dat de instelling “we doen het zo, want dat werkt” een belangrijke drempel is voor de realisatie van energiebesparing. Met name in sectoren waar de GMP eisen gelden komt dit voor.
De conclusie is getrokken dat er oplossingen moeten komen waarmee fabrikanten, maar ook inspectiediensten, overtuigd kunnen worden van energiebesparende maatregelen zonder dat deze een negatieve invloed heeft op het eindresultaat. Aanbevolen wordt om te onderzoeken of een gezamenlijke richtlijn van bijv. VCCN en ISPE opgesteld kan worden waarin energiebesparende maatregelen worden benoemd en waarin het duidelijk dat er geen negatief effect op het eindresultaat.



Thema 2: Kennis van Deeltjes
Aan deze tafel is door verschillende deskundigen uitgebreid gesproken over de invloed van deeltjes in een cleanroom en vooral aan de kennishiaten waar VCCN als organisatie mee aan de slag kan gaan. Aanbevolen activiteiten voor VCCN, evtueel in combinatie met andere instituten, zijn:
• Meer kennis ontwikkelen over de bronsterkte van personen. Hierbij ook kijken naar de invloed kleding, bewegingssnelheid, ruimtecondities en bijvoorbeeld lengte personen.
• Het belang van en de classificatie van de reinheid van de ruimte voor het uiteindelijke product (oppervlaktereinheid). Hierbij ook aandacht geven aan drukgolven, trillingen en luchtturbulentie.
• Stimuleren van het gebruik van het Vmodel.
Thema 3: Luchtbehandeling in de cleanroom Er is nog veel zinvolle informatie te onderzoeken en vast te leggen op het gebied van drukhierarchie, ventilatie efficiëntie waarbij aangegeven wordt vooral te kijken naar sectoroverschrijdende kennis van verschillende sectoren.
• Drukhierarchie: Hierbij dient vooral gekeken te worden naar de invloed van te openen deuren. De toepassing
van sluizen met interlock deuren is een wijze om hier mee om te gaan.
• Ventiltatie efficiëntie: Een juiste ventilatie efficiëntie draagt bij aan een juiste reinheid in de gehele ruimte. Er is een grote relatie tussen de locatie van toe en afvoerroosters en de ventilatie efficiëntie en de hersteltijden. Door te zorgen voor meer informatie, ISO 146444 4 geeft hier al richting aan, kunnen betere luchtdebiet berekeningen gemaakt worden.
Thema 4: Materiaalkennis
In deze groep zijn na afloop vier aandachtsgebieden gedefinieerd waarop VCCN actie kan nemen:
• Meer begripsvorming over HIO (Hydrogen Induced Outgassing) en RGA (Rest Gas Analyse).
• Meer kennisdeling over clean produceren binnen de gehele productieketen.
• Organisatie van een workshop over Kosten versus Reinheid in relatie tot clean produceren.
• Onderzoek naar risico’s, kansen, kosten en reinheid bij verdere robotisering.
Commissie Kennis kijkt met een goed gevoel terug op een geslaagde bijeenkomst en zal de aanbevelingen mee nemen in de plannen voor VCCN zelf en de internationale activiteiten, zoals TC209.

in de gehele productketen.
CLEANROOM GEDRAG CURSUS
Amersfoort
CLEANROOM GEDRAG CURSUS
Woerden
CLEANROOM REINIGING CURSUS
Woerden
OPFRIS CLEANROOM GEDRAG CURSUS
Woerden
CLEANROOM SCHOONMAAK CURSUS
Woerden
CLEANROOM TECHNIEK CURSUS
Woerden
CLEANROOM GEDRAG CURSUS GMP
Woerden
CLEANROOM BEHAVIOUR COURSE
Woerden
CLEANROOM TESTEN EN CERTIFICEREN BELANGSTELLENDE / ASSOCIATE
Woerden
CLEANROOM TESTEN EN CERTIFICEREN PROFESSIONAL
Woerden
CLEANROOM GEDRAG CURSUS GMP
Woerden
OPFRIS CLEANROOM GEDRAG CURSUS
Woerden
Data onder voorbehoud Bezoek voor meer informatie www.vvcn.nl
j.j. bos b.v.
Sinds 1972 is j.j. bos b.v. in Gouda distributeur van TSI en Topasinstrumenten op het gebied van omgevings en Health & Safety (ARBO) luchtdeeltjesmonitoring. Denk hierbij aan particle sizers/counters, diluters, filtertesters, aerosolgeneratoren en iso kinetische probes.
Per 1 oktober van dit jaar is ons leveringspakket uitgebreid met de Contamination Controlproducten van TSI, waaronder de AeroTrak en Cleanroom counters. Ook voor deze instrumenten kunt u voortaan bij ons terecht voor aanvragen, demonstraties, service en kalibratie.
Tijdens de VCCNbijeenkomsten hopen wij onze kennis binnen dit specifieke vakgebied verder te verdiepen en ontmoeten wij graag de overige leden.
Voor meer informatie kan je contact opnemen met Ramon van ’t Hoff of Jan Troost via telefoonnummer 0182 619333 of e mail: info@jjbosbv.nl.

j.j. bos b.v. Marconistraat 11 2809 PH GOUDA www.jjbosbv.nl
AL-KO Luchttechniek BV Dwazziewegen 24 9301 ZR RODEN www.alko air.com
J. Poortvliet BV Provincialeweg 9 1108 AA AMSTERDAM www.jpoortvliet.nl

Jaargang 38
editie 4-2025
Contamination
Control Magazine is een uitgave van VCCN, Vereniging
Contamination Control
Nederland
REDACTIE
Philip van Beek
Arthur Lettinga
Jos Bijman
Thessa de Bree
REDACTIE COÖRDINATIE
Verenigingsbureau VCCN












Korenmolenlaan 4, 3447 GG Woerden
T 088 - 401 06 50 j.bijman@vccn.nl
ADVERTENTIEVERKOOP
Kijk voor advertentietarieven op www.vccn.nl/contaminion-control-magazine of mail naar info@vccn.nl
LIDMAATSCHAP VCCN
Persoonlijk lidmaatschap € 52,50 per jaar (incl. btw)
Bedrijfslidmaatschap € 325,- per jaar (excl. btw)
FOTOVERANTWOORDING
Archief VCCN
VORMGEVING EN REALISATIE
Studio Campo
VERANTWOORDING





De realisatie van Contamination Control Magazine is zorgvuldig voorbereid, gepland en uitgevoerd. Desondanks kan VCCN geen verantwoordelijkheid aanvaarden voor eventuele onjuistheden.
COPYRIGHTS
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.












In een wereld waarin producten steeds gevoeliger worden voor deeltjes en chemische contaminatie, groeit de noodzaak voor goede contaminatiebeheersing. Steeds meer bedrijven kijken kritisch naar hun processen. Maar één ding is duidelijk: een cleanroom alleen is niet genoeg. Echt schone producten vragen om goede reinigingsprocessen, meetmethoden en vooral bewustwording en kennis binnen de productketen.
Daarom organiseert VCCN op donderdag 12 februari 2026 weer de Cleanliness Day. Dit jaarlijkse event is speciaal voor iedereen die dagelijks werkt aan productreinheid, contaminatiebeheersing en hightech productieprocessen. De derde editie vindt plaats op de High Tech Campus in Eindhoven en belooft een dag vol inspiratie, praktische kennis en waardevolle ontmoetingen te worden.
WAT KUN JE VERWACHTEN?
Tijdens Cleanliness Day 2026 delen experts van bedrijven zoals Nikhef, ASML, Meilink, Fastmicro, Meilink, AAE, Apleona en Brookhuis, hun kennis over de nieuwste ontwikkelingen en innovatieve technieken. Onderwerpen die aan bod komen zijn onder andere clean assembly, de belangrijkste productreinheidsaspecten, het meten van deeltjesreinheid en cleanliness in de supply chain.
WAAROM JE DIT NIET WILT MISSEN?
• Volledig op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen in cleanliness.
• Inzichten van top experts over hoe je reinheid creëert, meet en behoud.
• Direct toepasbare tips voor jouw eigen organisatie.
• Mogelijkheden om nieuwe partners, leveranciers en vakgenoten te ontmoeten.
Wil je op de hoogte blijven van alle ins en outs rondom cleanliness en contaminatie control? Dan mag je Cleanliness Day 2026 niet missen. Schrijf je vandaag nog in en verzeker jezelf van deelname.

Met decennia lange ervaring in de cleanroom industrie, zorgen wij voor de beste oplossing voor uw cleanroom. Samen met u, identificeren wij uw behoeften en begeleiden wij u bij het gebruik van de correcte cleanroom kleding en accessoires.
Van het regelen van de voorraad, sterilisatie, levering, onderhoud tot vervanging.
U kan op ons rekenen!
Elis is een internationale multi-service provider voor cleanroom omgevingen met aanwezigheid in 18 landen en 3 continenten.

33 Cleanroom laundry solutions plants
We zorgen ervoor dat gereinigde cleanroomkleding, schoeisel, reinigingssystemen, en andere gerelateerde artikelen, elke dag gebruiksklaar zijn.
Onze artikelen voldoen aan de strengste normen en richtlijnen voor cleanroom omgevingen. Dankzij onze Quality Assurance afdeling zijn de cleanroom artikelen aantoonbaar risicovrij en klaar voor gebruik in uw productieproces.
We zorgen ervoor dat u het maximale kan bereiken.

