Dit boek is een truc. Ik wil niet dat je achteroverleunt en ervan geniet. Ik wil zelfs niet dat je het ook maar een seconde uit het oog verliest, want aan het eind van dit verhaal zal ik verdwenen zijn uit een verborgen kamer onder een brandend huis, diep onder de grond, omringd door beveiligers en tientallen camera’s, samen met een heel waardevol geheim. Een heleboel extreem slimme mensen zullen geprobeerd hebben om mij tegen te houden en ze zullen er stuk voor stuk niet in zijn geslaagd.
De vraag is: zal het jou lukken om erachter te komen hoe ik het heb gedaan?
In dit boek staan meer dan genoeg aanwijzingen om je te helpen. Wees gerust: net als bij alle trucs is er een volkomen logische verklaring. Als jij erachter komt en als jij goed bent in dit soort raadsels oplossen, zullen we je waarschijnlijk wel vragen om je bij ons aan te sluiten. We zullen je hulp nodig hebben bij wat ons nog te wachten staat.
Deel een:
Op zoek naar het onmogelijke
Waarin een goochelaar je uitnodigt op het podium om deel te nemen aan een truc. We leggen ons lot in de handen van de goochelaar, omdat we allemaal onze rol zullen spelen in de illusie die volgt. Let goed op. Je staat op het punt om voor de gek gehouden te worden.
1
De diefstal
Voor een diefstal wordt meestal geen reclame gemaakt. Dieven zenden hun misdaden niet uit op tv en ze hangen geen grote borden op waarop staat wat ze precies gaan doen. Er zullen ongetwijfeld dieven zijn die wel eens met een spandoek zwaaien op een muziekfestival, maar over het algemeen staan misdadigers niet graag in de belangstelling.
Maar toch… …keek Liz naar een groot spandoek dat reclame maakte voor een diefstal. Die live op tv zou worden uitgezonden.
Oké, het woord ‘diefstal’ stond er niet letterlijk. Je moest tussen de regels door lezen, maar het was overduidelijk wat hier de bedoeling van was.
11
Op het spandoek dat over het hek gedrapeerd hing, stond:
Welkom bij De grote vossenjacht
De grote vossenjacht was een nieuw tv-programma over het oplossen van verborgen raadsels in het huis van een dode goochelaar. Het werd gepresenteerd door een andere goochelaar en het was overduidelijk dat hij alleen in het programma zat omdat hij de illusies van zijn rivaal te pakken wilde krijgen. Dat kon niet anders. Dit was diefstal.
Liz stond samen met haar moeder in een lange rij met mensen die allemaal hoopten dat ze mochten meedoen aan het programma. Zo nu en dan konden ze een paar stapjes naar voren zetten en trok Liz haar koffer op wieltjes achter zich aan. Toen ze aan de beurt was, kwam ze bij een tafeltje dat door moest gaan voor inschrijfbalie. Er zat een man achter met een baard, een hoop tattoos en een grote dosis verveeldheid.
‘Dit invullen.’ Hij schoof een formulier naar Liz toe.
Had hij nou een tattoo van Daffy Duck op zijn arm?
Daar had hij vast spijt van, tenzij Daffy een belangrijke rol in zijn leven speelde.
12
Treed binnen in het Vossenhol en onthul alle geheimen
Hij gooide een pen op tafel en onderdrukte een geeuw.
Ze vulde alles zorgvuldig in. Alle belangrijke gegevens: Felicity Lions, vrouw, dertien jaar oud, haar adres, geen grote fan van Daffy Duck. Zelfs niet van zijn vroege werk.
En nu kwam het moment waarop alles mis kon gaan. Eerlijk gezegd was dit slechts een van de vele momenten waarop het rampzalig kon aflopen, maar de komende paar seconden zouden heel belangrijk zijn. Zouden ze haar naam herkennen? Liz voelde haar hart in haar keel kloppen en haar handen trilden toen ze het formulier teruggaf.
De man keek ernaar.
Liz verwachtte bijna dat hij onder de tafel een of andere alarmknop zou indrukken. Misschien zou er een waarschuwingslicht gaan knipperen of zou ze in de verte een toeter horen.
Maar er gebeurde niets.
Hij keek naar het formulier alsof hij nog nooit woorden had gezien. Wat heel goed mogelijk was, natuurlijk. Toen zette hij er een stempel op, schoof een badge met een nummer naar Liz en schonk haar dezelfde lege glimlach die hij bij de rest van de kandidaten gebruikte.
Zijn blik schoot omlaag. ‘Heb je hulp nodig met je…’ vroeg hij.
Liz schudde haar hoofd. ‘Nee. Dat lukt wel.’
13
Hij legde het formulier in een bakje, nam haar koffer aan, plakte er een sticker op en gebaarde dat ze mocht doorlopen.
Welkom bij De grote vossenjacht.
Haar moeder gaf haar een dikke knuffel. ‘Ik wil nog een laatste keer afscheid nemen,’ zei ze.
Liz glimlachte. ‘Hebben we dat niet al zes keer gedaan?’
‘En denk eraan,’ zei haar moeder, die zich losmaakte uit de knuffel. ‘Wees voorzichtig.’
‘Dat doe ik.’
‘Andar com um amigo no escuro é melhor que caminhar sozinho na luz. Met een vriend in het donker lopen is beter dan in je eentje in het licht lopen. Dat zei mijn moeder altijd tegen mij.’
Liz lachte. ‘Want goede adviezen zijn altijd in het Portugees.’
‘Ik meen het.’ Ze friemelde aan de badge die Liz had opgespeld. ‘Vraag om hulp als je het nodig hebt. Je hoeft niet alles in je eentje te doen.’
‘Ik beloof het.’
‘Zo, nu zit-ie beter.’ Haar moeder maakte de veiligheidsspeld opnieuw vast en zette een stap naar achteren. ‘En beloof me dat je plezier maakt.’
‘M’n badge zit recht, dus het kan niet meer misgaan.’
‘Ik wil dat je het belooft.’
Liz knikte. ‘Ik beloof het.’
14
‘Mooi.’
Liz gaf haar moeder nog een laatste knuffel. ‘Hou van je,’ zei ze.
‘Ik ook van jou.’
Ze liet los. ‘Nou, ik ga even een wedstrijd winnen,’ zei ze. Ze wierp haar moeder een kushandje toe en liep naar de ingang. Nadat ze de indrukwekkende hekken door was gelopen, volgde ze het pad dat kronkelend naar een grote tent liep. Aan beide kanten van het pad waren tuinen met tientallen bloemperken en grasveldjes, omringd door hoge bomen. Het was een vochtige dag en er hing mist boven de bomen. Hier en daar klampte zich nog een blaadje vast aan de takken, voordat ze uiteindelijk allemaal zouden vallen en herfst winter werd.
De tent zat vol met een paar honderd verwachtingsvolle kandidaten, die allemaal met elkaar aan het kletsen waren. Vooraan hing een groot scherm en er was ook een podium. Liz koos een plekje achterin. Ze was opgelucht dat ze niet meer op haar been hoefde te leunen. Ze luisterde naar de gesprekken om haar heen. Iedereen was opgetogen. Sommige kandidaten vroegen zich af hoe moeilijk de wedstrijd zou zijn en anderen zeiden dat ze hoopten beroemde tv-sterren te worden. Liz was waarschijnlijk de enige persoon in de tent die wist wat er echt aan de hand was. Goede trucs hadden altijd een briljante afleiding nodig. En zij waren de afleiding.
15
2
De laatste truc
De lichten in de tent gingen uit en op het scherm begon een filmpje van De Grote Vos op een podium. ‘De beroemde mysterieuze Grote Vos heeft zes weken geleden tijdens zijn voorstelling in Las Vegas zijn laatste truc opgevoerd,’ zei de voice-over. ‘Nadat hij aan zijn opgetogen publiek had onthuld dat hij ongeneeslijk ziek was en nog maar een paar weken te leven had, stapte hij in een houten kast en ging hij in rook op. Was dit wederom een grote publiciteitsstunt van de meester van de illusie? Wilde hij gewoon voorpaginanieuws worden? Of sprak hij voor de verandering een keer de waarheid? Het enige wat we zeker weten is dat hij na deze truc niet meer gezien is en dat zijn voorstelling, die al zes jaar liep, onmiddellijk gestopt is.’
16
Er verschenen nu foto’s van de website van de Vos op het scherm.
‘De Grote Vos heeft altijd talent gehad voor publiciteit en het lijkt erop dat zijn dood hem niet tegenhoudt. Afgelopen weekend verscheen er een mysterieuze videoboodschap, waarin hij een wedstrijd aankondigde. Hij heeft geen erfgenamen, maar het lijkt erop dat hij zijn geheimen graag wilde doorgeven.’
Liz leunde voorover toen ze foto’s van het huis lieten zien.
‘De afgelopen vijf jaar leidde De Grote Vos een afgezonderd leven op dit landgoed van honderdvijftig hectare net buiten het kustplaatsje Weymouth in het graafschap Dorset. Hij heeft altijd een band gehad met Weymouth, omdat hij er als tiener zijn allereerste goocheltrucs opvoerde op de pier. Toen hij begon met optreden, beloofde hij zichzelf dat hij zou terugkeren om het oude vervallen landhuis te kopen als hij ooit beroemd zou worden. Tientallen jaren later kwam zijn droom uit. Het gerucht gaat dat hij miljoenen heeft uitgegeven en een team van bouwvakkers het huis heeft laten restaureren.
Ook zou hij allerlei geheime aanpassingen aan het huis hebben gedaan. Er is sindsdien veel gespeculeerd over wat er allemaal precies is gebeurd in het huis, vooral nadat De Grote Vos er een zes meter hoog hek met prikkeldraad omheen heeft laten zetten en hij iedereen die er iets
17
mee te maken had een geheimhoudingsverklaring liet tekenen.’
Ze zagen nu wat beelden van de Vos op prijsuitreikingen. De voice-over ging verder: ‘Deze geheimzinnigheid paste helemaal bij de Vos, want niemand heeft ooit zijn gezicht gezien. Er werd wel beweerd dat hij als kind misvormd is geraakt bij een ongeluk of dat hij een groot litteken op zijn gezicht had. Er zijn geen foto’s van hem te vinden, omdat zijn echte naam zelfs tot op de dag van vandaag niet bekend is. Mensen die hem hebben ontmoet zeggen dat je zijn doordringende blauwe ogen kon zien door het masker dat hij altijd droeg.’ Het filmpje toonde nu hoe de Vos een auto in stapte. De beelden waren wazig en duidelijk van grote afstand gefilmd. ‘Hij had al jaren geen interviews gegeven en behalve op het podium is hij de afgelopen tijd alleen in de rechtbank gezien. In juni van dit jaar is goochelaar Dominic Drake een rechtszaak begonnen tegen De Grote Vos om de rechten van een nieuwe truc terug te krijgen. Drake beweerde dat de Vos het idee achter de illusie van hem gestolen had en beschuldigde hem van diefstal van intellectueel eigendom. De Grote Vos ontkende dit in alle toonaarden. De rechtszaak vond plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud van de zaak nogal gevoelig lag. Beide goochelaars waren bang dat hun geheimen openbaar zouden worden gemaakt. Daarom weten we niet veel over de truc waar het allemaal
18
om draaide bij deze ruzie. We weten alleen dat Drake het “de ultieme illusie” noemde en dat De Grote Vos zei dat het “waarschijnlijk de beste goocheltruc ooit” was. Het enige wat er is gelekt naar de media is dat de truc bekendstaat als het Belsysteem.’
En daar was hij dan. De reden waarom Liz hier was. Ze kon zich het moment waarop haar vader haar vertelde dat hij het Belsysteem had uitgevonden nog heel goed herinneren. Hij had gezegd dat het een illusie was die de geschiedenis van het goochelen zou veranderen. Maar omdat het leven nu eenmaal wreed is, belandde de truc in de handen van De Grote Vos. Liz ging dat rechtzetten. Ze ging de truc terugstelen. Hoe dan ook.
19
2023
www.uitgeverijdefontein.nl
Oorspronkelijke titel: The Great Fox Illusion Verschenen bij Walker Books Ltd. © 2022 Justyn Edwards Voor deze uitgave: © 2022 Uitgeverij De Fontein, Utrecht Vertaling: Elsbeth Witt Omslagafbeelding en illustraties: Flavia Sorrentino Omslagontwerp: Splendid Grafisch Ontwerp Grafische verzorging: Bert Holtkamp
Uitgeverij De Fontein vindt het belangrijk om op milieuvriendelijke en verantwoorde wijze met natuurlijke bronnen om te gaan. Bij de productie van het papieren boek van deze titel is daarom gebruikgemaakt van papier waarvan het zeker is dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
isbn 978 90 261 5786 8 (e-book 978 90 261 5788 2) nur 282, 283
DE LEZERSPRIJS VAN DE KINDERBOEKENWEEK
Waarin Herfst een bijzonDere tovenaar ontmoet
De draak was niet blij met de rozen. Hoe lief of streng Herfst het ook vroeg, Amfidzel vertikte het om de tuin uit te komen. Ze zei dat ze nergens naartoe ging voor ze alle bladluizen van de slappe stengels had geplukt. Jacks ronde gezicht was bleek. ‘Wat doen we nu?’ Herfst tikte met haar voet op de grond en keek naar de lucht, die steeds donkerder werd. Alle monsters uit de stallen van de Haardstede-school moesten met zonsondergang binnen zijn. Dat was de regel, en er zou wat zwaaien als iemand erachter kwam dat er na het donker nog een draak op het terrein rondloerde. Niet dat Amfidzel een rondloerderig type was, voor een draak. Ze zou zich druk blijven maken over haar wegkwijnende rozen tot ze zo moe was dat ze tussen de orchideeën in slaap viel.
5 HOOFDSTUK 1
Zoals alle draken was Amfidzel geobsedeerd door bloemen. Ze bracht al haar dagen snoeiend, plukkend en wiedend door bij haar geurige bloemenschat.
Jack klopte Amfidzel op haar flank. ‘Mag ze niet nog even buiten blijven?’
‘Ach, Jack.’ Herfst trok haar zachtaardige broer buiten het bereik van Amfidzels hoorns. Jack leek altijd te denken dat de monsters knuffeldieren waren. Hij gaf ze namen en vertroetelde ze als ze ziek waren. Toen hij klein was, trok hij de Honden van Araun regenjasjes aan als hij met ze ging wandelen in de bergen, alsof ze echte honden waren en geen spookachtige monsters met ogen als kooltjes, die huilden ten teken dat er binnenkort ie mand dood zou gaan. Het was een wonder dat Jack dertien was geworden met al zijn armen en benen nog aan zijn lijf.
Herfst was moe. Ze had de hele middag stallen uitgemest en kon geen geduld meer opbrengen voor treuzelende draken. Ze haalde diep adem en sprak in Amfidzels geest. Wil je Opoe soms in de problemen brengen?
Nee, zei Amfidzel mokkend. Opoe, de grootmoeder van Herfst, was de hoofdhoeder van het monsterverblijf en had de meeste monsters eigenhandig grootgebracht, ook Amfidzel. Opoe was natuurlijk niet Amfidzels echte moeder, maar ze was eerder een moeder dan een betaalde verzorger.
Herfst besloot het over een andere boeg te gooien. Als je meewerkt, neem ik morgen een cadeautje voor je mee.
Nu ging Amfidzels kop omhoog. Ze was een sneeuwdraak, zo wit als melk, op een randje gouden schubben op haar rug na. Volgroeide sneeuwdraken waren van neus tot staart maar zo’n zes meter lang, maar ze maakten hun gebrek aan lengte meer
6
dan goed met hun enorme gewei. De punten waren giftig: na één krasje viel je al in slaap. Zelfs de machtigste tovenaar kon je dan niet meer wakker krijgen. Maar Amfidzel was nog maar tien jaar, ongeveer vijf in drakenjaren, en bijna lief, als je niet naar haar gewei of haar beschaduwde rode ogen keek.
Wat voor cadeautje? De spitse drakenkop fleurde op. Een nieuwe rozenstruik?
Herfst kon het niet over haar hart verkrijgen om tegen Am fidzel te zeggen dat ze niet echt groene vingers leek te hebben als het om rozen ging. Jacks ogen schoten tussen hen heen en weer en hij fronste zijn voorhoofd. Hij was niet zo goed in de Spraak. De helft van de tijd negeerden de monsters hem.
Ik zal met mevrouw Ering in het dorp praten, zei Herfst. Misschien heeft ze nog leliezaadjes van achter de Blauwe Bergen.
Hmpf. Amfidzel wierp nog een bedroefde blik op de rozen en liep achter Herfst en Jack aan de tuin uit. Herfst zuchtte opgelucht.
De drakentuin lag tussen drie afgebrokkelde stenen muren die vroeger waarschijnlijk van een boerenhuis waren geweest, lang geleden, toen de Mildernis nog maar een schaduw aan de horizon was. Voor een draak was het maar een kleine tuin: twee nette bedden met groenten, een aardbeienveldje en een warrig bloembed met driekleurige en maartse viooltjes. De oudste draken hadden hectares vol geurige bloemen, groenten, bloeiende struiken voor elk seizoen en fruitbomen. Amfidzels moeder had met haar tulpen en klaprozen een hele berghelling in de Blauwe Bergen rood laten kleuren en had overal kruipende hibiscus en rododendron neergezet. Opoe had het met eigen ogen gezien, want zij was degene die Amfidzel voor het monsterverblijf van
7
Haardstede had gestolen toen het draakje nog in haar ei zat. Draken beschermden hun tuinen beter dan hun jonkies.
Herfst bracht Amfidzel over het modderige bergpad naar de stallen. Boven hen lag Haardstede, School voor Magie, te glanzen in de schemering. De school lag tegen de zuidelijke hel ling van de Mytheoor genesteld, de hoogste berg van het Tarangebergte. Het gebouw was in elkaar getoverd door magiërs die niets van architectuur wisten, maar toch iets groots en indruk wekkends wilden neerzetten. Op een verwarrende manier was Haardstede inderdaad indrukwekkend: het bestond uit een enorme verzameling zuilen, pieken en torentjes, en onbegrij pelijk genoeg een ophaalbrug (er was geen slotgracht); je ogen gleden over de school alsof die een optische illusie was die je maar niet kon begrijpen.
Er kwam rook uit het torentje boven de grote eetzaal. Achter de ramen eronder gloeide een gouden licht. Herfst vroeg zich af wat voor feestmaal de magiërs binnen te eten kregen: koolrolletjes met geroosterde eend? Bacon met zoete-aardappeltaart? Ze huiverde in de oktoberlucht en haar maag verkrampte even, en niet alleen van de honger.
Herfst was opgegroeid in de schaduw van Haardstede, in het kleine monsterhoedershuisje aan de rand van het terrein. Ze wist dat het dom was om te verlangen naar iets wat ze toch nooit kon krijgen: een stoel aan die eettafel, een plekje tussen die leerlingen als ze in hun lange mantels van les naar les gingen. Ze was geen tovenaar. Ze was een bediende, net als de rest van haar familie. Ze mocht naar de wereld van Haardstede kijken, alsof ze naar een vijver vol gekleurde vissen staarde, maar ze zou er nooit bij horen.
8
Herfst en Jack leidden Amfidzel het monsterverblijf van Haardstede binnen, een groot, ommuurd stenen terrein met een vloer die verwarmd werd door een ondergrondse bron. De tegels werden regelmatig in zeewater geweekt, wat een kalme rend effect op de monsters had – om dezelfde reden dat de zee een kalmerend effect op mensen had, dacht Opoe, maar eigenlijk wist niemand het precies.
Herfst zette Amfidzel in haar stal, die ruim was en volhing met wandtapijten vol bloemen die de draak zelf had uitgekozen. De stal lag naast die van de griffioen en tegenover die van de tweepotige draken, die al sliepen. Niet alle monsters van de school waren in de stallen ondergebracht – sommige waren daar gewoon te gevaarlijk voor.
Eentje in het bijzonder.
‘Alsjeblieft,’ zei Herfst en ze gooide restjes groenten in Amfidzels voerbak. ‘Opoe komt straks nog welterusten zeggen.’
‘Dan zal ik de dwaallichten maar verzamelen,’ zei Jack be droefd. Dwaallichten verzamelen betekende meestal dat je die vervelende krengen met een stok buiten westen moest slaan en ze daarna in een zak moest gooien. Jack vond het verschrikkelijk.
Herfst zuchtte. Jack was haar favoriete broer, maar hij was zonder twijfel de slechtste monsterhoeder van allemaal. Ze had Kyffin of zelfs Emys om hulp moeten vragen – ze waren de grootste etters van de hele wereld, maar je wist in elk geval zeker dat ze geen tijd verspilden aan wezens knuffelen die het liefst je arm eraf zouden bijten. Herfst vroeg zich vaak af waar ze het aan verdiend had om drie oudere broers en geen enkele
9
zus te hebben, maar Opoe zei altijd dat iedereen zijn eigen last in het leven te dragen had.
Ik ben ook je broer, had Winter altijd gezegd als ze klaagde.
Maar jij bent oké, antwoordde Herfst dan. Jij bent jonger. Jon gere broers zijn oké.
Tien minuten jonger, snoof hij dan.
In tien minuten kun je veel wijsheid verzamelen.
En zand. Daar kun je in tien minuten ook veel van verzamelen. En dan schepte hij een handvol modder op en smeet die naar haar hoofd terwijl ze lachend wegrende.
Aan de andere kant van de stallen woelde een van de Hon den van Araun in haar stal. Ze kreunde hongerig toen ze het verdriet van Herfst proefde. Herfst dwong zichzelf aan iets anders te denken dan aan Winter. Het was gevaarlijk om verdrietig te zijn als je tussen de monsters zat.
‘Ik ga die dwaallichten wel halen,’ zei ze tegen Jack. ‘Ga jij Emys maar met het eten helpen. Het is zijn kookbeurt en ik heb liever niet weer aangebrande aardappelen.’
Jacks gezicht lichtte op. Hij gaf haar een van zijn warme knuffels en kuste haar op de wang.
‘Gadver,’ gromde Herfst. ‘Ga weg.’
Jack grijnsde en rende weg in de richting van het huis.
Herfst sloop als een schim de schemering in. Ze kon zich zo stil als een geest en zo snel als een gekuifde draak bewegen, als ze dat wilde.
‘Je bent zelf half een monster,’ had Opoe ooit trots tegen haar gezegd. ‘Dat zijn de beste monsterhoeders meestal.’
De wind voelde zacht aan op haar wangen; er zat nog een spoortje zomer in. Herfst rende naar de donkere kant van de
10
berg, die lange schaduwen over de boomtoppen wierp. De dwaallichtjes zweefden aan de rand van het woud, duidelijk afgetekend tegen de zwarte takken.
Het bos op de hellingen onder Haardstede hoorde bij de Mildernis, het grote woud dat aan twee kanten van het konink rijk Eryree lag. Elk jaar kroop de Mildernis Eryree verder binnen, hoe vaak de soldaten van de koning het ook wegbrandden. Alle bossen worden groter als je ze met rust laat, maar de groei van de Mildernis werd gevoed door de magie van de wezens die daar woonden. Het stukje bos dat tot op het terrein van Haardstede kwam, was een lange, smalle vinger die zich uitstrekte vanuit het eigenlijke woud: minder gevaarlijk, maar toch woon den er allerlei monsters.
Van een afstandje zagen de dwaallichtjes eruit als bolletjes, maar van dichtbij kon je soms een grijnzend gezichtje of een fladderend vleugeltje zien. Herfst sloop achter ze aan en besprong ze; ze gaf twee ervan een mep met haar stok en ving ze in haar jutezak.
Stom leeghoofd! krijste een van de dwaallichtjes achter haar. Ik bijt je tenen eraf!
Herfst zwaaide met haar stok, die met een lekker pok-geluidje neerkwam. Het dwaallicht ging tegen de grond.
De overgebleven dwaallichten schoten alle kanten uit en schreeuwden beledigingen en dreigementen. Ze konden niet op een andere manier praten – zelfs als ze vrolijk waren, zaten ze alleen maar op elkaar te katten. Dwaallichtjes lokken ver dwaalde reizigers graag de wildernis in door de verre gloed van een gezellig haardvuur na te bootsen, maar verder zijn ze niet erg gevaarlijk – alleen irritant.
11
Bloemkoolhaar!
Ik steek je een oog uit, lomperik, met je eendenpoten!
Een van de dwaallichten was vast komen te zitten in Herfsts haar en een andere was van achteren in haar mantel gevlogen. Herfst hupste even in het rond en moest ervan giechelen, maar toen liet ze zich op de grond vallen en rolde ze heen en weer. Het dwaallicht in haar mantel liet een zacht murrp horen en bewoog zich niet meer, en ze propte het bij de andere in de zak. Ze voelden aan als paardenbloempluisjes.
Er klonk gelach in de schaduwen. Herfst bleef stokstijf staan.
Er kwamen twee jongens met wapperende mantels het bos uit rennen. Toen ze dichterbij kwamen, zag Herfst dat een van hen Gawein Gruffie was, de beste vriend van Kai Morrewein, die de beroemdste tovenaar van het land was. Kai was pas twaalf, net als Herfst, maar volgens een profetie zou hij op een dag de Holle Draak verslaan, het dodelijkste monster ter wereld. Kai had tegen een kwelgeest gevochten en hem ge dood toen hij pas tien was. Niemand wist precies hoe hij dat voor elkaar had gekregen – het ene verhaal was nog wilder dan het andere.
De andere jongen was Kai Morrewein zelf.
Kai bleef in de schaduw van het woud staan en staarde naar de bomen. Zijn gezicht glansde van verlangen in het maanlicht.
Wie kijkt er nou zo naar de Mildernis? dacht Herfst. Er prikte iets in haar nek.
Kai liep langzaam bij de bomen vandaan, alsof hij vocht tegen een stroming die hem mee wilde sleuren naar de zee. Gawein riep hem en Kai rende snel naar hem toe.
12
Herfst deinsde geschrokken terug en probeerde in de scha duwen te verdwijnen. Maar ze kon zich nergens achter verstoppen, en het licht van de dwaallichtjes gloeide zwak in de jutezak. De jongens bleven stilstaan.
‘Wie is daar?’ riep Kai. Hij probeerde naar haar gezicht in de schaduw onder haar kap te kijken.
Het hart van Herfst bonsde hevig. Ze wist precies wie Kai Morrewein was – dat wist iedereen in Eryree – maar ze was nog nooit zo dicht bij hem geweest. Ze was zich plotseling sterk bewust van de moddervlekken op haar mantel, haar warrige haar met het dwaallichtje erin en de werklaarzen met het gat bij de linkerteen die vroeger van haar oudere broer waren geweest.
Kai en Gawein daarentegen zagen er schitterend uit in de mantels van Haardstede, die uit schemering gesneden leken te zijn, glanzend zwart met een lavendelkleurige bies. Gaweins stropdas zat scheef en Kais gebreide sjaal hing in het gras, maar verder waren ze het toonbeeld van twee energieke magiërs die overal waar ze kwamen als prinsen behandeld zouden worden als ze volwassen waren. Tovenaars waren de beschermers van Eryree, de enigen die de oprukkende Mildernis met alle monsters daarin konden tegenhouden. Alleen de koning en de koningin waren nog geliefder.
Herfst besefte dat ze Kai stond aan te staren en maakte een diepe buiging. ‘Meneer,’ was het enige wat ze kon uitbrengen.
‘Het is maar een monsterhoeder,’ zei Gawein, op dezelfde toon waarop je ‘Het is maar een muis’ zegt.
Kai leek opgelucht. Als je bedenkt hoe beroemd hij was, stelde zijn uiterlijk niet veel voor. Hij had een grote bos warrig, zwart haar dat vaak voor zijn ogen hing en hij was tenger
13
gebouwd, als een reiger. Zijn lichtbruine huid zat onder de sproeten, waardoor hij jonger leek dan twaalf. Maar zijn stem had een warme, muzikale klank die zijn niet al te indrukwekkende verschijning weer een beetje goedmaakte.
Kai tuurde naar Herfst, naar haar witte haar en slungelige benen; meer was er buiten haar mantel niet van haar te zien. ‘Jij bent Winter Malog, hè? Kun je doen alsof je ons niet gezien hebt? Wij mogen na het donker niet meer buiten zijn.’
Herfst staarde hem aan. Alle gedachten verdwenen uit haar hoofd, en dat kwam niet doordat de beroemde Kai Morrewein haar iets vroeg.
‘Dat is Winter niet,’ zei Gawein. Hij had een bleke huid en mooie zwarte krullen die tot aan zijn kin kwamen, maar zijn blik had de koele, behoedzame glans die alle rijkere leerlingen van Haardstede in hun ogen hadden. ‘Winter is die dooie. Dit is zijn tweelingzus – ik weet niet hoe ze heet.’
Kai werd rood. Herfst voelde zich alsof ze iets kouds en slijmerigs had ingeslikt.
‘Je hebt ons niet gezien,’ zei Gawein tegen Herfst. ‘Begre pen?’
Herfst boog haar hoofd. Tot haar afschuw trilde haar lip. Ze ging niet huilen waar Gawein bij was. Echt niet.
Gawein deed een stap naar haar toe. ‘Ik zei: Begrepen?’
Herfst dwong zich om adem te halen, dwong zich om te mompelen: ‘Ja, meneer.’
‘Dat was niet zo moeilijk,’ zei Gawein tegen Kai. ‘Ik wou dat Haardstede de bedienden een fatsoenlijke training gaf. Kom mee.’
Kais wangen waren nu vuurrood. Hij mompelde iets wat ‘sorry’ zou kunnen zijn en rende toen achter Gawein de berg op.
14
Hij keek nog een keer over zijn schouder, maar Herfst zag het niet. Ze was al weg. Ze vloog over de berghelling met haar hart in haar keel en tranen van woede die in haar ogen prikten.
15
www.uitgeverijdefontein.nl
Oorspronkelijke titel: The School Between Winter and Fairyland
Verschenen bij Balzer + Bray, een imprint van HarperCollins Publishers
© 2021 Heather Fawcett
Voor deze uitgave:
© 2022 Uitgeverij De Fontein, Utrecht
Vertaling: Mechteld Jansen
Omslagafbeelding: Sara Gianassi
Omslagontwerp: Splendid Grafisch Ontwerp Grafische verzorging: Jasmijn de Boer
Uitgeverij De Fontein vindt het belangrijk om op milieuvriendelijke en verantwoorde wijze met natuurlijke bronnen om te gaan. Bij de productie van het papieren boek van deze titel is daarom gebruikgemaakt van papier waarvan het zeker is dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
isbn 978 90 261 5887 2 (e-book 978 90 261 5888 9)
nur 283, 284
4
Hoofdstuk 1
Dit verhaal gaat over schrijven in boeken. Het is geen verhaal over mensen die boeken schrijven; daar bestaan er al best veel van, en als je wilt, kan ik je laten zien op welke plank ze bij ons te vinden zijn. Biografieën: rechterkant van de winkel, achter de smeedijzeren wenteltrap die leidt naar de knusse tussenverdie ping met de kinderboekenafdeling.
De eerste keer dat ik hem zag, stond hij over een zeldzame eerste druk van Dickens’ Grote verwachtingen gebogen die meer waard was dan de auto van mijn moeder, en krabbelde hij iets in het boek. Het was pas tien uur, maar er waren die ochtend al allerlei idiote dingen gebeurd. Het was de dag waarop ik van mam voor het eerst de winkeltelefoon mocht aannemen, maar toen het zover was, had ik mezelf ermee in mijn gezicht geslagen. Ter verdediging: het
5
is een groot, ouderwets stuk schroot en de hoorn weegt meer dan ik. De telefoon staat naast de vintage kassa als een iets eenvoudiger neefje.
Het was ook de dag waarop iemand een halve bagel naar mijn hoofd had gesmeten terwijl ik voorlas uit Over een kleine mol die wil weten wie er op zijn kop gepoept heeft tijdens onze wekelijkse kinder voorleesochtend. Mam geeft me zakgeld in ruil voor klusjes, zoals boeken terugzetten op de plank en de voorleesochtend verzorgen. Ze zegt dat kinderen zich meer op hun gemak voelen bij iemand van twaalf dan bij een volwassene. Ik antwoordde dat die halve bagel het tegendeel had bewezen.
En het was ook een van de dagen waarop mijn oma een bezoekje had gebracht aan de winkel. Toen ze aankwam, kreeg ik de neiging om de telefoonhoorn weer van de haak te nemen. Met een beetje mazzel zou ik mezelf er voor de tweede keer mee in mijn gezicht slaan.
Ik was diep verzonken in het nieuwste boek van Renée Romanov. Als je eenmaal aan een van haar boeken begint, ben je ongemerkt zo een paar uur verder. Ze schrijft misdaadromans die zich afspelen in Londen tijdens de Tweede Wereldoorlog, met in de hoofdrol een zeventienjarige verpleegster in opleiding die eigenlijk spion is. Toen ik opkeek en oma’s gezicht tegen de groezelige winkelruit gedrukt zag, liet ik bijna gillend het boek uit mijn handen vallen. Oma kan als geen ander stilletjes uit het niets opduiken. Vergelijk het maar met zo’n spannende scène in een horrorfilm, waarin de hoofdpersoon zijn rug naar een perfect opgeruimde kamer toekeert, zich na een paar tellen weer omdraait en ziet dat alles overhoop is gegooid.
Het helpt niet dat ze er nou niet echt uitziet als zo’n schattig oud vrouwtje. Ze heeft brede schouders en een grijze paardenstaart.
6
Losse slierten vettig haar vallen rond haar gezicht. Ik ben stapelgek op oma. Zonder mitsen en maren. Ze heeft een miljoen eigenschap pen die andere mensen niet leuk vinden aan haar, en daardoor voelt ze voor mij zo vertrouwd. Ze schreeuwt en vloekt en heeft een hekel aan dingen die er niet toe doen, zoals de automatische omroepstem in de metro, of kleine plastic ketchupzakjes. Mijn vrienden schamen zich voor hun familieleden, maar wat oma ook zegt of doet, ik zal me nooit voor haar schamen. Ik vind dat er veel mis is met mij, maar het gemak waarmee ik van haar hou, hoort daar niet bij.
Toch krijg ik van haar af en toe de neiging om mezelf in mijn gezicht te slaan met de telefoonhoorn. Misschien zag ik daarom de vreemdeling met die idiote ganzenveer pas toen het al te laat was. Misschien kreeg ik een steek in mijn stomme, overbezorgde hart door het boze geschreeuw van oma buiten op de stoep, en had ik daardoor niet door wat er recht onder mijn neus gebeurde.
Toen oma binnenkwam was ze praktisch aan het jammeren, en ik wachtte op het nieuws dat de wereld op het punt stond te vergaan.
‘Wat is er vandaag aan de hand, oma?’ vroeg ik bedaard, terwijl ik met een stapel magazines naar de tijdschriftencarrousel bij de deur liep om ze in de rekjes te steken. Ik zou mam om een paar pond kunnen vragen voor dit klusje, maar eigenlijk vind ik niets leuker dan doen alsof dit mijn boekwinkel is en alsof ik bepaal wat hier allemaal gebeurt.
Met de komst van een groepje nieuwe klanten dreef de geur van de drukke straat in Camden naar binnen. Het was eind juli en er heerste een hittegolf. Hoewel het nog ochtend was, was het al druk kend warm in de winkel. Het rook er naar oude restjes kebab. Dat kwam waarschijnlijk doordat mijn moeder zich had verstopt in onze kleine voorraadruimte om te ontbijten met oude restjes kebab.
7
‘Oma?’ Ik trok een wenkbrauw op en wachtte af wat het probleem was. Zou het dit keer om klittenband gaan dat te veel kriebelde, of was het iets onheilspellenders, zoals zeevruchten?
‘De kleur rood.’ Haar hese stem trilde. Dat stemgeluid is het resultaat van jarenlang roken. ‘Ik zie te veel rood. Nog even, en het is overal.’
‘Niet weer de ketchupzakjes,’ zei ik, terwijl ik haar elleboog vast pakte en haar met zachte dwang naar de enige stoel in onze winkel dirigeerde. Het is een leunstoel uit de jaren zestig in terracottakleur en ze streek erin neer alsof het haar troon was, en zij de koningin van alle rare ideeën die beter voorgoed vergeten kunnen worden.
‘Het zijn niet alleen de ketchupzakjes, Enna!’ zei ze, terwijl ze overeind schoot en aan mijn arm schudde. ‘Die waren normaal nooit rood! Wit, ze waren altijd wit. Met een klein plaatje van een rode tomaat erop.’ Ze hield haar wijsvinger en duim een klein stukje uit elkaar voor mijn neus, alsof er elk moment een piepklein tomaatje zou kunnen verschijnen.
‘We hebben het hier al over gehad. De ketchupfabrikant heeft waarschijnlijk gewoon de verpakking veranderd.’
‘Nee, dat is niet waar! De kétchup heeft de verpakking veran derd.’
‘Ik weet vrij zeker dat ketchup niet zo krachtig is, oma. Zelfs niet als-ie is gebeten door een enorm verwarde, radioactieve spin.’
‘Let maar op, binnenkort is alles rood, veel te rood… Waarom niet blauw? Grijs is mooi…’ Ze ging mompelend tegen zichzelf verder en schudde haar hoofd alsof kleuren je reinste schande waren.
Ik zette de tijdschriften in het rek en hield haar intussen met een half oog in de gaten. Ze gedraagt zich standaard een beetje maf, maar dit was anders dan haar gebruikelijke gekkigheid. Mam zat nog
8
steeds met haar ontzettend ongezonde ontbijt in de voorraadruimte te doen alsof ze met de boekhouding bezig was. Maar ze zou oma direct te hulp snellen als ik haar zou roepen.
‘Oma, kunnen we de ketchupzakjes alsjeblieft opbergen in de map “dingen waaraan je je sinds kort ergert”? Bij al die andere dingen die altijd alleen jou lijken op te vallen?’
Ze wierp me een doordringende, geïrriteerde blik toe, maar liet zich toen weer in de leunstoel zakken.
‘Kijk.’ Ik haalde een stripboek uit het stapeltje tijdschriften onder mijn arm. ‘Deze is ertussen beland…’ Ik wapperde ermee en liet het album voor haar neus op en neer dansen alsof het leefde en dolgraag gelezen wilde worden. ‘Je bent gek op Batman.’
‘Ooo, ik ben inderdaad gek op Batman,’ zei ze langzaam, en ze nam het stripboek aan. Ze leek nog steeds een beetje geërgerd, maar ik zag dat gevoel bij haar wegebben zodra ze werd opgeslokt door het verhaal. Af en toe trok er een zweem van plezier over haar gezicht, alsof ze zich iets herinnerde. Ik glimlachte en ging verder met de tijdschriften.
Op dat moment zag ik de hoge hoed van donkergroene zijde op de grond liggen. Hij zag er sjofel uit, alsof hij uit een boek van Charles Dickens afkomstig was. Niet dat ik er daar ooit een van heb gelezen. Ik heb wel een keer door Oliver Twist gebladerd, maar toen ontdekte ik dat er pas na driehonderd bladzijden iets gebeurt. Daar ben ik te ongeduldig voor. Al op de eerste pagina van Renée Romanovs boek waarin ik nu bezig ben, word je met een moord om de oren geslagen, en voordat je het weet, ben je vijftig bladzijden en zo’n twaalf plotwendingen verder. Maar als je opgroeit in een boekwinkel ga je sommige dingen toch met een dickensiaanse bril bekijken.
9
In eerste instantie besteedde ik geen aandacht aan de hoed. Niemand zou raar opkijken als een hipster in Camden zoiets zou dragen. Maar toen er een donkergroene ganzenveer op heuphoogte achter een kast vandaan piepte en ik vreemde krassende geluiden hoorde terwijl de veer in hetzelfde tempo heen en weer zwiepte, legde ik de tijdschriften neer en stapte ik op de hoed af.
Er stak een klein wit kaartje uit de hoedband, net zoals bij die Gekke Hoedenmaker uit Alice in Wonderland. Ik zou er zo aan voor bijgelopen zijn als mijn oog niet ergens op gevallen was. Het kaartje was beschreven met sierlijke smaragdgroene krulletters, die haast hypnotiserend glinsterden in het licht.
Ik weet niet waarom, maar ik stak mijn hand uit en plukte het kaartje uit de hoed. Daarna gluurde ik om de hoek van de boeken kast. Ik propte het kaartje in de achterzak van mijn broek, maar net op dat moment liep er een andere klant langs. Het was een roodharig meisje van mijn leeftijd met een spottende grijns op haar gezicht. Gelukkig had ze niets door, en ze liep me voorbij. Het voelde onge makkelijk dat ik het kaartje gepakt had, maar om een of andere reden wilde ik het niet terugstoppen.
Ik was nog zo’n twee stappen verwijderd van de ganzenveer, maar ineens werd mijn aandacht getrokken door de weerkaatsing van het licht op de vitrine met onze zeldzame edities. Ik draaide me om, en mijn mond viel wagenwijd open toen ik ontdekte dat iemand de vitrine van het slot had gehaald en had geopend. Ik draaide me met een ruk terug en zag eindelijk de eigenaar van de hoge hoed: een slungelige man die ineengedoken als een razende in de door ons gekoesterde eerste druk van Grote verwachtingen zat te schrijven. Het boek waarvan ik zeker wist dat er een prijskaartje van twee duizend pond aan hing, omdat het een heel zeldzame uitgave was.
10
Maar de man was zo’n excentrieke verschijning dat ik heel even geen woord kon uitbrengen, stomweg met knipperende ogen bleef staan en hem in me opnam, terwijl ik me afvroeg of hij wel echt was.
Op de grond bij zijn voeten stond een inktpot van geblazen glas (ik had dat soort inktpotten wel eens op de markt in Portobello Road gezien, waar mam de telefoon en de antieke kassa vandaan had). Mijn blik werd er meteen naartoe gezogen door de verbluffende smaragdgroene gloed die ervan afstraalde. Dezelfde gloed als op het kaartje in mijn broekzak, waardoor ik even dacht dat hier misschien tóch een radioactieve spin rondliep.
Zijn pen was fantastisch. De luxe stalen punt gaf licht door de inkt. Zelfs de kleinste bewegingen lieten de veer alle kanten op zwiepen. Hij zag me niet meteen staan en hij bleef maar schrijven. Krasserdekras. Ik kon het honderdvijftig jaar oude papier zowat horen gillen.
De man leek ongeveer net zo oud als mam, maar door zijn ver weerde gezicht was het moeilijk te zeggen. Zijn tweedelige pak paste bij de versleten groene hoed, en zijn lange zwarte haar zat bijeengebonden in een keurige paardenstaart; niet te vergelijken met de slor dige chaos van oma’s wilde haren. Het rationele deel van mijn brein kwam op dat moment eindelijk in actie, en ik besefte dat ik zwaar in de problemen zou raken als ik mam niet onmiddellijk zou waar schuwen dat er een vreemde man in onze boeken aan het schrijven was. Bovendien zou het ontzettend dom zijn om deze persoon aan te spreken: iedereen met een greintje gezond verstand kon zien dat hij er volslagen gestoord uitzag.
Ik deed voorzichtig een stap achteruit om mam te halen. In Camden lopen aardig wat mafketels rond zonder kwade bedoe lingen, maar ik had geen zin om erop te gokken dat deze knakker
11
onschuldig was. Op mijn tenen sloop ik ontzettend onhandig ach teruit, maar er kraakte een vloerplank en hij keek me een fractie van een seconde aan.
Heel even was er een emotie op zijn gezicht te lezen, en toen glimlachte hij naar me alsof hij me kende, hoewel ik zeker wist dat ik hem nog nooit gezien had. Toen bukte hij zich met een zwierig gebaar om zijn inktpot te pakken en tegelijkertijd de ganzenveer in zijn jaszak te stoppen. Hij deed een stap naar voren, terwijl hij het boek nog steeds in zijn hand had.
Al mijn instincten schreeuwden op dat moment: rennen! Maar het leek wel zo’n stomme droom waarin je denkt: Hé benen, laten we als een gek wegrennen hier! Terwijl je benen zoiets hebben van: Rennen, wat is dat?
Dus ik bleef als een halvegare staan. Terwijl hij langs me pro beerde te schuifelen, struikelde hij half, en hij stak zijn hand uit naar de dichtstbijzijnde boekenkast om zichzelf op te vangen. Maar in plaats daarvan landde zijn hand op mijn schouder. En toen werd het allemaal pas écht raar.
Ik voelde een schok door mijn lijf gaan. Een fractie van een seconde werd alles om me heen groen. Daarna voelde ik me… verras send oké. Toch had ik de neiging om rond te kijken of ik niet ergens een radioactieve spin zag lopen. Als deze vent er eentje op me had losgelaten, had hij het verkeerde meisje uitgekozen om tot superheld te maken.
Toen liet hij het boek vallen, griste zijn hoed van de grond en ging er als een haas vandoor.
‘Hé!’ riep ik, maar oma was als enige overgebleven in de winkel. Ze was nog steeds diep verzonken in haar Batman-stripboek. Pas toen ik de zware winkeldeur opentrok, keek ze eindelijk op.
12
‘Waar ga je naartoe?’ vroeg ze fronsend.
‘Eh… Heb je trek?’ antwoordde ik iets te snel. Ik stond half in de deuropening, maar met mijn gedachten was ik allang buiten. ‘Dan haal ik gauw twee smoothies voor ons.’
En weg was ik.
Ik weet niet wat me bezielde om achter de man aan te gaan. (En hallo, benen? Nu ineens besluiten jullie wél mee te werken? Om naar die gestoorde man tóé te rennen, in plaats van wég van hem?) Het was de klassieke fout. Maar ergens had ik het idee dat ik hem gewoon een stukje zou volgen, op afstand. Zodra we de politie hadden gebeld, zou ik ze tenminste wat informatie kunnen geven over zijn vluchtroute.
In de verte zag ik een donkergroene hoge hoed boven de hoofden op en neer deinen en ik baande me een weg tussen de pas poppen door die op de hoek van de straat stonden. De leren jacks met studs die ze droegen, waren in de aanbieding: twee voor twintig pond. Blijkbaar heeft iedereen twee leren jacks met studs nodig. Ik probeerde mijn maffe gedachten te negeren en me te concentreren op de hoed, die langzaam kleiner werd.
De grote menigte in de winkelstraat bestond vooral uit shop pend publiek en toeristen. Mensen bleven staan neuzen in de kle dingrekken die de winkeleigenaars buiten hadden gezet om hen naar binnen te lokken. Ik gleed tussen de groepjes door met de souplesse van iemand die al haar hele leven lang door deze straten rende.
Ik zag de hoge hoed links afslaan bij de winkel met die reus achtige glittergympen aan de gevel. Hij liep langs het fietsenrek dat altijd volhangt met fietsframes waarvan de wielen gejat zijn.
Toen ik langs Uri’s winkel rende, zwaaide ik haastig naar haar. Ze was de tafel met oude theepotten die voor haar kringloopwin kel stond, opnieuw aan het indelen. Ik had ontelbaar veel middagen
13
in Uri’s rommelhok gespeeld terwijl mam aan het werk was in de boekwinkel. Niet veel kinderen kunnen zeggen dat ze van hun oppas verkleedpartijtjes mochten houden met de hele voorraad van een kringloopwinkel. Ik ben recordhouder ‘meeste verenboa’s dragen zonder te struikelen’ – niemand heeft ooit mijn record van zeventien boa’s verbeterd. Uri kwam niet verder dan tien stuks voordat haar benen erin verstrikt raakten, en zelfs mijn beste vriendin Delia kon me niet verslaan, terwijl zij de lichaamsbouw van een gazelle heeft.
Ik hield mijn blik strak op de hoed gericht terwijl ik langs het neonbord van de tattooshop rende. Het reusachtige knipperende hart met een zwaard erdoorheen zoemde in de etalage, en ik kreeg er energie van. Van wie die hoge hoed ook was, hij bevond zich op mijn terrein. Niemand is mij hier te snel af.
Maar zodra ik de hoek omsloeg en de taxistandplaats naderde, vermoedde ik dat de vreemde man elk moment door een wachtende taxi opgeslokt kon worden.
De taxistandplaats was vol: de identieke auto’s stonden wer keloos op een rij te wachten, klaar voor een nieuwe klant. Er hing een wolk van uitlaatgassen omheen, die dikker leek dan normaal. De lucht had de kleur van olijven en maakte me misselijk. Ik bleef staan toen de groene hoge hoed wegdook in de eerste taxi in de rij. Alleen keek ik nu niet meer naar de man, maar naar de taxi.
De vorm van de auto, met zijn zachte rondingen, was hetzelfde als altijd, een soort imitatie van de klassieke taxi’s die hier in de jaren vijftig van de vorige eeuw rondreden. Toen ik vanochtend met mam naar de winkel liep, waren er meerdere taxi’s langsgereden en ik wist – iedereen wist – dat taxi’s zwart zijn. Altijd al. Wanneer ze op een rij staan te wachten op passagiers, lijken het net paraderende, glanzend zwarte torren.
14
Maar nu waren ze rood. Ik liet mijn blik van de rij geparkeerde taxi’s naar de straten om me heen glijden en zag nog een Londense taxi, en nog een.
Elke taxi die ik voorbij zag komen was knal- en knalrood.
15
www.uitgeverijdefontein.nl
Oorspronkelijke titel: Attie and the World Breakers
© 2022 Kristen Perrin
Voor deze uitgave:
© 2022 Uitgeverij De Fontein, Utrecht Vertaling: Anne Douqué Omslagafbeelding: Shutterstock / Pixelsquid Omslagontwerp: Splendid Grafisch Ontwerp Grafische verzorging: Jasmijn de Boer
Uitgeverij De Fontein vindt het belangrijk om op milieuvriendelijke en verant woorde wijze met natuurlijke bronnen om te gaan. Bij de productie van het papieren boek van deze titel is daarom gebruikgemaakt van papier waarvan het zeker is dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvou digd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
isbn 978 90 261 5552 9 (isbn e-book 978 90 261 5553 6) nur 283, 284
Twee verhuiswagens
De witte huizen van Evelsoy baadden in het zonlicht toen de veerboot met de verhuiswagen bij de steiger aanlegde. Het was de eerste keer dat Alma op een eiland ging wonen, en dit leek een mooi eiland te zijn.
‘Daar is de hoofdweg,’ zei Simon, die zich zoals gewoon lijk van tevoren had ingelezen. ‘Die heet de Evelsoylaan. Wij gaan op nummer 22a wonen.’
De wagen rolde langzaam van de laadklep en reed de stei le weg omhoog. Aan beide kanten van de laan stonden keurig gekapte kastanjebomen zij aan zij. Niet één tak was te lang en niet één boom was hoger of mooier dan de rest.
‘Kijk eens hoe prachtig, Alma. Hier zullen we vast een tijd blijven, let maar eens op.’
Haar vader zei altijd hetzelfde wanneer ze gingen verhui zen. En ze verhuisden vaak, daarom wist Alma wel beter. Er was niet meer nodig dan een raam dat tochtte, nieuwe buren of een vogel in de buurt die te luid floot en hup, de verhuis wagen was alweer besteld. Alma snapte er niet veel van, maar het maakte niet uit wat ze zei. Als haar vader het eenmaal besloten had, dan gebeurde het ook.
7 1
Simon krabde in zijn zwarte, stugge haar terwijl hij de cij fers las op de brievenbussen die langs de laan stonden. Toen deed hij het knipperlicht aan. Er waren verder geen auto’s of mensen te zien, maar voor Simon Freng waren verkeersregels net als andere regels. Daar hield je je aan.
De verhuiswagen reed door de smeedijzeren toegangspoort van Evelsoylaan 22a. Alma opende de autodeur en sprong op het grind van de oprit. Het huis was witgeverfd en had donkerblauwe luiken aan weerszijden van de ramen. Het was smal en scheef, alsof de wind het omver had willen blazen, en telde drie verdiepingen. Naast de voordeur stond een grote appelboom vol bloesem.
‘Daar is jouw kamer.’ Simon wees omhoog naar een raam helemaal bovenin. ‘Het beste uitzicht van het huis!’
Alma tuurde naar de bovenste verdieping. Was het huis niet veel te smal om zo hoog te kunnen zijn?
‘Maar ik heb hoogtevrees, dat weet je toch?’
Simon keek haar aan en zette zijn handen in zijn zij. De kleine frons, die altijd verscheen wanneer hij vond dat ze zich aanstelde, was duidelijk tussen zijn wenkbrauwen te zien.
‘Alma Freng, jouw kamer bevindt zich binnen in een huis, drie stevig gebouwde trappen vanaf de begane grond. Er is geen enkele rationele reden om hoogtevrees te hebben op de derde verdieping.’
Hij knikte vastberaden, alsof het onmogelijk was om het niet met hem eens te zijn, en tevreden liep hij om de verhuis wagen heen. Alma hoorde hoe hij aan het slot morrelde. Even later ging de achterklep open en Borre, hun hond, sprong naar buiten. Alma aaide hem over zijn kop en verzamelde moed voor de test van geduld die nu ging komen. Simon had namelijk een systeem. Elke kamer had een kleurcode en alle verhuisdozen waren voorzien van een kleur en een cijfer of letter. Groen 4 betekende bijvoorbeeld de vierde la in de keuken en blauw a betekende de ladekast in de hal. Als je in de
8
deuropening van een nieuwe kamer stond, hoefde je alleen maar de lijst te volgen, en dan wees het zich vanzelf. Tenminste, volgens Simon.
Alma tilde een doos uit de wagen. Nog even volhouden, dacht ze, en ze slenterde naar de voordeur van haar nieuwe huis.
Later die dag, toen de zon al onder was gegaan, werd er nóg een verhuiswagen uitgeladen op het eiland. Deze was op twee belangrijke manieren anders dan die van de familie Freng. In de eerste plaats was de lading aanzienlijk kleiner: ze bestond slechts uit een bescheiden fauteuil, een smal inklaptafeltje en een koffer met een regenjas en drie boeken. In de tweede plaats was de verhuiswagen ongezien op het eiland aangeko men, goed verborgen in het donker van de nacht.
De vrouw die uit deze verhuiswagen stapte was elegant gekleed. Ze droeg een nette, zwarte pantalon en een glad gestreken witte blouse waar geen enkel vlekje op te vinden was. Als ze niet midden in de nacht verhuisspullen aan het uitladen was en deze bovendien boven op het dak van een huis neerzette, had je misschien kunnen denken dat ze naar het theater ging. Haar haar was bijeengebonden in een strak knotje in haar nek, en een dikke grijze streep viel op tussen de verder donkere lokken.
De vrouw begon met het inrichten van het dak. Ze nam haar tijd, en in het licht van de maan liep ze langzaam en voorzichtig heen en weer over de dakpannen. De fauteuil zet te ze achter de schoorsteen neer. Het inklaptafeltje zette ze ernaast, terwijl de boeken en de regenjas in de koffer bleven liggen.
Toen de vrouw klaar was, ging ze in de stoel zitten. Ook al stond die verstopt achter de schoorsteen, ze had goed zicht op het grootste deel van het huis van de familie Freng. Ze staarde naar de derde verdieping, en knikte toen ze de groen
9
met wit gestreepte gordijnen voor een van de ramen zag han gen.
De vrouw glimlachte tevreden en stond op uit de stoel. Met een handige beweging pakte ze de gouden ketting vast die ze om haar nek had en hield hem omhoog. Er hing een klein kistje van glas aan, niet groter dan een luciferdoosje, gevuld met een fel licht. Alsof er in het kistje een klein stukje zee zat waar de zon op scheen.
De vrouw tilde haar andere hand op, knipte met haar vin gers en toen, floep, was ze verdwenen.
10
Welkom , Alma
De volgende ochtend stond Alma bij het aanrecht in de keuken en staarde naar de alfabetische lijst die op de deur van de koelkast hing.
Ze was moe en voelde zich zenuwachtig, en ze had geen zin om het broodbeleg uit de koelkast te pakken en aan het ontbijt te beginnen. Op dit moment was ze nog maar een paar boterhammen met kaas verwijderd van haar eerste dag op weer een nieuwe school.
Alma haatte eerste schooldagen. Ze wist niet wat er de vori ge dag aan huiswerk was gegeven, welk tafeltje voor haar was of waar ze de wc’s kon vinden. Maar het ergste was dat ze de andere leerlingen nog helemaal niet kende. Wie was aardig en wie was gemeen? Was er iemand voor wie ze moest oppassen? Dat was namelijk vaak zo.
Er stond geen enkele verhuisdoos meer in de keuken. Die had Simon alweer opgeruimd. Alma nam de lijst door, op zoek naar het broodmes.
‘Groen 29,’ las ze hardop.
Borre antwoordde haar met een korte brom. De hond van de familie Freng, duidelijk de zwaarste van alle drie, zat al
11 2
klaar bij de keukentafel. Zijn brom betekende waarschijnlijk iets als ‘Schiet verdorie eens op, ik heb honger’, dacht Alma. Borre had namelijk altijd honger en dat was niet zo gek. Want zelfs als hij met zijn achterwerk stevig op de vloer zat, kon hij met gemak bij zijn bord, dat op de keukentafel klaarstond naast dat van Alma. Zo groot was hij.
Het was niet helemaal duidelijk wat voor ras Borre was. Volgens Simon was het een kruising tussen een poedel en een bruine beer. Haar vader had Borre een aantal jaar geleden ge kocht, vlak nadat ze weer eens verhuisd waren, om Alma op te vrolijken. Dat had gewerkt, maar Simon, die niet veel ver stand van dieren had, had gewoon de kleinste puppy gekocht die er in de dierenwinkel te vinden was. Zijn theorie was dat een kleine puppy een kleine hond zou worden. Maar dat was, in zijn eigen woorden, een gruwelijke vergissing geweest.
Alma legde op elk bord twee boterhammen met kaas. Borre viel op zijn boterhammen aan alsof ze leefden en op het punt stonden om ervandoor te gaan.
‘Zo, klaar voor je eerste dag?’ vroeg Simon, terwijl hij aan tafel ging zitten.
Alma ontmoette zijn blik en knikte.
‘Ik heb je rugtas ingepakt,’ ging hij verder. ‘Je nieuwe schoolboeken lagen zoals afgesproken onder het bankje op de veranda. Je potloden zijn geslepen en je boeken zijn gekaft.’
‘Dank je,’ antwoordde Alma.
‘Met extra bescherming op de hoeken,’ voegde hij eraan toe.
‘Ik had niet anders verwacht.’
Simon liep naar de koelkast en viste er een broodtrommel uit. ‘Ik heb er nog wat extra roosjes broccoli in gedaan, dan kun je die delen met je nieuwe klasgenootjes.’
Alma ademde diep in en wilde haar vader vertellen wat een slecht idee het was om op haar eerste dag in een nieuwe klas stukjes broccoli uit te delen, maar ze hield zich in. Ze
12
wilde niet langer over haar eerste schooldag praten.
Simon legde zijn aktetas op het aanrecht en haalde er een stapeltje papieren uit, die hij begon te sorteren. ‘Gezonde zeelucht,’ mompelde hij en hij glimlachte. ‘We gaan ons hier vast en zeker thuis voelen, Alma.’
Alma keek om zich heen in de nieuwe keuken. De wanden waren kaal. Geen foto’s van familie of vrienden. De enige plek waar iets hing, was de lange wand in de hal. Die was volgehangen met Alma’s jaarlijkse officiële schoolfoto’s. De ‘opschepwand’, zoals Simon hem noemde. Tegenover wie hij opschepte, wist ze niet. Ze kregen immers nooit bezoek. In het appartement op Weklerkollen, waar ze een paar jaar ge leden woonden, ontdekten ze pas dat de deurbel het niet deed toen de nieuwe huurders kwamen.
‘De eerste dag in een nieuwe klas… Spannend, hoor,’ ging Simon verder, terwijl hij een vel papier naar Alma toeschoof. Het was een plattegrond. ‘De snelste route van ons huis naar de school is hierop rood gemarkeerd. Met de gemiddelde snelheid van iemand met jouw beenlengte zul je er ongeveer negen minuten over doen. School begint over twintig minu ten, dus –’
Plotseling werd Simon onderbroken door een welbekend fanfaredeuntje dat elke ochtend uit de radio galmde. Het klonk net alsof er een orkest bij hen op het aanrecht zat.
Toen de muziek weer weggestorven was, klonk er een stem: ‘Het is acht uur en tijd voor een nieuwsbericht van jul lie Grootminister, Gabriella Grubel, over de stand van zaken in het land.’
‘Wat ik wilde zeggen,’ riep Simon, ‘is dat de schoolbel over twintig minuten gaat, dus is het tijd om onze tanden te poetsen!’
Een vrouwenstem nam de microfoon over. ‘Goedemorgen, beste landgenoten,’ was het laatste wat Alma hoorde voor ze achter haar vader aan door de gang liep.
13
Eigenlijk moest je naar de hele ochtendtoespraak luiste ren, elke dag. Dat was de regel die Gabriella Grubel had ingesteld. Maar ook al volgde Simon de meeste regels, hij had zich nooit zo veel van deze aangetrokken. Eerder het tegenovergestelde, zo leek het, want hij bedacht elke morgen weer een excuus om de keuken uit te lopen precies op het moment dat de stem van de Grootminister uit de radio klonk.
Simon bleef bij de voordeur staan en wees naar de verweerde poster met ouderwetse weersvoorspellingen, die in alle huizen die Alma zich kon herinneren op de voordeur had gehangen. De tekeningen op de poster stelden verschillende weerstypen voor, met bijpassende spreuken. De kleuren waren hele maal vaal geworden en de hoekjes waren zo versleten van het steeds weer vastplakken en loshalen dat Alma verbaasd was dat de poster opnieuw een verhuizing had overleefd.
Simon was helemaal in de ban van het weer en deed altijd erg zijn best om zich naar de omstandigheden te kleden. Hij wees naar een tekening van een paar huizen met een blauwe lucht erboven. Eronder stond met sierlijke letters geschre ven: ’s avonds rood en ’s morgens grijs, ga gerust op reis.
‘Het ziet er nu grijs uit, maar het wordt de hele dag mooi weer. Met deze temperatuur is je spijkerjasje een goede keu ze. Dat hangt bij geel B.’
Hoewel alle bewoners van het huis de keuken hadden verla ten, was er toch iemand die naar de ochtendtoespraak luis terde. Ze zat op het dak van het nabijgelegen huis, in een fauteuil verstopt achter de schoorsteen, en hoorde alles door het keukenraam dat openstond.
Ze keek naar de bovenste verdieping en haar oog viel op het meisje dat tussen de gordijnen door tevoorschijn kwam. De vrouw knikte en noteerde iets in een boekje dat op haar schoot lag. Ze bleef het meisje volgen met haar blik, tot zij tot drie
14
keer toe een ander T-shirt had aangetrokken, haar tanden had gepoetst en daarna weer uit het zicht verdween. Toen stopte de vrouw het notitieboekje in haar zak. Ze tilde haar ene hand op, knipte met haar vingers en verdween.
Alma liep langs de laan. Evelsoy was een mooi en netjes eiland, zag ze. De huizen waren pas geverfd en glansden in het zonlicht. Zelfs de stoep was zo mooi en schoon dat er nog geen steentje lag waar het niet hoorde. Precies de juiste plek voor Simon, bedacht ze.
Alma naderde de rotonde die volgens de plattegrond in het midden van Evelsoy lag, en ging verder over de stoep aan de linkerkant. Ze kwam langs een café dat nog gesloten was en een supermarkt met rode luxaflex waar met grote letters bunderuds op stond geschreven. Ook die was nog dicht.
In de vorige straat waar ze hadden gewoond, de Strakoff straat, riep meneer Flessmok vanaf zeven uur ’s ochtends de aanbiedingen van de dag om en zag de hele straat al zwart van de mensen nog voordat Borre ook maar een ooglid had opgetild. Daarom voelde het nogal wonderlijk om hier zo alleen te lopen. Ze had zich nooit onveilig gevoeld tussen de mensen in de grote stad, en bovendien was de politie, of de ‘Grubelgroep’ zoals ze werden genoemd, nooit ver weg geweest. Alma was er zo aan gewend om de bordeauxrode uniformen te zien dat hun afwezigheid op Evelsoy haar een beetje zenuwachtig maakte.
Er stonden steeds minder huizen langs de weg en steeds meer bomen, tot er aan beide kanten alleen nog maar bos te zien was.
Volgens de plattegrond zou er nu een nieuwe weg moe ten zijn, aan de rechterkant. Alma bleef staan en staarde naar de steile berghelling. Helemaal bovenaan zag ze nog net een dak, met op elke hoek een toren. Ze herkende de torens van een foto op de plattegrond. Het was de school.
15
Moest ze helemaal daarheen? Maar hoe dan? Voor zover ze kon zien was er hier geen weg, alleen maar bos.
Haar hart begon sneller te slaan. Klopte de plattegrond van Simon wel? Ze stak de laan over en keek langs de bomen het bos in. Het was precies zoals ze al vreesde. Een overwoe kerd pad slingerde omhoog. Het moest een oude plattegrond zijn. Hier had al jaren niemand gelopen.
De gedachte dat ze al op haar eerste dag te laat zou komen veroorzaakte een knoop in haar maag. Er zat niks anders op dan een aanloop te nemen en het op een drafje te zetten.
Het pad was gelukkig makkelijk te volgen, tot ze plot seling struiken en takken tegenkwam die ze niet meer kon ontwijken. Een paar keer bleef ze met haar haren vastzitten, maar ze rukte zich los en rende verder.
Alma begon moe te worden, maar ze minderde geen vaart. Ze móést tegelijkertijd met de rest aankomen. Ze wist uit ervaring dat het zelden een goed idee was om op te vallen.
Ze naderde de top van de berg en ineens zag ze de school door het dichtbegroeide struikgewas. Het grote stenen ge bouw torende hoog boven een grijs schoolplein uit. Het leek op een gevangenis. Alma haalde diep adem en wilde net ver der lopen, toen ze plotseling een geluid hoorde. Ze draaide zich om. Het was volstrekt stil in het bos achter haar. Was er iemand, daar tussen de bomen? Alma huiverde.
De afgelopen weken had ze een paar keer het gevoel gehad dat iemand haar achtervolgde. Ritselende blaadjes verrieden vreemde bewegingen in bomen waar ze langs was gelopen, en mysterieuze schaduwen waren weer verdwenen voor ze kon onderzoeken van wie of wat ze waren. Je bent gewoon ge spannen vanwege de verhuizing, had ze tegen zichzelf gezegd. Maar toen was er dat opmerkelijke voorval bij de tramhalte. Sandra, uit haar oude klas, had haar een iets hardere duw ge geven dan gewoonlijk. Alma verloor haar evenwicht en viel in de richting van het spoor. Ze wilde net schreeuwen, maar
16
toen gebeurde er iets waar ze de laatste tijd vaak aan had moe ten denken. Het was net alsof de zwaartekracht omgedraaid werd. Voor Alma het wist, stond ze weer op het perron, alsof ze omhóóggevallen was. Niemand had dichtbij genoeg gestaan om haar te kunnen helpen. Het enige logische antwoord dat ze had kunnen bedenken, was dat ze zich het hele voorval had ingebeeld. Maar diep vanbinnen wist ze dat dat niet waar was.
Alma liet haar blik tussen de bomen door gaan.
‘Hallo?’ fluisterde ze.
Toen ging de schoolbel.
Het was niet moeilijk om uit te zoeken waar ze heen moest. welkom alma stond er met rode letters op grote gelamineer de posters die aan het toegangshek van het plein, bij de in gang, langs de trap omhoog naar de eerste verdieping, door de gang en helemaal tot op de deur van Alma’s nieuwe klas lokaal waren opgehangen.
Hoeveel tijd was er verstreken sinds de schoolbel was ge gaan? Eén minuut? Misschien twee, of drie? Ze hield haar oor tegen de deur. Een zacht gemompel klonk door het hout heen. Ze kon nu nog omkeren. Maar toen ging de deur open.
‘Jij moet Alma Freng zijn!’
Een vrouw met een kaarsrecht geknipte pony en een bril keek met een verwonderde blik op haar neer. Alma struikelde over de drempel toen de deur openging, maar ze wist zich gelukkig staande te houden.
‘Ja,’ zei ze zachtjes.
Alma staarde het lokaal in. Haar nieuwe klasgenootjes staarden verbaasd terug. Alma ving een glimp van zichzelf op in het raam, en snapte meteen waarom. Er staken dennen appels en takjes uit haar haren en haar kleren zaten onder de blaadjes.
Alma deed haar mond open, maar zoals gewoonlijk bleven de woorden in haar keel steken. Niet nu, dacht ze, zeg gewoon
17
iets, wat dan ook! Maar er was maar weinig zo beangstigend als een nieuwe klas. Alma spande haar buikspieren aan alsof ze de woorden naar buiten wilde duwen, maar het hielp niet. Ze greep een takje dat vlak boven haar oor uit haar haren stak en schraapte haar keel. Meestal hielp dat.
Niet opvallen, dacht ze opnieuw. Het was winnen of verliezen, en ze was bezig te verliezen.
‘Ik… Eh, ik zie er niet altijd zo uit,’ zei ze, en ze glimlachte van pure opluchting dat ze iets had gezegd. Plotseling voelde ze zich moedig, alsof het geluid van haar eigen stem haar een zetje in de juiste richting gaf. ‘Het is echt takkeweer vandaag.’
Ze dacht dat ze om haar grapje zouden lachen. Heel even tjes was ze vergeten hoe dit ook alweer werkte. In een nieuwe klas bestond er geen welwillendheid. Daar zaten ze niet te wachten op een nieuw klasgenootje en had niemand behoef te aan een nieuw vriendje. De leerlingen die vlak voor haar zaten draaiden hun hoofd snel weg en gniffelden achter hun opengeslagen boeken. Ze lachten haar uit. Daar was geen twijfel over mogelijk.
Alma voelde hoe haar wangen rood werden.
‘Welkom, Alma. Mij mag je mevrouw Krille noemen. Het zou fijn zijn als je morgen op tijd bent. Je plek is daar.’
Alma keek naar de vloer, knikte en liep naar het lege tafel tje in de hoek.
‘En pak meteen je wiskundeboek erbij. We zijn op pagina 215.’
Alma opende haar rugtas en haalde er een boek uit dat voor wiskunde moest zijn.
‘Nee maar, wat een mooie kaft, Alma. Dat belooft veel goeds!’ Mevrouw Krille stond ineens naast haar tafeltje.
Alma staarde naar het boek dat voor haar lag. ik van school, stond in roze letters overal op het kaftpapier.
Ze hoorde een aantal kinderen grinniken, maar had niet de moed om te kijken wie het waren. Het maakte ook niet
18
uit. De slag om Evelsoy had ze verloren, en dat al binnen een paar minuten op haar eerste dag. Was dat een nieuw record? Gelukkig hoefde ze hier maar een halfjaar te blijven, misschien maximaal twee jaar. Algauw zou de verhuiswagen weer besteld worden. Twee jaar was niet zo lang. Nee joh, twee jaar was zo voorbij, zei ze bij zichzelf en ze opende het wiskundeboek.
19
www.uitgeverijdefontein.nl
Oorspronkelijke titel: Alma Freng og solfangerne Verschenen bij H. Aschehoug & Co. (W. Nygaard)
© 2020 Ida Tufte Michelsen
Voor deze uitgave:
© 2022 Uitgeverij De Fontein, Utrecht Vertaling: Rymke Zijlstra Omslagafbeelding: Jon Arnold Images Ltd / Alamy Stock Photo; iStock Omslagontwerp: Splendid Grafisch Ontwerp Grafische verzorging: Jasmijn de Boer
Uitgeverij De Fontein vindt het belangrijk om op milieuvriendelijke en verantwoorde wijze met natuurlijke bronnen om te gaan. Bij de productie van het papieren boek van deze titel is daarom gebruikgemaakt van papier waarvan het zeker is dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
4
isbn 978 90 261 5778 3 (e-book 978 90 261 5779 0) nur 283, 284 DE LEZERSPRIJS VAN DE KINDERBOEKENWEEK 2 0 2 3