deuse (P2). De resterende anderhalf jaar volgde de baccalaureaatsopleiding. Na drieënhalf jaar studie kon men dus de THT als baccalaureus in de technische wetenschappen (btw.) verlaten, maar het was ook mogelijk om door te studeren voor het doctoraal examen, waarna men zou afstuderen als ingenieur (ir.). Daarna kon men eventueel nog promoveren. De Algemene propedeuse was ingesteld vanuit de gedachte dat gelijke studiestof voor de eerstejaars de ’onderlinge samenhang en de wederzijdse afhankelijkheid’ van de grondslagen van de verschillende studierichtingen binnen de ingenieurswetenschap zou verduidelijken. Er zat echter ook een andere kant aan het verhaal: door de algemene propedeuse kreeg de student de mogelijkheid om zijn capaciteiten bij de verschillende afdelingen te testen alvorens een definitieve keuze te maken. De integratie van techniek en maatschappijwetenschappen was een belangrijk aspect van het onderwijs aan de THT. Zo presenteerde Van Hasselt zijn eigen vakgebied, de productietechniek, als een zeer breed veld waar technische wetenschappen in aanraking kwamen met wiskunde en wetenschappen van mens en maatschappij. De integratie van technische wetenschappen en humaniora was vanaf het begin een centraal uitgangspunt geweest bij de opzet van het studieprogramma en het werd door de pioniers, met name door Berkhoff, keer op keer benadrukt: ‘… De vele technische vindingen, zo sterk bevorderd door de industriële research, de uitvinding van het georganiseerde uitvinden, hebben ons gestort in de verbijsterende ontwikkelingen van wetenschap, techniek èn maatschappij der laatste twee decennia...’[24] Wat de tentamens betreft deed zich een opmerkelijk fenomeen voor: de non-surveillance regeling. Enkele studenten hadden het voorstel gedaan om bij de schriftelijke tentamens geen surveillance in te stellen. Dit voorstel werd door Berkhoff in zijn jaarrede van 1965 omschreven als een ’verheugend initiatief ’. Ook Vlugter steunde het voorstel, maar anderen, zoals Van Hasselt, maanden tot voorzichtigheid. Van Hasselt stelde dat de docent in ieder geval aanwezig diende te zijn bij de afname van het tentamen, maar dat hij daarbij niet perse daadwerkelijk behoefde te surveilleren (!). Deze, naar hedendaagse maatstaven wel uiterst exotische regeling, bleef niettemin jaren van kracht. Zo lezen we in de Gids 1969-1970: ’…Bij de THT vindt in het algemeen geen surveillance plaats tijdens schriftelijke examen- en tentamenzittingen. Voor de studie na de AP wordt de regel gehanteerd dat de student door mee te doen aan een schriftelijk examen of tentamen te kennen geeft dat hij uitsluitend eigen gemaakt werk zal leveren...’ Vrij snel nadat de eerste jaargang studenten met de vakpropedeuse was begonnen werden de eerste studieverenigingen opgericht. Bij de afdeling werktuigbouwkunde was dat het studiegenootschap Isaac Newton (30 september 1965), bij elektrotechniek de studievereniging Scintilla (9 september 1965) en bij chemische technologie het ChemoTechnisch Studenten Genootschap, dat niet veel later haar naam wijzigde in Alembic. Omdat zowel Alembic als Isaac Newton genootschappen zijn claimde Scintilla de oudste vereniging te zijn. Alembic (29 maart 1965) was echter al eerder opgericht. Dit was vooral te danken aan Vlugter, die immers een aantal van zijn Delftse studenten had meegekomen naar Twente.
[24] Medewerkers van de Centrale Technische Dienst in 1969. Let op de onbeschermde aandrijfriem rechts: anno 2011 zou de ARBO de werkplaats ter plekke hebben gesloten!
40