tilburgs hogeschoolblad
maandblad - jaargang 5 - december 1967
„Smeets-Bundel" voor Emeritus Smeets „Toen ik als ambtenaar o.a. in Den Haag werkte . . ." vertelde prof. dr. M. !. H. Smeets ons in een gesprek, dat we op 26 oktober naar aanleiding van zijn afscheid van de hogeschool met hem hadden. Later bleek ons echter, dat onder dat ambtenaar-zijn verstaan moest worden: plv. secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën. Het ,,zijn bescheidenheid siert hem" is, getuige het bovenstaande, op hém zeker van toepassing. Ook diverse sprekers tijdens de officiële afscheidsplechtigheid op 23 november noemden deze bescheidenheid als treffende karakteristiek. In juni 1930 werd prof. Smeets benoemd tot lector in het belastingrecht, In 1938 werd daaraan toegevoegd: leer van de openbare financiën. In 1931 promoveerde hij te Nijmegen (juridische faculteit, vrije studierichting) op een proefschrift ,,Inkomen en vermogen en hun betekenis voor de welvaart". In juni 1946 volgde zijn benoeming tot buitengewoon hoogleraar, welke functie in 1949 werd omgezet in een gewoon hoogleraarschap in het belastingrecht en de openbare financiën. In 1960 vroeg hij ontheffing van de leeropdracht in de openbare financiën. ,,Vroeger bestond er meer kontakt tussen hoogleraar en studenten dan tegenwoordig. Bij het stijgen van het aantal studenten is dit uiteraard geringer geworden. De hoogleraren waren bijvoorbeeld meer betrokken bij het gezelligheidsleven en een bezoek aan de sociëteit was dan ook geen zeldzaamheid. Voor mij lag dat iets anders, omdat ik in Den Haag woonde." Gevraagd naar zijn mening omtrent de ontwikkeling in het studieprogramma, antwoordt hij: ,,De studie is aanmerkelijk zwaarder geworden. Vroeger fungeerde het kandidaatsexamen als de enige zeef, later werd de selectie ook reeds bij het propadeuse toegepast. De praktische studieduur is veel te lang, omdat veel studenten niet om de wetenschap studeren, maar om een wetenschappelijke ondergrond voor een funktie in de bedrijfs- of beroepssfeer. Ik ben dan ook een voorstander van het Amerikaanse systeem, dat een studie met een wetenschappelijke inslag kent voor mensen, die de praktijk in willen gaan. Voor degenen, die belangstelling hebben voor de zuivere wetenschapsbeoefening, bestaat dan de mogelijkheid zich verder theoretisch te bekwamen. Studieduurverkorting kan voor een deel bereikt worden door het facultatief stellen van bepaalde vakken. Dat drie vakken, als aardrijkskunde, recht en geschiedenis, in de kandidaatsstudie verplicht zijn, vind ik toch wel een beetje teveel van het goede; men late een keuze aan de student. Om nog even terug te komen op die selectie, waarschijnlijk kan uitsluitend het middelbare schooldiploma niet het enige toelatingsbewijs blijven. Of de aanvulling moet bestaan uit aparte toelatingstesten valt moeilijk te zeggen. Het percentage studenten dat thans na één jaar met de studie ophoudt (25 %) is echter veel te hoog." Van de 37 jaar dat prof. Smeets aan de hogeschool doceerde, namen de oorlogsjaren een bijzondere plaats in: ,,Van zowel de hoogleraren als van de studenten werd een bijzondere inzet geëist. College lopen ging natuurlijk moeilijk, in 1943 werden bovendien de colleges stopgezet en voor tentamens kon men vaak niet naar Tilburg komen. Het was dan ook niets bijzonders dat de hoogleraren vaak naar de
student ging om tentamen af te nemen. Cafe's buiten Tilburg deden soms dienst als examenruimte. Wat mij opviel was, dat na de oorlog de collegezalen gedurende het derde trimester druk bezet waren. Volle collegezalen waren vóór de oorlog in de zomer ondenkbaar, daarna wel. Dat kwam doordat studenten, die tijdens de oorlog niet hadden kunnen studeren, na de oorlog zo snel mogelijk wilden afstuderen. Dit voorbeeld van de ouderejaars heeft bepaald stimulerend gewerkt op de jongerejaars." In 1952 was prof. Smeets rector-magnificus: ,,ln dat jaar viel tevens het vijfde lustrum van de hogeschool. Het streven om uit te groeien tot een universiteit was er nog niet en van deconfessionalisering was ook nog geen sprake. Het ambt van rector-magnificus was toen nog niet zo zwaar als nu het geval is, al vereiste het ook veel representatieve verplichtingen. Ik voelde mij een halve burgemeester! Ik werd bijvoorbeeld gevraagd om aanwezig te zijn bij het 75-jarig bestaan van de plaatselijke gymnastiekvereniging of om de opening te verrichten van de Kleine Academie. Mijn openingsspeech werd echter niet erg gewaardeerd, omdat ik teveel gesproken had over de Grote Academie. Op één zaterdagmiddag had ik op zes plaatsen tegelijk moeten zijn. Later ben ik nog eens voor het rectoraat gevraagd: volgens het gebruik kun je weigeren, wanneer je de 60 gepasseerd bent, wat ik dan ook gedaan heb." Waar prof. Smeets zowel tijdens ons gesprek als in zijn dankwoord na de officiële afscheidsplechtigheid de nadruk op legde was, dat de Hogeschool in tegenstelling tot de meeste andere universiteiten en
Tijdens een Hogeschooldag in 1942. Van links naar rechts: prof. Cobbenhagen, prof. De Quay en prof. Smeets. 1
TH4
december 1967