19 * 5: De stad

Page 1

Antropologisch tijdschrift Jaargang 19 | nummer 5 www.tijdschriftcul.nl

I amsterdam Die Swart Gevaar Stadsboeren

De stad Het individu en de stenen massa


Redactioneel Redactioneel

De stad in de stad Hoewel ik ben geboren en getogen in Amsterdam, moet ik bekennen dat ik de eerste achttien jaar van mijn leven eigenlijk niet veel meer van Amsterdam kende dan de wijk waarin ik ben opgegroeid, Geuzenveld. Daar waren mijn vrienden die in de buurt woonden, daar was de Marokkaanse slager op de hoek en lag het pleintje waar we dagenlang voetbalden. Geuzenveld was mijn versie van Amsterdam. Het Amsterdam waar ik mij toe verhoudt en waar ik een deel van mijn identiteit aan ontleende. Sinds ik ben verhuisd naar het oosten van Amsterdam en mij regelmatig in het centrum begeef, is mijn Amsterdam een stuk groter geworden. Toch zijn er nog genoeg stadsdelen die ik minder goed ken en waarbij ik soms negatieve associaties heb. Het voelt alsof deze stadsdelen geen deel uitmaken van mijn identiteit en daarom zijn ze dus ook geen deel van mijn Amsterdam. Deze gevoelens heb ik proberen te vatten in het artikel ‘Orde in de chaos van de realiteit’. Hierin wordt duidelijk dat de percepties van een stad en identiteitsvorming hand in hand gaan en dat marketeers hier slim op inspelen door middel van city branding. Doordat stedelingen hun identiteit deels ontlenen aan de stad, kunnen zij, wanneer een deel van de stad na verbouwing een andere status krijgt, het gevoel krijgen dat niet alleen de stad, maar zelfs hun hele identiteit verbouwd wordt. Dit fenomeen wordt door Annemarie Sterk beschreven in het artikel ‘Van Prenzlauer Berg tot Pregnancy Hill’. Maar, percepties van de stad worden niet alleen beïnvloed door gemeentelijk beleid. De makers van de welbekende Loesje-posters doen dit op hun eigen manier. Redacteur Jasmijn Post heeft onderzoek gedaan

Onafhankelijk antropologisch tijdschrift Cul is verbonden aan de afdeling Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie van de Universiteit van Amsterdam. Hoofdredacteur: Soufyan el Hammouti Adjunct Hoofdredacteur: Gosse Vuijk Penningmeester: Irene Beydals Eindredactie: Zwaan Lakmaker Annemarie Sterk

2

naar de gedachte achter de posters en poneert haar conclusies in het stuk ‘Van een goeie zin krijg je de mooiste muren’. Zoals je van ons gewend bent, gaan niet alle artikelen in Cul over het centrale thema, de stad. Cul begeeft zich constant op de grens van wetenschap (antropologie) en journalistiek. In de briefwisseling ‘Publieke kwakzalvers?’ verdedigen Gosse Vuijk, adjunct-hoofdredacteur van Cul, en Steffan Konings, hoofdredacteur van Sociologisch Mokum, ieder vurig hun standpunt over wat de grens tussen deze vakgebieden zou moeten zijn. Hiermee geven zij een verhelderend overzicht van het discours rond dit spanningsveld. Verder kan ik met trots mededelen dat de vernieuwde Cul-website online is. Op www.tijdschriftcul.nl zijn vanaf nu ook regelmatig interessante artikelen te lezen die niet in het blad gepubliceerd worden. Zo beschrijft antropoloog en documentairemaakster Wendy van Wilgenburg de totstandkoming van haar nieuwe documentaire en de problemen waar zij tegen aan is gelopen tijdens de productie. Dit is het laatste nummer van Cul waar ik als hoofdredacteur aan heb meegewerkt. En dit is dus ook het laatste redactioneel dat ik ooit voor Cul zal schrijven. Het is een fantastisch jaar geweest, waarin we met een leuke redactie veel mooie dingen hebben gedaan. Ik wil graag de Cul-redactie, maar ook jullie als lezers, bedanken voor het feit dat Cul in het afgelopen jaar net als mijn stad een geweldig stukje van mijn identiteit is geworden en dit ook altijd zal blijven.

So ufyan el H am m out i

Elsbeth Bembom Webredactie: Joris van den Outenaar Kwaliteits-recruiter: Jasmijn Post Lay-out: Irene Beydals Lavinia Steinfort Joris van den Outenaar Evite Ancarola Acquisitie: Joël Leuwener Elsbeth Bembom Cover: Irene Beydals Evite Ancarola (Beeld)

Reportagereis: Carlijn Limburg Irene Beydals Met bijdrages van: Sarah van Binsbergen Lida Daniëls Coco Gubbels Joost Lurvink Kaya Bouma Maaike Happel Steffan Konings Anthonie Holslag Drukkerij: Drukkerij Wilco B.V.

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

Cul is altijd op zoek naar talent. Dus vind je het leuk om te schrijven, tekenen of dichten en lijkt het je leuk om te publiceren in Cul? Neem dan contact met ons op door een e-mail te sturen naar redactie@ tijdschriftcul.nl! Bijdragen dienen zelf van spelfouten ontdaan te zijn. De redactie heeft het recht bijdragen in te korten of te weigeren. Informatie via redactie@tijdschriftcul.nl. Voor advertentiemogelijkheden mail naar redactie@ tijdschriftcul.nl. Oplage: 700 ISSN: 18760309 Adres: Cul, OZ Achterburgwal 185, 1012 DK Amsterdam, redactie@tijdschriftcul.nl www.tijdschriftcul.nl

Colofon


Inhoudsopgave

Vaste

Deze Cul

rubrieken

5 Coco Gubbels 12 Op de bank met Naomi van Stapele 18 ArtiCul Geheimen 23 Culinair Dumpster-curry 31 OC-Nieuwsbrief 32 Kring Antropologie/ANCA 34 Kwakiutl

4 Van Prenzlauer Berg tot Pregnancy Hill 6 I amsterdam: orde in de chaos van de realiteit 8 Van een goeie zin krijg je de mooiste muren 10 Urbanisatie als weg naar ontwikkeling? 14 Die Swart Gevaar 17 Geen toegang tot je eigen straat 20 Publieke kwakzalvers? 24 De toekomst van landbouw ligt in de stad 26 Het verhaal achter het griezelverhaal 28 De IT-kaste van Bengaluru 29 Ben ik Westerpark? 30 De stad beschermt haar poorters

6

26

28

24

18

30

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

3


Van Prenzlauer Berg tot Pregnancy Hill D o or A nne ma ri e Sterk

Een project van internationale allure had het moeten worden, de tijdelijke vestiging van het Guggenheim Museum in het hartje van de alternatieve Berlijnse wijk Kreuzberg. Eind mei zou het er staan, om na enkele maanden in Berlijn door te reizen naar een andere metropool. Maar na serieuze vandalismedreigingen besloot het Guggenheim de bouw van de vestiging niet door te zetten. De dreigementen kwamen van inwoners uit Kreuzberg en linkse activisten. Zij vreesden dat de komst van het Guggenheim zou leiden tot een opwaardering van de buurt met als gevolg stijgende huurprijzen. Het project, bedoeld als een open denktank over de problemen van de grote stad, werd daarmee onbedoeld zelf deel van een grootstedelijk probleem. Dit voorval staat niet op zichzelf. Al jaren wordt er in Kreuzberg en in vele andere Berlijnse wijken geprotesteerd tegen de komst van alles dat maar zou kunnen leiden tot een stijgende aantrekkingskracht van de buurt. Inwoners vrezen gentrifizierung, gentrificatie. Deze term duidt op de opwaardering van een buurt op sociaal en op economisch gebied. Die opwaardering vindt vaak plaats volgens een vast stramien: pioniers vestigen zich in een achterstandsbuurt en maken de wijk aantrekkelijk. Door kunstprojecten te organiseren, biologische winkels te openen en door cafés uit te baten. Daarmee banen zij de weg voor nieuwe bewoners: jonge, hoogopgeleide mensen. De ‘oorspronkelijke’ bewoners kunnen de stijgende huurprijzen niet langer betalen en verhuizen naar wijken verderop. Ook de pioniers verdwijnen: met de komst van yuppen - young urban professionals - en uiteindelijk snobs is er voor hen niets meer te halen in de buurt. Zij vestigen zich in een nieuwe, nog onontdekte wijk, en zo is de cirkel rond.

Na de creatievelingen kwamen de projectontwikkelaars en na het geld kwamen de yuppen.

Het is een proces dat zich voltrok in de Berlijnse wijk Prenzlauer Berg. Na de val van de Berlijnse Muur in 1989 werd de verwaarloosde Oost-Duitse arbeiderswijk ingenomen door kunstenaars en studenten die wel brood zagen in de vervallen buurt. De buurt werd hét symbool voor het nieuwe, herenigde Berlijn en oefende een grote aantrekkingskracht uit die tot ver buiten de stadsgrenzen reikte. Na de creatievelingen kwamen de projectontwikkelaars en na het geld kwamen de yuppen. Vooral veel jonge, rijkere gezinnen vestigden zich in de wijk. Tegenwoordig is het eens zo ruige, alternatieve Prenzlauer Berg één van de meest kindvriendelijke buurten van Duitsland: de bezoeker struikelt er over de kinderwagens. Pregnancy Hill noemen andere Berlijners de wijk gekscherend. Gentrificatie is niet uitsluitend iets van de Duitse hoofdstad: in vrijwel elke grote stad vinden dergelijke verschuivingen plaats. De Amsterdamse Jordaan en de Pijp zijn goede voorbeelden, evenals Notting Hill in Londen en Montmartre in Parijs. Al deze buurten waren ooit echte arbeidersbuurten en zijn nu zo geliefd dat er wonen alleen is voorbehouden aan de beter bedeelden. Nergens lijkt het protest tegen gentrificatie echter zo hevig als in Berlijn. Kreuzberg vreest het nieuwe Pregnancy Hill te worden. Het is bang dat de buurt onherkenbaar verandert zodra het grote geld er zijn weg vindt en dat op den duur alle arme mensen uit de wijk en uiteindelijk uit de stad worden verdreven. Daarom wordt er zo krampachtig van alles buiten de wijkgrenzen gehouden. Zo werd in 2007(!) de opening van een eerste filiaal van McDonald’s sterk bevochten. Door de hele buurt zijn antiyuppen-leuzen te vinden, Yuppen raus!, en linkse activisten roeren zich regelmatig - bijvoorbeeld door luxe auto’s in de fik te steken. Ook Neukölln, het Berlijnse Slotervaart, is inmiddels een strijdtoneel.

4

Kindvriendelijk Prenzlauerberg is geen arbeiderswijk meer.

Een Guggenheim in Kreuzberg komt er in ieder geval niet. Of de gentrificatie nog lang buiten de deur te houden is, is nog maar de vraag. Of dat erg is, ook. Met het verstrijken van de tijd keren de inwoners van Prenzlauer Berg, Kreuzberg en Neukölln misschien gewoon wel weer terug naar hun buurt, dat dan al zijn aantrekkingskracht weer heeft verloren.

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5


COCO GUBBELS De Stad De stad is een prachtige verzameling aan culturen, gebouwen en bedrijvigheid. Antropologen zijn steeds meer geïnteresseerd in de stad als onderzoekslocatie. Of dat nou een wijk is of een subcultuur. Menig documentaire gaat over de problematiek die in diezelfde steden ontstaat, omdat duizenden mensen op een klein oppervlak moeten zien samen te leven. Hedendaagse stadse problematiek is niet alleen te vinden in etnische groepen die steeds vaker samenklonteren in wijken, maar juist in de manier waarop gemeenten zelf omgaan met prijzen van grond, het gunnen van bouwvergunningen, de financiële boekhouding van de stad en vele andere secundaire invloeden op de denk- en handelswijze van gemeenten. Het rijk heeft vele verantwoordelijkheden overgedragen heeft op gemeenten en moeten dus zelf de broek moeten ophouden. Daardoor dreigen financiële impulsen (zoals dure koopwoningen bouwen op grond rond het centrum) belangrijker te worden dan het voorkomen van verloederende buitenwijken waar kansarmen noodgedwongen bij elkaar komen te wonen. Spanningen tussen oorspronkelijke bewoners van de oudere wijken en de ‘nieuwe’ bewoners die veelal een allochtone achtergrond hebben, kunnen hoog oplopen.

Het politieapparaat kampt eveneens met problemen in capaciteit en mankracht om nog een vinger op de pols te houden. In vele steden wordt gebruik gemaakt van particuliere beveiligingsbedrijven om de sterke arm van de wet te ondersteunen. Deze beveiligers werken als een soort verlengstuk van de politie en nemen voor een deel de taak van de wijkagent over. Het gevaar dat er in de toekomst particuliere bedrijven ook echt uitvoerende taken van de politie zullen overnemen, groeit. Steden zijn altijd centra geweest waar daklozen terecht konden. Er is altijd wel een warm plekje om te slapen, iets te eten en je komt de dag wel door. Tien jaar lang heeft de staat alles uit de kast getrokken om daklozen van de straat te halen en in trajecten te plaatsen naar wonen en werk. Door de nieuwe regiobinding die stelt dat steden enkel nog hun ‘eigen’ daklozen op mogen nemen in die trajecten. Daardoor zijn er enkele groepen die tussen wal en schip vallen en geen toegang meer hebben tot voorzieningen die noodzakelijk zijn om uit het zwerversbestaan te komen. Dus zwervers komen weer in het straatbeeld, waar winst gestuurde bedrijven criminaliteit bestrijden en (kans)armen

langzaam getto’s vormen aan de rand van de stad. Nederlandse steden zijn een briljante bron voor antropologen. En nog veel belangrijker: steden hebben antropologen nodig. De politiek en journalistiek hebben antropologen nodig om te laten zien wat de gevolgen zijn van deze (politieke) ontwikkelingen. Hoe culturen veranderen, hoe kansen veranderen en hoe wijken veranderen. U kent me inmiddels een beetje: ik strijd voor de antropologie. Omdat ik ervan overtuigd ben dat deze wetenschap langzaam doodbloedt als het als een introverte, in zichzelf gekeerde groep blijft die alleen maar voor collega’s schrijft. Laat zien wat antropologen waard zijn in deze tijd, in deze turbulente ontwikkelingen. Zorg dat elke stad antropologen wil inhuren om inzicht te krijgen in haar identiteit. We zijn geen geitenwollensokkenclubje meer. We hebben een toegevoegde waarde. Vooral in onze eigen omgeving, de stad.

comiCul Door Anah Maskell Knudsen

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

5


Orde in de chaos van de realiteit

Wat betekent I amsterdam city branding voor de identiteit van Amsterdammers?

Wie Nederland zegt, zegt Amsterdam. I amsterdam wel te verstaan. Op Amsterdams grootste plein, het museumplein, staat het moderne kunstwerk dat inmiddels bijna net zo verweven is met de stad en haar inwoners als de Dam. Het I amsterdam-beeld wordt dagelijks door duizenden mensen bezocht en gefotografeerd. Maar wat is nou toch de aantrekkingskracht van dit beeld en wat betekent het merk I amsterdam voor toeristen en inwoners van Amsterdam? D o or Soufyan e l H ammo uti De moderne metropool is een broedplaats van apathie. De samenlevingen in dorpen zouden veel meer gestoeld zijn op gevoel en emotionele relaties. Deze laatstgenoemden gebeuren diep in het onderbewustzijn en zijn moeilijk te veranderen, omdat ze gebaseerd zijn op gebruiken en traditie. Dit zou in tegenstelling staan tot reacties gebaseerd op rede. Deze reacties zouden volgens Georg Simmel op de meest aanpasbare plek in ons hoofd plaatsvinden en brengen dus niet elke keer het diepst van ons zijn naar boven. De overdaad aan prikkels in de stad zorgt ervoor dat de inwoners steeds minder emotioneel, maar meer rationeel gaan reageren op prikkel, zodat zij in een mentale staat komen die zo ver als mogelijk verwijderd is van de eigen persoonlijkheid. Als echt stadsmens met een grote voorliefde voor de mooiste stad van de wereld, Amsterdam, kan ik mij natuurlijk totaal niet vinden in de negatieve woorden van Simmel. Ik weet namelijk uit ervaring dat een stad kan zorgen voor warme gevoelens en associaties. Sterker nog, Amsterdam is een deel van mijn identiteit, zowel rationeel als emotioneel. Ik weet dat ik niet de enige ben met dit soort gevoelens. Het is haast onmogelijk om in Amsterdam te wonen en je niet verbonden te voelen met alles wat Amsterdam Amsterdam maakt. Van de statige herenhuizen aan de grachtengordel tot de nauwe, met graffiti bespoten steegjes naast de Oude Kerk. Van de yuppen in het zuiden tot de stoere groepjes jongens in het Westen. Niets maakt mij dan ook trotser dan in het buitenland tegen iemand te kunnen zeggen dat ik uit Amsterdam kom. Deze binding met de stad is precies waar de marketeers van I amsterdam op inspelen of misschien wel gecreëerd hebben door Amsterdam neer te zetten als een merk.

Branding

6

Een stad krijgt zijn vorm, inhoud en betekenis in de hoofden van mensen. Mensen begrijpen en construeren plaatsen over het algemeen door middel van drie processen. Door de stadsplanning zoals die door planologen bedacht is, de manier waarop bepaalde plaatsen in de stad gebruikt worden, en door de verschillende vormen waarop bepaalde plaatsen gerepresenteerd worden in films, verhalen, schilderijen, nieuwsberichten etc. Stadsmarketeers zijn ervan overtuigd dat het neerzetten van een stad als een merk, zoals bedrijven al jarenlang met hun producten en diensten doen, de beste manier is om de percepties van mensen over een stad te beïnvloeden (Kavaritzis 2008: 10). Door middel van het branden van een stad wordt er niet alleen geprobeerd de associaties met een stad te beïnvloeden, maar ook om die te creëren. Maar een merk zien als slechts een suc-

cesvolle manier om de perceptie van mensen over een stad te beïnvloeden, doet geen recht aan de realiteit. Merken zorgen ervoor dat we onze omgeving, elkaar, en onszelf (makkelijker) kunnen ‘lezen’ (Kavaritzis 2008: 10) En dit hebben wij volgens de Lacaniaanse theorie hard nodig. Hierin wordt gesteld dat mensen socially available discursive constructions nodig hebben om orde te scheppen in de chaos van de realiteit. Deze constructies hebben we niet alleen nodig om de wereld en mensen om ons heen te kunnen begrijpen, maar zelfs om überhaupt de ervaring van een persoonlijke identiteit te hebben en dus om onszelf te zijn en voelen. Als we het merk van een stad zien als symbool, is het duidelijk dat het neerzetten van een stad als merk zich perfect leent voor de behoefte aan een persoonlijke identiteit, waar vanuit we de wereld kunnen interpreteren.

De stad als symbool Abner Cohen spreekt over symbolen als ‘(…) objects, acts, concepts, or linguistic formations that stand ambiguously for a multiplicity of disparate meanings, evoke sentiments and emotions, and impel men to action.’ Als we het merk van een stad dus zien als een symbool creëert dat de mogelijkheid om verschillende betekenissen te hebben in verschillende contexten. Ook kunnen deze symbolische merken mogelijk oproepen tot actie en ruimte geven aan verschillende emoties. Symbolen dwingen degenen die ze interpreteren er echter niet toe om er een eenzelfde, eenduidige betekenis uit te halen. Verder is het zo dat iedereen, door eerdere ervaringen een andere manier heeft van het interpreteren van de werkelijkheid. Deze ambiguïteit die intrinsiek is aan symbolen, speelt een essentiële rol in een zo goed mogelijk begrip van de noodzaak van het merk van een stad als orde scheppers en makers van identiteit. Als we het merk van een stad zien als symbool, zoals die omschreven is door Cohen (1976), is het duidelijk dat dit zich goed leent voor een persoonlijke, ingebeelde, interpretatie door het ambigue en multivocale karakter dat symbolen per definitie hebben. De notie van een persoonlijke identiteit die dit teweegbrengt, maar die hier ook weer uit voort komt, zorgt er ook voor dat we de sociale wereld om ons heen begrijpen. Het ingebeelde moet dus niet langer gezien worden als een poging tot ontsnapping uit de werkelijkheid, of als een fantasie die zorgt voor afleiding voor het volk. Vanuit onze verbeelding interacteren wij met de rest van de wereld. De menselijke verbeelding speelt dus een centrale rol in de interactie met anderen en de rest van de wereld. Vanwege de ambiguïteit is het voor iedereen gemakkelijk om zich op een persoonlijke, ingebeelde of imagined manier te verhouden tot het merk en dus zichzelf. >>

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5


Beeld Evite Ancarola

Self-brand connections Hiervoor heb ik aannemelijk gemaakt dat het mogelijk, en zelfs zeer waarschijnlijk is dat iemand zijn eigen identiteit ontleend aan de manier waarop een bepaald merk geïnterpreteerd wordt. In de communicatiewetenschap wordt dit fenomeen een self-brand connection genoemd. Deze identiteit, gerelateerd aan een brand, is altijd het resultaat van symbolen die op een persoonlijke manier geïnterpreteerd worden en is dus eigenlijk voor iedereen anders. Dit is dan ook precies de kracht van symbolen, doordat er socially available discursive constructions beschikbaar zijn, waar vanuit volgens de Lacaniaanse theorie een ervaring van identiteit gehaald kan worden. In deze visie wordt er door middel van city branding dus niet alleen de associaties en identiteit van een stad beïnvloed en gecreëerd, maar is er een minstens net zo belangrijke, tweede dimensie. Dit is de mogelijkheid die de inwoners van een stad hebben om aan de hand van de stad een notie van een persoonlijke identiteit te ontlenen. Deze identiteitsontlening aan de hand van het brand Amsterdam geldt niet alleen voor de inwoners maar voor iedereen die zich er op een bepaalde manier tot verhoudt. Dit zouden bijvoorbeeld ook toeristen kunnen zijn. Voor hen is het echter veel belangrijker om te laten zien dat ze zich op een bepaalde manier tot de stad verhouden, aangezien zij er slechts kort zijn en niet de claim van permanente aanwezigheid kunnen doen. Dit is dan ook precies de aantrekkingskracht van het op de foto gaan met het gigantische beeld op het museumplein.

Ik ben Amsterdam Waarschijnlijk zonder precies door te hebben hoe, aangezien marketeers naar mijn ervaring alleen maar dingen kunnen duiden, maar vrij weinig echt begrijpen, hebben de marketeers achter I amsterdam de zenuw van het menselijke zijn weten te raken. De identificatie met de ‘zelf’. Mensen kunnen een persoonlijke identiteit ontlenen aan Amsterdam door zich te verhouden tot het symbolische merk. Het is echter niet alleen zo dat doordat ik mij kan verhouden tot Amsterdam ik mijzelf wordt. Ik ben Amsterdam, maar Amsterdam is ook mij. Ik ben Amsterdam omdat de stad als merk een socially available discursive construction is, waardoor het mogelijk is een identiteit aan de stad te ontlenen. En Amsterdam is mij, omdat alle indrukken en associaties die ik van de stad heb op mijn eigen persoonlijke manier geïnterpreteerd worden, aangezien het merk als symbool daar alle ruimte toe geeft.

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

7


Van een goeie zin krijg je de mooiste muren ‘De stad beschrijft zichzelf op muren en straten’, schreef de socioloog Henri Lefebvre in 1970. Wat wil de stad ons vertellen, op die mooie muren van d’r? En wie schuilt erachter? Loesje is een actief stadsschrijver, die de stedeling op een positieve manier wil beïnvloeden. D o or Jasm i j n Post

Er zijn ontelbare ‘stadsschrijvers’, die met hun zinnen de inwoners van de stad proberen te bereiken. “Kiss my lips, dear phoenix’, en ‘you’re not Icarus, you’ll make it’, schrijft de Amsterdamse graffiti artiest Laser 3.14 met zijn zwarte spuitbus. De oplettende fietser heeft ook het gedicht van Emily Dickinson dat op de Marnixstraat een gevel siert al eens gezien. “To make a prairie it takes a clover and one bee/ One clover, and a bee,/ And revery./ The revery alone will do/ If bees are few”. Hoe mooier de stad versierd is hoe beter, vindt stadssocioloog Richard Sennett. Hij stelt dat ‘levendige’ straten goed zijn voor het voorstellingsvermogen van de stedeling. Een levendige straat is een drukbezochte, beetje rommelige straat. De opvang, in Sennett’s ogen ‘opruiming’, van zwervers bijvoorbeeld, is volgens hem geen goede ontwikkeling. Als de straten te netjes worden, zullen mensen zich niet meer verbazen als ze over straat lopen.‘Urbane provocatie’ noemt Sennett de zwervers en andere ‘rommelige’ elementen. Urbane provocatie is volgens hen nodig om de wereld op een actieve manier te zien. Vanuit een actieve zienswijze neemt de stedeling de dingen die hij ziet niet als vanzelfsprekend aan. Loesje’s posters zijn zo’n manier van provocatie die de inwoners van de stad helpt een actieve, kritische blik te ontwikkelen.

Onafhankelijk denken

Loesje wil haar lezers aanzetten tot onafhankelijk denken. Veel mensen denken in “dogma’s”, volgens de medewerkers van Loesje. Dit willen ze helpen voorkomen. Want als je in dogma’s denkt, dan verbaas je je niet meer over de wereld: “Je vraagt je niet meer af waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Loesje wil mensen laten zien dat de dingen niet hoeven te blijven zoals ze zijn”, vertelt Duider. Ook Jaron maakt een soortgelijke opmerking: “Je moet altijd je blik blijven verruimen door vragen te stellen. Het is belangrijk dat mensen hun eigen keuzes maken: waar je voor staat en hoe je je leven wilt leven”. Het gaat dus eigenlijk nog verder dan alleen onafhankelijk denken, want Jaron en Duider zouden willen zien dat er ook een actie uit voortkomt. “Als mensen serieus gaan nadenken over iets, dan zal daar altijd een bepaalde actie uit voortkomen”, zegt Duider. “Misschien zullen ze niet op een andere partij stemmen, of helpen posters te plakken, maar als ze ineens een bepaalde tekst herinneren, dan zullen ze misschien een andere conclusie Beeld Jasmijn Post

Brutaal pubermeisje

8

Loesje is niet, zoals de naam doet vermoeden, een brutaal pubermeisje op een zolderkamer die na schooltijd grappige teksten bedenkt. Achter Loesje schuilt een goed-werkende organisatie, die zelfs een aantal full-time, betaalde, medewerkers in dienst heeft. Loesje heeft in meerdere steden van het land een afdeling, waaronder in Arnhem en Amsterdam. De afdeling Amsterdam telt ongeveer dertig leden, waarvan er een aantal echt actief zijn. Ze komen twee keer per maand samen om te schrijven en één keer om de posters te plakken. Doordat alle Loesje-posters met Loesje’s naam ondertekend worden, worden ze heel persoonlijk. Het lijkt daardoor alsof er een meisje tegen je praat. Niemand weet eigenlijk wie ze is en of ze echt bestaan heeft. Er wordt een soort mythe rondom haar naam gecreëerd. Dat wordt heel bewust gedaan: elke Loesje afdeling vertelt wat betreft Loesje’s geschiedenis een eigen verhaal: “Ik denk zelf dat Loesje een een meisje van school was, dat een beetje brutaal was en altijd een mening had over bepaalde kwesties”, zegt Jaron, die full-time op de Loesje-afdeling van Arnhem werkt. Ook Duider, die wiskunde en politicologie studeert in Amsterdam, weet het niet zeker. “Er blijft een mysterie rondom Loesje. Of er toevallig net een meisje langsliep dat Loesje heette, toen de oprichters bij elkaar kwamen, of dat er echt iemand was die Loesje heette, is onbekend”. TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5


Een Loesje-poster laat mensen stilstaan trekken dan voordat ze de poster lazen”. Een nieuw perspectief op de wereld krijgen kan alleen als iemand daarvoor open staat, meent Sennett. Hij stelt dat dit voortkomt uit een ontdekking. Mensen kiezen ervoor om iets wel of niet te zien. In een studie naar propaganda, onderzoekt antropoloog Roxanne Varzi waarom Iraniërs geen oog hebben voor propagandaposters. Varzi stelt dat mensen automatisch keuzes maken over wat ze willen zien. De stad wordt elke dag opnieuw geboren, schrijft de antropologe. Er komen nieuwe reclameborden, een weg wordt opgebroken, er hangt een nieuwe poster aan de muur. Iedere dag nemen we andere dingen waar in de stad. Alleen degene die voor de eerste keer een stad bezoekt, heeft dingen als posters nodig om zich te oriënteren. Alle opvolgende bezoeken kent hij de weg, en heeft hij geen oriëntatiepunten meer nodig. Daarom blokkeert de stedeling dat waar hij geen deel van uit wil maken. Varzi vergelijkt de publieke ruimte met het internet. We kunnen, als met een muis van de computer, dingen aan of uit klikken. Iets wel of niet

willen zien is een keuze, en dat verklaart waarom de Iraniërs de propagandaposters niet zien. Degene die ervoor kiest om wel te ‘klikken’ op de posters, die ‘ontdekt’ dan ook bewust een poster. ‘Ontdekken’ betekent volgens Sennett “de bereidwilligheid om traditionele ideeën te vervangen” en het “serieus nemen van feiten of ideeën die niet passen [in de traditionele gedachtegang]”. Als je op straat loopt en een poster ontdekt, dan kan dit ook leiden tot een nieuwe manier van kijken naar de wereld, want de kijker is bereidwillig om een zijn oude ideeën te vervangen.

Kritisch en positief Loesje wil boodschappen de wereld insturen die kritisch zijn, maar optimistisch. De poster die laatst het Parool haalde vanwege de tekst over prins Friso ”Dat wordt weer comazuipen op Koninginnedag”, past niet bij de manier waarop Loesje meestal te werk gaat. Ze schrijft vaak over actuele, politieke thema’s. “Het is vaak moeilijk om dingen die leven te benoemen. Loesje probeert dat en doet dat op een grappige en onschuldige manier” zegt Duider. De rol van de posters is volgens Jaron driedelig: het is een manier om de wereld op te vrolijken, mensen te inspireren en een mening te geven. De tekst “Liever mensen zonder papieren dan nog meer bureaucraten” is een voorbeeld van een tekst die kritisch is, maar positief. Hij is kort genoeg om te lezen in een oogopslag en klinkt lekker, waardoor hij met een beetje geluk nog even blijft hangen. “Een beetje artistieke stad kleurt zijn bevolking” is een ander voorbeeld van een tekst die vrolijk en activistisch tegelijk is. Loesje’s teksten moeten in een oogopslag te lezen zijn. De meeste wandelaars zullen doorlopen zonder om te kijken, maar degene die ‘klikt’ op de tekst, zal de tijd nemen om even stil te staan. Michel de Certeau stelt in zijn onderzoek naar de stad, dat ‘the act of walking’ gelijkenissen vertoont met de manier waarop mensen praten. Het lopen in de ruimte is wat de spraak is in de taal. De stad moeten we zien als de grammatica, de structuur. Als we vanuit een hoge toren de stad overzien, dan lijkt het gestructureerd. Op de grond beleven we dat heel anders, en onze routes zijn helemaal niet zo gestructureerd. Elke pas heeft dezelfde functie in een wandeling, als een woord heeft in een zin. Zo rijgen we een wandeling aaneen, volgens De Certeau, uit passen. Wat een Loesje-poster doet, is mensen heel kort laten stilstaan. Daarmee ‘herformuleert’ de wandelaar zijn pas en, als het goed is, zijn denken. Degene die bewust kiest om te ‘klikken’ op de poster, staat open voor nieuwe ideeën. Zo heb jij ook geklikt op dit artikel. De vraag blijft of Loesje echt inspireert en aan het denken zet op een positieve manier. Dat mag je zelf bepalen als je deze Loesje-tekst leest: “Onder de stoep ligt het strand”.

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

9


Urbanisatie als weg naar ontwikkeling? Door Lida Daniëls

Over de hele wereld neemt urbanisatie toe. Steden groeien als kool en mensen trekken er massaal naartoe. De stedentrek staat garant voor welvaart, zo wordt gedacht. Verschillende visies op dit standpunt laten zien hoe het er in de stad daadwerkelijk aan toe gaat.

Er komt een sprankel in het oog bij de gedachte aan Londen, Berlijn, Parijs en New York. Hoge gebouwen, dure clubs en perfect geklede mensen die zich van hot naar her bewegen. Het zijn de plekken waar het gebeurt, waar het onmogelijke mogelijk is en waar de weg naar ontwikkeling in een handomdraai geregeld wordt. Dat is althans het beeld dat veel mensen hebben van de grote stad: het stikt er van het geld en het is dé plek om hogerop te komen. Dat er over de hele wereld een toenemende urbanisatie plaatsvindt, is dan ook niet zo gek. Waarom zou je op het platteland blijven wonen als er elders een veel mooier leven op je staat te wachten? Wetenschappers hebben vanuit verschillende disciplines onderzoek gedaan naar steden. Zij vroegen zich af of de trek naar steden inderdaad de beste weg naar ontwikkeling is of dat de negatieve kant ervan meer overheerst.

Oneindige mogelijkheden Voor Edward Glaeser, professor economie aan Harvard University, staat het als een paal boven water: steden geven de mens oneindige mogelijkheden. Steden kunnen ontzettend veel voor mensen betekenen, zeker wanneer massale urbanisatie plaatsvindt. ‘Hoe meer zielen, hoe meer vreugd’ is een uitspraak die Glaeser zou kunnen waarderen. Een opeenhoping van mensen zorgt voor interactie. Samenwerking of juist concurrentie brengt innovatieve ideeën met zich mee. Er wordt continu gestreefd naar meer, beter, sneller en nieuwer. Steden zijn volgens Glaeser dan ook de sleutel tot ontwikkeling. Wanneer er in minder ontwikkelde landen urbanisatie plaatsvindt, zal ook de armoede afnemen. De stad is de plek waar hoogopgeleide mensen samenkomen, waar nieuwe technologieën worden ontwikkeld, waar kennis wordt gevormd en overgedragen, waar bedrijven ontstaan. Kortom: de productiviteit in steden is enorm en daarom is de stad de aanjager van welvaart.

10

Een opeenhoping van mensen brengt ontwikkeling

Glaeser is niet de enige die steden ziet als de weg naar ontwikkeling. Andere economen hangen zijn visie aan, een visie die over de hele wereld lijkt aan te slaan. Met de industrialisatie zijn de steden enorm gegroeid. Maar sinds vijftig jaar is de groei in een versnelling gekomen. Vooral in de minder ontwikkelde landen vindt enorme urbanisatie plaats. Waar nu ongeveer vijftig procent van de bevolking in steden woont wordt er verwacht dat dit in 2030 meer dan zestig procent zal zijn, waarbij negentig procent van de groei in minder ontwikkelde landen zal plaatsvinden.

Groene steden De positieve houding van economen ten opzichte van urbanisatie wordt niet door iedereen toegejuicht. Zo zetten milieuactivisten grote vraagtekens bij deze theorie. Zij vrezen onder andere voor een enorme toename van luchtvervuiling en het verdwijnen van natuur, waardoor de omstandigheden voor mensen uiteindelijk alleen maar slechter zullen worden. Milieuactivisten pleiten vaak voor het bevorderen van landbouwactiviteiten en voor het terugdringen van de trek naar steden. Toch zijn er onder milieuactivisten ook steeds vaker andere geluiden te horen. Uit recente onderzoeken blijkt namelijk dat de trek naar steden helemaal zo slecht nog niet is voor het milieu. De aanwezigheid van steden zorgt er bijvoorbeeld voor dat slechts de helft van de bevolking op vier procent van

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5


Manh attan , pl a ats va n g renzel oze m og elijkheden?

de beschikbare vruchtbare grond woont en er daardoor meer landbouwgrond overblijft. David Owen, schrijver voor The New Yorker, voegt daar nog aan toe dat het verschillende voordelen heeft voor het milieu dat mensen in steden compact bij elkaar leven. Zo hoeven mensen in steden vaak maar korte afstanden af te leggen, waarbij veelal gebruik wordt gemaakt van een fiets of het openbaar vervoer. Ook is een beter systeem van rioolbuizen en elektriciteitskabels mogelijk en leven mensen vaak in kleinere appartementen met minder energieverbruik. Dit argument wordt ondersteund door het bizarre feit dat het meest drukke deel van New York, Manhattan, een van de meest ‘groene’ plaatsen van de Verenigde Staten is. Door het leven in compacte steden leven mensen op bescheidenere voet, wat zorgt voor een milieuvriendelijker bestaan. Bij dat punt sluit Glaeser zich aan. Hij ziet mensen liever in hoge flats dicht op elkaar wonen, dan in de uitgestrekte voorsteden waar men over het algemeen veel minder zuinig leeft en meer ruimte inpikt.

De keerzijde Een ander geluid komt vanuit studies die meer vanuit mensen zelf kijken. Daaruit blijkt dat er naast een groep mensen die kunnen profiteren van de urbanisatie, er ook een groep is die letterlijk moet zien te overleven in de grote stad. In verschillende antropologische studies komt deze laatste groep naar voren. De persoonlijke omstandigheden van deze mensen laten zien dat er ook een keerzijde aan urbanisatie zit. Het is niet voor iedereen voordelig om van het platteland naar de steden te trekken. Vooral mensen uit de lagere klassen kunnen zich vaak moeilijk redden in de enorme stad waar ze plots mee moeten draaien met een gigantische, op geld gebaseerde, urbane economie. Daarom belanden zij vaker in de slechte wijken die in bijna elke grote stad aanwezig zijn. New York heeft het prachtige Manhattan waar de urbanisatie

zijn werk goed lijkt te doen, maar ook de wijk Harlem is een onderdeel van het stadsdeel. Harlem staat in sterk contrast met de rijkeluiswijk Upper East Side, een ander deel van Manhattan. Begin twintigste eeuw trokken voornamelijk Afro-Amerikanen naar Harlem, met het idee dat ze er in hun welvaart op vooruit zouden gaan. Documentairemaker Louis Theroux brengt in beeld dat deze welvaart hen niet tegemoet is gekomen. In zijn documentaire dompelt hij zich onder in Harlem en maakt van dichtbij mee in welke slechte omstandigheden de mensen daar wonen. Er is veel criminaliteit, drugs is volop in omloop en men werkt er vaak in de laagbetaalde formele of informele sector. Theroux schetst het beeld van een New Yorker die eigenlijk nooit het ‘echte’ New York, zoals we dat kennen van de mooie beelden, zal kennen. Het is een verpauperd New York waar de mogelijkheden vaak ver te zoeken zijn en waarin de vicieuze cirkel van een uitzichtloos bestaan moeilijk te doorbreken is. Wanneer urbanisatie van dichtbij wordt bekeken, vanuit mensen hun persoonlijke omstandigheden, blijkt dus dat het niet voor iedereen leidt tot ontwikkeling. Vaak zijn er wel meer mogelijkheden in de grote steden maar zonder geldmiddelen is de weg naar een beter bestaan niet binnen handbereik. Het geld dat in de steden verscholen ligt, is lokaal verdeeld en vooral gesitueerd in de betere wijken. Op die plekken zien we dat urbanisatie daadwerkelijk een beter bestaan kan brengen, met ontwikkeling als gevolg. Het kan ook niet anders dan dat we in deze moderne tijd meegaan in de trek naar steden en dit blijven bevorderen, maar daarbij moet de aandacht niet alleen uitgaan naar een beperkt gebied. De hele stad moet de mooie kant van de urbanisatie kunnen ervaren. Door meer te investeren in de arme wijken van een stad zullen deze beter mee kunnen draaien in de economie, waardoor ze uiteindelijk meer geld opleveren voor het land en de bewoners in betere omstandigheden kunnen leven.

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

11


Op de bank met...

Naomi van Stapele “When they see me, they see ghetto”

Gangs hebben het imago crimineel en gewelddadig te zijn. Ze worden gevormd door gevaarlijke jongens die leven in ongure wijken. Jongeren zonder toekomstperspectief; daders of wellicht slachtoffers van het systeem. Maar voor antropologe Naomi van Stapele zijn de jongens die behoren tot de gangs van Mathare Valley, een getto in Nairobi, geen van beide. D o or I re ne B ey dals

Naomi van Stapele is momenteel PhD-onderzoeker aan het Amsterdam Institute for Social Science Research aan de Universiteit van Amsterdam en doet onderzoek naar gangvorming, gender en mannelijkheid onder jongens in de getto’s van Nairobi. Ik ontmoet haar in een café in Amsterdam, daags voordat ze eindelijk weer naar haar geliefde Kenia gaat. Ze kan niet wachten: “Ik ben er sinds de zomer niet meer geweest en eigenlijk is dat te lang. Ik denk dat voor mij het beste zou zijn als ik om de zes maanden negen weken in Nairobi zou zitten. Een maand is ook te kort, vind ik.”

Mathare Valley “Ik had nog nooit zo’n getto gezien,” vertelt Van Stapele. “Ik denk dat als je voor de eerste keer Mathare ziet, je wel een beetje schrikt. Het straatbeeld van de open riolen en de vele dronken mannen die gewoon op straat slapen, in een soort van coma. Maar ook de vele gezellige restaurantjes horen erbij.” Ondanks deze contrasten is het toch voornamelijk overleven, benadrukt Van Stapele. “De mensen wonen daar met drie à vier mensen in roestbruine huisjes, gebouwd met golfplaten, van slechts drie bij vier meter groot. Het meubilair bestaat hooguit uit een bed en een bank. Het beperkte aantal toiletten is aangesloten op riolering die regelmatig verstopt is en als er geen water is worden de wc’s gesloten. Dat kan wel weken duren.” Het straatbeeld is contrastrijk, aldus Van Stapele. “Door de dronken mensen in Mathare kan de sfeer op straat grimmig zijn, maar tegelijkertijd is er een zindering van creatieve energie.” Die creatieve energie leidt volgens Van Stapele tot acties om het leven in de getto’s te verbeteren. Zo hebben drugsdealers een varkensboerderij opgezet om op een andere manier geld te kunnen verdienen. Ook zijn er veel organisaties actief die de positie van vrouwen proberen te verbeteren. Mathare Valley wordt niet erkend als wijk, omdat de wijk niet in de overheidsplanning voorkomt. Toch eist de overheid belasting van de wijkbewoners, die daar niets van terug zien. Sterker nog, de maatschappelijke problemen in de wijk zijn relatief gezien erg groot, zo vertelt Van Stapele. “Als er geweld is, is dat in hun wijk. Als er gemobiliseerd wordt, gebeurt dat in hun wijk. Als er in de stad een tekort aan water is, krijgen zíj geen water,” aldus Van Stapele. De staat vormt voor veel bewoners zelfs een bedreiging. Zo is in tien jaar tijd een op de vier jongens uit Van Stapele’s onderzoekslokatie doodgeschoten door

12

de Keniaanse politie. Dit gebeurt voornamelijk buiten het getto zelf. Veel andere jongens raken verdwaald in het rechtssysteem en komen, zonder proces, in de gevangenis. Soms komt militaire politie de wijk in om belastingen te innen of de illegaal aangelegde elektriciteitsdraden door te knippen, vertelt Van Stapele. “De politie gebruikt dan traangas en schiet met scherp, tot ze worden gestopt door jongens die ze opwachten met stenen. Het is onvoorstelbaar hoe weinig demonstraties er zijn, als je kijkt naar wat ze allemaal meemaken. Als we het hebben over gender-gerelateerd geweld, gaat het meestal over vrouwen. Aan het geweld dat specifiek gericht is op mannen, wordt door mensenrechtenorganisaties bijna geen aandacht besteed.”

Lichaamstaal De jongens van Mathare gedragen zich in hun eigen wijk vaak anders dan erbuiten, is Van Stapele opgevallen. Ze vertelt over een alcoholsmokkelaar. “Hij moest iets regelen bij een instantie in de stad en ik ging met hem mee. We liepen door het gebied waar alle ministeries en luxe hotels zitten en hij spande zijn spieren ontzettend. Hij liep anders dan in het getto: hij probeerde meer ruimte in te nemen, met zijn kin naar voren gestoken. Toen ik hem er op wees, zei hij: ‘You know, when they see me, they see ghetto, so what I try to be is ghetto, because then they fear me.’ Hij werd een soort stereotype zodat hij met rust gelaten zou worden.” Andere jongens, aldus Van Stapele, onderdrukken juist hun ‘ghettoness’ wanneer ze in de stad zijn om politie-aandacht te vermijden. Ze verliezen het zelfvertrouwen dat ze in het getto uitstralen. “De vrouw van een autoriteit in de drugsscene was ziek en moest naar het ziekenhuis. Elke keer als we het ziekenhuis inkwamen, werd hij kleiner, leek het. Hij veranderde van een spraakzame en assertieve man in een angstige, timide persoon. Hij durfde niet aan de arts te vragen wanneer zijn vrouw naar huis mocht, waardoor ze drie dagen te lang opgenomen is geweest. Dus drie dagen ziekenhuiskosten erbij.” De meeste jongens komen de wijk vaak uit om te smokkelen of werken, maar er zijn ook jongens die al een lange periode niet bij de autoweg minder dan een kilometer verderop zijn geweest.

Gang? “Een gang is ook een zeer problematisch begrip,” zegt Naomi. “Het probleem met het woord is dat het een gefixeerd beeld

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5


Naomi van Stapele met een van haar respondenten. Beeld uit de persoonlijke collectie van Van Stapele. oproept. Waar je een soort lijntje om kan trekken: ‘dit is de gang’, maar zo werkt het helemaal niet. Een gang is een soort vloeibaar netwerk waarin jonge mannen, en soms ook vrouwen, bijvoorbeeld alcohol stoken. Dan gaat de één weer weg en komt de ander weer terug. Sommigen horen bij drie, vier, vijf verschillende groepen. Het is allemaal veel minder rigide dan beeld dat heerst in bijvoorbeeld criminologie over gangs.” “Groepen jongens die zich bezig houden met bankberovingen”, vertelt Van Stapele, “worden weer meer gezien als gangs, maar daar hebben de mensen in Mathare Valley respect voor. Er komt daar namelijk een hoge mate van organisatie aan te pas, en kan ook gedaan worden door oudere mannen. Maar wat echt gezien wordt als gangs zijn de local thugs,” zegt Naomi. “Groepjes jongens van zeventien of achttien jaar die in hun eigen wijk mensen beroven met messen en pistolen. In de wijk, dat is een soort verraad tegen de eigen mensen. Veel jongens die ik ken zijn hierdoor ook door mob justice gedood. Ze waren terechtgesteld door de buurtbewoners zelf. Stelen buiten de wijk wordt ook als problematisch gezien, zeker als het met geweld gepaard gaat.” De alcoholstokers en de drugsdealers die Naomi van Stapele onderzoekt en door onder meer de Keniaanse staat als gangmembers worden gezien, zien zichzelf ook niet als behorende tot een gang. “Wat zij doen, is gewoon werk. Het is wel moeilijk werk en niet iets wat ze hun hele leven willen doen. Op een bepaald moment hopen deze jongens genoeg geld te verdienen om te trouwen, een gezin te stichten en te stoppen met dit werk. Ze ondergaan de verandering van jongen naar man. Maar de jongens zijn heel bang om jongen te blijven, dat het ze niet lukt om genoeg geld te verzamelen om een gezin van te onderhouden.” De vrouwen uit Mathare hebben meer kansen dan de mannen. Zij kunnen wel buiten hun wijk langdurig werk vinden, als schoonmaakster of naaister. Bovendien zijn NGO’s met microkredietprogramma’s zeer gericht op vrouwen. “De jonge mannen vallen een beetje buiten de boot,” legt Van Stapele uit. Wanneer de jongens wel stabiel werk vinden, houden ze het feit dat ze uit Mathare komen angstvallig geheim. “Als ze daarachter komen, dan ben je een dief, een gangster, dan ben je eigenlijk ‘shoot to kill’.” De jongens worden gedwongen om werk te zoeken als alcoholstoker of drugsdealer, maar zijn ook alsmaar bezig om op een andere manier zichzelf van een stabiel inkomen te voorzien. Daarbij worden de gangs gezien als een

broederschap. Het is een netwerk waarin kansen liggen, omdat er verder maar weinig kansen zijn. De jongens zijn sociaal en economisch geïsoleerd. Ze zien hoe vrouwen wel kansen hebben en meer gaan verdienen en hoe zij zelf geen werk kunnen vinden en door de politie bedreigd worden te worden doodgeschoten. De gang wordt zo de enige plek waarin ze hun mannelijkheid kwijt kunnen.

Politiek

Ze kunnen alleen in gangs hun mannelijkheid kwijt

Het is niet zo dat deze jongens alleen geïsoleerde slachtoffers zijn. Ze spelen in politieke processen een duidelijke rol. Ze hebben wel degelijk machtsposities en bevinden zich ook niet alleen maar in het getto. Zo regelen politici soms baantjes voor deze jongens om zo hun stemmen te winnen. De jongens doen dit weleens voor verschillende politici tegelijkertijd. “Ze kunnen makkelijk voor vier of vijf verschillende mensen werken, want de politici leggen hun lijsten niet naast elkaar. Hier maken de jongens zeer strategisch gebruik van. Ze navigeren dit soort situaties en kijken welke kansen er liggen voor henzelf en hun vriendengroep. De gangs zouden daarom in plaats van als crimineel, als belangrijke spelers in maatschappelijke ontwikkeling moeten worden gezien,” vindt Van Stapele. Dit jaar is een verkiezingsjaar, vertelt Van Stapele. “Na het verkiezingsgeweld van eind 2007 is er een nieuwe grondwet aangenomen. Mensen zijn bewuster geworden van hun rechten nu een aantal gangs meehelpen aan een project om in hun dialect voorlichting te geven over hun burgerrechten. Hierdoor komen mensen erachter dat ze burgers zijn. Dat ook zij recht hebben op bescherming van en door de staat. Maar wordt er dan weer iemand doodgeschoten. Dan komt er veel frustratie en pijn naar boven.” Al met al hebben positieve processen de overhand, concludeert Van Stapele. “De jongens hebben veel meegemaakt en realiseren zich dat ze daardoor ook echt wat toe te voegen hebben aan de samenleving. Er is een soort ‘getto-trots’ aan het ontstaan.”

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

13


Die Swart Gevaar De Ander zien in Yeoville, Johannesburg

Johannesburg is niet erg in trek onder toeristen. Zuid-Afrikanen en touroperaters zien de binnenstad als onveilig. In dit artikel stel ik de vraag: Hoe is het idee van een onveilige binnenstad geconstrueerd onder blanke Zuid-Afrikanen? Wat zijn hiervoor mogelijke historische verklaringen? Ik zal vertellen over de geschiedenis van Johannesburg en aan de hand van de wijk Yeoville laten zien dat downtown Johannesburg uitstekende plekken kent om te bezoeken. D o or Joost Lur vink

De afgelopen lente liep ik door de Zuid-Afrikaanse migrantenwijk Yeoville. In deze wijk woonden in de eerste helft van de vorige eeuw voornamelijk Italiaanse en Oost-Europese Joden. Inmiddels is de buurt van huidskleur verschoten, door de grote toename van zwarte (Zuid-)Afrikanen. Yeoville is destijds gebouwd in Europese stijl. Appartementen in zachte kleuren reiken niet hoger dan de bomen, de gebouwen zijn symmetrisch met veel horizontale lijnen en de straten zijn breed opgezet. Op de hoofdstraat verkopen straatventers goederen en etenswaren. Gek genoeg is haast bij iedere straatverkoper tomaten en uien te vinden. Eigenlijk is de straathandel illegaal, al hoort het wel bij het hedendaagse karakter van deze immigrantenbuurt.

Angst voor zwarten is ouder dan de apartheid Open dag Een paar dagen ervoor ontmoette ik Claire Bénit-Gbaffou, docente in Architectuur en Stadsplanning aan de Universiteit van Witswatersrand. Ze nodigde me uit voor een open dag in Yeoville. Voor deze dag had ze met studenten en lokale vrijwilligers een expositie en culturele, culinaire en architectonische rondleidingen georganiseerd. Daarin werd het bijzondere karakter van de multiculturele buurt benadrukt. Omdat in deze buurt weinig toeristen komen, terwijl er veel uitgaansgelegenheden, restaurants en mooie straten zijn, werd door deze dag de buurt gepromoot om het begrip voor deze buurt te vergroten en de buurt welvarender te maken. Doorgaans bevindt de toeristenstroom in Johannesburg zich op een laag peil. Waarschijnlijk komt dit doordat Johannesburg door reisorganisaties als een gevaarlijke stad wordt weergegeven. Nederlandse reisgidsen over Zuid-Afrika gaan vaak over bestemmingen als Kaapstad, de gardenroute en het Krugerpark, terwijl gidsen over Johannesburg uiterst schaars zijn. Johannesbrug wordt ook wel de ‘crime capital’ van Zuid Afrika genoemd. De voornaamste toeristische trekpleisters van Johannesburg, het Apartheidsmuseum en attractiepark Gold Reef City, liggen beiden buiten de binnenstad. Door het idee dat downtown Johannesburg een gevaarlijke plek is, mijden vele toeristen de binnenstad en daarmee ook buurten als Yeoville, waar je als blanke overdag onder begeleiding weinig risico loopt, zo vertelden ook de organisatoren van de open dag.

14

Misdaadstatistieken

Om zo objectief mogelijk vast te stellen of de binnenstad van Johannesburg veilig is, gebruiken de media vaak politiestatistieken. Door te kijken naar het aantal moorden, verkrachtingen en diefstallen op een bepaalde plek en deze te vergelijke met andere plekken wordt de relatieve onveiligheid vastgesteld. Op dat moment gaat men echter voorbij aan de vraag of elke misdaad wel wordt aangegeven en aan de moeilijkheid om misdaden berecht te krijgen in Zuid Afrika. Gaat men slechts uit van statistieken van de politie, dan gaat men er ten onrechte van uit dat de bevolking vertrouwen heeft in de politie en gelooft in haar effectiviteit. In het artikel ‘Figuring Crime: Quantifacts and the Production of the Un/Real’ (2006) beschrijven Comaroff en Comaroff het effect van misdaadstatistieken op de perceptie van de werkelijkheid. De perceptie van de criminele werkelijkheid lijkt vaak zwartgalliger dan de criminaliteit zoals die is weergegeven in de statistieken. Maar waar ligt dit nu aan? Comaroff en Comaroff gebruiken hun concept van popular discourse of crime als mogelijke verklaring. Veel Zuid-Afrikaanse burgers kennen een verhaal van iemand dichtbij hen die slachtoffer is geweest van een misdaad. Over deze misdaden praten zij op realistische wijze, alsof deze misdaden zo weer zou kunnen gebeuren en henzelf of een naaste kan overkomen. Het gebeurt vaak dat blanke Zuid-Afrikanen, wanneer ze geconfronteerd worden met berichten over de criminaliteit, neigen te denken dat zwarte Zuid-Afrikanen hen vijandig gezind zijn. Alsof misdaad een vorm van wraak is tegen de blanken: een raciale haat. Na de apartheid steeg het onveiligheidsgevoel van de blanken. Het Afrikaans Nationaal Congres (ANC), de heersende politieke partij, verklaarde dit met het argument dat blanken altijd de bescherming van de apartheidsmachthebbers hebben genoten. Maar dat nu het politieapparaat voor de hele bevolking wordt ingezet, de blanken minder beschermd worden en daardoor meer geconfronteerd kunnen worden met misdaad. Veel blanken voelen zich nu extra kwetsbaar door het popular discourse of crime en de verandering van de politieke macht na de apartheid. Deze perceptie van de misdaad en de kwetsbaarheid van de blanken hebben wellicht hun wortels verder terug in de geschiedenis. Maar de angst van blanken voor zwarten is ouder dan de apartheid. Sommige Zuid-Afrikaanse historici hebben de veronderstelling dat de koloniale geschiedenis in Zuid-Afrika een angst voor zwarten heeft achtergelaten in het collectieve geheugen van de blanke bevolking. Deze angst is gericht tegen het onbekende, tegen de natives, en hangt samen met de angst om vermeesterd te worden door een krachtige zwarte meerderheid: ‘die Swart Gevaar’.

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5


Yeov i l l e, Joh a nnesburg . Beel d Joost Lur vink

Angst voor interraciale seks Johannesburg werd in 1886 uit de grond gestampt nadat er goud werd gevonden. Er trokken vele werknemers met allerlei raciale achtergronden naar toe. Onder andere door invoering van ‘pass laws’, die op basis van ras de bewegingsruimte voor burgers beperkten, begon de stad al snel eigenschappen van de apartheid te vertonen. Op deze wijze kon men een blanke buitenwijk creëren en kon het loon voor de zwarten laag blijven. Door de gebiedsbeperking was het lastig voor de zwarten om elders werkgevers te vinden. Aan het begin van de vorige eeuw trokken veel zwarte Zuid-Afrikanen naar Johannesburg om werk te zoeken als hulp in de huishouding. De Zuid-Afrikaanse historicus Van Onselen (2008) beschrijft dat zwarte domestic workers in de privésfeer van blanke families terecht kwamen, wat leidde tot allerlei spanningen en angsten. Een van de voornaamste zorgen was dat de mannelijke zwarte huishouder seksuele banden zou aangaan met de vrouw des huizes. Zwarte jongens werden gezien als lustful creatures, die hun seksuele lusten moeilijk in bedwang konden houden. Er heerste een sterke Victoriaanse moraal in Johannesburg: seks was een beladen onderwerp. Over interraciale seks werd gesproken alsof het een schande was.

Van Onselen beschreef hoe de angst voor interraciale seks heeft geleid tot een soort hysterie. Toen er enkele verkrachtingen plaatsvonden tussen zwarte domestic workers en blanke vrouwen, deden opeens vele vrouwen aangifte van een ingebeelde verkrachting door zwarten. Het is een voorbeeld van angst die valt onder de algemene noemer ‘die Swart gevaar’. Deze angst duurde voort tijdens de apartheid en stuurde de apartheid aan. Sinds 1948 kent Zuid-Afrika de apartheidspolitiek, wat stond voor een intensief beleid van raciale segregatie. In Johannesburg was destijds al sprake van ruimtelijke segregatie door onder andere de ‘pass laws’. In de jaren 80 en 90 veranderde de raciale compositie van de bewoners van het centrum van Johannesburg. Aanvankelijk woonden hier vooral blanken, maar steeds meer kleurlingen en zwarten gingen illegaal in de binnenstad wonen. Dit werd enigszins getolereerd door de staat. Mede door druk van internationale handelsembargo’s kwam de apartheid ten einde. Volgens de socioloog Murray (2009) is een van de redenen waarom veel blanken nu uit de binnenstad zijn weggetrokken om in bemuurde buitenwijken te gaan wonen, te wijten aan de economische situatie in de jaren 80. Door de handelsembargo’s konden vermogende Zuid-Afrikanen geen buitenlandse investeringen doen. Geld werd daarom in vastgoed

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

15


geïnvesteerd, waardoor het financiële centrum zich verplaatste van downtown naar de buitenwijk Sandton. Deze wijk is nu een luxe buurt met grote shopping malls, kleine stoepen, veel autoverkeer en beveiligde kantoren. Downtown Johannesburg is een drukke, minder welvarende, gevaarlijkere plek geworden waar bepaalde panden illegaal in het bezit zijn genomen door criminelen. De ruimte, rust, veiligheid en de grote werkgelegenheid in de buitenwijken en het feit dat panden in het centrum in waarde daalden, waren enkele factoren die ertoe geleid hebben dat veel blanken uit het centrum verhuisden. Nu wonen er in de binnenstad nog nauwelijks blanken.

Exodus van blanken De verandering van de raciale compositie van het centrum van de afgelopen decennia, komt onder andere doordat veel immigranten uit andere Afrikaanse landen zo Zimbabwe en Congo naar Johannesburg zijn gekomen. Maar vooral zijn er veel zwarte Zuid-Afrikanen in Johannesburg gaan wonen, na jarenlang gemarginaliseerd te zijn, zonder toegang tot fatsoenlijke voorzieningen. De blanken volgden elkaar op in hun exodus uit de binnenstad. Tegelijk met het intrekken van zwarte Zuid-Afrikanen en immigranten nam de criminaliteit in het drukbevolkte centrum Johannesburg toe. De blanken verhuisden niet alleen vanuit de binnenstad naar de buitenwijken; velen van hen gingen achter muren of zelfs in gesloten gemeenschappen, gated communities, wonen. De angst voor een overweldigende en een mogelijk gevaarlijke massa >> wordt opgelost door publieke ruimte te privatiseren, door het bouwen van grote shoppingmalls die alleen door autogebruikers goed te bereiken te zijn, door stoepen, parken en pleintjes te beperken. De interactie tussen stedelingen met verschillende sociaal-economische achtergronden wordt op deze manieren verminderd. Doordat sociaal-economische verschillen tussen blanken en zwarten nogal groot zijn in Zuid-Afrika, betekent dit onvermijdelijk dat het contact tussen zwarten en blanken

afneemt. Blanken komen de Ander, de minder welvarende nietblanke stedeling, in het dagelijks leven op straat niet of nauwelijks tegen. Hierdoor treedt er een proces van othering op. Het proces van othering dat zich afspeelt in van Johannesburg, lijkt minder gepolariseerd in de wijk Yeoville, waar het contact tussen buurtgenoten van allerlei achtergronden sterker is, dan in andere wijken. Zo is criminaliteit in Yeoville onder controle in vergelijking met de wijk Hillbrow, waar hele flatcomplexen ingenomen zijn geweest door criminele bendes. Tijdens de open dag in Yeoville werd uitgelegd dat het in deze buurt heel belangrijk is om door de ogen van de Ander te kijken, omdat er mensen met zo veel verschillende nationaliteiten in de buurt wonen. In deze wijk is het herkennen van het anderszijn van elkaar een gemeenschappelijk iets wat de bewoners dagelijks met elkaar confronteert en waardoor buurtgenoten banden met elkaar aangaan. De wijk doet daardoor heel Afrikaans aan: er woont een mengelmoes van immigranten uit allerlei Afrikaanse landen. De voertalen zijn Engels en Frans. Deze wijk kent een zeer aangename drukte op de hoofdstraten. De exotische eettentjes, de kunstenaars, de straathandel en het voetbal op straat maken het een levendige buurt. Hierdoor kunnen ook toeristen op een veilige manier rondlopen, al zal men als blanke wel opvallen in de voornamelijk zwarte buurt. Voor de continuïteit van de inkomsten van het toerisme hebben zowel rondleiders als de buurtbewoners belang bij veiligheid. Het blijft als toerist natuurlijk verstandig een normale dosis voorzichtigheid in acht te nemen. Waar ik eerst aarzelde om foto’s te nemen - ik werd nagestaard door locals, die verbaasd vroegen waar ik mee bezig was – was dit tijdens de rondleiding minder ongemakkelijk. Onveilige situaties zijn in Johannesburg zeker wel te vinden: ga niet ’s nachts zomaar door de binnenstad lopen. Maar om een bijzonder deel van het leven in een Afrikaanse stad te zien, is het aan te raden om de grote angstbeelden van blanke Zuid-Afrikanen toch enigszins te relativeren en deze zeker voor antropologen interessante buurt op het randje van downtown Jo’burg te bezoeken.

Straatmarkt in Yeoville, Johannesburg. Beeld Joost Lurvink

16

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5


De kolonisten van Hebron Kaya Bouma studeerde Culturele Antropologie aan de UvA en was hoofdredacteur van Cul in 2009 en 2010. Aan Cul vertelt zij haar ervaringen als vrijwilliger in Palestina. D o or Kaya B ouma

Netten b e s c h e rm e n Pa lest ijne n te g en na ar b eneden g eg ooi d af val . Beel d Kaya Boum a “Je bent pas in Palestina geweest als je Hebron hebt gezien”, vertelt Ala Yousef. Yousef is de coördinator van het uitwisselingsprogramma in Palestina waaraan ik deelneem. We staan op het punt om Hebron binnen te gaan, een stad in de Westelijke Jordaanoever. Het gevecht om ruimte dat zich in deze stad afspeelt tussen Israëlisch-Joodse kolonisten en Palestijnse inwoners geeft een goed idee van de situatie in de gehele Westelijke Jordaanoever. Wettelijk mogen Israëliërs de Palestijnse gebieden niet betreden, maar kolonisten vestigen zich meer en meer in de Westelijke Jordaanoever. Het is vrijdagmiddag en met dertien internationale vrijwilligers en drie Palestijnse medewerkers van uitwisselingsprogramma Zajel loop ik door het centrum van Hebron. Het eerste deel van de winkelstraat is verlaten. “Die winkel is afgepakt door de kolonisten, die winkel ook.” Yousef wijst op de gesloten deuren van panden die nu leeg staan. Kolonisten hebben de winkels met geweld overgenomen. Palestijnen kunnen er niet meer in en de kolonisten gebruiken ze niet. Verderop in de straat zijn nog wel wat Palestijnse winkeltjes open. Maar kolonisten hebben de huizen boven deze winkels overgenomen en wonen hier nu. Ze gooien hun afval uit het raam naar beneden de winkelstraat op. Om te voorkomen dat het afval de winkelende Palestijnen raakt, is er gaas gespannen boven de straat. Het gaas ligt vol lege flessen, oude kranten en ander afval. Carmen, een vrijwilligster uit Engeland, vertelt dat toen zij de week

ervoor door deze straat liep, kolonisten net een wasmachine naar beneden hadden gegooid. Een Palestijnse vrouw kwam er onder terecht en overleed. Een blond jongentje springt vrolijk op zijn trampoline op een dakterras. De Palestijnse vrouw die er onder woont, nodigt ons uit in haar huis. De kolonisten vallen haar vaak lastig, vertelt ze. Ze gooien afval door het gat in de muur van haar huiskamer. Ook hebben ze een keer een slang door het gat gegooid die op de grond terecht kwam, vlakbij haar slapende baby. We lopen door en komen langs een huis dat afgelopen nacht is door kolonisten is overgenomen. Twee gepantserde auto’s en vijf tot op de tanden bewapende Israëlische soldaten bewaken het pand. Een groepje Palestijnse mannen kijkt moedeloos toe. Een paar straten verder is een gehele straat afgesloten voor Palestijnen. De Palestijnen die er wonen, moeten een heel stuk omlopen om thuis te komen. Onze groep splitst zich in tweeën: de internationale vrijwilligers mogen doorlopen, maar de Palestijnse vrijwilligers niet. Even later houden soldaten ook ons tegen. Het blijkt dat deze straat is alleen voor de kolonisten toegankelijk is. “Waarom?”, vraagt een van de vrijwilligers aan de soldaten. De soldaten kijken elkaar vertwijfeld aan. “Omdat er altijd conflict is hier,” antwoordt een van hen schouderophalend. Om verder te kunnen moeten we over de begraafplaats lopen. Yousef: “Lopen over graven is heiligschennis voor moslims maar er

zijn geen andere wegen om dit deel van de stad te bereiken. We moeten wel.” De stichting Youth Against Settlements probeert op een vreedzame manier verzet te bieden tegen de kolonisten. Ze organiseren ondermeer stakingen en demonstraties in de stad. Issa Amro werkt voor de stichting, hij heeft weinig hoop voor de toekomst van Hebron. Amro: “De kolonisten vallen niet alleen onze stad, onze huizen en onze kinderen aan, maar ook onze cultuur en onze identiteit. Dit is etnic cleansing. Over twintig jaar zijn er hier geen Palestijnen meer, dan is deze stad van Israël.” Amro heeft reden om negatief te zijn. Officieel steunt de Israelische regering de kolonisten niet, maar er bestaan wel overheidssubsidies die het leven in een nederzetting financieel aantrekkelijk maken. Ook de Amerikaanse stichting Hebron Fund uit het New Yorkse Brooklyn steunt de kolonisten financieel. Mede dankzij deze steun kunnen de nederzettingen zich uitbreiden. Hebron is in het Jodendom een heilige stad. Het zou de laatste rustplaasts van de voorvaderen Abraham, Isaac en Jacob zjin. Dat kan verklaren waarom de settlers zich er zo graag willen vestigen. Ondanks het feit dat Amro weinig hoop heeft, is hij vastberaden verzet te blijven bieden tegen de kolonisten. Amro: “We gaan hier niet weg, ondanks alle geweld en haat. De kolonisten zijn hier om ons te vernederen, onze identiteit uit te wisen. Maar we geven niet op en gaan door met vreedzaam verzet.”

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

17


ArtiCul

Geheimen Do o r Li sanne Groot Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet en het is… Vroeger toen ik klein was, had ik al een fascinatie voor alles wat verborgen was. De geheimzinnigheid rond iemand, een gesprek of een object. Sinds ik ouder ben, lijkt die geheimzinnigheid verbannen te zijn uit mijn strak geplande leven, en krijgt geheimzinnigheid maar weinig kans. Tot ik op een zomerdag mij eens – voor de verandering zonder haast – naar het Leidseplein begaf en door het Leidse bosje liep. Ik was daar wel vaker doorgelopen, ogen naar de grond en met een stevige pas. Dit keer had ik de tijd en gleden mijn ogen langs alle tegels, de mensen en de bomen zoekend naar geheimen. Plotseling zag ik het: midden in de stad, op een tak van een boom zat hij daar: Het Zagertje. Dit kleine kunstwerkje is gemaakt door een nog steeds onbekende kunstenaar, die in 1989 dit en vermoedelijk nog andere kleine kunstwerkjes in Amsterdam heeft geplaatst. Tot op de dag van vandaag weet niemand wie het gedaan heeft en wordt de zagende man bij schade zelfs ongezien gerepareerd. Een klein geheim, midden in de stad en voor iedereen te vinden. Althans… als je goed zoekt. Ondanks dat hij helemaal niet zo klein is, moet je er wel de tijd voor nemen om hem te vinden. Dat schijnt nogal eens lastig te zijn voor ons als vaak gehaaste studenten. Wie neemt er nog de tijd om te kijken en de andere geheimen van de stad te ontdekken.

18

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5


TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

19


Publieke kwakzalvers?

Een briefwisseling over de grens tussen wetenschap en journalistiek

Veel studenten antropologie en sociologie hebben journalistieke ambities. Maar als zij met hun academische achtergrond journalistiek werk gaan verrichten, zijn ze dan nog steeds antropoloog of socioloog? Of, zijn ze dan ‘gewoon’ journalist? Over de grens tussen wetenschap en journalistiek gaan Gosse Vuijk (adjunct-hoofdredacteur van Cul) en Steffan Konings (hoofdredacteur van het blad Sociologisch Mokum) met elkaar in discussie middels een briefwisseling. D o or Ste f f an Konings en Go sse Vuijk Lieve Stef, Als antropologen en sociologen zijn we het denk ik allemaal wel met elkaar eens dat er geen objectieve waarheid bestaat. Alleen al het feit dat jullie denken dat cijfers een goede benadering van de ‘werkelijkheid’ zijn en dat wij menen dat dit niet zo is, laat zien dat er niet één waarheid bestaat. Maar de conclusies die jij uit deze aanname trekt, zijn anders dan de conclusies die ik trek. Deze verschillende conclusies komen terug in onze discussie over de grens tussen journalistieke en wetenschappelijke autoriteit. Ik vind dat Joris Luyendijk zich niet als antropoloog mag laten introduceren bij De Wereld Draait Door, terwijl jij hier geen probleem in ziet. Je argument hiervoor is dat we in de wetenschap, gezien het feit dat er geen objectieve werkelijkheid is, niet meer doen dan het verkondigen van meningen op basis van een academische opleiding waardoor we ‘kritisch’ hebben leren denken. Luyendijk doet volgens jou hetzelfde, ook al begeeft hij zich niet meer in het academische veld. Daarom zou hij

Beste Gosse, Het idee dat er duidelijk onderscheid moet zijn tussen journalistieke en wetenschappelijke kennis en productie lijkt me goed. Wat beweerd wordt door een journalist en wat wetenschappers beweren, dient op een verschillende manier beoordeeld te worden en dient ook andersoortige (maatschappelijke) implicaties te hebben. Ik denk dat je een goed punt maakt wanneer je stelt dat het verschil tussen beiden met de controle der gelijken van doen heeft. Wetenschappelijk onderzoek is van een andere aard dan het onderzoekswerk dat journalisten doen, dat kunnen we gerust met elkaar eens zijn, en een wetenschapper kunnen we

20

geen misbruik maken van de autoriteit die hij geniet als hij zich laat introduceren als antropoloog. Hier ben ik het niet mee eens, omdat ik denk dat er een essentieel verschil zit in de mening die Luyendijk als journalist verkondigt en de mening die academici verkondigen in hun rol als wetenschapper. Dit verschil is volgens mij van groot belang voor de autoriteit die de mening geniet. Het verschil zit in de controle door gelijken. In de wetenschap is de zogenaamde peer review een van de belangrijkste redenen die een mening autoriteit geeft. Alle meningen staan ter discussie maar als een mening door meerdere academici als valide wordt beschouwd, dan krijgt diee mening meer autoriteit. De autoriteit van wetenschappers is niet gebaseerd op individueel kapitaal, maar op het kapitaal van de academische wereld als instituut. Daarom hebben uitspraken van wetenschappers meer autoriteit dan die van een journalist. Als Luyendijk bij De Wereld Draait Door aan tafel schuift onder de noemer ‘antropoloog’, claimt hij de autoriteit van de academische wereld zonder dat

hij voldoet aan de essentiële eis voor die autoriteit, namelijk dat je mening in het academische veld wordt gecheckt en beoordeeld. Als er wetenschappelijk commentaar komt op zijn meningen, kan hij dat pareren door aan te geven dat hij geen wetenschappelijk onderzoek doet maar journalistiek werk. Daarmee kan hij zich dus onttrekken aan de kritische beschouwing van zijn meningen waarop de autoriteit van de wetenschap gestoeld is, i.e. waar de autoriteit die hij claimt als hij zich laat introduceren als antropoloog op gestoeld is. Daarom heb ik er problemen mee als journalisten zich als wetenschapper laten introduceren om vervolgens een journalistieke mening te verkondigen. Lieve Stef, hier kan je het toch niet mee oneens zijn? Je kunt het toch niet toelaten als rechtsschapen socioloog dat mensen onterecht de autoriteit van jouw discipline opeisen? Een autoriteit waar de wetenschappelijke wereld hard voor moet werken?

het best als wetenschapper adresseren, een journalist noemen we journalist. Dat is voor iedereen wel zo prettig en duidelijk. De reden dat we het vooralsnog niet eens zijn over deze kwestie is niet zozeer dat ik het oneens ben met jouw kritiek op sommige journalisten die op basis van sociaal wetenschappelijk onderzoek een aantrekkelijk verhaal proberen te maken. Als Maurice de Hond zijn opinieonderzoekjes presenteert of als Pownews beweert dat 72 procent van de Nederlanders de doodstraf weer zou willen invoeren, gaat mijn haar ook recht overeind staan. Er zijn genoeg voorbeelden in de media te vinden van hopeloos misbruik van de autoriteit van de wetenschap.

Waarom de discussie voor mij niet stopt bij deze aanname - en ik mij zelfs heb laten verleiden om tot het beetje zaaddodende, overrelativerende postmoderne argument te komen dat er geen objectieve waarheid bestaat en dat iedereen in onderlinge machtsverhoudingen bezig is een bepaalde mening te verkondigen komt doordat ik het in de basis niet eens ben met de redenering die achter jouw bezwaren tegen figuren als Joris Luyendijk schuil gaat. Dat er door sommigen in het publieke domein misbruik wordt gemaakt van de autoriteit van de wetenschap, betekent niet dat er ook publieke antropologen of sociologen zijn die vanuit hun sociaalwetenschappelijke achtergrond een functie vervullen die net zo >>

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

Met vriendschappelijke groet, Gosse


belangrijk, misschien wel belangrijker is voor de discipline dan de professionele rol waartoe jij vindt dat de socioloog of antropoloog zich dient te beperken. In 2004 sprak de socioloog Michael Buroway zich als president van de American Sociological Association nog uit over de verschillende rollen waarvan sociologen zich kunnen bedienen – professionele-, kritische-, beleids- en publieke socioloog – en gaf hij een pleidooi voor de verdere ontwikkeling van de publieke kant van de sociologie. Bovenal gaf hij aan dat deze verschillende (maar wel overlappende) sociologische functies niet te ver weg van elkaar moeten staan en dat juist de wisselwerking tussen deze rollen van groot belang is voor het vakgebied. Nu weet ik dat er al snel met enige argwaan wordt gekeken naar sociologen die zich veel in het publieke domein begeven en dat er in de praktijk best een grote afstand is tussen de sociologen die zich in hun werk beperken tot de universiteitsmuren en zij die het gedachtegoed ver buiten deze muren verkondigen. Een van de redenen dat deze afstand zo groot is, komt denk ik doordat velen net zo conservatief redeneren als jij. Vanuit de panische notie dat de sociologie of antropologie zou vervlakken, aan kwaliteit zou verliezen of minder ‘wetenschappelijk’

zou worden, heeft men de neiging te vervallen in taalgebruik dat zich richt op de afbakening van het vakgebied en wendt men zich tot de distinctieve retoriek waar ook jij je schuldig aan lijkt te maken. Het ironische is dat juist deze manier van redeneren op termijn de autoriteit van de wetenschap aantast, in mijn ogen in grotere mate dan het werk van de problematische journalisten waar jij op wijst. Wanneer de wetenschap zich beperkt tot het selecte groepje wetenschappers binnen de eigen discipline of zelfs universiteit, raakt de sociologie of antropologie in zichzelf gekeerd, ontstaat er een gesloten cultuur en verliezen de disciplines de aansluiting bij de praktijk, de werkelijkheid welke zij proberen te onderzoeken. De publieke figuren met een sociaal wetenschappelijke achtergrond, diegenen die de wetenschappelijke kennis op een geanimeerde en weinig stoffige manier kunnen vertalen naar een groter publiek, zoals Joris Luyendijk, lijken mij juist van groot belang voor onze disciplines. Wanneer zij de manier van denken die ze bij hun studie hebben opgedaan gebruiken en in hun publieke functie recht doen en wanneer ze hun journalistieke werk op basis van een bij sociologie

of antropologie aangeleerde kritische blik aanpakken, lijkt het me dat we hen juist moeten koesteren in plaats van ons van hen te verwijderen. We moeten waken voor de kwakzalvers die er zijn, evenals voor de wetenschappers die hun onderzoek niet netjes uitvoeren en data lukraak verzinnen. De goede publieke verkondigers van de sociologie of antropologie zijn echter juist van grote waarde. Niet alleen zorgen zij voor bekendheid van de discipline en laten ze zien dat de wetenschap dichter bij de ‘gewone man’ staat dan men zou denken, ook hebben ze de mogelijkheid om de mens (en de samenleving) te laten reflecteren op haar eigen dominante discours en denkkaders. Ze verspreiden een manier van denken die wij hier aanleren. Een manier van kritisch denken die van grote waarde kan zijn voor hoe mensen zich onderling tot elkaar verhouden, die gevestigde ideeën en normen kan nuanceren en relativeren. Iets waar volgens mij in deze tijden van meer en meer regerende subjectiviteit best behoefte aan is. Groet, Steffan

‘De sociale wetenschap heeft een belangrijke publieke rol te vervullen’ Lieve Stef Gelukkig blijkt uit je reactie dat we het met elkaar eens zijn. Alleen formuleren we het anders waardoor jij mijn standpunt denk ik niet helemaal goed begrijpt. Ik zal het proberen te verduidelijken. Zo stel je dat je het niet zo zeer oneens bent met mijn kritiek op journalisten die sociaal-wetenschappelijk onderzoek verkeerd gebruiken in de media. Maar dat is niet de kritiek die ik leverde. Ik heb juist kritiek op de omgekeerde situatie. De situatie waarin een journalist journalistiek werk in de media verkeerd gebruikt, door het te presenteren als wetenschappelijk werk. Dat is namelijk wat Luyendijk doet op het moment dat hij claimt als antropoloog bij De Wereld Draait Door te zitten om te praten over zijn column over The City. Natuurlijk heeft zijn column een antropologische inslag, hij hanteert namelijk een methode die erg lijkt op de participerende observatie

van antropologen, maar zijn werk is in essentie journalistiek. Hij schrijft namelijk een column op de website van een grote Britse krant en de NRC Next, en hij publiceert niet de uitkomsten van zijn onderzoek ter controle door zijn gelijken in de wetenschappelijke wereld. Ik pleit dus ook niet, zoals jij lijkt te zeggen in je reactie, voor het limiteren van wetenschappelijke kennis tot binnen de muren van de universiteit. Ik vind het, net als jij, alleen maar goed als het gedachtegoed van het Spinhuis ook breder in de maatschappij wordt gebruikt. Maar dat wil niet zeggen dat de bevindingen die worden gedaan op basis van dat gedachtegoed dezelfde autoriteit zouden moeten dragen als bevindingen die binnen de wetenschap zijn ontwikkeld. Dit betekent dus dat journalisten die op basis van een wetenschappelijke achtergrond een bepaalde reportage produceren deze niet hoeven te verbergen. Dit betekent echter ook dat ze wel moeten laten zien

dat het in essentie een journalistiek werk is en niet meer dan dat. Een journalist maakt een reportage volgens de regels van het veld van de journalistiek en niet volgens de regels van het veld van de wetenschap, ook al heeft die journalist een wetenschappelijke achtergrond. In zijn college over de rol van de televisie in het maatschappelijk veld ging Pierre Bourdieu ook in op dit gevaar. Over journalisten die zich beroepen op een intellectuele autoriteit die steunt op de regels van het wetenschappelijk veld zei hij: ‘These journalist-intellectuals use their dual attachments to evade the requirements specific to each of the worlds they inhabit, importing into each the capabilities they have more or less completely acquired in the other’. Volgens Bourdieu heeft dit het grote gevaar dat culturele productie plaats vindt in een grijs gebied dat noch gebonden is aan de ‘regels’ van het wetenschappelijk veld, noch aan de ‘regels’ van het journalistieke veld. >>

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

21


Dit heeft tot gevolg dat de autoriteit geclaimd door deze journalisten gebaseerd is op twee velden terwijl er aan de ‘regels’ van geen van beide velden wordt voldaan. Als een journalist beweringen van de journalist-intellectual aanvecht kan de ‘intellectueel’ zich beroepen op zijn autoriteit als intellectueel. Maar als vervolgens de beweringen aangevochten worden door een intellectueel, kan de journalist-intellectual zich beroepen op zijn rol als journalist om te ontsnappen aan de regels van de wetenschap.

Als laatste zou ik nog op willen merken dat jij de indruk lijkt te hebben dat het mij om de autoriteit en geloofwaardigheid van de wetenschappelijke discipline gaat, maar dat is niet het geval. Het gaat mij om de samenleving in de gehele breedte. Zoals je zelf al schrijft wordt er in de media misbruik gemaakt van wetenschappelijk kennis en ik zie dat wetenschappelijke autoriteit ook misbruikt wordt. Dit heeft als risico, zoals Bourdieu beschreef, dat er op basis van kennis die zich onttrekt aan alle vormen

van controle, beeldvorming plaats vindt in de samenleving. En volgens mij zijn wij het hier over eens. Als de grens tussen wetenschap en journalistiek niet duidelijk is, loopt de samenleving het risico door goed vertrouwen op de journalistintellectual een ongefundeerd beeld te vormen.

Beste Gosse,

hoe de verhoudingen en mechanismen in en tussen bepaalde velden (in dit geval die van de wetenschap en de journalistiek) voor problemen kunnen zorgen. Deze waarschuwing alleen lijkt me niet voldoende, zeker als we onszelf in de diagnose buiten beschouwing laten. Maar wat als je inderdaad gelijk blijkt te hebben? Als de grens tussen wetenschap en journalistiek inderdaad onduidelijk is geworden en de samenleving hierdoor in gevaar is, wat kunnen we er dan vervolgens aan doen? Hoe zie je de praktische kant van de afbakening van wetenschappelijke kennis voor je? . Om toch bij Bourdieu te blijven, zou je kunnen redeneren dat de grote plek die nu in het veld van het maatschappelijk debat ingenomen wordt door ‘kwakzalvers’, juist kan worden ingeperkt door de plek van ‘echte’ wetenschappers binnen dit veld meer te bevechten en te vergroten. Om het debat en de beeldvorming te kunnen beïnvloeden zullen we ons dan juist meer moeten roeren in het debat, in plaats van binnen onze eigen muren of van een afstand te roepen waar de problemen bij anderen zitten. Sociologen en antropologen zullen zich juist meer een publieke rol moeten aanmeten. Dat zij hier vooralsnog weinig in slagen, of hier weinig behoefte toe lijken te voelen, lijkt mij een belangrijk onderdeel

van het probleem. Zoals we door ons buiten de discussie te plaatsen medeverantwoordelijk zijn voor de ‘verkeerde’ beeldvorming die ontstaat, zo zouden we medeverantwoordelijk kunnen zijn voor het voorkomen van deze beeldvorming door ons meer in het debat te begeven. Dan, tot slot van onze briefwisseling, is er nog die dekselse Joris Luyendijk. Als we al zouden vinden dat zijn werk te veel legitimiteit krijgt door van onze zuurverdiende autoriteit te snoepen, dan zullen we ons ironisch genoeg misschien soms iets meer zoals Joris Luyendijk moeten opstellen. Sommigen van ons zullen zich de belangrijke publieke rol die we vanuit sociale wetenschap kunnen vervullen moeten aanmeten. Een rol waarvoor jij je vanuit je betrokkenheid bij de Cul wellicht voor zou kunnen nomineren Gosse. Mij maakt het dan weinig uit of je je als journalistiek antropoloog, antropologisch journalist of gewoon als antropoloog laat introduceren bij de Wereld Draait Door. Ik ben wel bang dat er de nodige ‘echte’ wetenschappers zullen zijn die je niet als volwaardig lid van hun clubje zullen accepteren.

Ik denk dat we een ander idee hebben over waar de grens tussen journalistiek en wetenschap ligt. Onze definitie van wetenschappelijk werk is verschillend. Waar we het wel over eens zijn is dat de combinatie van wetenschap en televisie een ongelukkige kan zijn. De verschillen in hoe we hierover denken liggen niet alleen in hoe we deze problemen formuleren, maar in degenen die we als verantwoordelijken voor de problemen zien. Vaststellen dat er journalisten zijn die wetenschap en televisie op een verkeerde manier inzetten, lijkt me in sommige gevallen terecht. En het is goed mogelijk dat zij deels verantwoordelijk zijn voor de ‘verkeerde’ beeldvorming die ontstaat, maar alleen deze diagnose stellen lijkt me wat kort door de bocht en bovendien vrij zinloos. Kort door de bocht omdat het me onwenselijk lijkt om de samenleving zo als een entiteit te beschouwen, maar ook omdat ik denk dat je te weinig vertrouwen hebt in het interpreterend vermogen van de inwoners van de samenleving die slachtoffer zouden worden van de beeldvorming. Relatief zinloos omdat alleen het probleem en de in jouw ogen verantwoordelijken aanwijzen weinig zal oplossen. Het is mooi zoals Bourdieu kan laten zien

Hoogachtend, Gosse

Beste groet, Steffan

Vind je journalistiek interessant? En studeer je een sociale wetenschap? Kom dan naar de SoMo/Cul-dag over journalistiek en wetenschap! In oktober 2012 organiseren SoMo en Cul samen een dag over journalistiek en hoe dat al dan niet samen gaat met sociale wetenschappen. Er zullen op die dag interactieve workshops en lezingen worden georganiseerd. En de (donder)dag ervoor zal de Andere Blik in de Common Room ook over dit thema gaan. Dus schuif ook daar aan om alvast in de stemming te komen! Voor meer informatie: hou de website van Cul (www.tijdschriftcul.nl) en SoMo (www.sociologischmokum.nl) in de gaten. Of meld je aan bij de Facebookgroep van Cul!

22

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5


Culinair Dumpster-curry Door Maaike Happel

Dumpster-curry 1. Zet een pan rijst op. Begin tijdens het koken van de rijst aan het wassen en snijden van de groenten en de curry. Zodra deze klaar is, kun je ‘m afgieten en de pan in een theedoek wikkelen, en eventueel in je bed zetten tot je gaat eten, zo blijft ’ie warm. 2. Was alle groenten en fruit die je ‘geskipt’ hebt grondig. Snijd de rotte plekken weg. Als het fruit of de groente zacht zijn, check dan even of ze nog goed ruiken. Snijd de groenten in plakjes of blokjes. Mocht er bijvoorbeeld brocolli of bloemkool bij zitten: kook deze dan eerst, maar niet helemaal zacht. 3. Als je een vijzel hebt: stamp alle kruiden en specerijen die je wil gebruiken eerst bij elkaar in de vijzel. Geen vijzel? Gebruik dan de keukenmachine of snij wat je kunt snijden heel fijn. Gebruik je cardamom: het is vooral belangrijk dat je de cardamompeulen openmaakt, anders proef je er weinig van. Houdt een beetje fijn gesneden koriander en de peterselie apart voor de garnering. 4. Zet een grote koekenpan, sauspan of wok op hoog vuur en giet er een scheut olie in. Zodra de olie heet is, gooi de kruiden erbij. Belangrijk! Volgens Indiase vrienden van mij moet je de kruiden altijd vóór de groenten in de pan doen, dan komt de smaak beter uit. Let wel op dat de boel niet aan brandt, dit gaat snel. 5. Zet het vuur ietsje zachter en doe je gevonden groenten erbij, de groenten die het zachtste zijn het laatste. 6. De boel vaak omscheppen. Op het laatst doe je er tomaten en kokosmelk of water bij. Let op dat de groenten goed gaar zijn! Afhankelijk van de hoeveelheid moet het minimaal twintig minuten op het vuur. Heb je langer de tijd, zet het vuur wat lager en laat even doorpruttelen. 7. Voeg naar smaak nog extra (chili)peper en zout toe. Zodra je het idee hebt dat het allemaal goed gaar is, is het klaar en kan je aan tafel en genieten. Vergeet niet de rijst uit bed te halen natuurlijk.

In deze Culinair wil ik graag een creatieve manier van goedkoop boodschappen doen en koken met jullie delen: dumpster-diving, letterlijk vertaald ‘duiken in de vuilnisbak’, ook wel ‘skippen’ genoemd. Hier is zelfs een hele beweging aan verbonden: freeganism. Voor de freegans is niet alleen het goedkope aspect belangrijk, velen zien dumpster-diving ook als een aanklacht tegen de hoeveelheid voedsel die per jaar wordt weggegooid. In Nederland alleen al wordt er per jaar voor ongeveer 2,4 miljard euro aan voedsel weggegooid. Vanwege regels zoals de ‘ten-minste-houdbaartot-datum’ op supermarktvoedsel, moeten supermarkten vaak veel eten weggooien dat nog niet (volledig) rot is, maar nog prima eetbaar. Dumpsterdiving past dus ook prima in het idee van ‘reuse, reduce en recycle’. Het halen van voedsel uit vuilcontainers is niet langer alleen voor zwervers bestemd, maar tegenwoordig ook voor (arme) studenten, hipsters, huismoeders of andere stedelingen. Misschien moet je in het begin eventueel over de drempel der schaamte of angst voor viezigheid heenstappen, maar uiteindelijk kun je een lekkere en voedzame maaltijd neerzetten. De beste plek in Amsterdam vind ik de markt. Op markten wordt altijd veel weggegooid, omdat de marktverkopers hun waren graag zonder bruine plekken presenteren. De Ten Katemarkt bij de Kinkerstraat is mijn favoriet. Op de Ten Katemarkt is er in het midden van de markt een kleine afvalloods waar containers staan, hier mag je meestal wel wat uit halen. Kom bij de Ten Katemarkt liefst vanaf een uur of drie, vier – later kan eventueel ook maar wees er zeker voor half zes! Er wordt ook vaak ge-dumpsterdived bij supermarkten, maar in Amsterdam zijn er niet veel plekken waar containers zonder slot staan. Er zijn er wel een paar maar die moet je weten te vinden. Hoe pak je het aan: op de markt aangekomen kun je direct naar de vuilcontainers lopen en kijken of daar iets eetbaars in zit. Soms moet je even een paar oude bossen bloemen of andere meuk verplaatsen, maar de smerigheid valt me altijd mee. Maak tijdens het dumpsterdiving al een selectie, compleet verlepte courgettes neem je natuurlijk niet mee. Maar van zachte tomaten kun je, als ze niet te erg ruiken, wel een chutney of een saus maken. Bedenk natuurlijk goed of je het daadwerkelijk gaat opeten, anders gooi je het alsnog weer weg en dat wilde je juist voorkomen! Een zeer goede manier is ook om aan het einde van de marktdag allervriendelijkst de marktverkopers aan te spreken of ze nog iets gaan weggooien die dag, en of jij dat misschien kunt mee nemen. Soms heb je geluk en beladen ze je met heerlijke groenten, soms verwijzen ze je door naar de containers, of hebben ze je niets te bieden. Met dumpsterdiving valt meestal niet veel te plannen, laat het over aan de verrassing van het ‘vuilnis’! Aangezien ik niet precies weet hoe het zit met de houdbaarheid en de hygiëne van bijvoorbeeld vis en vlees, eet ik dit zelf liever niet als het ‘van de skip’ komt. Omdat je van te voren nooit zeker weet wat je gaat vinden, geef ik een paar tips mee voor een lekkere groentecurry. Hier kun je allerlei soorten groenten in doen! Zorg wel dat je rijst en kruiden in huis hebt.

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

23


De toekomst van landbouw ligt in de stad Food and the City, De Groenten uit Amsterdam, Eetbaar Rotterdam: onder kekke namen verovert de volkstuin nieuwe stijl de stad. Met als achterliggende gedachte het oplossen van stedelijke problemen omtrent het klimaat, de vervuiling van de grond en het samenleven van een steeds diversere bevolking. Het is vooral deze bijkomende ambitie die de stadslandbouw onderscheidt van de traditionele volkstuin waarin men worteltjes en kool verbouwt voor het eigen plezier. D o or Carl i j n Li mburg

Geschat wordt dat de wereldbevolking, die op dit moment al meer zeven miljard mensen telt, in het jaar 2050 zal zijn gestegen tot negen miljard. De verstedelijking zal er bovendien voor zorgen dat naar verwachting zo’n 70 procent van de wereldbevolking in steden woont. Volgens deze cijfers van de Verenigde Naties is er daarom in de toekomst maar liefst 100 procent meer voedsel nodig. Dit vereist niet alleen dat de landbouw productiever moet worden, maar ook een stuk stadser. Niet zo’n gek idee dus om de plek waar voedsel wordt verbouwd zo dicht mogelijk te brengen bij de plek waar het meeste wordt gegeten: de stad. Urban farming, oftewel stadslandbouw, is het verbouwen, verwerken en distribueren van voedsel in een stadse omgeving. Als fenomeen is het zeker niet nieuw: stadslandbouw is eigenlijk al zo oud als de stad zelf. Het was vroeger essentieel voor het overleven van de stad. Dit veranderde met de uitvinding van de koeling en het snelle transport per trein, beide mogelijk gemaakt door de goedkope aanvoer van fossiele brandstoffen.

24

De noodzaak om producten dichtbij de eigen stad te verbouwen viel weg, waardoor we tegenwoordig onze appels uit Afrika en onze paprika’s uit Zuid-Amerika kunnen halen. Groenten reizen gemiddeld zo’n 2000 tot 4000 kilometer om bij ons in de supermarkt te komen.

Groen is hip Anno 2012 is stadslandbouw in Nederland ‘hot’. Regionale en lokale productie wordt steeds belangrijker, biologisch of ecologisch verantwoord geteelde groenten ook. Zo heeft de verkoop van biologische producten in supermarkten het afgelopen jaar de grootste groei in tien jaar doorgemaakt. Een deel van de consumenten wil hiermee minder afhankelijk zijn van de grote voedselindustrieën: meer inzicht hebben in en meer grip hebben op waar hun groente en fruit vandaan komt. Daarnaast is een kleiner deel van de consumenten geïnteresseerd om zelf producten te verbouwen en komen stadslandbouwinitiatieven veelal vanuit de burgers zelf. Er lijkt een beweging van onderaf

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5


te komen, een groene revolutie van bewuste consumenten die verder kijken dan de dag van vandaag. Op Google geeft ‘stadslandbouw’ ruim 70.000 treffers. In Amsterdam zijn er een waslijst aan stadslandbouwprojecten gestart: Stadsboeren, Proeftuin Amsterdam, De Groene Vaart, SWOMP (Slimme Woonwagenbewoners Op Mooie Plekjes) en Stichting Boerenstadswens, om er een paar te noemen. Op voormalig industrieterreinen en leegstaande gebouwen in de stad zijn jonge hipsters, tuinierende pensionados en basisschoolleerlingen aan de slag gegaan met bakken vol ecologische wortels, radijsjes en spruiten. De achterliggende gedachten voor urban farming zijn legio. Stadslandbouw kan veel stedelijke problemen oplossen. Zoals dat van het samenleven van een steeds diversere bevolking. Dat van vervuilde grond, want planten hebben een groot reinigend vermogen. En dat van het klimaat: een peer uit eigen tuin maakt geen voedselkilometers. Bovendien kan stadslandbouw verloedering in de stad voorkomen door gebruik te maken van leegstaande gebouwen en terreinen.

Voedselvoorziening In de Verenigde Staten is dit al veel langer een begrip en begon de trend van de stadslandbouw. Daar zette Will Allen, de ongekroonde koning van de urban farming, in zijn stadskas in Milwaukee ex-gedetineerden aan het werk. Hantz Farms stript in Detroit hele spookwijken en bouwt op deze manier aan de grootste stadsboerderij ter wereld, die vers en biologisch voedsel produceert voor de lokale bevolking. Door gebrek aan ruimte gebruikt de Brooklyn Grange Farm in New York de daken van wolkenkrabbers om groente en fruit op te verbouwen, die vervolgens aan het restaurant in hetzelfde gebouw geleverd worden. En Nourishing New York maakt moestuinen van braakliggend terrein om groenten te geven aan de minder bedeelden. Waar in de VS urban farming op grote schaal al puur voor voedselvoorziening zorgt, lijkt stadslandbouw in Nederland vooralsnog vooral een educatief en sociaal doel te hebben: bewustzijn kweken voor de herkomst van voedsel, stadse kinderen leren dat aardappelen niet aan bomen groeien en het verbeteren van eetgedrag. Maar ook het streven om de buurt bij elkaar te krijgen en ouderen, migranten en jongeren in staat te stellen iets positiefs bij te dragen aan de buurt. Stichting Stadsboeren is hier een goed voorbeeld van. De stichting heeft een braakliggend bouwterrein in Amsterdam-West tijdelijk omgetoverd tot de ‘Bellamytuin’, waar nu tientallen mobiele ecologische groente-, fruit- en bloementuinen staan. De Stadsboeren streven vooral een educatieve functie na. Zo is het de bedoeling dat de moestuinen onder andere gebruikt worden door schoolklassen uit de buurt, om hen actief te leren over het belang van biologisch tuinieren en eerlijk eten. Maar het is ook een sociaal project, bedoeld om de buurt bij elkaar te krijgen. Zo zijn er workshops tuinieren en komt er deze zomer tijdelijke horeca op het terrein. Voor nog meer groene gezelligheid.

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

25


Het verhaal achter het verhaal De realiteit van griezelverhalen

Griezelverhalen zijn van alle tijden. Maar wat is de aantrekkingskracht? Zijn het onschuldige verhalen? Of gaat er achter de verhalen iets anders schuil? D o or A nthoni e H o lslag

Ik was veertien toen ik het boek Dodenwake van Stephen King voor het eerst las. Ik herinner het me nog goed. Ik kwam thuis van school. Ik ging voor de gaskachel liggen, zodat de huiskamer in een rode gloed was gehuld, en begon te lezen. Voor degenen die het boek niet kennen: het gaat over een gezin dat naar het platteland verhuist en achter hun huis een begraafplaats met geheimzinnige krachten ontdekt. Iedereen die op de begraafplaats begraven wordt, komt namelijk weer terug. Ze worden uit de Dood herrezen, maar zijn toch anders. Zielloos en doods, in sommige gevallen zelfs moordlustig. Ik weet nog dat ik het boek binnen twee weken uitlas en het opnieuw las, en opnieuw las en opnieuw las, omdat iets in het verhaal – iets wat ik niet kon specificeren – me aantrok. Het was pas veel later, toen ik naar de Verenigde Staten verhuisde en daar lessen volgde over creatief schrijven, dat ik het begreep. Het was het verhaal achter het verhaal dat me zo meesleurde. Het verhaal dat slechts tussen de regels en metaforen door verteld werd. De Angelsaksische taal kent een veel langere traditie van spannende verhalen dan Nederland. Sterker nog, waar de Nederlandse literatuur gestoeld is op het Calvinistisch denken en de zogenaamde Nederlandse ‘nuchterheid’, heeft het genre ‘spanning’ en ‘fantasie’ binnen de Engelstalige literatuur een gelijkwaardige positie gekregen. Op de literatuurlijst van sommige Amerikaanse middelbare scholen staat al jaren Frankenstein van Mary Shelley. Boeken van Edgar Allen Poe zijn, in sommige staten, makkelijk te vinden in de schoolbibliotheek. De Angelsaksische literaire wereld is zich er veel meer dan de Nederlandse van doordrongen dat fantasie een voertuig kan zijn

“Dracula komt ’s nachts, Dracula verleidt je.” om juist datgene aan te geven, wat in ‘rauw realisme’ vaak onbeantwoord blijft. Neem bijvoorbeeld het beroemde boek Frankenstein van Mary Shelley. Aan de oppervlakte gaat dit boek over een krankzinnige professor die een aan elkaar genaaid lijk weer tot leven wekt. Daarachter worden echter grote maatschappelijke en filosofische vraagstukken gesteld, die nooit op deze manier aan bod zouden komen in ‘dagelijkse’ en op realiteit gestoelde literatuur. Vragen over het leven en de dood. Vragen over wat er gebeurt als de wetenschap voor God begint te spelen – denk hier aan de tijdsgeest waarin Shelley dit boek schreef, namelijk in het kielzog van de industrialisatie Het ‘monster’ van Frankenstein is uiteindelijk dan ook een diep tragisch personage, dat zijn leven en zijn Schepper probeert te begrijpen, en naar de liefde hunkert hij het – omdat hij anders is – nooit kan vinden.

26

Het boek is, in tegenstelling tot wat er vaak wordt aangenomen, dan ook niet eng. Het staat vol filosofische bespiegelingen over het doel van het leven en de onontkoombaarheid van de dood. Poe wist in zijn korte verhalen juist het psychologische aspect naar voren te halen. Lees bijvoorbeeld het verhaal A Tell-Tale Heart dat in de kern over boetedoening en schuld gaat, of The Fall of the House of Usher dat de grauwe kant van verslaving en depressie weergeeft. Het was emeritus-professor Jojada Verrips die toen ik nog student was tijdens een bevlogen hoorcollege uitlegde dat Dracula van Bram Stoker niet over een duivels schepsel ging, maar over de Victoriaanse angst voor seksualiteit: “Dracula komt ’s nachts, Dracula verleidt je, Dracula neemt je

Griezelverhalen zijn spiegels, confrontaties… bloed, je lichaam en heeft een voorkeur voor maagden. Als je eenmaal gebeten bent wordt je net zoals hij!” Let hier op de symboliek! Griezelverhalen zijn dus in eerste instantie morele verhalen, die vragen over ‘goed’ en ‘fout’ aan de lezer opdringt, maar ook vragen over onze donkere kant, het leven en de dood. Vragen die de lezer in de realistische literatuur niet of niet op deze symbolische manier kan stellen. Maar tegelijkertijd zijn de verhalen meer dan dat. Ze zijn een spiegel van een donkere kant die we niet graag in onszelf of onze samenleving willen erkennen, maar waarmee we door het verhaal geconfronteerd worden. Spannende verhalen zijn in deze zin voor een antropoloog uitermate interessant. Als kunst, zoals Turner (1988) heeft beschreven, het podium is waar de samenleving wordt uitgebeeld en gevormd. Dan geven griezelige en spannende verhalen, juist omdat ze zo doordrenkt zijn van metaforen, de onverwoorde werkelijkheid weer of wat Taussig (1987) en Van de Port (1998) implicit social knowledge noemen. Kennis die niet verwoord wordt, maar slechts tussen de regels en symboliek aanwezig is. Griezelverhalen herinneren ons er aan dat onze geordende levens ieder moment ontwricht kunnen raken. Ze herinneren ons er ook aan dat we misschien niet de stuurmannen zijn die we denken te zijn, maar eerder reizigers op een papieren bootje die worden meegesleurd door de politieke en sociale omstandigheden waarin we op dat moment verkeren. Ze laten ons zien dat er een realiteit achter onze dagelijkse ‘werkelijkheid’ schuilgaat en dat we deze donkere realiteit – onze machteloosheid, onze sterfelijkheid, onze angsten – eigenlijk niet onder ogen durven te zien. >>

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5


Zo ook in het boek Dodenwake van Stephen King. Hoewel de synopsis kinderlijk en oppervlakkig lijkt, is de onderlaag dat zeer zeker niet. Dodenwake confronteert ons namelijk met de Dood. Dit wordt op verschillende manieren in het boek uitgewerkt. Eerst sterft een poes, dan wordt een kind door een vrachtwagen doodgereden, dan kijkt het hoofdpersonage toe hoe een ver familielid door kanker wegkwijnt. Dood en sterfelijkheid zijn geheel in het verhaal verweven. Het komt in alle plotontwikkelingen en metaforen terug. Het boek plaatst je dan ook voor een filosofische vraag: wat zal je doen als je de macht hebt om de Dood te ontlopen? De doden tot leven te wekken? Zou je deze macht gebruiken, ook al weet je dat de gevolgen desastreus zullen zijn? Het antwoord dat het boek geeft, is zowel simpel als ijzingwekkend; ja, je zult het gebruiken. Ja, je zult het lichaam van je geliefde naar de begraafplaats waar doden tot leven gewekt worden dragen, ook al weet je dat wat terugkomt en dat wat uit de Dood herrijst, niet meer jouw geliefde zal zijn. Ja, je zult het doen omdat we de onherroepelijkheid van de Dood, en de angsten en eenzaamheid die daarmee gepaard gaan, niet willen erkennen. Zo ook het hoofdpersonage niet. Hij weet de gevolgen en toch begraaft hij het lichaam van zijn vrouw in de koude en onverschillige grond.

Over de auteur Cultureel antropoloog Anthonie Holslag heeft in 2009 een boek over de langdurige gevolgen van de Armeense genocide gepubliceerd. Ook heeft hij diverse artikelen op zijn naam staan. In 2012 is er een verzameling fictieverhalen van zijn hand verschenen. Het boek Zwarte muren is te bestellen via zijn website: www.anthonieholslag.com.

Win Zwarte muren van Anthonie Holslag! Vul de Cul-lezersenquĂŞte in op tijdschriftcul.nl en maak kans op een van de vijf exemplaren van Anthonie Holslags Zwarte muren!

∞

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

27


De IT-kaste van Bengaluru

Spanningen tussen locals en de nieuwe ‘kaste’ van de IT-industrie

Bengaluru, een stad in het zuiden van India, is sinds de jaren tachtig veranderd in een miljoenenstad met de grootste IT-sector van India. De bloeiende IT-industrie die 24 uur en zeven dagen in de week actief is, heeft de stad een nieuw gezicht gegeven. De komst van de IT-medewerker heeft veel veranderd in het dagelijkse leven van de lokale bevolking. D o or E l sbeth B e mbo m

Bengaluru, een stad met twee gezichten. Het is de snelst groeiende stad van India. Nog maar een aantal decennia terug was het een dorp dat bekend stond als de Garden City, vooral in trek onder ouderen en gepensioneerden. Met een economische groei van 10,3 procent is Bengaluru uitgegroeid tot een stad van economisch belang op wereldniveau. Deze groei kwam voornamelijk teweeg door de IT-industrie die zich er vestigde in de jaren tachtig. Deze sector kwam op gang door eerdere ontwikkelingen die de stad onderging. Zo ervoer Bengaluru een periode van snelle groei in de jaren 1941 tot 1951 en tussen 1971 en 1981 door investeerders van buiten de stad. Het inwonersaantal groeide van meer dan één miljoen in 1960 tot over de acht miljoen inwoners in het hedendaagse Bengaluru, dat steeds meer het gezicht en faciliteiten van een moderne stad kreeg. In de laatste vijf jaar heeft de stad zijn eigen vliegveld en metro aangelegd. De toenmalige Indiase president Nehru voorzag dat Bengaluru de ‘stad van de toekomst’ zou worden na de onafhankelijkheid in 1947. Dankzij de strategische locatie van de stad was Bengaluru de perfecte plek voor grote projecten om de industrialisatie te bevorderen, omdat het ver weg van nationale grenzen en kusten gesitueerd is. Volgens Nehru zou dit de ontwikkelingen van de stad veilig stellen. Multinationals als Intell, Samsung, Ericsson en Texas Instruments vestigden zich in Bengaluru, wat daarom tegenwoordig ook wel het Indiase ‘Silicon Valley’ genoemd wordt. Werken in de IT-sector in Bengaluru is anders dan op andere plekken in de wereld, omdat het bekend staat om zijn 24-uurseconomie. Alle IT-bedrijven zijn 24 uur per dag en zeven dagen per week open om zo Amerika te kunnen bijbenen. Gedurende de Indiase dag werken ze om de meldingen van technologische fouten

28

van Amerikaanse bedrijven te verwerken als zij de nacht ingaan. Ook in de Indiase nacht werken de IT’ers door om de ontwikkelingen van de Amerikaanse werkdag te kunnen volgen. Ondanks dit imago doet de Indiase IT-sector het goed en draagt met 33 procent bij aan de Indiase IT-export. Bovendien heeft het Forbes Magazine Bengaluru dit jaar uitgeroepen tot ‘The Next Decade’s Fastest-Growing Cities’. Maar wie zijn de IT medewerkers in Bengaluru eigenlijk? De meerderheid komt van buiten de stad en heeft vrienden en familieleden op lange afstanden wonen. De bedrijven hebben een voorkeur voor werknemers die van buiten Bengaluru komen, omdat ze zich zo meer kunnen richten op hun werk. Ook zijn ze oorspronkelijk afkomstig uit de betere kaste, zoals de Brahman kaste. Doordat de medewerkers geen groot netwerk hebben buiten het werkleven en dag in dag uit met dezelfde zaken bezig zijn, voelen ze zich vooral verbonden met de gemeenschap gerelateerd aan het werk. Bovendien, door de lange en onregelmatige werkuren die bij de IT-sector horen, hebben de bedrijven faciliteiten gecreëerd voor de werknemers voor ontspanning. Zo hebben ze er de mogelijkheid een dutje te doen in één van de slaapzalen en worden er onder andere yoga, dans- en jazzlessen aangeboden. Ook kunnen ze in hun vrije tijd biljart spelen of naar de sportschool die in het kantoor gevestigd is. Op deze manier voelen de werknemers zich thuis op het werk en ontstaan er vriendschappen. Zo stelt Michiel Baas (2009), die onderzoek doet naar de IT-sector in Bengaluru, dat de IT-gemeenschap veel dezelfde kenmerken deelt met een kaste, omdat ze uit dezelfde kringen komen en bij gebrek aan eigen vrienden en familie een hechte gemeenschap vormen.

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

Omdat de IT-medewerkers relatief afgezonderd leven van het dagelijkse leven in Bengaluru, brengt de komst van de nieuwe medewerkers veel teweeg onder de lokale bevolking. Zij hebben hun dorp zien veranderen in een grote stad die langzaam werd overgenomen door de nieuwe arbeiders in de IT-sector. Veel van de werknemers uit andere bedrijfstakken benijden de IT’ers, mede omdat zij meer verdienen met hun baan en omdat ze de stad zouden hebben overgenomen. Michiel Baas kwam in een gesprek met één van zijn informanten Rajneesh, tekstschrijver en local in Bengaluru, achter dat hij zoveel mogelijk de hippe, dure bars ontweek omdat daar veel IT-werknemers aanwezig waren. Volgens Rajneesh doen de IT’ers niets anders dan werken en eens in de zoveel tijd enorm veel geld uitgeven in bars. Ook bekritiseert hij de IT-sector in Bengaluru, omdat de Indiase sector volgens hem de vuile klusjes voor Amerika opknapt. Hij is verder van mening dat India een ondergeschikte positie heeft in de wereldeconomie, omdat het land het werk doet waar de Amerikanen zelf zich te goed voor voelen. Volgens Amerikaanse begrippen is India voornamelijk leverancier van goedkope werkkrachten. De IT-medewerkers zelf zijn bewust van hun lage positie in de wereldmarkt. Toch hindert ze dat niet in het maken van lange dagen op onregelmatige tijdstippen. De booming IT-industrie in Bengaluru heeft veel teweeg gebracht in het alledaagse leven in de stad. Van een dorp waar vooral gepensioneerden zich vergaapten aan de City Gardens, is het getransformeerd tot een stad die 24 uur per dag actief is en gemarkeerd is door hippe bars waar de IT werknemers met geld gooien. De lokale bevolking is gesegregeerd van de nieuwkomers. Toch zullen ze een manier moeten vinden om samen de stad te delen.


Ben ik Westerpark? Do o r S ar ah van Bi nsb erg en

De stad is een decor waar we ideeën over de wereld en onszelf op projecteren. Toen ik nog op de middelbare school zat, kon ik niet wachten tot ik naar Amsterdam zou verhuizen. Een stad waar ik nog weinig van wist, maar die visioenen opriep van oneindige vrijheid. Door een inwoner van Amsterdam te zijn zou het karakter van de stad op mij afstralen. Ik zou een vrij mens worden: een Amsterdammer. Nu ik in Amsterdam woon, valt me vaak op hoe wijdverbreid het beeld van haar liberale inwoners is. Zeg je op reis dat je uit Amsterdam komt, dan beginnen de ogen van je reisgenoot, taxichauffeur of gids onmiddellijk te glimmen bij de gedachte aan dat wonderlijke paradijs van onbegrensde mogelijkheden. En jij, als vertegenwoordiger van die vrijheid, kunt eigenlijk al niets meer fout doen. Denkend over de stad dringt zich gelijk een beeld op van haar bewoners. Dit geldt voor steden als geheel, maar ook verschillende wijken van de stad hebben zo hun eigen hoofdrolspelers. Stadsantropoloog Michael Keith noemt ze iconische personages: archetypische bewoners die meegedacht worden wanneer je het hebt over een plaats of ruimte. Het decor van Amsterdam wordt bevolkt door talloze personages. Je hebt Oud-Zuid- meisjes met geblondeerde haren en Louis Vuittontasjes onder hun oksels geklemd, de hippe galeriehouder uit de Jordaan, de probleemjongere uit de Diamantbuurt. En er is natuurlijk de Bijlmerbewoner. Die is gevaarlijk? Kansarm? In ieder geval zwart.

Antropologen weten natuurlijk dat dergelijke classificaties fout zijn; ze doen geen recht aan de hen zo dierbare complexiteit. Als de stad een schouwtoneel is, dan is de antropoloog de grote ontmaskeraar. Degene die achter het decor kijkt om ‘de echte wereld’ te zien. Je kunt misschien achter het decor kijken, maar krijg je dan de echte wereld te zien? En ben je wel de regisseur van het theater in je eigen hoofd? Wat Keith laat zien is hoezeer ons denken over de stad wordt gekleurd door bepaalde ideeën over haar inwoners. En hoe hardnekkig dit soms is. Ik moet bekennen dat ik, in een onbewaakt ogenblik, ook nog wel eens in stereotypen verval. Hoe zit het andersom? Zou ik zelf ooit als personage uit de coulissen tevoorschijn komen wanneer je je het decor van een bepaalde wijk voorstelt? Ik groeide op in een statig herenhuis aan een Haarlemse singel. Onze voortuin, of wat daarvoor door moest gaan, was een bonte uitstalling van schilderijtjes, Afrikaanse beelden, oude fietsen en een reeks dorre kerstbomen. Hieraan kon je gelijk zien dat mijn ouders een bepaald type grachtengordelbewoners waren. Het soort waar bepaalde politici zich nogal eens druk om maken: linkse hobbyisten met een hippieachtergrond en een goede baan. En kinderen die op de Vrije School leren om de hoekjes van vellen papier af te knippen. Aan de andere kant vielen ze tussen de huisartsen, advocaten en architecten behoorlijk uit de toon. En die tuin hielp ook niet mee.

Een groot deel van mijn tijd in Amsterdam woonde ik in de Vogelbuurt in Noord, een van de armste wijken van de stad. Mijn buurvrouw leefde van een AOW’tje. Haar mooiste bezit was een rode scootmobiel die ze elke zondag poetste, alsof het een BMW betrof. Boven mij woonde een werkloze buschauffeur die de hele dag thuis zat en wanneer ik teveel lawaai maakte vanaf zijn balkon de meest kleurrijke scheldwoorden naar mijn hoofd slingerde. Verder kon je heel gezellig thee met hem drinken. Iets verderop presteerde een Argentijns stel het om een gezin met drie kinderen en een pedicuresalon in een driekamerappartement onder te brengen. Als iemand die de luxe heeft om te studeren voelde ik mij niet representatief voor ‘Noord Gestoord’. Maar thuis voelde ik me er wel. Ook in de Westerparkbuurt, waar ik nu woon, zou ik mijzelf niet aanwijzen als iconisch personage. Maar wie eigenlijk wel? Zouden mijn huisarts op de Haarlemse singel, mijn lichtgeraakte bovenbuur in Noord en mijn huidige buurman, een Poolse klusjesman, niet ook heel wat kunnen bedenken dat hen onderscheidt van hun buurtbewoners? Een ding is zeker: ik houd mijzelf graag voor dat ik niet te categoriseren ben. Niet een figurant in het decor van de stad. Geen iconisch personage, maar uniek. Ik geloof graag in mijn eigen vrijheid. En dat maakt me dan weer een stereotype Amsterdammer.

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

29


De stad beschermt haar poorters Mensen identificeren zich met plaatsen: steden, dorpen, regio’s en landen. Al deze plaatsen hebben hun eigen aantrekkingskracht maar niet allen hebben ook macht. De stad wel, en deze wordt vaak aangewend om de stadsbewoners te beschermen. D o or Zwaa n Lakmaker Af en toe valt het oog van de voorbijganger er op: stickers op straatnaambordjes waarmee ‘Oud-Zuid’, ‘Bos en Lommer’ of ‘Indische Buurt’ vervangen worden door ‘Republiek Amsterdam’. Een brutaal initiatief waarmee de liefde voor de hoofdstad en een zeker dedain jegens de rest van het land geuit wordt. We zijn de grootste stad van het land, dus waarom het achterland op sleeptouw nemen? Onafhankelijkheid roept! De actie ‘Republiek Amsterdam’ heeft zich tot nu toe beperkt tot het plakken van stickers op straatnaambordjes. Met succes overigens. Bij het vervangen van een bestickerd bordje op het Mr. Visserplein is de sticker door een ambtenaar voor werkelijkheid aangenomen: op het nieuwe bord is ‘Republiek Amsterdam’ blijven staan als wijkaanduiding. ‘Republiek Amsterdam’ is welbeschouwd niets nieuws onder de zon. Dat mensen zich soms meer met de woonplaats identificeren dan met het land, is niet gek: datgene waarmee je je dagelijks bezig houdt, speelt zich veelal af in de buurt. Het

hun eigen manier: Rotterdam heeft haar haven, Den Haag het Binnenhof en Amsterdam ziet zichzelf als een trotse, culturele vrijplaats. De strijd tussen stad en staat bestaat al zolang er steden zijn. De middeleeuwen worden gekenmerkt door de strijd tussen steden en landheren, zoals beschreven is in Vondels ‘Gijsbrecht van Aemstel’, dat verhaalt hoe Waterlanders rond 1300 de moord op Graaf Floris V van Holland wreken door Amsterdam aan te vallen. In de zeventiende eeuw was de macht van steden tegenover de landheren geconsolideerd. Het spanningsveld vond nu plaats op het trefvlak van stedelijke, gewestelijke en landelijke politiek. De nationale politiek werd bedreven in Den Haag, maar als handelscentrum bepaalde Amsterdam waar het geld heen ging, waarmee het het feitelijk voor het zeggen had. Met het instorten van de VOC in de late achttiende eeuw verminderde de invloedssfeer van de hoofdstad weer. De invloed van de stad hoeft echter niet alleen naar buiten gericht te zijn. Waar het

Lokale overheden staan met de poten in de modder is een algemeen gegeven, dat zich niet per se toespitst op steden. Wat vaak gebeurt is dat mensen hun woonplaats per ongeluk vereenzelvigen met ‘Nederland’ en ervuan uitgaan dat de landsgrenzen ophouden buiten de eigen bebouwde kom. Identificatie met de stad is soms zelfs een vorm van patriottisme, chauvinisme of nationalisme, maar dan voor de stad: urbialisme? Amsterdammers hebben hier een handje van maar ook andere mensen kennen het fenomeen. Bij identificatie met de stad is er echter sprake van een extra dimensie ten opzichte van identificatie met een buurt of dorp: de stad heeft macht.

tegenwoordig onduidelijk kan zijn waarom de ene plaats een stad is en het andere niet - het stadje Sint Anna ter Muiden aan de Belgische grens kent vijftig inwoners - was daar tot de komst van de Fransen eind achttiende eeuw weinig twijfel over. Alleen mensen met speciale stadsrechten, poorters genoemd, mochten ‘s nachts binnen de muren van de stad verblijven. Om de poorters te beschermen werden de stadspoorten bij het vallen van de nacht door een poortwachter afgesloten. De sleutels van de stad werden in bewaring gebracht bij de burgemeester en werden de volgende morgen weer opgehaald.

Van oudsher is er een wisselende machtsverhouding tussen stad en staat. Steden verzetten zich regelmatig tegen het landelijk beleid dat zij moeten uitvoeren. Als culturele, politieke en financiële bolwerken beïnvloeden steden het land ieder op

In een oud land als Nederland zijn steden dus niet slechts nederzettingen van meer dan zoveel duizend inwoners. Steden hebben een eigen identiteit. Deze staan echter altijd in verband met de relatie met de staat. De wisselwerking tussen stad

30

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5


OC-Nieuwsbrief Zoals jullie hopelijk allemaal weten – en zoals Adam in onze vorige nieuwsbrief al schreef - hebben wij eind maart een speciale OC-enquête opgesteld en afgenomen. Met deze enquête wilden we grondig onderzoeken wat antropologie studenten precies merken van de invoering van het 8-8-4 systeem en of zij de doorgevoerde veranderingen als positief ervaren. De respons is vrij goed geweest; in totaal hebben ongeveer 250 studenten de enquête ingevuld. Hier willen we iedereen dan ook hartelijk voor bedanken; alleen doordat jullie je ervaringen kenbaar hebben gemaakt en door de tijd te nemen om onze enquête in te vullen, kunnen wij als OC nu aan de slag om te kijken wat we met de resultaten kunnen gaan doen. Voordat die resultaten er zijn, zullen we de uitslag eerst echter nog moeten verwerken. Hier zullen we de komende tijd hard aan gaan werken. We hebben twee verschillende enquêtes die we moeten analyseren, omdat we de eerstejaarsstudenten andere vragen hebben gesteld dan de rest van de studenten. Dit komt omdat we de ouderejaars vergelijkende vragen wilden stellen, wat bij de eerstejaars uiteraard niet mogelijk is. Uit de voorlopige analyse is gebleken dat we er goed aan hebben gedaan om deze groepen van elkaar te scheiden, omdat de antwoorden van de eerstejaars over het algemeen significant positiever zijn dan de antwoorden die de ouderejaars hebben gegeven. en staat kan grillig zijn. Dit wordt voornamelijk duidelijk in tijden van economische crisis, wanneer het kabinet gedwongen is veel bezuinigingen door te voeren. Want wie staan er met de poten in de modder? Juist: lokale overheden. Zij moeten landelijk beleid uitvoeren en dat is niet altijd even makkelijk. Het is dan ook niet verwonderlijk dat met name uit de grote steden veel kritiek was op, bijvoorbeeld, kunstbezuinigingen: er werd een pretentieuze ‘Mars der Beschaving’ gehouden, in Paradiso vond een debat plaats met de titel ‘Stad versus staat - tegenhangen of meebuigen’ en petities gingen rond. In de weken voor de kabinetscrisis klonk er op een ander onderwerp veel kritiek vanuit gemeentes op het landelijk beleid: ditmaal over asiel en integratie-zaken. De spanning tussen stad en staat liep hoog op tijdens een uitzending van Pauw en Witteman met de Amsterdamse wethouder Lodewijk Asscher (Financiën, Economische Zaken, Onderwijs, Inburgering en Jeugd) en (inmiddels demissionair) minister Henk Kamp (Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Mogen jongeren zonder Nederlandse verblijfsvergunning stage lopen, was de vraag. Ingaand tegen Kamps standpunt dat stage werk is en dus wettelijk niet toegestaan voor mensen zonder verblijfsvergunning, steunde Asscher het zogenaamde ‘Stoutfonds’, een fonds dat de boetes betaalt die bedrijven kunnen krijgen voor het laten stage lopen van ongedocumenteerde jongeren. Want, aldus Asscher, de Raad van State deed de uitspraak dat wanneer stage lopen verplicht is om een opleiding af te maken, dit moet worden toegestaan omdat onderwijs een van de rechten van het kind is. Een meerderheid van de Tweede Kamer staat achter het standpunt van Amsterdam, maar de stad wacht niet op een parlementair debat. Conflicten zoals deze laten zien dat de positie van de stad onder de staat zeker geen uitgemaakte zaak is. Een onafhankelijke stad zoals de stickerplakkers bepleiten, is wellicht een wat driest plan. Maar het is verheugend dat de stad haar eigen plan trekt als het nodig is. Republiek Amsterdam komt op voor haar poorters.

De uitslag van de enquête zullen we presenteren op 10 mei in de Common Room in het Spinhuis om 17.00 uur. Via deze weg willen we alle studenten en docenten antropologie dan ook van harte uitnodigen om hierbij aanwezig te zijn. Na afloop van de presentatie zullen we ook nog een korte discussie houden, om te bedenken wat we nu concreet met deze resultaten kunnen gaan doen en op welke thema’s we wellicht actie zullen gaan (moeten) ondernemen. Belangrijk hierbij is dat de OC en Kwakiutl in de toekomst steeds meer zullen gaan samenwerken; door de acties en informatie van de studievereniging en de OC te combineren kunnen we samen de belangen van antropologie studenten beter behartigen. Mocht je vragen, klachten of opmerkingen hebben, meld het ons gerust; spreek ons aan in het Spinhuis of stuur een e-mail naar OC_Antro11@hotmail.com waarin je uitlegt om welke docent, cursus of opleidingsonderdeel het gaat. Wij zullen je vraag, klacht of opmerking vervolgens agenderen en bespreken – uiteraard in geanonimiseerde vorm – in een van onze maandelijkse OC vergaderingen. Mocht je interesse hebben om een dergelijke vergadering eens bij te wonen, stuur dan een e-mail naar het bovengenoemde e-mailadres en we zullen je laten weten waar en wanneer de eerstvolgende vergadering plaatsvindt. Als studentleden van de OC hebben we jullie input hard nodig; aarzel dus niet om ons te benaderen! Alleen op die manier kunnen we jullie belangen zo goed mogelijk behartigen! Namens de studentleden van de OC, Tanja Hendriks De Opleidingscommissie (OC) is een adviesorgaan binnen de opleiding Culturele Antropologie. De commissie geeft gevraagd en ongevraagd advies over onderwijsgerelateerde onderwerpen en probeert onder andere door middel van evaluaties de kwaliteit van het onderwijs te bewaken. De OC bestaat uit vier docentleden: Oskar Verkaaik (voorzitter), Milena Veenis, Julie McBrien en Barak Kalir, en vier studentleden: Michelle de Gruijl, Lisa Christiaanse, Tanja Hendriks en Adam Abu Khamis

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

31


Berichten uit het veld Antropologie in de praktijk: wat is dat? De Kring Antropologie (zie kader) vraagt het aan haar alumni in het veld. Wat voor werk doen ze en in hoeverre komt hun studie hen (nog) van pas? Deze (en meerdere) columns zijn ook te lezen op: www.antropologennetwerk.nl.

Journalistieke zenuwen Door Tirza de Fockert

“Ken je die vent daar aan de bar?” Chuck - de charismatische slam poet, die me tijdelijk onder zijn hoede heeft genomen - knikt met zijn hoofd naar een kleine, donkere man met een gelukzalige glimlach om zijn lippen. Hij zit duidelijk te genieten van de Mardi Gras Indian Funk op het podium. “Kom, ik stel je aan hem voor!” Schuchter wuif ik het aanbod weg. Ik had de man allang in de smiezen, dagenlang al, want hij kwam regelmatig in het café naast ons appartement op Frenchmen Street. En ik wist dondersgoed wie hij was: Clarke Peters, de (bowlegged motherfucker. De stille, wijze detective uit The Wire, de HBO-serie waar ik zo door gegrepen was dat ik hem twee keer achter elkaar had gekeken. En de Big Chief uit die andere HBO-serie, Treme; misschien wel dé reden dat ik eindelijk dat ticket naar New Orleans geboekt had. De eerste keer dat ik hem in het café zag zitten, ging er een blijde schok van herkenning door mijn lijf: ‘’Oh mijn god, dat is...!’’ Ik bedacht me hoe het zou zijn om hem te interviewen, en wat een mooie binnenkomer dat op de opleiding zou zijn. Maar nu de kans zo voor het grijpen ligt, beginnen m’n knieën toch enigszins te knikken. Ik zoek koortsachtig naar een originele, journalistieke invalshoek waarmee ik zó’n overweldigende indruk maak dat deze beroemde acteur zich op zijn vrije avond zomaar zal laten verleiden tot een interview. Maar wat weet ik nou helemaal over journalistieke invalshoeken? Wat is origineel? Ik voel me een beginner. Ruim twee jaar na de afronding van mijn master Culturele Antropologie en een onsuccesvolle loopbaan in het uitgeverswezen, ben ik op mijn dertigste weer de schoolbanken ingekropen. Doel: mijn antropologische achtergrond en mijn schrijversdrang omzetten in een journalistieke carrière. Schrijf een reportage over muziek in New Orleans na Katrina. Dat was de opdracht die ik had meegekregen van mijn docent aan de Postacademische Dagblad Opleiding Journalistiek (PDOJ) in Rotterdam, toen hij hoorde dat ik een ticket had gekocht. Reportages schrijven over muziek, dat was makkelijk zat. Ik had ten slotte vijf maanden lang voor mijn afstudeeronderzoek de Russische muziekscene voor Duitsers in Berlijn onderzocht. Dus ik liep braaf alle concerten in New Orleans af, sprak muzi-

kanten aan voor een interview, danste mee in een Second Line (een soort parade) en ik bezocht een radiostation. Maar een bekende, gelauwerde acteur interviewen – die bovendien al honderden doorgewinterde journalisten te woord had gestaan? Dat was andere koek. En waarom zou hij überhaupt met me willen praten? Muziek, daar kon ik mee uit de voeten, maar van theater en televisie wist ik niets. Nerveus drink ik van mijn bier, terwijl ik schuchtere blikken richting Clarke Peters werp. Stilletjes hoop ik dat Chuck me vergeten is. Ik probeer me te concentreren op het gesprek van mijn metgezel en een accordeonist. Misschien waait het zenuwslopende dilemma wel gewoon over. Plots staat Chuck weer voor me. “Kom Tirza, ontmoet de Big Chief.” Ik strubbel nog wat tegen, mompel dat ik hem niet lastig wil vallen, maar Chuck duldt geen tegenspraak meer. Enigszins

De originele invalshoek bleek ik zelf te zijn schoorvoetend loop ik achter hem aan. De man aan de bar wil met rust gelaten worden, maar Chuck lijkt zijn vermoeide blik niet te zien. “Clarke, ik wil je aan iemand voorstellen.” Clarke kijkt vol verwachting naar me op. Verlegen schud ik zijn hand. “Dit is Tirza, een antropologe uit Amsterdam.” Wat? ‘’Nee, journaliste!’’, fluister ik zo luid mogelijk richting Chuck - maar niemand hoort het. Ik weet dat mijn kans nu voorbij is en ik wil me alweer omdraaien. Maar het gezicht van de acteur breekt uit in een grote, hoopvolle glimlach. “You’re an anthropologist? That’s marvelous!”, zegt hij met zijn karakteristieke basstem. Verbijsterd keek ik hem aan. “I’m thinking of learning more about anthropology.” Ik had me zo druk zitten maken om goed uit de journalistieke hoek te komen, dat ik vergeten was dat ik als antropoloog al genoeg stof had. De originele invalshoek bleek ik zelf te zijn. Zo begon een gesprek, dat tot diep in de volgende nacht zou duren.

Drs. Tirza de Fockert (1981, Den Helder) – culturele antropologie/niet-westerse sociologie 2009, Universiteit van Amsterdam – volgt de Postacademische Dagblad Opleiding Journalistiek (PDOJ) aan de Erasmus Academy in Rotterdam. Voor haar masterscriptie deed De Fockert onderzoek naar de Russische muziekscene voor Duitsers in Berlijn, Duitsland. Na haar afstuderen was ze ruim twee jaar werkzaam als verkoopmedewerker bij Uitgeverij Boom en deed ze eindredactie voor de website www.hardhoofd.com. In januari 2012 begon ze aan de PDOJ, die ze na een drie maanden durende stage bij één van de grote Nederlandse dagbladen in september af zal ronden.

32

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5


Oproep

Video-interviews over antropologisch veldwerk Je bent op pad geweest voor het beantwoorden van een antropologische onderzoeksvraag: veldwerk. Hoe heb je het aangepakt? Wat heb je beleefd? Wat zat mee, wat niet? Was het zoals je het je had voorgesteld? Hoe was het om in die omgeving te zijn en om in die groep te participeren? Wij willen daar graag een gesprek met je over hebben, voor de camera. Dan maken we een serie reportages van elk een minuut of acht. De focus ligt op de belevenissen van de student zelf, het contact met ‘die andere wereld’, de leuke, de moeilijke of moeizame momenten, de boeiende momenten, de plaats die je als onderzoeker inneemt/toegekend krijgt, affectieve banden die ontstaan, de inspanning om je onderzoek te laten slagen, het proces waarlangs je tot conclusies bent gekomen. Maar natuurlijk, zo komen ook het terrein van onderzoek, de onderzoeksvraag, de onderzochte groep en wat je vindt van het resultaat, aan de orde. Onze bedoeling is daarmee aan buitenstaanders op een aansprekende, vlotte manier te laten zien waar antropologie zoal naar kijkt en hoe en waarom antropologie dat zo doet. Antropologiealumni, docenten en medestudenten geeft het een blik op topics en discussies die ze misschien nog niet kennen. Elk gesprek is maatwerk. Met elke geïnterviewde is er een voorgesprek waarin globaal wordt afgesproken welke onderwerpen aan de orde zullen komen. Je kunt er op rekenen dat we de geïnterviewden respecteren en er voor zorgen dat er geen risico’s of schade ontstaat voor de informanten uit het onderzoek. De serie interviews wordt in ieder geval gepubliceerd op de website van ANCA (Amsterdams Netwerk voor Cultureel Antropologen) en op dvd, maar wordt ook zo geproduceerd dat ze kwalitatief geschikt is voor uitzending op een kabeltv-kanaal of voor vertoning in een zaal. De serie komt beschikbaar voor gebruik door de UvA. Wie zijn wij: Martin Sturkop studeerde in 2006 af op veldwerk onder een specifiek deel van de middenklasse in Kolkata (India). Hij is nu camerajournalist/documentairemaker en actief in de Kring Antropologie van de Amsterdamse Universiteitsvereniging. Masja Cohen studeerde af op onderzoek naar de Joodse identiteit op Curaçao. Zij werkt inmiddels als beleidsmedewerker bij de gemeente Amsterdam en is medeauteur van de boeken ‘Veldwerk in Uitvoering’ en ‘Gezocht Antropoloog m/v’. Anita Dominguez studeerde in 2003 af op veldwerk onder bezoekers van loungeclubs. Zij werkt momenteel mee in de productie van films en documentaires. Yolanda van Ede (assistant professor, Sociologie en Antropologie), Daniel de Vries (postdoctoral fellow, Sociologie en Antropologie) en Julie McBrien (assistant professor, Sociologie en Antropologie) zijn alle drie betrokken bij de studenten die in 2011 en 2012 veldwerk deden/doen. Zij verlenen hun medewerking en vormen samen met ons ‘de redactie’.

Kom bij de Kring! Afgestudeerd! En dan?

Antropologen belanden na hun studie in zeer diverse beroepen die niet altijd (direct) gerelateerd zijn aan de studie. De kans is groot dat je na verloop van tijd de binding met je vakgebied en de academische wereld kwijtraakt. Zonde, nietwaar? Wil je na je studie graag op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in jouw vakgebied? In contact blijven met studiegenoten en docenten? Word dan lid van de Kring Antropologie / Amsterdams Netwerk Cultureel Antropologen (ANCA).

Wat heb ik aan mijn lidmaatschap?

- Gratis toegang tot activiteiten (borrels, lezingen, filmavonden) van de Kring Antropologie - Gratis lenerspas UvA-universiteitsbibliotheken - Gratis toegang tot de jaarlijkse Alumni-dag van de UvA - Flinke korting op UvA-voorzieningen (bijvoorbeeld: Universitair Sport Centrum, UvA-colleges, Loopbaanprogramma).

Kijk ook op: www.uva-alumni.nl/antropologie en www.antropologennetwerk.nl

Aanmelden/informatie bij Martin Sturkop: contactmetanca@antropologennetwerk.nl 06-13998308 TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

33


Wil jij volgend jaar knallen voor Kwakiutl?! Voel je er iets voor om naast je studie verder bezig te zijn met antropologie en je organisatorisch talent te ontwikkelen? Wil jij meewerken om de studietijd voor studenten antropologie aan de UvA net dat beetje leuker en interessanter te maken? Word dan actief binnen Studievereniging Kwakiutl. Van congressen, filmavonden, reizen tot feesten: met Kwakiutl voeg je onmisbare waarde toe aan de studententijd voor veel antropologiestudenten aan de UvA! Je kunt in verschillende commissies actief worden als commissielid of je kunt als je bestuurservaring wilt opdoen, in het Kwakiutlbestuur van 2012–2013! Voor informatie over de verschillende commissies kun je naar de commissiebeurs gaan op 21 juni. Hierbij zal er informatie beschikbaar zijn en kun je direct vragen stellen over alle commissies. En heb je niet gelijk de wil je in te schrijven voor zo’n leuke commissie als de congres- of reiscommissie, kun je er altijd nog even over nadenken in de zomervakantie! Waar je wel eerder over moet beslissen is of jij jezelf graag in het nieuwe Kwakiutl-bestuur ziet. Je kunt tot 4 juni je motivatiebrief opsturen naar voorzitter@kwakiutl.nl waarin je aangeeft welke functie je voorkeur heeft en geef aan welke ideeën je hebt voor Kwakiutl komend jaar. De functies bestaan uit Voorzitter, Secretaris, Penningmeester, Coördinator Studieverdieping, Coördinator Reizen, Coördinator Sociaal en Hoofdredacteur Cul. Hieronder volgt een korte beschrijving van elke functie:

Voorzitter:

Penningmeester:

Secretaris:

Je bent het gezicht van Kwakiutl en zorgt ervoor dat het bestuur goed functioneert. Je leidt de vergaderingen en onderhoud de belangrijkste contacten met de UvA en andere verenigingen. Zo neem je deel in de Faculteitsvereniging Maatschappij- en Gedragswetenschappen (FV-FMG). Daarnaast organiseer je introductie activiteiten voor nieuwe studenten.

Je bent het financiële hoofd van de vereniging. Doordat je alle financiën van de vereniging beheert, ben je nauw betrokken met de organisatie van alle activiteiten. Je stelt een begroting en de jaarrekening op, vraag je subsidies aan en verzorg je de boekverkoop. Daarnaast neem je namens Kwakiutl deel aan de LaSSA (Landelijke Samenwerking Studenten Antropologie).

Je verzorgt alle communicatie, zowel binnen als buiten de vereniging. Daar vallen bijvoorbeeld de website en de nieuwsbrief onder. Je houdt je bezig met het promoten van Kwakiutl activiteiten en ondersteunt studenten door onder andere het vacature aanbod en samenvattingen op de website te verzorgen.

Coördinator Studieverdieping:

Coördinator Reizen:

Je houdt je bezig met de studiegerelateerde activiteiten van Kwakiutl, zo organiseer je de ouderdag en de keuzevakkenavond en stuur je commissies aan. Je hoofdtaken zijn het voorzitten van de filmcommissie, waarmee je het succesvolle filmfestival organiseert, en het voorzitten van de congrescommissie.

Het hoogtepunt van jouw bestuursjaar is de studiereis, die je samen met de studiereiscommissie organiseert. Daarnaast organiseer je een introductieweekend om de nieuwe eerstejaars welkom te heten en zorg je voor een spetterend Sinterklaas en kerstfeest.

Hoofdredacteur Cul:

Coördinator Sociaal:

Je bent verantwoordelijk voor de redactie van het tijdschrift van antropologie, de Cul. Je bent de bindende factor tussen Kwakiutl en de Cul. Aan het einde van het jaar, organiseer je een reportagereis voor de Cul redactie. Na deze indrukwekkende reis organiseer je een thema avond om jullie reportage te delen met de rest van de studenten.

Gedurende het jaar organiseer je samen met de feestcommissie meerdere prachtige feesten. En als klapper op de vuurpijl zorg je met de eindbarbecue voor een onvergetelijke afsluiting van het jaar. Verder coördineer je commissies die sociale activiteiten verzorgen.

34

TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5


Faculteitsvereniging FMG De Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen, waar de studie Antropologie toe behoort, heeft sinds dit jaar een nieuw orgaan, namelijk: de Faculteitsvereniging Maatschappijen Gedragswetenschappen (FV-FMG). Dit is een orgaan binnen de UvA waar alle voorzitters van de studieverenigingen van de FMG in gerepresenteerd zijn. De FMG aan de UvA is de grootste faculteit in zijn soort van Europa, en nauwere samenwerking om gezamenlijk studentenbelangen te behartigen leek dit jaar een logische stap. De FV-FMG heeft een paar keer per jaar overleg met de decaan en onderwijsdirecteurs waarbij adviezen vanuit de studieverenigingen in verband met bijvoorbeeld de nieuwe huisvesting bij Roeterseiland in achting worden genomen. Het oprichten van de Faculteitsvereniging zorgt voor meer vermogen daadkrachtig te zijn in ‘de strijd’ voor het behouden van goede voorzieningen. Gelukkig zijn de verhuisplannen uitgesteld tot 2015, dus we hebben nog een paar jaar om onze voorkeuren aan te geven bij de commissies die gaan over de huisvesting.

agenda

antropologisch verantwoord

FMG-/eindfeest: Future Island

Wanneer: 6 juni Waar: Hotel Arena Hoeveel: 8,-

De Andere Blik: Social effervescence bij voetbalwedstrijden

Wanneer: 7 juni, 17.00 Waar: Common Room Spinhuis

Faculteitsfeest: Future Island

Hoeveel: gratis

Een voordeel van de nauwe samenwerking met de andere studieverenigingen van de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen is dat je samen heel vette en grootse feesten kunt organiseren. Dit jaar is ons eindfeest dan ook in Hotel Arena met een vette dj line-up, en verwachten we tegen de tweeduizend bezoekers vanuit de hele faculteit. Het feest heeft als thema ‘Future Island’, wat geïnterpreteerd kan worden op verschillende manieren. Zo kun je denken aan je vakantie, of aan het College Sociale Wetenschappen, dat over een paar jaar een locatie gaat delen op Roeterseiland. Dus eventueel verkleden kun je geheel naar eigen invulling wel of niet doen. Het feest is op 6 juni en een paar van de artiesten die draaien zijn Bazen en Helden & Marc Benjamin. In de voorverkoop kosten kaartjes 8 euro en aan de deur 10 euro.

Wanneer: 21 juni, 14.00-17.00

Waar: Common Room Spinhuis

Commissiebeurs

Eindbarbecue

Wanneer: 21 juni, 17.00-00.00 Waar: Common Room Spinhuis Hoeveel: gratis

Einde van het jaar: Spinhuisbarbecue staat klaar! Het einde van het jaar is bijna in zicht, daarom is op donderdag 21 juni de gratis eindbarbecue in de Common Room. Alle Spinhuis studenten en docenten zijn welkom om welverdiend te genieten na een jaar lang hard werken. Dit is de kans om alvast een proces van reciprociteit in gang te brengen tussen docenten en studenten zodat we volgend jaar weer samen met frisse moed de antropologie kunnen bedrijven. Ligt de laatste hamburger op de barbecue en staat John Kleinen in de rij achter je, wees dan zo slim om deze af te staan. Behalve als je al slim genoeg bent, en volgend jaar klaar bent met je studie Antropologie. Zie die hamburger dan als een altruïstische gift van Kwakiutl aan jou. Dus op donderdag 21 juni is de gratis eindbarbecue in de Common Room, zorg ervoor dat je weinig ontbijt die dag, en nog belangrijker: houd de dag erna vrij voor je eventuele kater. Dit is overigens de laatste borrel van het jaar, dus nog meer reden om gezellig langs te komen! TIJDSCHRIFT CUL 2011-2012 - JAARGANG 19 - NUMMER 5

35


de zomercurSuSSen Staan NU online! CREA Debat

CREA Popquiz

lezingen, films en documentaires en debatten

uitkateren met muziek op zondagmiddag

CREA Plug & Play

CREA Klassiek

nieuwe bands, iedere 3e vrijdag

concertavonden, iedere 4e donderdag

CREA Open Podium

Goedkoop Cabaret

nieuw talent, iedere 2e donderdag

het cabaret van morgen voor de prijs van gister

CREA Cursussen

Theater

fotografie, theater, dans, muziek, literatuur, film en CREA producties, improvisatietheater en meer! Nieuwe cursussen starten in februari. studentengezelschappen Schrijf je in!

Nieuwe Achtergracht 170

www.crea.uva.nl

cul_mei12.indd 1

02-05-12 19:32

De stad, zo’n dichte kluw van menselijkheid is een plek met net zo veel gezichten als er druppels verf zijn op het schildersdoek waar de straten zich welwillend voor poseren Op dit netwerk van rechte hoeken lopen veelal mensen fluïde als een anonieme stroom zijn zij net zo stad als de stenen die zij betekenis geven die zij voegen tot er iets ontstaat dat meer is dan de som der delen Gedeeltes en uithoeken, duister als een steegje rood als het raam van een prostitueetje groen als het park waar de liefde vlam mag vatten bruin als de kroeg met de man die zich bezatte Als deze essenties zichzelf overstijgen dan zie je dat mensen, tussen de muren bombastisch bekracht tegenover de buren de stad graag aan hun vingers rijgen Daar is het leven niet dood te zwijgen

Girgis Galore


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.