Herinneringen Oorlogsjaren

Page 1


Herinneringen oorlogsjaren 1914-1918


Eerste druk 1967 Tweede, herwerkte druk 2012 Noot bij de tweede druk Voor Tempus: Koen De Brabander: projectredactie John Heuzel: revisie en voetnoten Voor Amsab-Instituut voor Sociale Geschiedenis: Servaas Lateur: eindredactie The History Press The Mill, Brimscombe Port, Stroud, Gloucestershire, GL5 2QG Verenigd Koninkrijk www.thehistorypress.co.uk www.uitgeverijtempus.be © origineel manuscript: Erven Achiel Van Acker © herwerkt manuscript: Erven Achiel Van Acker, Koen De Brabander & John Heuzel, 2012. Alle rechten voorbehouden. Alle rechten op reproductie, vertaling en adaptatie, zelfs gedeeltelijk en in welke vorm ook, zijn voorbehouden voor alle landen. The right of the Heirs Achiel Van Acker, Koen De Brabander & John Heuzel to be identified as the Authors of this work has been asserted in accordance with the Copyrights, Designs and Patents Act, 1988. All rights reserved. No part of this book may be reprinted or reproduced or utilised in any form or by any electronic, mechanical or other means, now known or hereafter invented, including photocopying and recording, or in any information storage or retrieval system, without the permission in writing from the Publishers. British Library Cataloguing in Publication Data. A catalogue record for this book is available from the British Library. nur 681 historische biografieën isbn 978 1 84588 663 9


Herinneringen oorlogsjaren 1914-1918 Jeugd in oorlogstijd

Achiel Van Acker



Inhoud

woord vooraf

7

1 op de dool 9 2 nadere kennismaking met ‘de witte’

21

3 nog van bachten de kupe

31

4 peter benoit

37

5 schippersleven

47

6 de teloorgang van la fraternitĂŠ

61

7 botenlosser

73

8 de guillotine

83

9 in uniform

89

10 blok 25

101

11 auvours

109

12 in en om een munitiefabriek

117

13 letterkundige bevliegingen

131

14 een onverklaarde liefde

139

15 terugkeer

147

16 demobilisatietijd

153



Woord vooraf

Mijn kleine oorlog Camille Huysmans, tijdens de Eerste Wereldoorlog secretaris van de Tweede Internationale, werd omwille van zijn vredesinspanningen ‘de man van Stockholm’ genoemd. Wie deze oorlogsherinneringen van Achiel Van Acker leest, zal Stockholm met iets anders in verband brengen en ik ben er zeker van dat Achiel meer dan eens zal gegniffeld hebben met die ‘eretitel’ van de wat hautaine Huysmans. Dit verhaal is een van de onnoemlijk vele kleine verhalen van en over de Grote Oorlog en je kunt het op veel manieren lezen. Het is het verhaal van de jonge man, kind nog, die de wereld ontdekt. Het verhaal van schrijnende armoede en gruwelijk gebrek, van vriendschap, solidariteit, bedrog en verraad. Het verhaal van ‘jonk’, de Vlaamse piot in het Armée Belge, de lijntrekker, de mankepoot, de analfabeet, de poetsenbakker. Een diepmenselijk verhaal van overleven, alleen in een jungle waar de wet van de sterkste geldt en waar het erop aankomt de zwakke kanten van de sterken te kennen en naar je hand te zetten. Maar het is ook het verhaal van een bewustwording, een jongen die man wordt, een Vlaming die Vlaming wordt, een klein schuchter mannetje dat zijn eerste passen zet op een weg die naar de hoogste toppen van de politiek leidt. Het verhaal van in het water vallen en niet verzuipen. Letterlijk. Van Acker leert ons een andere wereld kennen, een wereld die ver achter ons ligt, maar toch herkenbaar is en blijft. Wat hij schrijft, is anekdotiek, de dagelijkse realiteit, hilarisch en


tragisch tegelijk. De oorlog is een ongrijpbaar monster dat sporadisch toeslaat, kil en willekeurig. De mensen in dit verhaal ondergaan de oorlog, maken hem mee, maar voeren hem niet.Van Acker is hier niet de visionair, niet de man die ideeÍn uitbroedt voor een nieuwe en rechtvaardigere wereld. Het is de Van Acker die verzamelt: gebeurtenissen, ervaringen, inzichten, levenslessen‌ Lessen die hem later te pas zijn gekomen en van hem een van de belangrijkste politieke vernieuwers hebben gemaakt. Achiel Van Acker verliet Brugge als kind en keerde terug als een door de oorlog getekende volwassen man. Zijn wereld werd nooit meer als voorheen, Stockholm was een luchtkasteel. Geert Van Goethem, directeur Amsab-Instituut voor Sociale Geschiedenis


1 op de dool

Het was 14 oktober 1914 toen wij, een groepje jonge mannen, door de stadspoort trokken om aan de naderende Duitsers te ontsnappen. Het leek ons aangenaam. Vele anderen, bekenden of niet, waren met pakken en draagzakken op weg, maar we waren slechts om onszelf bekommerd. We zouden iets buitengewoons beleven.We waren jong, goed te been en wat ons wachtte, leek een wonderlijk avontuur. Er was ook iets komisch in die mars naar Oostende. Onder de vluchtelingen en de aftrekkende troepen bevonden zich vele burgerwachten. Brugge was een van de steden waar de burgerwachten uit verscheidene gewesten zich hadden samengetrokken.Tijdens het jongste etmaal hadden zij hun tuniek of een stuk ervan proberen te ruilen tegen burger足kledij. Onder de wachten waren er mensen van een zekere leeftijd, zwaarlijvigen enz. Zij deden veeleer aan een maskerade denken. Een aantal had burgerkledij gevonden en liep onopgemerkt onder de vluchtelingen, maar velen droegen een burgerjasje en hun broek van garde-civiek1, of omgekeerd. Een had nog zijn uniform met de vlammende rode strepen, maar had een bolhoedje opgezet; een andere, een dikkerd, een officier met een schitterende tuniek, droeg een bleke, bijna witte broek en een strohoedje. Maar bij dat alles verloren wij geen tijd. Ons was het erom te doen zo snel mogelijk iedereen voor te komen. Waar anderen bleven praten met mannen van de artillerie die we onderweg 1 Garde-civiek (F: garde civil): burgerwacht.

9


Herinneringen - Oorlogsjaren

tegenkwamen, gingen wij onze weg. Een enkele keer nochtans lieten wij ons ophouden. Uit een kleine landweg kwam een jonge moeder met twee kinderen. Ze vroeg ons om inlichtingen. Zij was uit Mechelen gevlucht. Toen we haar vertelden dat de Duitsers Brugge bezetten en wij verder trokken, zei ze op klagende toon: - Doe dat niet. Ga niet verder. Jullie weten niet wat vluchten betekent. Wij lachten niet om wat de vrouw zegde, maar gingen onze weg. Toen wij Oostende bereikten, had een onder ons, Mon, het over die vrouw. Niemand gaf hem antwoord. Toen zei hij: - Ik ga terug. - Je kunt niet meer terug, de weg is afgesneden. - Ik ga langs de kust naar Blankenberge. We hebben geen Mon meer teruggezien, ook naderhand niet, hoe we in de eerstvolgende maanden ook navraag deden. In Bredene, een voorstad van Oostende, hoorden we voor het eerst schieten. Een Duitse Taube overvloog de streek op verkenning. Onderweg hadden we al een paar keer zulk een vliegtuig gezien. De soldaten gingen tegen de gevels van de huizen staan en schoten er op met hun geweren. Zij namen het ernstig op, wij ook. Met zovele anderen bleven we staan kijken. Pas veel later heeft het mij de indruk gelaten de maan te willen treffen met een klakkebus.2 In Oostende beslisten we niet naar Frankrijk, maar naar Engeland te gaan. We hoorden dat velen met boten vertrokken en... dat was ons genoeg. Maar op weg naar de kaai zei ons iemand dat de laatste boot vertrokken was. Wij maakten rechtsomkeer. Wij trokken nog tot Middelkerke en gingen er op de plankenvloer in een leegstaande villa slapen. Het was heerlijk. 2 Klakkebus: proppenschieter.

10


Op de dool

De volgende dag waren we in Duinkerke. Een grote menigte verdrong zich voor het stadhuis.We waren de laatsten in de rij, maar onder de eersten binnen. De oudsten vroegen of we de trein konden nemen. ‘Wat moeten wij met de anderen aanvangen?’ ‘Geduld hebben’, werd ons geantwoord. Als men minder dan twintig jaar is, weet men niet wat geduld is en we trokken verder. Om voedsel en slaapgelegenheid te vragen, werd ik er op afgestuurd. Ik was de jongste van ons zevental en kende enige woorden Frans. De ongelooflijke bedeesdheid waaraan ik tot nog toe geleden had, verdween in enkele dagen tijd. In de grond ben ik een bedeesde gebleven. Maar ik werd in het water geworpen en moest zwemmen. Ik heb heel wat schaamte geleden.Wij hadden voor een paar dagen op een hofstede onderkomen gevonden. Wij waren er uiterst vriendelijk ontvangen bij Franse boeren van Vlaamse oorsprong. De oude vader sprak nog Vlaams. De jonge boerin stelde vooral belang in wat in België gebeurd was. We vertelden over Luik en Leuven en Tienen en Mechelen. Alles wat we hadden horen zeggen en gelezen hadden, met misschien wel een beetje fantasie.Voor ons was het alles evangelie. Toen we de hofstede verlaten hadden, werden langs de weg stinkende eieren op de weg gekletst.3 In de schuur waar we hadden geslapen, hadden een paar van ons bebroede eieren geroofd. Ik voelde me bloedrood worden. Van de kennismaking met Frankrijk had ik mij heel iets anders voorgesteld. Ik dacht van aan de grens alles anders te zien dan in België. De lucht en zoveel andere dingen bleken aan beide kanten van de grens in niets van elkaar te verschillen. Als kind had ik week aan week in de pers gelezen over het goddeloze Frankrijk. De eerste nacht sliepen we een eind boven Duinkerke in een afspanning. De vluchtelingen lagen er opgepropt als haringen in een ton. Daar verscheen de eigenaar met 3 Kletsen: gooien, smijten.

11


Herinneringen - Oorlogsjaren

een bollantaarn in de hand en kwam het avondgebed hardop voorlezen.4 Nog meer verwonderd was ik later toen ik de Franse grensbewoners hoorde spreken van de ‘goddeloze Belgen’. Waarheen leidt de weg? En waarom? Op de weg naar Rouen ontmoetten we enige Belgische soldaten die naar België terugkeerden. Zij vertelden ons dat de Duitsers achteruit trokken, dat wij naar huis konden, maar daarvoor niet langs de kust, maar over Ieper moesten gaan. Honderd passen verder was het gemeentehuis. We lieten onze papieren afstempelen: ‘Vu pour Ypres’. Ik moet het stuk nog bezitten. Met popelend hart weer naar huis, want zelfs voor jongens als wij was het aangename van het avontuur al versleten. De blijdschap was van korte duur. Franse schildwachten versperden ons de weg. Een Franse officier liet ons ten slotte terug, toen ik vertelde dat we verderop geen slaapgelegenheid vonden en wij een eindje terug een hofstede kenden waar we zouden mogen overnachten. De man zag op het papier de aanmerking voor Ieper, maar liet ons toch gaan. Het doet deugd in zulke omstandigheden iemand te kunnen verschalken. Hij was niet verschalkt. Zijn hart had de bovenhand gehaald. In mijn ogen scheen die ouwe officier met zijn grijze baard een heilige. Wij brachten de nacht door onder Franse soldaten en ’s anderendaags, ik weet nog dat het een zondag was, trokken wij naar Ieper. De grensoversteek, die we als onmogelijk beschouwd hadden, viel gemakkelijk. Men vroeg ons niet eens om onze papieren. Er was geen kat. Dat was een blijde verrassing. Over de grens kregen we voor enige centiemen goede soep in een grenswinkel. We hoorden paardengetrappel. Het waren spahi’s die de Belgische bodem betraden. Kleine paarden. Soldaten in de meest uiteenlopende felle kleuren gehuld. Het was een genot er naar te kijken. De winkelier deelde doosjes lucifers uit zo veel en zo snel hij kon. Zijn vrouw ook. Een van ons was er als de katten bij om te 4 Lezen, voorlezen: bidden, voorbidden.

12


Op de dool

helpen delen: Seppetje. Maar toen de soldaten weg waren, zagen we geen Seppetje. Hij was met de soldaten meegelopen, maar had vergeten soep en brood te betalen.Wij schoten een kleurtje. - Hij zal geen geld meer hebben, troostte zich de winkelierster en wij maakten ons uit de voeten. Een eind verder op de weg wachtte Seppetje ons op. Hij had nog een deel van de lucifers en hield nu een nieuwe verdeling. In Ieper wemelde het van vluchtelingen. Aan de ingang van de stad deelde de politie ons mee dat we daar onmogelijk logies konden vinden. - Ga naar Vlamertinge – een gemeente op vijf kilometer afstand –, daar zullen jullie logies vinden. Hij gaf ons een adres: ‘Ga naar het klooster, jullie zullen er goed zijn.’ We waren vermoeid, maar jong. ‘Jullie zullen daar goed zijn’, klonk het in mijn oren. Na een kort overleg waren we andermaal de weg op. Aan het klooster waren we aan het onderhandelen, toen een heer van de overkant van de straat zich bij ons kwam voegen. Hij deed gewichtig. Het was de burgemeester. Hij waakte over het klooster en de zusters. - Ga terug naar Poperinge, zei hij, daar zullen jullie goed zijn. Maar we wilden niet verder meer terug. - We komen uit Frankrijk, zijn tot Ieper geweest, we zijn moe. - Wat zijn enige kilometers? Toen ik jong was, heb ik het dikwijls gedaan. - In een rijtuig zeker? vroeg ik nijdig. En weer de weg op naar leper. Het marktplein van Ieper zag zwart van het volk. We vonden onderkomen in een kleine ruimte waar wij met een zestigtal vluchtelingen opeengepakt bleven slapen. Van liggen was geen sprake. De eerste dag hoorden wij de uitklinker5 die een vierhonderdtal 5 Uitklinker: omroeper.

13


Herinneringen - Oorlogsjaren

aardewerkers6 vroeg. Het loon was voordelig. De aangeworvenen moesten ’s avonds loopgrachten delven en lijken helpen begraven. De Duitsers hadden geschoten en tal van slachtoffers gemaakt. De aardewerkers verdwenen als bij toverslag. In een congregatiegebouw7 waren de vluchtelingen ondergebracht. ’s Morgens kregen wij koffie en een paar boterhammen. Bij de koffie kwam men er de nodige aardewerkers rekruteren. De vrijheid werd lichtjes geweld aangedaan. Al wie de gestelde leeftijd had, werd genoteerd. Ik slaagde erin de politie te verschalken en ging een paar pantoffels voor mijn zieke voeten kopen. De voorzorgsmaatregel was overbodig, want mijn maatjes als zovele anderen, leerden niets van het aarde bewerken. Uit Ieper herinner ik me nog dat we er een paar andere kameraden ontmoetten. We waren onder jonge soldaten. Wat ze nodig hadden was tabak of zoiets. Ik gaf ze enkele brochuurtjes die ik van huis had meegebracht. Een der jongens bleef in de oorlog. Het gewoel in de oude Vlaamse stad! Troepen en nog troepen: Belgen, Fransen, Engelsen. ’s Avonds na zessen begon de nachtelijke tocht. Door de ene straat de verse troepen die naar de gevechtslijn werden gezonden, en door de andere straat de vermoeide, gehavende troepen die kwamen rusten, afgewisseld door karavanen wagens met een rood kruis erop geschilderd die de gekwetsten achter de linie brachten. Eer de week ten einde was, ging het gerucht dat we weer naar huis konden. Wij meldden ons op het stadhuis met onze papieren. ‘Vu pour Bruges’ werden ze gemerkt. Toen we vroegen langs waar we naar huis konden, werd ons geantwoord: ‘Langs verschillende kanten.’ Het was al ver in de middag en wij besloten tot de volgende dag te wachten. Opgewekt verlieten wij de stad. Weldra werd verteld dat men niet verder kon en wij zagen mensen uit de tegenovergestelde 6 Aardewerker: grondwerker. 7 Congregatie: kerkelijk goedgekeurde vereniging met een vroom doel.

14


Op de dool

richting komen. Toch gingen wij verder, tot we opgehouden werden door Engelse soldaten. We werden tussen enkele soldaten in, bajonet op het geweer, naar leper teruggebracht, maar eer men aan de stadspoort kwam, maakten zij rechtsomkeert. Niemand mocht de stad nog binnen. Langs de stadsvest krioelde het van het volk. Dan pas doorzagen wij de list: men leverde papieren af om de mensen buiten de stad te krijgen. Hij die voor de domste onder ons werd gehouden, vond de oplossing. Hij wendde zich tot een agent die de controle deed aan de stadspoort: ‘We mogen door, maar onze papieren zijn van gisteren geviseerd, het moet van vandaag zijn.’ - Zorg dat je seffens8 terug bent, antwoordde de agent. We zwoeren nu in Ieper te blijven, maar ’s anderendaags verlieten wij voorgoed de stad. ’s Morgens hingen aan de straathoeken aanplakbrieven, waarbij alle vluchtelingen verplicht waren voor een bepaald uur de stad te verlaten, wilden zij niet aangehouden worden als spion. Het slechte nieuws werd verzacht toen we van iemand ‘die het goed wist’ vernamen, dat we toch naar Brugge konden op voorwaarde dat we over Diksmuide zouden gaan. Op de verlaten weg hield ons een oud vrouwtje op. - Naar Diksmuide? Men is daar aan ’t vechten. Ik wacht op mijn zoon om te vluchten. Op hetzelfde ogenblik liet zich een verschrikkelijk geluid horen. Het vrouwtje vluchtte een alleenstaand huis binnen. We volgden. Een batterij schoot vlak achter de woning. Op de tafel stond een paar pakjes met linnen klaar. Allen waren bleek van het verschot.9 Toen ik in de spiegel keek, zag ik me wit als papier. De hele streek was al verlaten door de burgers.Wij keerden naar Veurne toe, maar het vrouwtje wilde wachten op haar zoon, die toch komen zou. 8 Seffens: meteen, dadelijk. 9 Verschot: het schrikken.

15


Herinneringen - Oorlogsjaren

In Veurne belandden wij in een leegstaand huis. Leeg bij wijze van spreken. Het zat opgepropt met vluchtelingen, maar er stond geen stoel. Wij vonden nog een kleine zoldermansarde, die weldra een hele betekenis kreeg.Wij leefden op ons eentje. We leerden patatten met de pel klaar te maken op een open vuurtje, voedden ons vooral met rapen die we te velde uittrokken. Op de mansarde bestond ons amusement erin elkaar met de afval van de rapen te bombarderen. Na een paar weken in schuren en op plankenvloeren te hebben geslapen, boterhammen te hebben gekocht en vooral geschooid, ons gevoed te hebben met wat we vinden konden, kregen we voor het eerst de indruk in een kring te lopen. Het verlangen naar huis terug te keren werd sterker. Op een dag waren wij van Veurne naar Nieuwpoort gegaan, dat hevig gebombardeerd werd. Dat alles in de hoop naar huis te kunnen terugkeren. Het was allemaal verloren moeite geweest. Ons enige plezier was de ontmoeting met de Witte. Hij was een soldaat afkomstig uit het straatje.10 Hij had onze aanwezigheid in de streek vernomen en was op zoek gegaan. Hij was een zonderlinge kerel. Hij schonk ons een deken en wat kleinigheden, en sprak af voor de volgende dag.Voor drie onder ons, die op hun tandvlees liepen,11 zou hij een paar schoenen meebrengen.Wij kenden hem niet als soldaat, maar we kenden de Witte, en niemand twijfelde aan zijn woord. Moe en hongerig keerden wij terug naar Veurne met ons pak op de rug. Het huis was bezet met soldaten, ook onze mansarde. Waarheen? Het was half duister geworden. Iemand die ons op de dool zag, wees ons de St.-Niklaaskerk waar we konden overnachten. Naar de kerk. Er lagen al vluchtelingen te slapen. 10 Het straatje: de auteur verwijst naar de Klaverstraat in Brugge, zijn geboorteplek. 11 Op zijn tandvlees lopen: op de randen van het bovenleer van zijn schoenen, omdat de zolen geheel afgesleten zijn

16


Op de dool

In het stro kruipen was een kwestie van een minuut. De afmatting haalde het op de honger. We waren al geruime tijd ingedom­meld toen een luid lawaai ons wekte. Er werd geroepen en getierd. De kerk liep vol met donkere gestalten die hardop babbelend door elkander liepen.Vreemde taal. Zwarten. Senegalezen. In een ommezien waren alle kaarsen gestolen. De soldaten vlokten12 zich in het stro. Zo talrijk waren ze, dat de enen tussen de benen van de anderen moesten kruipen. Vroeg in de morgen werden de koloniale soldaten gewekt. Ze maakten zich in allerijl klaar. Tegen een beuk lag op enkele meters van mij een jongen te klagen. Hij was ziek. Voor hem stond een Franse officier met een stok in de hand. ‘Debout!’, brulde hij. De jongen beproefde het, maar viel terug. ‘Debout!’, klonk het weer, en hij hield de stok dreigend in de hoogte. Een makker hielp hem op te staan. Pas was hij te been of hij kreeg een geweldige slag in het gezicht zodat hij ettelijke meters verder in het stro rolde. De kleurling begon te wenen. Twee kameraden hielpen hem recht, namen hem tussen hen beiden mee in de rangen, naar het slagveld. In de loop van de dag hoorden we vertellen dat de Duitsers in Ramskapelle op het punt stonden door te breken. Hun troepen waren erin geslaagd een eind vooruit te schuiven. De Senegalezen waren erop afgestuurd. Dat zou de vijand beletten door te breken. Men vertelde wonderen over de zwarte soldaten: ze kropen naar de vijandelijke loopgrachten als katten, het krommes in de mond, onthoofdden de vijanden om zeker te zijn dat ze niet meer zouden terugkeren onder de levenden. Een paar dagen nadien werden we met andere vluchtelingen opgeëist voor noodwerk. We zouden iets verdienen, maar we waren vooral tevreden omdat men voor brood zou zorgen. 12 Zich vlokken: zich nestelen.

17


Herinneringen - Oorlogsjaren

Drieëntwintig uren van de dag waren de bakkerswinkels leeg. Hadden ze brood, dan werd het nog ovenheet verkocht. De broodjes waren zonder gist gebakken en leken op dichtgeklapte pannenkoeken. Men stuurde ons in de richting van Ramskapelle. We moesten wegen herstellen. De wegen leken er op slijk- en modderpoelen. De Duitsers waren uit hun stellingen verdreven. Op zeker ogenblik kwamen wij in hun loopgrachten terecht, gewone slijkgrachten. Op de bodem lagen stukken hout van deuren en kasten. Overal helmen, drinkbussen, stukken wapens. Lijken waren niet meer te bespeuren. Terwijl wij de putten vulden met steenpuin uit een nabije pannenfabriek, begonnen de Duitsers te bombarderen. Zij hadden ons in het vlakke veld opgemerkt. Obussen floten door de lucht. Instinctmatig kromden wij ons. Kolommen aarde vlogen als openbarstende garven de lucht in. Toen bemerkten we dat het gefluit een geruststellend teken was, want eerst zagen we de aarde omhoog slaan en hoorden nadien het gezoem. Plots ontploften enige obussen een eind verder op de steenweg.We vluchtten naar alle kanten. Enkelen zochten beschutting achter een laag landhuisje, dat verlaten stond.Wanneer de eerste schrik voorbij was, keek ik rond. Naast de gevel stond een houten kruisje. Een piottenmuts hing erop, ‘Jozef Marrant’... Jozef Marrant... – het eerste soldatengraf dat ik zag, was dat van een bekende. Marrant, de oudste uit een gezin van vier zonen, kloeke opgeschoten kerels van boerenafkomst. De vader, die meeslag kende13, liet ze studeren. Jozef was bij het leger toen de oorlog uitbrak. De mannen sakkerden. Niemand had nog zin om het werk voort te zetten. De ouderen verwensten alles en nog wat. Wij, de jongsten, beschouwden de oorlog als een sport. De ontberingen van de laatste dagen, de kou, de natte voeten, de 13 Meeslag kennen: meeval hebben, voor de wind gaan.

18


Op de dool

slijkerige wegen hadden ons echter heel wat gekalmeerd en met weemoed dachten wij aan huis. Toen de beschieting gestild was, kwam een officier ons halen om het werk voort te zetten. Hij beloofde voor warme koffie te zorgen. We waren nog niet lang weer aan het werk toen soldaten afkwamen: de Senegalezen. Voorop stapte een drietal officieren. De oudste, een diklijvige, tevens de hoogste in graad, had heel veel praats. Wij legden de schop neer en luisterden als vinken. Er was groot nieuws: de Duitsers waren uit Oostende, Brugge en Gent verdreven... De Senegalezen waren gedecimeerd. Hun aantal was geslonken. Wij, die ze bij hun vertrek gezien hadden, bekeken elkaar eens en dachten aan mensenvlees dat men gebruikt had om onder de maaiende mitrailleurs het gat te stoppen. Enige soldaten droegen aan een touwtje een resem oren als trofeeën. Of de zieke jongen er nog bij was weet ik niet. Verschillende keren meenden wij hem te herkennen. Er waren ouderen en jongeren, groten en kleinen, maar verder lijken alle soldaten op elkaar, ook wanneer het kleurlingen zijn. Toen we aan een werkmakker van gevorderde ouderdom vertelden hoe talrijk ze waren wanneer ze naar het slagveld trokken, zei hij slechts: ‘Het zijn ook moederskinderen.’Toch zei hij nog iets anders: ‘Godverdomme!’

19


‌

BENIEUWD NAAR DE REST VAN HET BOEK? Het is te koop in de plaatselijke boekenwinkel, supermarkt en krantenwinkel. U kunt het boek ook bestellen bij distributeur Agora (053 788700) of via het bestelformulier op www.uitgeverijtempus.be


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.