2025 De Kiem 3

Page 1


ZONDER MEER

DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT VAN DE KIEM VZW JG. 32 NR. 3 - JULI, AUGUSTUS, SEPTEMBER 2025

AANDACHT VOOR DE CONTEXT

In De Kiem wordt er heel wat aandacht besteed aan de context van de cliënt. Aan de kinderen, de ouders, de familie. De werking is er op aangepast.

Zo zijn we 30 jaar terug bijvoorbeeld gestart met een specifiek programma zodat ook mama’s (of papa’s) met een verslavingsprobleem die nog altijd de zorg voor hun kind(eren) opnemen, samen in behandeling kunnen komen. Het Tipi-programma was toen een absolute primeur voor ons land.

Het heeft 10 jaar geduurd voor dit project definitief verankerd werd in de erkenning van De Kiem. Maar het was en is nog altijd een fantastisch mooi programma.

Uit een onderzoek bleek bijvoorbeeld dat 70% van de vrouwen die het Tipiprogramma volgden geen drugs meer gebruikten en dat bij de vrouwen, die nadien nog steeds hun kind(eren) bij zich hadden, de tevredenheid over hun kwaliteit van leven overduidelijk hoger lag in vergelijking met moeders die niet langer samenwoonden met hun kind(eren).

Bij cliënten die nu opgenomen zijn in de therapeutische gemeenschap van De Kiem heeft 1 op 2 van de bewoners één of meerdere kinderen. De helft dus! Bij de cliënten die ambulant in begeleiding zijn bij De Kiem gaat dit om 40%.

Zwanger zijn of een kind hebben is voor de meerderheid van de cliënten een grote motiverende factor om iets aan zijn/haar levensstijl te veranderen. Alleen is dat niet eenvoudig en is professionele hulp hierbij noodzakelijk. Aandacht voor deze kinderen in het verhaal is een absolute must. Maar ook

het betrekken van de ouders van de cliënten of de partner of belangrijke derden is van grote waarde voor het verandertraject van een cliënt. In dit tijdschrift gaan we verder in op dit thema.

We kijken even terug hoe we destijds als pioniers zijn begonnen met een programma voor moeder en kind en geven ook een beeld van hoe het er nu aan toe gaat.

Verder onderzoek kan ons zeker nog meer inzicht geven over hoe moeders en zwangere vrouwen met een middelenproblematiek de perinatale periode doormaken en beleven en hoe we hen best ondersteunen en helpen om én te leren omgaan met hun verslaving én te leren om mama te zijn en zorg te dragen voor een kind. We brengen een samenvatting van een eerste deel van het doctoraatsonderzoek hierover van Sarah Vandewalle van de vakgroep Orthopedagogiek van de Universiteit Gent.

Ook in de programma’s die we binnen de gevangenismuren aanbieden zijn we op zoek naar het betrekken van de context bij de begeleidingen. Binnen de gevangenismuren is er veel aandacht voor de kinderen van gedetineerden. In de gevangenis van Gent en Dendermonde proberen we nu ook de context van de gedetineerde te betrekken in het verhaal. Niet gemakkelijk om binnen zo’n setting iets in beweging te zetten. Uit een eerste experiment hebben we veel geleerd. We doen verder omdat we er van overtuigd zijn én weten uit onderzoek dat als we de context kunnen betrekken bij een behandeling, de kans op verandering veel groter wordt.

Deze keer 3 getuigenissen. Naast het relaas van Deborah, die 12 jaar terug in de Tipi verbleef, en een partner van een ex-bewoner, laten we deze keer ook een dochter van een ex-bewoner aan het woord.

Drie getuigenissen die duidelijk beschrijven hoe een succesvolle behandeling voor een verslaving kan leiden tot blijvende verandering. Niet alleen voor de persoon op zich, maar zeker ook voor de betrokken kinderen, partners of ouders.

Leuke, deugddoende en motiverende succesverhalen.

Het maakt ons trots over wat we de afgelopen 50 jaar met De Kiem hebben gerealiseerd en het geeft ons veel energie om verder te gaan.

Over dat 50 jarig bestaan van De Kiem in de komende edities zeker meer!

Dirk Vandevelde Directeur

HOE HET ALLEMAAL BEGON…

De Kiem bestaat volgend jaar 50 jaar en de Tipi, de ouder-kind werking, dertig jaar. De opstartjaren lijken wel een ver verleden. We blikken even terug naar hoe het toen allemaal begon.

Het idee om eind 1996 te starten met een specifieke opvang voor verslaafde moeders met hun kinderen groeide vanuit de ervaring dat vrouwen met kinderen er vaak niet toe komen om een programma te volgen in een therapeutische gemeenschap (T.G.). De stap om de kinderen achter te laten blijkt vaak te groot aangezien heel wat vrouwen zich blijven verantwoordelijk voelen voor hun kinderen, niettegenstaande hun dominerend drugprobleem. Bovendien vrezen zij een stigmatisering en veroordeling wanneer zij de stap naar hulpverlening zetten. Zij staan steeds voor het dilemma: zelf in begeleiding gaan en hun kind toevertrouwen aan derden, of verder zorgen voor hun kind maar hun eigen nood verwaarlozen.

Een project als “De Tipi” kwam dan ook niet te laat, en vormde een primeur in België. Binnen De Tipi kan en moet de moeder zelf de materiële en emotionele zorg voor haar kind opnemen en wordt een breuk tussen moeder en kind vermeden. Alles wat moeder en kind(eren) tijdens hun verblijf in De Tipi leren en ervaren, nemen ze mee op hun verdere pad, waarheen dit ook leidt. Zoals de indianen die hun tipitent meenemen, eender waar ze ook gaan.

Gedurende de eerste vijf jaar (tot en met 2001) werd De Tipi als pilootproject betoelaagd door Kind & Gezin. Pilootprojecten zijn per definitie van tijdelijk aard en moeten na verloop van tijd een structurele financiering zoeken en vinden. In 2001 kregen we vanuit Kind en Gezin de boodschap dat zij de financiering in 2002 zouden stopzetten. Er werd een dossier ingediend voor het aanpassen van onze conven-

tie met het RIZIV. Dit dossier werd ontvankelijk verklaard maar een erkenning liet op zich wachten tot er financiële middelen konden worden vrijgemaakt. In het voorjaar van 2002 was dit nog niet het geval en werd de werking van De Tipi dan maar verder gezet zonder financiering, met minder mankracht en ondersteund vanuit het TG-team. Het waren onzekere tijden, maar we waren er vast van overtuigd dat we oplossingen zouden vinden om dit mooie project verder te zetten. Mieke Vogels, toenmalig Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen was het Tipi-project erg genegen en zorgde er voor dat er vanaf juli 2002 opnieuw personeel kon aangeworven worden in afwachting van een structurele erkenning. Aanvullend werd de Koningin Paolastichting bereid gevonden om in 2002 de werkingskosten van De Tipi te financieren.

De structurele erkenning van De Tipi komt er uiteindelijk pas op 1 januari 2007. Dan wordt de werking van De Tipi

opgenomen binnen een hernieuwde conventie met het RIZIV die ook het opnemen van mannen met kinderen binnen De Tipi mogelijk maakt en voorziet in een verhoogde ligdagprijs voor vrouwen en mannen die samen met hun kind(eren) in De Kiem verblijven. Vanaf dan spreken we dus van ‘ouders’ en niet langer van ‘moeders’.

De Tipi werd bij de start gehuisvest in “Huize Serrure”, op het dorpsplein van Moortsele, vlak bij de therapeutische gemeenschap. Een al oudere woning met een gemeenschappelijke keuken en living en een 4-tal slaapkamers.

Daarnaast een kleine tuin, een gespreksruimte en een tweetal douchecabines op de benedenverdieping… Kortom, we moesten roeien met de riemen die we hadden. Verschillende gezinnen leefden er samen en moeder en kind konden zich af en toe eens terugtrekken op hun slaapkamer. Moeder en kind sliepen ook op de zelfde slaapkamer. Het samenleven van verschillende moeders met kinderen

Huize Serrure

van verschillende leeftijd in eenzelfde ruimte zorgde vaak voor spanningen en extra moeilijkheden bij moeders die het vaak al zo moeilijk hadden. De verschillen qua noden en aanpak van de kinderen bleken soms te groot en niet langer verenigbaar. Daarom werd het huis in Moorstele na twee jaar heringericht. Naast de gemeenschappelijke keuken en sanitair kreeg ieder gezin zo goed als mogelijk een aparte leefruimte.

De beginjaren waren heel intensief maar ook leerrijk. Op korte tijd werden heel wat zaken uitgebouwd en waar nodig stuurden we bij. Dankzij een projectoproep van de VAD kon De Kiem in het najaar van 2000 in samenwerking met de Vakgroep Orthopedagogiek van de UGent een exploratief onderzoek doen naar modellen en opvoedingsondersteunende methodieken bij de hulpverlening aan drugverslaafde ouders met jonge kinderen. Het uitgebreide literatuuronderzoek van Ilse Derluyn gaf ons meer inzicht in de kenmerken en noden van onze doelgroep en bevestigde en vervolledigde als het ware onze ervaringen vanuit de praktijk. Het resulteerde in een heus draaiboek voor opvoedingsondersteuning dat nog steeds de tand des tijds kan doorstaan. We leerden onze Tipi-moeders en -kinderen wat af te schermen van te veel goed bedoelde

adviezen (vanuit de TG-staf en -bewoners) en stroomlijnden de feedback en ondersteuning via een drietal Tipibegeleiders die daarnaast ook in de TG werkten, wat zorgde voor een betere afstemming tussen beide programma’s en meer wederzijds begrip.

Waar we aanvankelijk opteerden voor een onmiddellijke opname van moeder én kind, werd na verloop van tijd, waar mogelijk, de opname van het kind een tijdje uitgesteld om de moeder de tijd te gunnen zich aan de bewonersgroep en de gewoontes van de leefgemeenschap aan te passen. Deze wenperiode geeft aan de begeleiding ook de tijd om samen met de moeder een onthaalmoeder te zoeken, de school te verkennen, de verhuis te regelen...

Doorheen de jaren werd er werk gemaakt van een specifieke opname- en ontslagprocedure, het opstellen van handelingsplannen omtrent het kind en het systematisch inbouwen van gerichte observatiemomenten. Enkele begeleiders volgden de opleiding “video-interactiebegeleiding”. Deze begeleiding vertrekt van het expliciteren en bekrachtigen van de elementen van basiscommunicatie die reeds aanwezig zijn tussen ouder en kind, en tracht deze via positieve feedback en ondersteuning stapsgewijs uit te breiden. Het bekijken en bespreken

van de videobeelden nodigt de betrokken ouder - maar ook het team - uit tot reflectie, zelfinzicht en verandering.

In november 2006 verhuist De Kiem naar een volledig nieuwe huisvesting te Gavere. De onthaalafdeling, de TG en de Tipi worden er samengebracht op één site. Wat de Tipi betreft gaat het om 4 van elkaar gescheiden, maar gelijkaardige studio’s met de nodige voorzieningen voor een kerngezin: keuken, living, badkamer en een 2-tal slaapkamers. Dan breken er voor De Tipi andere tijden aan.

Dat we te Gavere 4 strikt gescheiden studio’s bouwden werd geïnspireerd door de gebrekkige huisvesting in Moortsele, waar iedereen te dicht op elkaar leefde. Achteraf beschouwd blijkt die doorgedreven scheiding ook niet optimaal. als de moeders bijvoorbeeld ’s avonds willen deelnemen aan een activiteit en er een babysit moet worden voorzien. De studio’s waren wellicht beter aangesloten op een gemeenschappelijke ruimte.

De krachtlijnen die binnen de begeleiding worden vooropgesteld zijn nog steeds dezelfde. Het bieden van een veilige en drugvrije leefomgeving voor ouder en kind. Het respecteren, stimuleren en verstevigen van de verantwoordelijkheid van de ouder en

het waarborgen van de zorg voor de basisnoden van het kind. Een fundamentele aanvaarding van de ouder in haar/zijn ouderrol en van het kind met zijn eigenheid en noden. Regelmatige observatie, overleg en handelingsplanning met de ouder, op stafniveau en met externe betrokkenen. Ook in de ambulante werkingen en in interne en externe overlegorganen wordt de opgebouwde expertise nu verder uitgebouwd en uitgewisseld.

De ruimere accommodatie in de huidige Tipi-studio’s stelt ons nu in staat om ook heel wat ouders in de TG, die af en toe hun kinderen bij zich hebben, te ondersteunen via oudergroepen en de optie van een weekend- of vakantieverblijf voor ouder en kind in De Tipi.

In 2012 vierde De Kiem zijn 35-jarig bestaan met een studiedag. Naar aanleiding hiervan ontstond het idee om aan de hand van een wetenschappelijk follow-up onderzoek, in samenwerking met de universiteit van Gent, alle ouders die tot dan ooit in de Tipi-afdeling verbleven te contacteren en te peilen naar hun huidige kwaliteit en tevredenheid van leven. Van de 39 Tipi-ouders werden toen 27 ouders (25 vrouwen en 2 mannen) bevraagd die het residentieel gedeelte van de behandeling minstens zes maanden achter de rug dienden te hebben.

Uit het onderzoek bleek o.a. dat 70% van de ouders die het Tipi-programma volgden geen drugs meer gebruikten. De meerderheid van de kinderen (73,7 %) woonde op het moment van het onderzoek nog steeds bij de ouder, al dan niet in co-ouderschap. Bij deze ouders lag de tevredenheid over hun kwaliteit van leven overduidelijk hoger in vergelijking met ouders die niet langer samenwoonden met hun kind(eren).

De uitbouw van De Tipi bracht een versoepeling van het ganse programma met zich mee, met meer aandacht voor de noden van verslaafde ouders en hun kinderen in alle deelwerkingen.

Dankjewel aan alle collega’s die mee een stuk van de weg hebben afgelegd of die zich nu met grote flexibiliteit en kennis van zaken inzetten voor deze doelgroep.

Dirk Calle, Beleidsmedewerker (Tipi-verantwoordelijke van 1996 tot 2000)

DE TIPI, EEN VEILIGE PLEK

Mijn eerste werk, als ik op dinsdag toekom op dienst, is de Tipi-groep voorbereiden. Eerst lees ik de observaties die m’n collega’s het voorbije weekend hebben neergeschreven en samen met m’n Tipi-collega Doortje overleg ik wat er zeker in de groep aan bod moet komen. Het voorbije weekend met de kinderen verliep toch wat chaotisch, daar moeten we het zeker over hebben.

Als we in de Tipi toekomen zitten de ouders al klaar met hun tipiwerkboekje; koffie en water staan op tafel. Omdat het samenleven in de Tipi niet altijd evident is, krijgen de ouders in het begin van de tipigroep de ruimte om dingen uit te spreken. Dat is vaak nodig om verder te kunnen gaan. We

Sven, een TG-bewoner die soms in het weekend voor z’n dochtertje zorgt in de Tipi, stelt daarna zijn veiligheidsplan voor. Daarin beschrijft hij welke situaties met zijn dochter voor stress en spanning zorgen, hoe hij deze kan herkennen en wat hem kan helpen om met deze spanning om te gaan. Sven heeft zijn plan met zorg gemaakt en geeft aan dat deze stress en spanning een valkuil voor hem kunnen zijn als alleenstaande vader.

We sluiten de tipigroep af met het opvoedingsspel waarin alle aanwezige ouders uit verschillende kaartjes, drie

ouderlijke vaardigheden mogen kiezen die ze beheersen en waar ze trots op zijn en drie vaardigheden die ze nog als uitdaging zien, waar ze nog in willen groeien. Deze worden genoteerd in het tipiwerkboekje.

In de namiddag staat er een ‘focusvergadering’ van Peter op de planning. Peter heeft 3 kinderen en sinds zijn opname in de TG heeft hij terug contact met hen. Als tipibegeleiders hebben we het beste zicht op de situaties met de kinderen aangezien Peter aansluit bij de oudergroep waar hij zijn verhaal rond de kinderen kan delen. Op de ver-

overlopen de voorbije week aan de hand van de blobboom. Hoe heb je je de voorbije week gevoeld als ouder? Hoe gaat het met je kind? Wat ging/ gaat goed? Waar heb je mee gebotst? De andere ouders en wij als begeleiding geven erkenning en feedback, tips en handvaten.

gadering bespreken we welke stappen er al gezet zijn, waar Peter naartoe wil en hoe realistisch dit klinkt. Ook andere collega’s geven hun visie hoe zij z’n situatie en plannen ervaren en na de vergadering kunnen we terug verder met enkele to do’s.

Daarna heb ik nog een overleg met pleegzorg en een tipimama. Het overleg gaat over haar oudste dochtertje Emma dat niet bij haar is. Samen denken we na welke stappen kunnen gezet worden naar contactherstel, op het tempo van Emma. Deze pleegzorgbegeleidster kent de tipimama al

heel lang waardoor er een duidelijke vertrouwensband is en dit de samenwerking vergemakkelijkt. Soms loopt zo’n overleg ook minder vlot.

Tussendoor beantwoord ik nog wat mails. Er moet een crèche gezocht worden voor een nieuwe opname, een consulent van een bewoonster wil een gesprek plannen en een externe dienst wil graag kennismaken met de Tipi. Ik registreer ook mijn gesprekken in het elektronisch cliëntendossier eCQare.

Voor ik naar huis ga, spring ik nog even binnen in de Tipi waar Melanie, een tipimama, ondertussen haar dochtertje Chirley van de crèche heeft gehaald. Chirley had een goeie dag, maar heeft toch weer wat ruis in de ademhaling. Misschien moet ze toch maar eens bij de dokter, als die morgen langs komt in De Kiem. Het zal waarschijnlijk wel weer “aerosollen” worden. Chirley loopt intussen vrolijk rond met haar loopkarretje.

We waken er over dat de Tipi een rustige en veilige plek is voor de kinderen die soms uit een heel ongestructureerde, turbulente periode komen. Daarom zetten we samen met de ouders in op een vaste structuur voor de kinderen, voldoende daginvulling en duidelijke afspraken.

Ik spreek met Melanie nog af om morgen het filmpje van het speelmoment

dat we enkele dagen geleden hebben gefilmd te bekijken en te bespreken. In zo’n videohometraining-sessie kijken we vooral naar de positieve interacties tussen ouder en kind. Melanie is enthousiast om dit morgen te bekijken. Ze weet uit ervaring dat het bekijken van het filmpje een leuk moment is waar ze veel voldoening en kracht uithaalt. Ouders die samen met hun kind in het programma komen zijn vaak erg onzeker in het ouderschap. Ze hebben in het verleden foute keuzes gemaakt en geloven vaak niet in hun eigen kun-

nen als ouder. Door samen met hen te zoeken waar hun krachten liggen, in te zetten op hun ouder-kind-band en hen soms een spiegel voor te houden en te zeggen waar het op staat, vinden ze stap voor stap hun zelfwaarde en hun zelfvertrouwen als ouder terug. Dat groeiproces vind ik het mooiste aan de job. Daar doe ik het voor.

Isolde Vandenberghe,Tipi-begeleidster * in deze tekst worden fictieve namen gebruikt

DE PERINATALE PERIODE: KANSEN EN UITDAGINGEN VOOR MOEDERS

MET EEN MIDDELENPROBLEMATIEK.

Wat maakt de perinatale periode bijzonder? En wat is er nodig om verandering mogelijk te maken? In deze bijdrage worden de belangrijkste uitdagingen en kansen besproken, zowel voor de vrouwen zelf als voor de hulpverlening en het bredere zorgsysteem.

Dit onderzoek kadert binnen het doctoraat ‘De perinatale periode (zwangerschap tot een jaar na de geboorte): een kans voor verandering en herstel voor (aanstaande) moeders die worstelen met middelengebruik?’. Ruim 40 Vlaamse hulpverleners uit diverse sectoren (gezondheidszorg, jeugdhulp, verslavingszorg, gemandateerde voorzieningen) deelden hun ervaringen met zwangere en pas bevallen vrouwen die kampen met middelengebruik.

Ongepland, onverwacht, onbewust zwanger

Hoewel hulpverleners de perinatale periode zien als een kans voor verandering, benadrukken ze ook de grote kwetsbaarheid ervan. Een eerste uitdaging is het beperkte bewustzijn rond vruchtbaarheid en zwangerschap. Door onregelmatige of uitblijvende menstruatie gaan velen er onterecht van uit dat ze onvruchtbaar zijn, waardoor anticonceptie achterwege blijft en ongeplande zwangerschappen frequent voorkomen.

Daarbij komt dat lichamelijke veranderingen vaak nauwelijks worden opgemerkt of niet als tekenen van zwangerschap worden herkend. Zoals een hulpverlener opmerkte: “Deze vrouwen komen pas op maand zeven tot de ontdekking dat ze zwanger zijn.” Deze late vaststelling leidt vaak tot stress, twijfel en soms zelfs tot een toename in middelengebruik. Bovendien voelen ze zich schuldig wanneer ze beseffen dat hun gebruik mogelijk al schade heeft veroorzaakt in de prille zwangerschap.

Verbergen en vermijden

De complexiteit van deze periode wordt versterkt door wederzijdse vermijding. Vrouwen verbergen hun zwangerschap of middelengebruik uit angst voor stigmatisering of inmenging van jeugdhulp, bijvoorbeeld door losse kleding te dragen of regelmatig van ziekenhuis te wisselen. Tegelijkertijd mijden ook hulpverleners het onderwerp. Routinematige screening ontbreekt of verloopt inconsistent, en signalen worden soms gemist door (onbewuste) vooroordelen op basis van leeftijd, etniciteit of uiterlijk. Bovendien wordt de vraag naar middelengebruik niet altijd op een neutrale en objectieve manier gesteld.

Daarnaast worstelen veel hulpverleners met hun rol: ze vrezen het beschadigen van de vertrouwensrelatie of zijn onwetend over doorverwijsopties, waardoor sprake is van handelingsverlegenheid. Zoals een hulpverlener aangaf: “Wij krijgen ook meldingen rond moeders, vaak vanuit dezelfde ziekenhuizen, vanuit andere ziekenhuizen quasi niet. […] Dat zegt wel iets over de alertheid die je wil hebben, of... onwennigheid, omdat we denken ‘een ander zal het wel oppikken.”

Ook tussen hulpverleners blijkt de aanpak inconsistent: “We hebben hier in de regio een kinderarts die van het moment dat hij hoort dat er druggebruik is, eigenlijk al het kind niet meer wil meegeven. […] En in de andere richting ook é, gynaecologen […], of kinderartsen, die er te licht zouden overgaan.”

Dit leidt tot uiteenlopende reacties op vergelijkbare situaties.

Ontkenning, idealisering en minimalisering

Naast vermijding speelt ook ontkenning een rol. Een gynaecoloog verklaarde: “Dat is ongelofelijk hoe weinig mensen soms stil staan bij de potentiële consequenties van hun middelenmisbruik.” De foetus wordt als iets abstracts ervaren, waardoor het verband tussen gedrag en mogelijke schade moeilijk te maken is. Een hulpverlener illustreerde dit met de uitspraak van een cliënt: “Ik heb mijn kind nooit kwaad gedaan”, gevolgd door de rationalisatie dat het kind er in de zwangerschap “nog niet echt was”.

Verandering wordt vaak uitgesteld tot na de geboorte, vanuit de overtuiging dat het moederschap vanzelf een omslag zal brengen. Tegelijk wordt de dagelijkse realiteit van ouderschap - met emotionele belasting, stress en verantwoordelijkheid - onderschat: “Ik denk dat ouders niet doorhebben dat een baby krijgen een bijkomende stressfactor is en uw leven niet verlicht.”

Aanhoudend gebruik wordt ook gebagatelliseerd: “De kinderen hebben daar geen last van, ze weten dat niet, ik doe dat in mijn badkamer, mijn kind ziet dat niet.” Zulke uitspraken wijzen op een beperkt bewustzijn, maar fungeren ook als beschermingsmechanisme tegen schuldgevoelens: erkennen impliceert immers dat actie vereist is.

Complexe omstandigheden

De omstandigheden waarin deze vrouwen leven zijn bijzonder complex. Ondersteuning tijdens de perinatale periode is cruciaal, maar ontbreekt regelmatig: “Niemand kan een baby alleen grootbrengen.” De rol van de partner blijkt hierin doorslaggevend: een ondersteunende partner kan herstel bevorderen, terwijl een gewelddadige of gebruikende partner het proces ernstig bemoeilijkt.

Bovendien is middelengebruik zelden een geïsoleerd probleem, maar vaak verweven met socio-economische moeilijkheden, huisvestingsproblemen, mentale gezondheidsklachten, een verstandelijke beperking... Daarnaast benadrukken hulpverleners de kwetsbaarheid van de perinatale periode op het vlak van mentale gezondheid, vooral bij vrouwen met traumatische (kind)ervaringen. Hierdoor kunnen destructieve coping mechanismen, zoals middelengebruik, (opnieuw) worden ingezet.

De opstapeling van problemen maakt het moeilijker om duurzame verandering te realiseren. Zoals een hulpverlener het verwoordde: “Op negen maanden kun je soms wel het één en ander organiseren, maar je kunt niet heel hun levenspad op de rails krijgen...”

Juridisch vacuüm

Op institutioneel niveau stuiten hulpverleners op het ontbreken van een wettelijk kader rond de prenatale fase. Dit juridische vacuüm plaatst hen in een precaire positie, waarin ze voortdurend moeten balanceren tussen het behouden van contact met de cliënt en het waarborgen van de veiligheid van het ongeboren kind. Eén hulpverlener

omschreef het als “wandelen op een slappe koord”: te duidelijk zijn kan leiden tot verlies van contact, te vaag blijven tot nalatigheid.

Niet ingrijpen wordt niet alleen als potentieel schadelijk beschouwd, maar ook als ethisch problematisch. Sommigen stellen zich de vraag of het nog wel als adequate zorg kan worden beschouwd wanneer moeders de ondersteuning die ze nodig hebben om zich voor te bereiden op het ouderschap niet krijgen. Het ondermijnt hun kansen op betekenisvolle verandering en plaatst hulpverleners in een moreel dilemma.

“Je kan wel zeggen: ‘iedereen heeft het recht om te doen wat ze willen in hun leven’ […] ‘Oké, doe maar, we kunnen toch niks zeggen… maar bij de bevalling ga je ons misschien tegenkomen...’ Ja, is dat dan goede zorg, is dat wat we willen?”

De andere kant: een unieke kans voor vrouwen en moeders

Toch beschreven hulpverleners deze periode ook als uitermate kansrijk. Zo gaven ze aan dat de ontwikkeling van een (nieuwe) maternale identiteit kansen biedt voor verandering. Vrouwen willen de gezondheid en het welzijn van hun kind beschermen, intergenerationele gezinspatronen doorbreken en betekenisvolle verandering realiseren. Deze identiteitsverandering speelt ook op sociaal vlak. Zoals een hulpverlener het verwoordde: “Ouder zijn heeft een bepaalde status, en dan kom je eigenlijk dichter in de grote groep te zitten. En dat geeft soms wel... een klik.” Lichamelijke ervaringen, zoals een groeiende buik of het voelen van kindbewegingen, kunnen het moe-

derschap tastbaarder maken en het bewustzijn over hun veranderende rol versterken. Bij sommige vrouwen komt dit besef pas na de bevalling.

Hulpverleners benadrukken het belang van lichaamsgerichte en trauma-sensitieve benaderingen om vrouwen cognitief en emotioneel te verbinden met hun zwangerschap en ongeboren kind. De Infant Mental Health-benadering werd benoemd om de zwangerschap concreter te maken, de band met het ongeboren kind te versterken, en intrinsieke motivatie te stimuleren.

Daarnaast is herhaalde psycho-educatie over de risico’s van middelengebruik tijdens de zwangerschap noodzakelijk, ook bij vrouwen die hun gebruik niet expliciet benoemen. Het bieden van deze info door verschillende hulpverleners - vroedvrouwen, artsen, maatschappelijk werkers…kan telkens nieuwe inzichten bieden en de boodschap krachtiger maken.

Bovendien wijzen hulpverleners ook naar het belang van de periode vóór de zwangerschap. Ze benadrukken het belang van preconceptiezorg en pleiten voor open, niet-stigmatiserende gesprekken over gezinsplanning, vruchtbaarheid en anticonceptie. Dit helpt misvattingen weg te nemen en bevordert geïnformeerde keuzes. Langwerkende, omkeerbare anticonceptie verdient de voorkeur, aangezien middelengebruik en de bijbehorende levensstijl dagelijkse medicatie-inname bemoeilijken. Toegankelijkheid blijft echter een knelpunt: wachttijden en kosten vormen praktische drempels. Bepaalde projecten maken anticonceptie onmiddellijk beschikbaar, maar dit zijn lokale en niet-structurele initiatieven.

Versterken van hulpverleners en het zorgsysteem

Ook voor hulpverleners en het bredere zorgsysteem biedt de perinatale periode kansen, aangezien vrouwen vaker en intensiever in contact komen met zorg: “Er zijn weinig momenten in het leven van mensen dat je... een vrouw zo intensief en regelmatig terugziet als tijdens een zwangerschap.”

Toch ontbreekt basiskennis over middelengebruik en de complexiteit van de perinatale fase bij hulpverleners. Ze vragen dan ook meer gerichte training en bijscholing, voornamelijk binnen de gezondheidzorg. Daarnaast is meer aandacht voor de psychosociale aspecten van de zwangerschap noodzakelijk. Vroedvrouwen zouden hierbij een prominentere rol kunnen spelen, mits voldoende tijd en opleiding.

Intersectorale samenwerking tussen gezondheidszorg, verslavingszorg, jeugdhulp, en gemandateerde voorzieningen, is essentieel voor vroege detectie en tijdige interventie. Tegelijk wijzen hulpverleners op praktische en structurele uitdagingen, zoals gescheiden financieringsstromen en uiteenlopende verantwoordelijkheden tussen de volwassenen- en jeugdzorg: “En dat betekent dat we, als het gaat over perinataliteit, dat we daar met een silo zitten.”

In beleidsdiscussies wordt soms gepleit voor verplichte behandelmaatregelen. Vele hulpverleners zijn echter sceptisch en wijzen op het gebrek aan vrijwillige ondersteuning als urgenter probleem: “Een gedwongen opname is best wel ingrijpend en een straf, en eigenlijk is ons basisaanbod gewoon ook nog heel weinig uitgebouwd voor

die groep.” Er is een schrijnend tekort aan toegankelijke en gespecialiseerde voorzieningen: residentiële centra voor moeder én kind zijn schaars, voor koppels én hun kind zelfs onbestaande, ook ambulante initiatieven met expertise op het snijvlak van zwangerschap, ouderschap en middelengebruik zijn lokaal en niet structureel, wat leidt tot grote regionale verschillen. Daarnaast uiten hulpverleners zorgen over mogelijk contraproductieve effecten van verplichte hulp.

Weg van polariserend beeld

Deze eerste studie binnen dit doctoraat belicht hoe hulpverleners uit verschillende sectoren de perinatale periode beschouwen als een cruciale fase van kwetsbaarheid én kansen. De uiteenlopende perspectieven en ervaringen tonen aan dat de perinatale periode niet eenduidig is. Opvallend is echter de geleidelijke verschuiving van een louter probleemgerichte naar een meer krachtgerichte benadering. Verandering vraagt echter meer dan individuele motivatie of goede wil van hulpverleners. Het vereist geïntegreerde, sectoroverschrijdende zorg die vroege betrok-

kenheid en langdurige ondersteuning mogelijk maken, deskundigheidsbevordering, en aandacht voor lichaamsgerichte benaderingen en reproductieve gezondheid in alle sectoren.

In een tweede studie gingen we in gesprek met moeders die tijdens hun zwangerschap middelen gebruikten, maar inmiddels hun hersteltraject zijn gestart. Met hun toestemming spraken we ook met een betrokken hulpverlener en, indien aanwezig, een lid van hun informeel netwerk. Deze interviews worden momenteel geanalyseerd.

Voor een derde studie brengen we de transitie naar het ouderschap in kaart bij zwangere en pas bevallen vrouwen (2-6 weken postpartum) die in de zes maanden vóór of tijdens hun zwangerschap regelmatig illegale middelen (inclusief cannabis) gebruik(t)en of overmatig alcohol drinken/dronken. De perinatale periode is immers geen louter kwetsbaar of kansrijk moment, maar een complexe overgangsfase, gevormd door persoonlijke, sociale, relationele en structurele invloeden.

We zijn nog steeds op zoek naar participanten. Wil je graag meer info of heb je interesse om deel te nemen?

sarahvdw.vandewalle@ugent.be T. 0478 96 32 87.

Met dit doctoraat willen we bijdragen aan een benadering die oog heeft voor sterktes en kansen tijdens de zwangerschap en het pril ouderschap, en aan betere ondersteuning op maat voor gezinnen in kwetsbare situaties.

Sarah Vandewalle, Sara Rowaert, Gilbert Lemmens, Sarah De Pauw & Wouter Vanderplasschen – Vakgroep Orthopedagogiek, Universiteit Gent Onderzoeksgroep Herstel & Verslaving

HOE PRAAT IK MET MIJN KIND?

In de TG worden er specifieke groepen georganiseerd voor bewoners met kinderen. Voor de ouders die met hun kind in de Tipi wonen gaan er wekelijks Tipigroepen door. De andere ouders komen om de twee weken samen in een ‘oudergroep’.

Het herstelproces van mensen met een verslaving wordt immers aanzienlijk ondersteund wanneer er specifiek aandacht wordt besteed aan het ouderschap. Het ontwikkelen van gezonde ouderlijke vaardigheden biedt niet alleen een stabiliserende factor in het leven van de ouder en het kind, maar versterkt ook de motivatie om te herstellen.

In de oudergroepen komen verschillende ouderlijke thema’s aan bod. We staan er stil bij de ouderlijke rol, hebben het over verschillende opvoedingsthema’s en ouders kunnen elkaar vanuit hun eigen ervaring tips en feedback geven.

Daarnaast vindt er één maal per maand een themagroep plaats. Het gaat hierbij om thema’s zoals: hoe praat ik met mijn kind over moeilijke thema’s, gezonde

“De oudergroepen waren voor mij een manier om te kunnen praten over het gemis van mijn dochtertje en hier ook begrip en steun in te vinden. Zij snapten wat ik meemaakte en dit heeft mij er echt erdoor geholpen. Het belangrijkste van de oudergroep was voor mij vooral de stappen die ik heb kunnen zetten in het rouwproces rond mijn overleden zoontje. Dit was heel belangrijk voor mijn herstel.” – Matthias

voeding, emoties bij je kind, spelen met je kind, omgaan met tieners… We bekijken wat de vraag is en proberen daarop in te spelen. Vaak gaan we ook in op een aanbod van externen zoals vanuit Huis van het Kind of vanuit Kind en Gezin. Jaarlijks wordt er in De Kiem een oudercursus aangeboden door CKG Kinderkasteeltje waar het in 5 sessies gaat over positief opvoeden. Op het einde krijgen de ouders die deelgenomen hebben dan een certificaat.

De oudergroep is een onmisbaar onderdeel van het TG-programma. Daar zijn de deelnemers alvast van overtuigd.

Isolde Vandenberghe en Marlies Hoorens, beiden lid van de werkgroep KOPP KOAP (Kinderen van Ouders met een Psychische kwetsbaarheid en/of een AfhankelijkheidsProbleem)

“Ik was een heel onzekere papa die niet wist hoe hij zijn kinderen kon benaderen of lezen. Ik wist niet hoe ik mijn kinderen dingen moest uitleggen over mijn verleden en ik stond er niet bij stil hoe belangrijk het is om je kind erkenning te geven voor zijn gevoelens. Alle onzekerheden kon ik bespreekbaar maken. Ik ben de medebewoners en Tipibegeleiding ontzettend dankbaar. Hun erkenning en vertrouwen zorgde ervoor dat ik moeilijke stappen durfde zetten. Ik had weinig connectie met de kinderen door mijn verslaving, maar nu ben ik een trotse papa. De band die ik nu heb met de kinderen is geweldig!” – Bjorn

““De oudergroep heeft mij vaak geholpen door mijn verhaal te kunnen doen om door te zetten. Ik heb veel steun en ervaringen van andere ouders gekregen. Hier word je niet raar bekeken of word er geen oordeel over je geveld. Je voelt je niet alleen er voor staan.” – Tahira

OUDERSCHAP IN DE GEVANGENIS

Ouderschap stopt niet bij een gevangenisstraf. Ook tijdens detentie blijven veel gedetineerden betrokken bij de opvoeding van hun kinderen. Binnen het project Drugs & Detentie is er aandacht voor de uitdagingen die hiermee gepaard gaan. Dit artikel schetst hoe ouderschap in de gevangenis vandaag georganiseerd is, welke drempels en mogelijkheden er bestaan, en hoe we via begeleiding en contextwerking proberen in te spelen op de behoeften van zowel ouders als hun netwerk.

Hoe ouderschap in de gevangenis er vandaag uitziet

In de gevangenis van DendermondeNieuw verblijven uitsluitend mannen. In de gevangenis van Gent verblijven zowel mannen als vrouwen. Velen van hen zijn ouder van één of meerdere kinderen; sommigen ook plusouder of grootouder. Het contact met hun kinderen behouden tijdens detentie is vaak moeilijk en complex. Toch bestaan er enkele initiatieven om dat contact te ondersteunen.

Wie geluk heeft (en bijvoorbeeld een goed contact heeft met de andere ouder), kan af en toe zijn kinderen zien op bezoek, bellen of videobellen (virtueel bezoek). Sommigen kunnen door mid-

del van een UV (uitgaansvergunning) of PV (penitentiair verlof) kortstondig contact buiten de muren hebben. Voor anderen is dat geen optie, omdat zij nog niet zo ver staan in hun reclassering. Zij moeten hun ouderschap op een andere manier vormgeven, zonder fysiek contact. Dan zijn er alternatieven: een brief schrijven, een tekening opsturen, een videoboodschap inspreken – allemaal kleine gebaren die de band met het kind kunnen voeden.

“Ik bel hem wel en virtueel bezoek lukt wel, maar dat loopt heel moeilijk. De verbinding is heel slecht vanuit de bezoekersruimte. Daarom heb ik hem op vijf weken tijd maar één keer gesproken virtueel. Maar ik bel regelmatig.”

Kinderbezoek is een speciaal georganiseerde bezoekvorm voor gedetineerden en hun kinderen, pluskinderen of kleinkinderen (van 0 tot en met 17 jaar). Het is wettelijk vastgelegd dat de gevangenissen contact tussen ouder en kind moeten mogelijk maken en organiseren. Deze bezoeken vinden in de nieuwe gevangenis van Dendermonde plaats in de bezoekzaal en worden aangepast aan de leefwereld van kinderen: in een meer ontspannen setting, zonder de klassieke controle- en bewakingsdrukte die gewone bezoekmomenten soms kenmerken. Er zijn vier vaste kinderbezoekmomenten per maand, afwisselend op woensdag en zaterdag. Begeleiding door een andere ouder of een begeleider is mogelijk, maar niet verplicht

Binnen de gevangenis van Gent vindt het bezoek plaats in een speciaal daarvoor kindvriendelijk ingerichte ruimte of bij mooi weer op de wandeling van de vrouwenafdeling. De kinderen kunnen daar zonder begeleiding van een andere ouder of volwassene tijd doorbrengen met hun gedetineerde (groot)ouder. In Gent wordt de begeleiding van het bezoek afwisselend opgenomen door medewerkers van Jonge Helden en het VCOK (VormingsCentrum Opvoeding en Kinderopvang), in samenwerking met JWW (Justitieel WelzijnsWerk), die zorgt voor de toeleiding en aanmelding.

Tijdens deze contactmomenten stellen kinderen vaak verrassend veel concrete vragen. Ze willen weten hoe het leven van hun ouder er tussen de gevangenismuren uitziet. “Hoe ziet je kamer eruit?”, “Wat krijg je om te eten?”, “Heb je een eigen douche?”, “Wie is je celgenoot?”, “Wat doe je de hele dag?” Deze nieuwsgierigheid

toont aan dat kinderen proberen te begrijpen wat de situatie van hun ouder inhoudt. Het is een wereld die hen vreemd is en waarover ze vaak maar weinig informatie krijgen. Kinderbezoek kan helpen die onduidelijkheid te doorbreken en bijdragen aan het herstel van de ouder-kindrelatie, ondanks de fysieke afstand.

Toch kiest niet elke gedetineerde ervoor om zijn kinderen op bezoek te laten komen. Sommigen willen hun kinderen juist afschermen van het gevangenisleven, dat zij als ongeschikt of zelfs schadelijk beschouwen voor kinderen. Zelfs wanneer de bezoeken kindvriendelijk zijn ingericht, kunnen ze gevoelens van schaamte, verdriet of machteloosheid oproepen. Het idee dat hun kinderen hen moeten zien in deze context, omringd door cipiers, muren en beveiliging, is voor sommigen ondraaglijk. Gedetineerden hebben zelf vaak te maken met stigma en willen dit niet overdragen op hun kinderen.

“Ga ik zeggen tegen hem dat zijn papa in de gevangenis zit, ja of nee? Ook al zegt mijn morele kompas dat ik dat moet zeggen, dat ik eerlijk moet zijn, dat ik transparant moet zijn tegenover mijn zoon, toch twijfel ik nog altijd. Ik ben nog altijd aan het afwachten om te zien welke straf ik ga krijgen en hoe lang ik nog moet zitten.”

Tegelijk is het gemis van hun kinderen voor veel ouders erg pijnlijk. Niet aanwezig kunnen zijn bij de dagelijkse opvoeding, verjaardagen missen, geen verhaaltje kunnen voorlezen voor het slapengaan,… Het weegt zwaar. Voor een aantal mannen is dit gemis net een belangrijke motivatie om hun leven anders aan te pakken. Ze willen hun middelengebruik stoppen of minderen, verantwoordelijkheid opnemen en werken aan een nieuwe start na hun vrijlating met hun kinderen als drijfveer.

Een plek voor ouderschap binnen de hulpverlening

Bij Drugs & Detentie maken we bewust ruimte voor het thema ouderschap. Tijdens het intakegesprek hanteren we de kindreflex. We gaan na of de cliënt kinderen heeft en proberen eventuele verontrustende gezinssituaties tijdig te detecteren. Indien nodig schakelen we andere hulpverleningsinstanties in om veiligheid en ondersteuning te garanderen.

Gedetineerden krijgen in individuele begeleiding de kans om stil te staan bij hun rol als ouder. Wat voor ouder willen ze zijn, nu en in de toekomst? Wat nemen ze mee uit hun eigen opvoeding, en wat zouden ze net anders willen doen voor hun kinderen?

Ook in de open groep in Dendermonde komt ouderschap regelmatig aan bod. Deze groepsmomenten zijn vrijblijvend en laagdrempelig. Ze bieden deelnemers de kans om ervaringen te delen, erkenning te vinden, of gewoon te voelen dat ze er niet alleen voor staan. Soms gaat het over praktische vragen, zoals: “Hoe kan ik blijven bellen met mijn kinderen als hun moeder dat niet toestaat?” Andere keren komt het thema op een meer emotionele manier binnen, bijvoorbeeld bij schuldgevoel of het verlangen naar verbondenheid.

“Je mist veel. Het leven gaat buiten verder en hier sta je op pauze. Je kan ook die verloren tijd niet meer inhalen. Dat is niet tof.”

Contextwerking: ook het netwerk ondersteunen

Een gedetineerde staat nooit alleen. Ook al voelen ze zich soms heel alleen, achter elke gedetineerde staat een netwerk van familie, partner, kinderen en vrienden. Ook zij worden (direct of indirect) geraakt door de opsluiting. Daarom heeft Drugs & Detentie recent geëxperimenteerd met contextwerking: een aanbod van infosessies voor familieleden en andere naasten van gedetineerden.

We organiseerden vijf sessies, zonder de aanwezigheid van gedetineerden (omdat dit praktisch niet mogelijk lijkt in deze setting):

Wat is verslaving? – inzicht in de impact van middelengebruik en het herstelproces

Het leven in de gevangenis –een blik achter de muren

Coping en zelfzorg –omgaan met stress, verdriet en schuldgevoel

Sociale steun en zelfzorg –zorg dragen voor jezelf én de ander

Het hulpverleningslandschap – overzicht van beschikbare hulp voor het netwerk zelf

De sessies vonden afwisselend plaats in het ambulant centrum van De Kiem in Dendermonde en bij CGG Adentro in Gent. Belangrijk was dat deelnemers zich niet voor de hele reeks hoefden in te schrijven. Men kon per sessie inschrijven, om zo de drempel laag te houden.

Helaas was de opkomst beperkt. Slechts één vader van een gedetineerde in Gent volgde de volledige reeks. Bij de eerste sessie nam ook een partner van een gedetineerde in Dendermonde deel. Ondanks de kleinschaligheid werd de inhoud als zeer waardevol ervaren door de deelnemers.

Na evaluatie binnen beide D&D teams stelden we vast dat de communicatie met het netwerk een grote uitdaging is. Als hulpverleners van D&D hebben we geen rechtstreeks contact met familieleden. Daardoor waren we afhankelijk van affiches in de bezoekzaal en van de bereidheid van de gedetineerden zelf om hun familie te informeren. Ook contextfiguren van gedetineerden die niet bij D&D in begeleiding zijn blijken moeilijk te bereiken. Sommige gedetineerden zagen zelf het nut van de sessies niet in of wilden hun familie niet “belasten” met een extra taak. Ook praktische drempels, zoals de afstand tot Gent of Dendermonde, speelden mee.

Toch blijven we geloven in de kracht van contextwerking. De erkenning, verbondenheid en informatie die deze sessies kunnen bieden zijn niet alleen van belang voor het netwerk, maar ook voor de gedetineerden zelf. Een sterker en beter geïnformeerd netwerk kan immers een belangrijke steun zijn in hun hersteltraject, zowel tijdens als na detentie.

Voor een volgende reeks contextsessies stellen we ons een aantal belangrijke vragen:

Organiseren we de sessies opnieuw afwisselend in Dendermonde en Gent, of kiezen we per locatie voor een volledige reeks?

Beperken we het aanbod tot één sessie, of blijven we inzetten op vijf thema’s?

Kiezen we voor een eerder informatief karakter of leggen we meer nadruk op ervaringsuitwisseling?

Bieden we de sessies live aan, of creëren we ook een online alternatief voor wie ver woont of moeilijk kan komen?

En vooral: hoe bereiken we het netwerk beter?

Ouderschap in detentie verdient meer structurele aandacht dan het vandaag krijgt. De impact van detentie op het gezinsleven is aanzienlijk, en vraagt om een gerichte aanpak. Bij D&D zetten we hier al concrete stappen in via individuele begeleiding, groepswerking en onze contextwerking. De eerste ervaringen tonen aan dat het waardevol is om hier verder in te investeren, zowel voor de ouder als voor het kind.

Phara Van Hooste, team Drugs en Detentie gevangenis DendermondeNieuw

OP KAMP

Van 14 tot 18 juli stond het jaarlijkse kamp in de Ardennen op het programma. Met zo’n 20 bewoner trok men richting Ardennen, naar een vakantiehuis in Xhoffraix. Het werden mooie sportieve dagen. Een betere manier om banden te smeden tussen bewoners en met de begeleiding kan je niet bedenken. Dankjewel Chris, Karen, Isolde en Matthias om er onvergetelijke dagen van te maken.

GRADUATIE

Op 24 mei ging het jaarlijkse graduatiefeest door. Na veel warme dagen werd het net een regenachtige dag. Maar dat kon de pret niet bederven voor onze gradué’s Giovanni, Matthias, Samir, Kenneth, Yoel en Mike. Zij waren met vrienden en familie aanwezig om hun herstel te vieren, met de warme steun van alle aanwezigen. Het was een deugddoende dag en een hart onder de riem voor de bewoners die in het residentieel programma verblijven en werken aan hun eigen herstelproces.

HOOP VOOR ONZE TOEKOMST SAMEN

Toen mijn partner naar De Kiem ging voor opname, was dat voor ons allebei een grote stap.

Voor hem betekende het dat hij de moed had gevonden om zijn verslaving onder ogen te komen. Voor mij als partner was het een sprong in het onbekende: hoe zou hij veranderen? Hoe zou ons leven erna eruitzien? En wat zou dit betekenen voor onze relatie? Vinden we elkaar opnieuw terug? Ik voelde wel een bepaalde rust. Ik hoefde niet meer alle zorg hierrond alleen dragen, er waren anderen die deze zorg overnamen.

Ik kijk vandaag met veel dankbaarheid terug op zijn opname. Niet alleen omdat mijn partner nu nuchter is, maar vooral omdat hij als mens veranderd is. Waar hij vroeger gebruikte om pijn en emoties weg te duwen, heeft hij nu geleerd om zijn gevoelens te benoemen, ernaar te luisteren en ermee om te gaan. Dat is iets waar ik veel bewondering voor heb. Het is niet vanzelf gegaan. Het was hard werken, soms met vallen en opstaan, maar de verandering die ik zie, is echt.

Tegelijkertijd was dit voor mij persoonlijk een heel heftige periode. Door alle regels was het contact tussen ons beperkt: in het begin had hij geen gsm, er was maar een maximum aantal belminuten en de bezoekmomenten waren schaars. Daardoor voelde het vaak alsof ik hem op afstand moest loslaten, terwijl ik net zo dicht mogelijk bij hem wou zijn.

Wanneer je partner in opname is, voel je enorm veel eenzaamheid. Na een bezoek ga je alleen naar huis of blijf

je thuis alleen achter. Je partner heeft steeds mensen om zich heen om mee te praten als het moeilijk gaat. Jij daarentegen bent vaak alleen en niet iedereen begrijpt waar je doorheen gaat. Dat maakte dit traject soms zwaar en confronterend. Wat mij daarbij hielp, was de betrokkenheid van de contextwerker. Ik kreeg de ruimte om mijn vragen en twijfels te delen en leerde tegelijk hoe ik hem kon ondersteunen zonder mezelf te verliezen. Het gaf mij het gevoel dat ik niet helemaal alleen stond in dit proces.

Het gaat niet enkel om stoppen met gebruiken, maar om leren leven zonder die vlucht. Het emotiewerk dat mijn vriend heeft gedaan, heeft hem geholpen om stil te staan bij wat er in hem leeft. De gesprekken met zijn psycholoog gaven hem handvaten om die gevoelens ook op een gezonde manier te verwerken.

Een jaar opname is lang en intens. Er waren moeilijke momenten, zeker in het begin, toen we allebei onze weg moesten zoeken. Er waren ook momenten van twijfel: gaat dit echt werken? Maar gaandeweg merkte ik dat mijn partner sterker werd, opener, eerlijker tegenover zichzelf en mij. Er kwam opnieuw ruimte voor echte verbinding.

Vandaag zie ik een man die durft te voelen, die kan praten over wat hem raakt en die verantwoordelijkheid neemt voor zijn keuzes. Dat geeft mij niet alleen rust, maar ook hoop voor onze toekomst samen.

Ik ben blij dat hij de kans kreeg om dit traject te doorlopen en trots op de weg die hij heeft afgelegd. Voor mij was De Kiem meer dan een plek van opname, het was een omgeving die verandering mogelijk maakte. Bijna twee jaar later kan ik zeggen: het was niet alleen zijn herstel, maar ook een stuk van ons herstel als koppel.

VAN OVERLEVEN NAAR LEVEN: MIJN WEG MET DE KIEM

In 2012 startte ik mijn programma in de onthaalafdeling van De Kiem. Christophe, de toenmalige introductiemedewerker, haalde me op in het CIC van De Sleutel en bracht me naar Gavere. Ik was 26 jaar, in ontwenning, fysiek op en moeder van een zoontje van vier. Mijn zoon was mijn grootste motivatie om het anders aan te pakken. Ik had al een eerdere langdurige opname achter de rug, maar toen was ik nog jong en nog niet klaar voor verandering in mijn leven. Ik ben toen ook na 13 maanden opname vertrokken met mijn huidige man. Deze keer wou ik wel verandering want ondertussen hadden wij samen een zoontje van 4 jaar.

De eerste periode in de therapeutische gemeenschap was zwaar, maar ook bijzonder waardevol. Voor het eerst sinds lange tijd voelde ik mij niet meer alleen. De structuur, de duidelijke regels en vooral de groep gaven me een gevoel van veiligheid. In de groep kon ik verbinding ervaren, iets wat ik voordien nauwelijks kende. De emo-groepen waren zwaar, maar belangrijk voor mijn herstel. Ik kon delen en beginnen voelen wat jarenlang onbesproken was gebleven. Je moet leren openstaan en toelaten om tot de kern van je verslaving te gaan; dat is moeilijk! Ook de gesprekken met de psychiater en de familiewerking hielpen me om terug in verbinding te komen met mezelf en met mijn omgeving, zoals mijn partner en schoonouders.

Aanvankelijk voelde ik me nog weinig of geen ouder. De opgebouwde bezoekmomenten die liepen wel goed. Ik wou goed voor mijn zoontje zorgen maar we moesten elkaar nog beter leren kennen. Na een drietal maanden was er ook plaats in de Tipi waar ik sa-

men met mijn zoontje kon gaan wonen. Ik leerde veel bij en had veel aan de tipigroep waar we konden spreken over ouderschap. Stap voor stap groeide ik in mijn rol als moeder. Mijn zoon bleef doorheen alles mijn grootste motivatie. In moeilijke momenten dacht ik aan hem en aan de toekomst die ik voor ons beiden wou opbouwen.

Ook het stellen van doelen gaf me kracht en motivatie om er voor te gaan: ik wilde mijn schulden aanpakken, opnieuw studeren en een goede moeder zijn. Via een VDAB-oriëntatie cursus startte ik de opleiding tot zorgkundige, later ook tot HBO5 verpleegkundige. Uiteindelijk behaalde ik ook mijn bachelor verpleegkunde, iets wat ooit onhaalbaar leek.

Dankzij mijn man, die ook zijn verleden heeft, heb ik mij kunnen ontplooien en alle kansen kunnen grijpen die voor mij lagen. Zeven jaar lang combineerde ik opleidingen, het moederschap en het verder bouwen aan mijn herstel. Dankzij de steun van mijn partner en hard werken sta ik vandaag waar ik sta. Mijn partner is een hardwerkende man, die ik graag hiervoor wil bedanken. Wat me het meest hielp tijdens mijn programma? Verbinding met de andere vrouwen in het programma en met stafleden die soms iets persoonlijks deelden. Daardoor voelde ik me gezien als mens en niet alleen als 'verslaafde'. Dankzij De Kiem leerde ik eerlijk en respectvol te zijn, te praten en te delen wat zwaar is, zodat ik het niet alleen hoef te dragen.

Nu, 13 jaar later, is mijn zoon 17. We proberen samen terug te blikken en praten open over wat geweest is. Hij heeft zijn plek bij de psycholoog en

soms gaan mijn partner (zijn vader) of ik mee op gesprek. De angst dat hij ons verleden tegen ons zou gebruiken is kleiner geworden. We bouwen samen aan nieuwe herinneringen, groot en klein. Hij groeit op in een warme, liefdevolle thuis. Hopelijk is dat een stevige basis voor zijn eigen weg.

Ik ben dankbaar. Voor het programma, de goeie zorgen, de gedreven stafleden, voor de mensen, voor de bevestiging en de hoop die ik heb teruggevonden. Ik heb leren leven zonder middelen.

Wat ik nodig heb? Liefde en verbinding. Elk jaar keer ik met de feestdagen even terug. Een goeie babbel, een glimlach, een herinnering aan waar het ooit begon. En vooral: aan hoe ver ik ben gekomen!

Deborah

Bewoner

IK KWAM GRAAG OP BEZOEK

BIJ MIJN PAPA, OOK AL BEGREEP IK TOEN NIET ALLES

In 2013 ging mijn papa in opname bij De Kiem. Ik was toen tien jaar oud en ik herinner me nog goed dat we op bezoek gingen in het onthaal, samen met mijn broer. Mama bracht ons voor een bezoekje van een uurtje en dan speelden we samen gezelschapsspelletjes. Dat waren fijne momenten.

Na een tijdje mochten we ook op weekend komen in de Tipi-appartementen. Papa kookte dan voor ons, we speelden buiten of maakten soms een leuke uitstap. Ik herinner me ook de andere ouders en kinderen, dat vond ik gezellig. Wat me vooral is bijgebleven, is de lange wandeling naar het speelplein in het dorp. We gingen via het weggetje door het bos heen en kwamen terug langs die hele lange baan. Die baan leek zo eindeloos toen ik klein was…

Als kind wist ik niet goed waarom papa in De Kiem was. Misschien had mama me dat wel verteld, maar het bleef vaag. Toch voelde het goed. Ik was er graag in het weekend, ik herinner me geen onrust of angst toen. Na zijn verblijf in de TG en de Tipi verhuisde hij naar het halfweghuis in Merelbeke. Alles was er groter, ruimer – letterlijk en figuurlijk. We sliepen met z’n drieën op één kamer in een groot huis. Er was meer vrijheid, meer ruimte om gewoon te zijn. We aten dan steevast sandwiches met americain. Het was vanzelfsprekend en een gewoonte dat we om de twee weken naar hem toe gingen.

Na het halfweghuis ging papa alleen wonen in Zwijnaarde. Het begon terug moeilijker te gaan. Hij herviel in alcoholgebruik. Ik voelde me angstig en was vaak ongerust. Gelukkig kon ik altijd terecht bij mijn mama. Zij was er voor ons en kwam ons halen als het

nodig was. Papa is toen opnieuw in opname gegaan in de TG, dit keer voor een kortere periode.

Ondertussen zijn we 12 jaar verder en ben ik zelf volwassen. Er zijn geen zware ervaringen meer geweest, al blijven er wel moeilijke momenten. Wat voor mij belangrijk is, is dat ik dingen kan zeggen tegen mijn papa. Als ik iets moeilijk vind, dan weet ik dat ik dat mag benoemen. En dat hij ook rekening houdt met mij. Andersom wil ik er ook voor hem zijn. Maar ik wil niet dat hij iets drinkt als ik erbij ben en dat respecteert hij.

Lange tijd had ik mezelf voorgenomen om geen alcohol te drinken. Inmiddels durf ik af en toe een glas bier te drinken, al ben ik nog nooit dronken geweest. Drugs heb ik nooit geprobeerd; het idee alleen al schrikt me af. De mensen in mijn omgeving kennen mijn verhaal en ik ben dankbaar voor hun begrip. Ik voel me niet vreemd of anders.

Papa zegt soms dat hij er zonder De Kiem misschien niet meer zou zijn. Ik ben blij dat hij de stap heeft gezet om hulp te vragen. Erkennen dat er een probleem is, is de eerste belangrijke stap. En steun hebben van familie en vrienden. Dat maakt het verschil. Voor mij was en is het waardevol dat ik mijn verhaal mag doen, bij papa, bij mama. Ik sta er niet alleen voor.

Twaalf jaar later zijn we nog altijd verbonden met De Kiem. Elk jaar komen we terug op bezoek tijdens het graduatiefeest. En het water… dat smaakt daar nog altijd hetzelfde.

ERVAREN IN HERSTEL

De Kiem biedt hulp aan personen die problemen ervaren door het gebruik van drugs en aan mensen uit hun omgeving.

Het residentiële luik van het programma te Gavere omvat een onthaalafdeling, een therapeutische gemeenschap (T.G.), een woonhuis voor moeders / vaders met kinderen en verschillende halfweghuizen.

Het ambulante luik omvat ambulante centra te Gent, Ronse, Geraardsbergen, Ninove en Dendermonde een gevangeniswerking en vier regionale preventiediensten.

Colofon

Redactie

Dirk Calle, Jo Thienpont, Dirk Vandevelde

Eindredactie en Directie Dirk Vandevelde

Fotografie

Dirk Calle, Jo Thienpont, Krista De planter

Vormgeving dotplus

Abonnement

Abonnementen kosten 15,- euro voor vier nummers, te storten op rekeningnummer BIC GEBABEBB / IBAN BE 270012 1652 3173 van v.z.w. De Kiem, 9890 Gavere.

Voor giften vanaf 40,00 euro kan u een attest voor fiscale vrijstelling bekomen.

Adressen

Contactadres voor opname of begeleiding (elke werkdag te bereiken van 8u30 tot 17u00)

Ambulant Centrum Gent Kortrijksesteenweg 185, 9000 Gent

Tel. 09/245.38.98 Fax 09/245.41.71 ambulant.gent@dekiem.be

Ambulant Centrum Ronse Oswald Ponettestraat 31 9600 Ronse Tel. 055/21.87.00 ambulant.ronse@dekiem.be

Ambulant Centrum Geraardsbergen Abdijstraat 2, 9500 Geraardsbergen Tel. 055/21.87.00 ambulant.geraardsbergen@dekiem.be

Ambulant Centrum Ninove Brusselsesteenweg 3 9400 Ninove Tel. 054/33.31.65 ambulant.ninove@dekiem.be

Ambulant Centrum Dendermonde Noordlaan 19 9200 Dendermonde Tel. 052/46.63.32 ambulant.dendermonde@dekiem.be

V.U. Dirk Vandevelde –Vluchtenboerstraat 7A, 9890 Gavere

ZONDER MEER

Contactadres voor Administratie – Directie (sociale dienst, familiebegeleiding, stages)

Vluchtenboerstraat 7A 9890 Gavere

Tel. 09/389.66.66

Fax 09/384.83.07 admin@dekiem.be

Stages ambulante werkingen anne.dekkers@dekiem.be

Stages residentiële werkingen dirk.calle@dekiem.be

Inhoud

2 Voorwoord

3 De Tipi

8 Onderzoek

12 De oudergroep

13 Drugs en detentie

16 Zomer 2025

17 Partner aan het woord

18 Bewoner aan het woord

19 Kind aan het woord

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.